Renate Dorrestein, Stephen Chbosky, William S. Maugham, Virginia Woolf, David Grossman, J. G. Farrell, Alessandro Baricco, Robert Burns, Paavo Haavikko

De Nederlandse schrijfster Renate Dorrestein werd geboren in Amsterdam op 25 januari 1954. Zie ook alle tags voor Renate Dorrestein op dit blog.

Uit: Weerwater

“Het rode lampje van de reservetank lichtte op toen ik mijn auto startte. Op goed geluk reed ik de wijk uit terwijl het zweet in mijn ogen droop. Ik had op de kaart moeten kijken, ik had geen idee hoe ik zonder navigatie op een van de stadsdreven kwam die naar de snelweg leidden. Knarsetandend van de spanning sloeg ik willekeurig linksaf, rechtsaf.
Doordat ik niets snapte van Almeres gescheiden verkeersstromen belandde ik plotseling op een vrije busbaan. Ik kon er niet meer af, het leek alsof ik kilometerslang over ­ y-overs en viaducten reed. Paniek sneed me de adem af totdat ik bij een overgang mijn kans schoonzag en ik mijn auto met een onmogelijk krappe draai weer op een gewone weg wist te krijgen. Ik zeilde over een rotonde en kon mijn geluk niet geloven: ik kwam uit op de Hogering, een van de grote doorgaanswegen. Maar daar sloeg de motor af. Vloekend, biddend en machteloos op mijn stuur slaand kon ik nog net de vluchtstrook bereiken. Ik greep mijn handtas en mijn laptop en sloeg het portier achter me dicht.
Hete lucht verplaatsend raasden volgepakte auto’s aan me voorbij. Niemand leek me te zien staan. Of niemand wilde tijd verspillen door te stoppen. Weg, weg, weg van hier!
De middagzon brandde op mijn blote armen. Ik werd dizzy van de warmte. Ik had iets moeten eten.
Net toen ik dacht dat ik in tranen zou uitbarsten, reed er een grote truck met een Belgisch nummerbord de vluchtstrook op. Ik was nog nooit in zo’n gevaarte geklauterd, ik kwam de treeplank amper op. Ik voelde ineens dat ik een vrouw van boven de zestig was, strammer en brozer dan onder deze omstandigheden wenselijk was.
De vrachtwagenchau‑ eur, een man met een goedig gezicht, begon meteen tegen me te kletsen. Hij zei dat hij Lammert heette, Lammert Verweghe, en dat hij zich niet liet gekmaken door die verhalen over een mistbank. ‘Mijn camion geraakt er wel doorheen. Ik ga niet nog een dag vermorsen.’
Ik herademde. Nog even en deze nachtmerrie zou voorbij zijn. In mijn tas vond ik Maartens zakdoek. Ik snoot mijn neus. Nooit van mijn levensdagen zette ik meer een stap in Almere.”

 

 
Renate Dorrestein (Amsterdam, 25 januari 1954)

Lees verder “Renate Dorrestein, Stephen Chbosky, William S. Maugham, Virginia Woolf, David Grossman, J. G. Farrell, Alessandro Baricco, Robert Burns, Paavo Haavikko”

Robert Margerit

De Franse schrijver en journalist Robert Margerit werd geboren op 25 januari 1910 in Brive-la-Gaillarde. Nadat hij zijn middelbare schoolopleiding in Limoges had afgerond hield hij zich bezig met een opleiding tot notaris, maar ook met geschiedenis, literatuur, zwemmen, paardrijden en schilderen, om zich uiteindelijk te ontwikkelen tot een productief schrijver (romans, toneelstukken, kunst- en theaterkritiek, radio-uitzendingen), Vanaf 1931 werkte Margerit als journalist in Limoges en schreef hij vooral voor “La Vie limousine”. In 1937 trouwde hij met Suzanne Hugon, dochter van de historicus en dichter Henri Hugon Creuse en verliet hij Limoges voor Thias. Samen met Georges-Emmanuel Clancier en René Rougerie richtte hij in 1945 het literaire tijdschrift “Centres” op. Begin 1948 werd hij redacteur van “Centrum Populaire”, waarvoor hij na 1952 als columnist actief bleef. Georges-Emmanuel Clancier richtte in Brive in 1991 de vereniging Vrienden van Robert Margerit op. De vereniging publiceert de “Cahiers Robert Margerit”. Voor zijn vierdelige roman “La Révolution”ontving hij de Grand Prix du roman de l’Académie française

