Lisa Weeda, John Donne

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Zie ook alle tags voor Lisa Weeda op dit blog.

Uit: Aleksandra

“Mensen zoals ik,” bijt ze, “dit is geen plek voor jou. Kom terug als de oorlog voorbij is. Je dooie neef gaat heus nergens naartoe, geloof mij maar. Hop, ga opzij, ik moet een pokkeneind lopen naar huis en dan ook nog koken.”
“Kan ik niet met u mee,” dram ik door, “zodra we Loegansk bereiken ga ik mijn eigen weg, als ik mijn familie gebeld heb.”
“En als ze niet opnemen? Blijf je dan bij mij? Ik ga in de avond naar mijn kelder, nog steeds, na vier jaar. Kom je dan naast me in mijn eenpersoonsbedje liggen? Moet ik je verhalen vertellen over betere tijden tot je in slaap valt?”
“Papieren, mevrouw,” zegt de soldaat en steekt zijn arm uit.
“Ja, ja.”
De vrouw sist naar me en tilt haar tassen op een lange tafel. Uit haar beha trekt ze een Oekraïens paspoort en een paspoort van de Volksrepubliek Loegansk. De soldaat kijkt naar haar gezicht en naar de foto”s. Dan opent hij een voor een haar tassen. Hij is niet veel ouder dan ik, zie ik nu. Zijn handen bewegen door de spullen, weckpotten met augurken, pakken melk, bebloemde onderbroeken, in knisperend plastic verpakte panty”s, een broccoli, een artisjok, blikken bonen, knakworsten, smalle blikjes met sardientjes, geel-blauw gestreepte plastic bekers, een zwart brood, plastic borden met felroze bloemen erop.
“Waarom was u in Oekraïne?”
“Pensioen. Groente. Brood, panty”s. Een paar nieuwe onderbroeken.”
“Wat komt u hier doen?”
“Man, man, man, je zou me inmiddels moeten herkennen. Je zou me over die gammele brug naar huis moeten dragen. Ja! In die grote armen van je, waar je de hele dag deze lichte paspoortjes mee vasthoudt.”
“Mevrouw –”
“Ik ben het zat. Zo zat. Ben jij het niet zat? Dit circus, dit theaterspel.”
“Mevrouw, alstublieft, nu staat u zelf de rij op te houden. Wij doen meer dan paspoorten controleren, dat weet u ook.”
“Ja, aan díé kant!”
Ze wijst achter zich, naar Oekraïne, en lacht schamper: “Wat een mop. Iedereen loopt hier altijd maar grenswachtertje te spelen. Er is geen bal veranderd in al die tijd dat ik hier leef.”

 

Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)

 

De Engelse dichter John Donne werd ergens tussen 24 januari en 19 juni 1572 geboren in Londen. Zie ook alle tags voor John Donne op dit blog.

 

Holy Sonnets

III

Keer weer, gij zuchten, tranenstroom, en spoed
Terug naar borst en oog, vanwaar gij ging
Opdat ik in heilige begoocheling
Nu rouw met vrucht. Ik heb vergeefs geboet.
Wat scheurde het hart om niet, welde er een vloed
Van tranen, – straf om mijn verafgoding.
Dat lijden was mijn zonde; ik zie het nu in –
Omdat ik leed, is het pijn die ik lijden moet.
De dronkaard, dief die “s nachts veel onheil sticht,
De opschepper en hij die steeds wel lust
Weten hoe fijn het was, als tegenwicht
Voor pijn die komen zal. Geen enkele rust
Krijgt arme ik: lange, hevige pijnen gaf
Mij oorzaak en gevolg, zonde en straf.

 

Vertaald door Jan Jonk

 

John Donne (24 januari 1572 – 31 maart 1631)
Borstbeeld door Nigel Boonham, 2012, St Paul”s Cathedral Churchyard

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e januari ook mijn blog van 25 januari 2021 en ook mijn blog van 25 januari 2019 en ook mijn blog van 25 januari 2017 en ook mijn blog van 25 januari 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Lisa Weeda, John Donne

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Zie ook alle tags voor Lisa Weeda op dit blog.