Uit: La Révolution

« Ce mois de juin 93 était radieux. Fini, le printemps froid. Toutes les roses de Paris s’épanouissaient, tandis que, sur la place de la Révolution, tombaient à intervalles quelques têtes. Un soir — la lumière s’attardait aux clochers de Saint-Germain-des-Prés —, dans la rue des Anges, toute proche, étroite, déserte et déjà noyée de nuit, un homme en habit sang-de-boeuf vint frapper à la porte d’une maison. On ne répondit point. Il frappa plus fort. Enfin, il entendit un pas descendre avec prudence. L’huis s’entrebâilla, une figure de vieille femme apparut dans le halo d’une chandelle. « L’abbé est-il chez lui ? demanda l’homme en rouge. — Mais, citoyen, vous faites erreur ! Il n’y a pas de prêtre ici. » Haussant ses larges épaules, le visiteur poussa la porte, entra. « Il m’attend, je vous prie de me conduire. — Ah ! Monsieur me pardonnera. On est tenu à tant de précautions, voyez-vous ! » dit la vieille servante en prenant les devants. À sa suite, il monta quatre étages, suivit un couloir étroit, plein de détours, puis il fut introduit dans une soupente. Il y faisait très chaud, la tabatière levée ne laissait guère entrer de fraîcheur. Un prêtre ultramontain était là : l’abbé de Kéravenant, réfractaire rescapé du massacre de l’Abbaye. Posant son bréviaire, il s’avança vers le visiteur. À sa puissante carrure, à son négligé — la cravate relâchée, le jabot froissé —, à sa grosse tête rougeaude, pleine de grêlures, à sa chevelure blonde en crinière, la bouche sensuelle et bonne, l’oeil bleu éclatant, le prêtre reconnut Danton. Il l’attendait, en effet. Cette présence ne l’impressionnait pas moins. « Monsieur l’abbé, lui dit l’effrayant personnage, vous savez pourquoi je suis ici. Serez-vous assez bon pour m’entendre, pour m’absoudre ? — Mettez-vous à genoux, mon fils. » Gauchement, Danton s’agenouilla sur un mauvais prie-Dieu, devant un crucifix pendu au mur, et joignit les mains. Autour du confesseur et de son extraordinaire pénitent, l’ombre, le silence. Le fond de la pièce reculait dans la nuit. La grande voix de bronze se faisait murmure. « Mon père, je m’accuse… » En vérité, il n’était venu que pour pouvoir épouser une enfant de seize ans. Moins de quatre mois après avoir, dans la violence de sa douleur, passionnément étreint le cadavre de sa femme exhumée, il en voulait une autre, une que Gabrielle-Antoinette connaissait et aimait bien : la fille du citoyen Gély, commis aux bureaux de la Marine. Danton lui-même lui avait procuré cet emploi, l’année précédente. Les Gély étaient fort amis des Charpentier. Ils estimaient Danton et lui devaient de la gratitude, mais ils s’effrayaient de donner leur fille à un tel personnage. »

 
Robert Margerit (25 januari 1910 – 27 juni 1988)
Portret door Edmond Jacquement, 1931

Lisa Weeda

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Ze bezocht daar de John F. Kennedy school en deed daarna eindexamen aan het Johan de Witt Gymnasium.In 2015 studeerde ze af aan ArtEZ Creative Writing in Arnhem. Lisa Weeda is programmamaakster bij Mooie Woorden in Utrecht. Haar werk verscheen onder meer in Das Magazin, De Dakhaas, De Titaan en De Optimist. In 2015/2016 zat ze in het Slow Writing Lab van het Nederlands Letterenfonds, waarvoor ze afreisde naar Oekraïne om onderzoek te doen naar het vaderland van haar oma. In november 2016 verscheen haar chapbook “De benen van Petrovski”, een literair verslag van die reis.

Uit: De benen van Petrovski

“Ik vraag me af hoe breedgeschouderd Wanja was. Of hij hard lachte, bulderde, of gewoon een glimlachende man was, zoals er volgens niet veel van zijn in Oekraïne. Ik google het meer van Montjegorsk. Op foto’s zie ik dat de stad omgeven is door water. Water, nog meer water, zoals Dordrecht er bij ligt, maar dan zonder bruggen. Eerder als een down south moerasland zoals ik het uit de films ken. Groot, wijds en groen. Niet volgebouwd. In de winter ligt er veel sneeuw. Al het water rondom de stad vriest dicht. Waar schepen liggen, steken schotsen uit. Een rood schip genaamd The Arctic Express Мончегорск heeft zelfs ijswitte boeisels, blanke flanken. De grote kerk, die langs de ronding van de Montsjebaai ligt, is prachtig. Een geheel witte buitenkant met ronde bruine koepels, zoals we ze van het Kremlin kennen. Om de hele kerk heen cirkelt een weg. Een fabrieksstad, bestaand bij de gratie van erts, waar het revolutieplein het centrum van vormt. Waar scholen geen namen hebben, maar nummers: 1, 2, 3, 4 en 5. Tyon Sankari staat in brons gegoten met één arm strak naast het lijf en één arm omhoog gestoken op een metershoog stenen voetstuk. In de omhooggestoken hand houdt de held van de socialistische werkkracht een houweel. Tijdens poolnachten is er licht te zien vanachter de horizon. De zon komt er nooit bovenuit.”

 
Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)