Uit: Aleksandra

“Mijn mesjogge oma vroeg me deze doek naar zijn graf te brengen om de tijd te dichten. Anders is hij verloren.’
De soldaat kijkt hoe ik de doek weer opvouw. Traag, eerst over de helft en dan nog een keer over de helft, tot ik een klein vierkant stuk stof vasthoud. Voorzichtig stop ik het in mijn tas. Ik probeer het zo dramatisch mogelijk te doen, langzaam, alsof dit het allerbelangrijkste object ter wereld is.
‘Geef me gewoon dit laatste stukje. Een paar dagen, dan ben ik weer weg.’
Ik rommel nog eens in mijn tas en haal de oude foto van Aleksandra tevoorschijn, mijn troef, het laatste wat ik bij me heb om hem over te halen. Ik houd de foto voor zijn gezicht, duw hem bijna tegen zijn neus, zodat hij er wel naar moet kijken. Aleksandra kijkt hem recht aan. Links en rechts van haar zitten Njoesja en Doesja, haar nichtjes, die net als zij mee werden genomen in de oorlog.
‘Godallemachtig,’ zegt de soldaat zacht en slaat zijn ogen naar de hemel.
‘Alle andere foto’s uit haar jeugd zijn verbrand,’ zeg ik. ‘Ik heb rondgevraagd, mijn moeder heeft rondgevraagd, niemand in de familie heeft nog iets. Alles is verdwenen. In de fik gestoken. Door de Duitsers.’
Hij pakt de foto en houdt ’m naast mijn gezicht, knijpt één oog dicht, kijkt naar mij en dan weer naar de foto. Ik trek dezelfde strakke mond als Aleksandra en knijp mijn ogen een beetje dicht. Had ik van mijn piekerige haar een vlecht moeten maken en die op traditionele wijze om mijn hoofd moeten leggen als een kroon?
‘Jullie lijken op elkaar. Alleen dat haar…’
‘Flauw, zo flauw,’ mompel ik.
Ik gris de foto uit zijn hand en stop hem met een felle beweging in mijn tas. Dit is het toppunt van mijn dramatische kunnen. Had ik maar meer felheid in me, de felheid van mijn Oekraïense tantetjes, die eindeloos tegen iemand aan blaffen zonder adem te halen.
‘Laat me binnen,’ probeer ik te snauwen.
De oude vrouw achter me begint nadrukkelijk te zuchten. Ze zet haar plastic tassen met een theatrale kreun op de grond en vraagt hoelang mijn toneelstuk nog gaat duren. Als ze praat blinken haar gouden hoektanden in het zonlicht.
‘Het is nu voorbij,’ zegt de soldaat, en wuift me weg. ‘Ga uit de rij. Voorbij die Oekraïense vlag, daar, na de brug, ben je met deze papiertjes, die doek en die zielige foto niet veilig.’
‘Ik heb iets beloofd,’ ga ik tegen hem in, ‘laat me er gewoon door, dan ben je van me af.’
‘Nee. Er willen meer mensen langs, mensen die echt naar huis moeten. Die hier wonen,’ zegt hij hard. De vrouw knikt chagrijnig met hem mee.”

 

Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)

 

De Engelse dichter John Donne werd ergens tussen 24 januari en 19 juni 1572 geboren in Londen. Zie ook alle tags voor John Donne op dit blog.

 

Holy Sonnets

II

Om vele redenen, O God, leg ik mij
In Uw hand, ik, geschapen, de eerste dag
Door U, en voor U, en toen ik verslagen lag,
Kocht Uw bloed wat al van U was weer vrij.
Ik ben Uw zoon, die naast U schijnt als Gij,
Uw dienaar, wiens daad steeds beloning zag,
Uw schaap, Uw beeld, en tot ik door gedrag
Mijzelf verraadde, een tempel Gods daarbij.
Wat moet een duivel macht over Uw werk?
Wat steelt, neen, rooft hij wat U rechtens hoort?
Tenzij Gij opstaat, vecht en hem verstoort,
Val ik ten prooi aan wanhoop, als ik merk,
Dat Gij de mensheid mag, maar mij niet kiezen wilt,
Dat Satan haat, maar mij toch niet verliezen wil.

 

Vertaald door Jan Jonk

 

John Donne (24 januari 1572 – 31 maart 1631)
Monument in St Paul’s Cathedral, Londen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e januari ook mijn blog van 25 januari 2021 en ook mijn blog van 25 januari 2019 en ook mijn blog van 25 januari 2017 en ook mijn blog van 25 januari 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Lisa Weeda, Derek Walcott

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Zie ook alle tags voor Lisa Weeda op dit blog.

Uit: Aleksandra

“Zelfs als ik Aleksandra’s naam, haar vadersnaam Nikolajevna en haar achternaam Temnikova noem, mag ik niet langs het checkpoint. Ik neem mijn paspoort terug aan en wijs naar de brug richting Loegansk.
‘Toen ze werd weggehaald heette deze stad nog Vorosjy-lovhrad,’ zeg ik.
De Oekraïense soldaat, die iedereen voor mij heeft doorgelaten, schuift zijn geweer van zijn buik naar zijn rug en slaat zijn armen over elkaar. De brug hangt als een in tweeën gespleten boom in de rivier, die de gesepareerde republiek scheidt van de Oekraïense grond waar ik op sta. De houten constructie, die al bijna vier jaar door moet gaan voor opgang naar het ingestorte wegdek, ziet
er zelfs vanaf hier krakkemikkig uit.
‘Overal liggen mijnen, er wordt om de haverklap ge- schoten, ’s nachts zijn er bombardementen,’ bromt de soldaat.
‘Dat zeiden ze al.’
‘Wie, ze?’

‘Mijn oma. Haar zus Nina die hier woont, ken je haar?
Mijn oudtante en haar zoon in Odessa. Ze zeiden: je bent gek.’
De soldaat schudt nog eens zijn hoofd.
‘Dus je omaatje, die jou hopelijk liefheeft, stuurt je naar een oorlogsgebied. Is ze mesjogge?’
‘Het moet,’ zeg ik, ‘ze heeft het me gevraagd.’
‘Er moet wel meer nu. Je kunt wel papieren hebben, maar je bent alleen. Regel een fixer, iemand die met je meegaat.’
‘Mijn achternichten wonen in Loegansk,’ ga ik door, ‘hier, hun telefoonnummers.’
Ik duw mijn telefoon onder zijn neus en scrol tot de namen Ira en Joelja voorbijkomen. Hij drukt zijn over elkaar geslagen armen nog strakker tegen zijn borst, waardoor het blauw-gele embleem op zijn mouw een beetje kreukelt.
‘Meisje, het spijt me.’
Met een zo ernstig mogelijk gezicht trek ik een langwerpige linnen doek uit mijn tas. Ik laat hem aan de soldaat zien.
‘Deze doek is bijna een eeuw oud. Hij heeft duizenden kilometers afgelegd. Je mag dit ding geen laatste reis naar huis ontzeggen.’
Op de witte doek zijn zwarte en rode lijnen geborduurd. De randen zijn versierd met bloemenpatronen in de kleuren blauw, rood en zwart. Ik prik mijn wijsvinger erin. ‘Zie je deze lijn, die waar de naam Kolja boven staat, de lijn die stopt in 2015?”

 

Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)

 

De Westindische dichter en schrijver Derek Walcott werd geboren op 23 januari 1930 op St. Lucia, een van de kleine Bovenwindse Eilanden. Zie ook alle tags voor Derek Walcott op dit blog.

 

In de Village

II
Iedereen in New York speelt in een sitcom.
Ik zit in een Latijns-Amerikaanse roman, een
waarin een viejo met zilverreigerhaar trilt van wat
onzichtbaar verdriet, een of andere obscene kwelling,
en het stiekem boekstaaft, totdat het op zijn gezicht te zien is,
en de rimpels tussen haakjes zijn verdichtsel
tot zijn diepe gêne, bevestigen. Kijk het is
gewoon het oude verhaal van een hart dat niet wil stoppen
wat de kansen ook zijn, donquichotachtig. Het is er gewoon een dat
niemands hart zal breken, zelfs als de grijze kolonel
van zijn ros vliegt in een cavalerie-aanval, in een gevecht
dat van hem geen standbeeld maakt. Het is de hel
van gewone, onbeantwoorde liefde. Let op deze zilverreigers,
sjokkend over het gazon in een slordige troep, die vergeefs
witte vlaggen volgt; zij zijn de verbleekte spijt
van een oude mans memoires, gedrukte stanza’s,
die hun scharnierende vleugels tonen als wijd open geheimen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Derek Walcott (23 januari 1930 – 17 maart 2017)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e januari ook mijn blog van 25 januari 2021 en ook mijn blog van 25 januari 2019 en ook mijn blog van 25 januari 2017 en ook mijn blog van 25 januari 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Renate Dorrestein, Lisa Weeda, David Grossman, William S. Maugham, Virginia Woolf, Alessandro Baricco, Paavo Haavikkom, J. G. Farrell, Robert Margerit

De Nederlandse schrijfster Renate Dorrestein werd geboren in Amsterdam op 25 januari 1954. Zie ook alle tags voor Renate Dorrestein op dit blog.

Uit: Dagelijks werk – een schrijversleven

„In de zomer van 2016 had ik een nieuwe koelkast nodig, ter vervanging van het chagrijnige oude beest dat in mijn bijkeuken stroom stond te slurpen. Op dus naar die witgoedwinkel in Haarlem-Noord waar ik eerder zo goed was geslaagd. Omdat het een prachtige middag was en het noordelijke stadsdeel ‘achter het spoor’ mij relatief onbekend was, besloot ik daar na de aanschaf van mijn nieuwe koelkast een wandeling te maken. Het is een stedelijk woongebied, zoals die rond 1900 overal in Nederland zijn gebouwd, met overwegend lage woningbouw en poortachtige toegangen tot de zijstraten.
Al binnen een paar minuten stond ik stil, getroffen door iets wat ik niet eens zozeer zág als wel voelde: ik stond op de locatie waar mijn volgende roman zich zou gaan afspelen.
Je moet al zoveel verzinnen als je een roman schrijft, dus een bestaande locatie biedt in elk geval houvast en grond onder de voeten. Voor iedere schrijver zal het anders zijn, maar voor mij begint alles met die aardende, verankerende plaatsbepaling. Heb ik de plek, dan komt het verhaal vanzelf. Die rare term ‘de plaats van handeling’ is zo gek nog niet. Als ik eenmaal weet wat de plaats van handeling van mijn volgende boek is, dan kom ik al schrijvende ook wel te weten wat die handeling behelst.
Wat mij triggerde op die zonovergoten middag in Haarlem-Noord was dat in één straat de monotonie van eengezinswoningen werd onderbroken door een schoolachtig gebouw dat zich als een schuw dier zo laag mogelijk tegen de stoep gedrukt hield, alsof het aan mijn blik wilde ontsnappen, maar daarmee bereikte het dus het tegendeel. noorder kinderhuis, stond er in de gevel gebeiteld.
Bij die woorden zag ik een ijsvlakte voor me waarover sneeuwvlagen joegen. Ik wist genoeg. Onguurder dan dit ging ik het niet krijgen. Het Noorder Kinderhuis! Mijn god, dat was een plek waar je als kind niet moest zijn!
Ik stak de straat over en tuurde door een raam naar binnen. Er was een doodgewoon hedendaags kinderdagverblijf gevestigd. Maar dat betekende niets. Als je aan dat soort details gewicht toekent, schrijf je nooit een roman. Dit had best sinds mensenheugenis een goelag voor kleine mensen kunnen zijn. Gemene ouders dumpten hier hun nageslacht als ze er genoeg van hadden.
Op slag vlogen wonderlijke namen mijn hoofd binnen. Zebedee, Hosanne, Anne-Eden, de tweeling Michaël en Daniël. Voor mijn geestesoog rees een compleet, kroostrijk gezin uit de Biblebelt op, met van die bleke, langgerekte kinderen die zonder vaccins of mobieltjes door het leven moeten terwijl ze elkaars kleren afdragen en naar bevindelijke zomerkampen gaan. Zo’n gezin met minstens tien kinderen, waarbij niemand het merkt als er opeens een kotertje minder is.”

 

 
Renate Dorrestein (25 januari 1954 – 4 mei 2018)

 

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Zie ook alle tags voor Lisa Weeda op dit blog.

Uit: Rijskracht

“De laatste keer dat ik mijn vader zag, snoof ik achterin de bus een halve gram coke van de voordeursleutel van mijn ouderlijk huis. Het was zondagmiddag, één uur. Naast me zat een oude dame in een geruite trenchcoat, een paraplu tussen haar benen geklemd. Toen ik met trillende handen het koude ijzer van de met poeder gevulde baard tegen mijn neus perste, keek ze opzij. Ze verschoof niet, had een kalme blik in haar ogen.
‘Zou je dat nu wel doen jongen,’ vroeg ze.
Rustig, alsof ze een in een hoek gedreven kat wilde aaien, legde ze haar rechterhand op mijn bovenbeen. We bleven een tijdje zo zitten. We reden langs boerenbedrijven, voorbij borden ‘aardappelen te koop’, Sjaaks garage. Ik keek de bus rond: altijd dezelfde vriendelijk lachende koppen op de stoelen, een besnorde man achter het stuur. Na tien minuten legde ik mijn hand op die van de vrouw. Ze was oud, maar warm.
‘Ik probeer al een tijd iets te worden,’ zei ik. ‘Maar het wil niet echt. Mijn vrienden zeiden: alleen wat lijntjes in de tentamenweken. Je moet naar de klote gaan om aan de top te komen.’
‘Lukte dat?’
‘Negens, achten. Uitnodigingen voor masterclasses, meelopen op vooraanstaande kantoren.’
‘Waar is je maatpak nu, jongen?’
Alle gekken vallen op een gegeven moment van de rand af. Tuimelen zacht door een glazen wand zonder daarna te zien dat ze aan de andere kant van het glas terechtgekomen zijn. Nog eens keek ze me aan. Ze legde haar andere hand op de mijne, pakte me in, vouwde me klem. Bijna trilde ik niet meer.”

 

 
Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)

 

De Israëlische schrijver David Grossman werd geboren op 25 januari 1954 in Jeruzalem. Zie ook alle tags voor David Grossman op dit blog.

Uit: Be My Knife (Vertaald door Vered Almog en Maya Gurantz)

“April 7
(Just a few more words.) I sent that letter, came back, and still couldn’t calm down–why should I?–oh, Miriam, please pay no attentionto this fool who’s been smiling uncontrollably since this morning. He’s so happy. He wants right at this minute to take off his clothes, strip off his epidermis, everything, and stand before you bare, right down to the white kernel of his soul. I wish I could paint for you, bray for you, neigh, bark, even whistle for you everything roaring inside me (which reminds me–when I was about twenty, I looked for ways to be a secular version of one of the Righteous Thirty-six. This led to a plan to, at least once a week, sit down on the bus behind a solitary woman, preferably a woman in black widow’s weeds–but you can’t be picky–and, without letting her see me, quietly whistle a love song in her ear that could trip through the outer shell, into her inner ear, and touch everything that was asleep, despaired of, congealed) …
I’m not at all scared that we’re strangers, by the way. On the contrary, tell me, what is more attractive and provocative than the possibility of taking something very precious–the most precious thing–a secret or weakness, or a thoroughly implausible request like the one I made of you, and deliberately placing it in the hands of a total stranger? And then to be tormented by so much shame and disgrace for allowing the beggar in me such a transparent delusion, so that for three days and three nights I spent every moment in self-imposed solitary confinement, a trap … then, just as I was about to give up, stupid, spiteful, gloomy, and gray, all of a sudden your white hand–
Look, maybe you can’t see what excites me so terribly, but your warm, radiant letter, especially the P.S. at the end, that one line–it was as if you came and led me by the hand from shadow into light. That’s how I felt, that you had given me your hand and led me across a watershed of light, it was so simple, as if it was completely natural for a person to do that for a stranger.
(And now, a cold wave. Of all the times, now, just at this moment, and why? Because it was good? A cold wave rising from my stomach, a cold fist rolled up into a ball just under my heart–get acquainted with it.)
Again, please understand I’m really talking about letters only, not a meeting, never a body. No flesh, not with you, your letter made that so clear to me: only words. It would ruin us, being face-to-face, it would immediately take us down into familiar territory. Also, of course, we will keep this strictly secret, we won’t let anybody in on it, so that no one from the outside can use our secret words against us. Only my words meeting yours, so we can feel the rhythm of our breath slowly becoming one.
It makes me so tired to write this way, not a usual fatigue, but after every few lines I really have to stop to take a breath, calm down.”

 

 
David Grossman (Jeruzalem, 25 januari 1954)

 

De Engelse schrijver William Somerset Maugham werd geboren in Parijs op 25 januari 1874. Zie ook alle tags voor William Somerset Maugham op dit blog.

Uit: Rain

“It was nearly bed-time and when they awoke next morning land would be in sight. Dr. Macphail lit his pipe and, leaning over the rail, searched the heavens for the Southern Cross. After two years at the front and a wound that had taken longer to heal than it should, he was glad to settle down quietly at Apia for twelve months at least, and he felt already better for the journey. Since some of the passengers were leaving the ship next day at Pago-Pago they had had a little dance that evening and in his ears hammered still the harsh notes of the mechanical piano. But the deck was quiet at last. A little way off he saw his wife in a long chair talking with the Davidsons, and he strolled over to her. When he sat down under the light and took off his hat you saw that he had very red hair, with a bald patch on the crown, and the red, freckled skin which accompanies red hair; he was a man of forty, thin, with a pinched face, precise and rather pedantic; and he spoke with a Scots accent in a very low, quiet voice. Between the Macphails and the Davidsons, who were missionaries, there had arisen the intimacy of shipboard, which is due to propinquity rather than to any community of taste. Their chief tie was the disapproval they shared of the men who spent their days and nights in the smoking-room playing poker or bridge and drinking. Mrs. Macphail was not a little flattered to think that she and her husband were the only people on board with whom the Davidsons were willing to associate, and even the doctor, shy but no fool, half unconsciously acknowledged the compliment. It was only because he was of an argumentative mind that in their cabin at night he permitted himself to carp.
“Mrs. Davidson was saying she didn’t know how they’d have got through the journey if it hadn’t been for us,” said Mrs. Macphail, as she neatly brushed out her transformation. “She said we were really the only people on the ship they cared to know.” 1 shouldn’t have thought a missionary was such a big bug that he could afford to put on frills.”
“If s not frills. I quite understand what she means. It wouldn’t have been very nice for the Davidsons to have to mix with all that rough lot in the smoking-room.” “The founder of their religion wasn’t so exclusive,” said Dr. Macphail with a chuckle. “I’ve asked you over and over again not to joke about religion,” answered his wife. “I shouldn’t like to have a nature like yours, Alec. You never look for the best in people.” He gave her a sidelong glance with his pale, blue eyes, but did not reply. After many years of married life he had learned that it was more conducive to peace to leave his wife with the last word.”

 

 
William Somerset Maugham (25 januari 1874 – 16 december 1965)
Cover

 

De Engelse schrijfster Virginia Woolf werd geboren op 25 januari 1882 te Londen. Zie ook alle tags voor Virginia Woolf op dit blog

Uit: The Diary of Virginia Woolf

“Friday 1 September (1939)
War is on us this morning. Hitler has taken Dantzig: has attacked – or is attacking – Poland. Our P(arliamen)t meets at 6 tonight. This after a day in London, submerged doubts & hopes. Last night we heard terms to Poland read. We then had some hope. Now at 1 I go in to listen I suppose to the declaration of war.
By the early summer of 1940 the Woolfs were much preoccupied with the threat of a German invasion. Leonard told Virginia that he was keeping petrol in the garage for the purpose of committing suicide by carbon monoxide poisoning if Hitler won. Wednesday 15 May
An appeal last night for home defence – against parachutists. L. says he’ll join. An acid conversation. Our nerves are harassed – mine at least: L. evidently relieved by the chance of doing something. Gun & uniform to me slightly ridiculous. Behind that the strain: this morning we discussed suicide if Hitler lands. Jews beaten up. What point in waiting? Better shut the garage doors. This a sensible, rather matter of fact talk. Then he wrote letters, & I too: thanked Bernard Shaw for his love letter. Copied my lecture contentedly. A thunderous hot day. Dutch laid down arms last night. The great battle now raging. Ten days, we say, will settle it. I guess we hold: then dig in; about Nov. the USA comes in as arbitrator. On the other hand –
Mabel just come. She says theyre building wooden bridges beside the others on the Thames. Pop-pop-pop, as we play bowls. Probably a raider over Eastbourne way. Now thunder rain sets in. No, I dont want the garage to see the end of me. I’ve a wish for 10 years more, & to write my book wh. as usual darts into my brain. L. finished his yesterday. So we’ve cleared up our book accounts – tho’ its doubtful if we shall publish this June. Why am I optimistic? Or rather not either way? because its all bombast, this war. One old lady pinning on her cap has more reality. So if one dies, it’ll be a common sense, dull end – not comparable to a days walk, & then an evening reading over the fire. Hospital trains go by. A hot day to be wounded. Anyhow, it cant last, this intensity – so we think – more than 10 days. A fateful book this. Still some blank pages – & what shall I write on the next 10?
This idea struck me: the army is the body: I am the brain. Thinking is my fighting.”

 

 
Virginia Woolf (25 januari 1882 – 28 maart 1941) 
Cover

 

De Italiaanse schrijver Alessandro Baricco werd geboren op 25 januari 1958 in Turijn. Zie ook alle tags voor Alessandro Baricco op dit blog.

Uit: Ocean Sea (Vertaald door Alastair McEwen)

“As it is always like this, you need only the glimmer of a man to wound the repose of that which would otherwise be a split second away from becoming truth but instead immediately becomes suspense and doubt once more, because of the simple and infinite power of that man who is a slit, a chink, a small doorway through which return a flood of stories and the enormous inventory of what could be, an infinite gash, a marvelous wound, a path made of thousands of steps where nothing can be true anymore but everything will be  — just as the steps are of that woman who, wrapped in a purple cloak, her head covered, is pacing the beach with measured tread, skirting the backwash of the sea, her feet tracing furrows from right to left across what is by then the lost perfection of the great picture, consuming the distance that separates her from the man until she comes to within a few paces of him, and then right beside him, where it takes nothing to pause and silently look on.
The man does not even turn. He continues staring out at the sea. Silence. From time to time he dips the brush in a copper cup and makes a few light strokes on the canvas. In their wake the bristles of the brush leave a shadow of the palest obscurity that the wind immediately dries bringing the pristine white back to the surface. Water. In the copper cup there is only water. And on the canvas, nothing. Nothing that may be seen.
The north wind blows as it always does and the woman pulls her purple cloak closer around her.
“Plasson, you have been working for days and days down here. Why do you carry all those colors around with you if you do not have the courage to use them?”
This seems to wake him up. This hits home. He turns to observe the woman’s face. And when he speaks it is not to reply.
“Please, do not move, he says.”
Then he brings the brush up to the woman’s face, hesitates a moment, rests it on her lips and slowly runs it from one corner of her mouth to the other. The bristles come away tinged with carmine. He looks at them, dips them ever so slightly in the water and looks up once more towards the sea. On the woman’s lips there lingers the  hint of a taste that obliges her to think “sea water, this man is painting the sea with the sea” — and it is a thought that brings a shiver.”

 

 
Alessandro Baricco (Turijn, 25 januari 1958)

 

De Finse dichter, toneelschrijver en uitgever Paavo Juhani Haavikko werd geboren in Helsinki op 25 januari 1931. Zie ook alle tags voor Paavo Haavikko op dit blog.

Uit: No. That’s to say, yes

To begin with, one must note:
There are many wise men. But on the other hand, there is not a single
insane tree.
      We are allies, the forest and I, in the sense that the forest is my ally,
and that I am a representative and responsible person.
      There are many such alliances in the world.
      That is because they have not been studied much.

*

I have written: ‘From the very beginning, the human being has been
designed as a throwaway item. It finds it hard to understand that, since it
did not create itself.’
      The human being is a superego. The trees know that.
*

It is hard to communicate with trees because they do not want to speak,
read, count, or lie.
      It has become apparent to them that it is difficult to say a single truthful
word without insulting the public or objects.
      They do not speak because they do not want to insult or restrain the
public.
      They do not want to speak because they are afraid of being understood
by accident.
      They do not agree with flight or attack. They have seen war.
The sun might go out if trees started speaking, telling what they have
seen, asking for compensation.
      If they were to start asking questions, the questions would turn into
answers. And they would be accurate.

 

Vertaald door Anselm Hollo

 

 
Paavo Haavikko (25 januari 1931 – 6 oktober 2008)
In 1997

 

De Iers-Britrse schrijver James Gordon Farrell werd geboren op 25 januari 1935 in Liverpool. Zie ook alle tags voor J. G. Farrell op dit blog.

Uit:The Singapore Grip

“There, in those ‘lower depths’ Chinese secret societies undoubtedly performed monstrous crimes, kidnapped their own prominent citizens, fought out appalling territorial battles, stunned themselves with drugs and so forth. If you were merely a visitor, a sailor, say, in those years before the war, Singapore would undoubtedly have seemed no less tawdry, no less exciting than another of the great Eastern sea ports. You would have gone to drink and dance at one of the amusement parks, perhaps even at The Great world itself, whose dance-hall, a vast, echoing barn of a place, had for many years entertained lonely sailors like yourself. There, for twenty-five cents, you could dance with the most beautiful taxi-girls in the East, listen to the loudest bands and admire the glorious dragons painted on the walls. In the good old days, before the troops started flooding in at the beginning of the War, that place could swallow an entire ship’s company and still seem empty except for you and the two or three Chinese girls with dolls’ painted faces sitting at your table, ready to support you with tiny but firm hands should you look like plunging to the floor full of Tiger beer. There, too, when you staggered outside into the sweltering night, you would have been able to inhale that incomparable smell of incense, of warm skin, of meat cooking in coconut oil, of money and frangipani, and hair-oil and lust and sandalwood and heaven knows what, a perfume like the breath of life itself. And from the roof of the Seamen’s Institute, or from some other less respectable roof, you might have seen the huge purple sign advertising Tiger Balm and, beside it, once darkness had completely fallen, its guardian, the great sabre-toothed tiger with glowing orange stripes beginning its nightly prowl over the sleeping roofs of Singapore. But there is no denying it, certain parts of the city were tawdry and others were wretched, and becoming more so as the age advanced: already, by 1940, the walls of cheap hotels and boarding-houses, hitherto impermeable except to an occasional muffled groan or sigh, were becoming porous and beginning to leak radio music, twangings of guitars and news bulletins. Every great city has its seamy side. And so let us look for preference at the gentler parts of the city, at the elegant European suburb of Tanglin, for instance, where Walter Blackett, chairman of the illustrious merchant and agency house of Blackett and Webb Limited, lived with his family At first glance Tanglin resembled any quiet European suburb with its winding, tree-lined streets and pleasant bungalows. There was a golf course close at hand with quite respectable greens; numerous tennis courts could be seen on the other side of sweet-smelling hedges and even a swimming pool or two. It was a peaceful and leisurely life that people lived here, on the whole. Yet if you looked more closely you would see that it was a suburb ready to burst at the seams with a dreadful tropical energy. Foliage sprang up on every hand with a determination unknown to our own polite European vegetation. Dark, glistening green was smeared over everything as if with a palette knife, while in the gloom (the jungle tends to be gloomy) something sinister which had been making a noise a little while ago was now holding its breath.”

 


J. G. Farrell (25 januari 1935 – 11 augustus 1979)

 

De Franse schrijver en journalist Robert Margerit werd geboren op 25 januari 1910 in Brive-la-Gaillarde. Zie ook alle tags voor Robert Margerit op dit blog.

Uit: La Révolution

« Danton ne s’en souciait pas, et ni Robespierre ni Marat ne donnaient aucun signe de le vouloir. Du reste, pensait Claude, il fallait que ses propres recommandations, pour empêcher les Brissotins suspendus de s’enfuir en province, aient été annulées par Marat en personne. Dangereuse mansuétude. Lui-même, bien entendu, ne songeait point à user de rigueur envers ces hommes. Il ne les aurait pas moins retenus très fermement à Paris. On ne surveillait même pas sérieusement ceux qui restaient. Ils correspondaient, recevaient des visites, sortaient, gardés chacun par un seul gendarme. Le ministre Lebrun venait sous l’oeil du sien travailler au Comité de salut public, auquel les Montagnards avaient fait adjoindre Saint-Just, Couthon, Hérault-Séchelles, Ramel, ci-devant de Nogaret, et Mathieu. Ce renfort était bien nécessaire pour lutter contre les ravages du fédéralisme. Aux nouvelles du 31 mai, puis du 2 juin, la province achevait de prendre feu. L’insurrection touchait à cette heure soixante départements. Les rapports que Claude recevait des représentants en mission donnaient le vertige. Robert Lindet, délégué par le Comité pour prendre la situation en main à Lyon, venait de trouver la grande cité entièrement au pouvoir des royalistes alliés aux Brissotins du cru, mandait-il. S’étant rendus maîtres de l’hôtel de ville après un dur combat, ils avaient emprisonné la municipalité montagnarde et se déclaraient en guerre ouverte avec la Convention. Les représentants Roux et Antiboul, chassés de Marseille, faisaient savoir que les Modérés, avec Rebecqui, s’associaient aux aristocrates pour combattre les Jacobins locaux qu’ils arrêtaient par centaines et traduisaient devant un tribunal contre-révolutionnaire. De Bordeaux, les représentants ne pouvaient plus écrire, ils étaient arrêtés. À leur place, des Montagnards signalaient qu’une prétendue commission populaire, évinçant les autorités constituées, en partie complices, avait mis la main sur les caisses publiques, levait des troupes et invitait les départements voisins à se fédérer contre Paris. »

 

 
Robert Margerit (25 januari 1910 – 27 juni 1988)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e januari ook mijn blog van 25 januari 2018 en ook mijn blog van 25 januari 2017 en mijn blog van 25 januari 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Renate Dorrestein, Lisa Weeda, David Grossman, William S. Maugham, Virginia Woolf, Stephen Chbosky, Alessandro Baricco, Paavo Haavikkom, Robert Margerit

De Nederlandse schrijfster Renate Dorrestein werd geboren in Amsterdam op 25 januari 1954. Zie ook alle tags voor Renate Dorrestein op dit blog.

Uit: Reddende engel

““Pal boven me hing een roofvogel te loeren op een prooi. Kale bomen, halfbezwijkend onder trossen maretak, strekten hun takken uit naar de vale hemel. Kraaien pikten met felle bewegingen in een omgeploegde akker. Je had hier vreemde grondsoorten, löss en mergel. En grottenstelsels waarin je voor altijd kon verdwalen, met als enig gezelschap de vleermuizen die er kwamen overwinteren. Eerder op de dag was ik langs gammele schuurtjes van geteerd hout gereden, met naast een ervan een pony die suïcidaal uit zijn ogen keek. En overal kruisbeelden en kapelletjes, opgetuigd met plastic bloemen die door de jaren heen hun kleur hadden verloren.
Midden op de vijfsprong op de heuvel stond ook zo’n kruis. Op zoek naar houvast liep ik er over de onverharde weg naartoe. Het was niet groot, het reikte maar net tot mijn middel. Ik moest me bukken om de inscriptie te kunnen lezen: ‘Red ons, Heer.’
Schielijk draaide ik me weer om. Ik had nu ergens in een dorpscafé achter een biertje kunnen zitten, gebrouwen met water uit eigen bron en hop en gerst van eigen land. Als ik maar beter had opgelet.
Als ik de tekenen niet veel te lang in de wind had geslagen, was ik hier zelfs nooit beland.
Maar geluk maakt je lui en zelfgenoegzaam.
Veel mensen schijnen het te betreuren dat je geluk niet kunt hamsteren, zoals bijen met hun honing doen, zodat je je opgeslagen voorraad kunt aanspreken als de nood aan de man komt. Die mensen realiseren zich niet dat het oprakelen van oud geluk juist een afschuwelijke bezigheid is.
Ik ging weer in mijn auto zitten en tuurde onthand door de voorruit. Verder van huis dan hier in Zuid-Limburg had ik niet kunnen komen zonder de grens over te rollen. Kilometers maken. Afstand creëren.
Moest ik rustig afwachten totdat er iemand langsreed die me zou kunnen vertellen dat er een paar kilometer verderop al een benzinepomp was, als je de weg tenminste wist? Zo ver kon ik nu ook weer niet van de bewoonde wereld vandaan zijn. Vanmiddag was ik door het ene dorp na het andere gereden, zonder dat een verblijf in een ervan me aantrekkelijk had geleken.”

 

 
Renate Dorrestein (Amsterdam, 25 januari 1954)

Lees verder “Renate Dorrestein, Lisa Weeda, David Grossman, William S. Maugham, Virginia Woolf, Stephen Chbosky, Alessandro Baricco, Paavo Haavikkom, Robert Margerit”

Lisa Weeda

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Ze bezocht daar de John F. Kennedy school en deed daarna eindexamen aan het Johan de Witt Gymnasium.In 2015 studeerde ze af aan ArtEZ Creative Writing in Arnhem. Lisa Weeda is programmamaakster bij Mooie Woorden in Utrecht. Haar werk verscheen onder meer in Das Magazin, De Dakhaas, De Titaan en De Optimist. In 2015/2016 zat ze in het Slow Writing Lab van het Nederlands Letterenfonds, waarvoor ze afreisde naar Oekraïne om onderzoek te doen naar het vaderland van haar oma. In november 2016 verscheen haar chapbook “De benen van Petrovski”, een literair verslag van die reis.

Uit: De benen van Petrovski

“Ik vraag me af hoe breedgeschouderd Wanja was. Of hij hard lachte, bulderde, of gewoon een glimlachende man was, zoals er volgens niet veel van zijn in Oekraïne. Ik google het meer van Montjegorsk. Op foto’s zie ik dat de stad omgeven is door water. Water, nog meer water, zoals Dordrecht er bij ligt, maar dan zonder bruggen. Eerder als een down south moerasland zoals ik het uit de films ken. Groot, wijds en groen. Niet volgebouwd. In de winter ligt er veel sneeuw. Al het water rondom de stad vriest dicht. Waar schepen liggen, steken schotsen uit. Een rood schip genaamd The Arctic Express Мончегорск heeft zelfs ijswitte boeisels, blanke flanken. De grote kerk, die langs de ronding van de Montsjebaai ligt, is prachtig. Een geheel witte buitenkant met ronde bruine koepels, zoals we ze van het Kremlin kennen. Om de hele kerk heen cirkelt een weg. Een fabrieksstad, bestaand bij de gratie van erts, waar het revolutieplein het centrum van vormt. Waar scholen geen namen hebben, maar nummers: 1, 2, 3, 4 en 5. Tyon Sankari staat in brons gegoten met één arm strak naast het lijf en één arm omhoog gestoken op een metershoog stenen voetstuk. In de omhooggestoken hand houdt de held van de socialistische werkkracht een houweel. Tijdens poolnachten is er licht te zien vanachter de horizon. De zon komt er nooit bovenuit.”

 
Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)