Lisa Weeda, John Donne

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Zie ook alle tags voor Lisa Weeda op dit blog.

Uit: Aleksandra

“Mensen zoals ik,” bijt ze, “dit is geen plek voor jou. Kom terug als de oorlog voorbij is. Je dooie neef gaat heus nergens naartoe, geloof mij maar. Hop, ga opzij, ik moet een pokkeneind lopen naar huis en dan ook nog koken.”
“Kan ik niet met u mee,” dram ik door, “zodra we Loegansk bereiken ga ik mijn eigen weg, als ik mijn familie gebeld heb.”
“En als ze niet opnemen? Blijf je dan bij mij? Ik ga in de avond naar mijn kelder, nog steeds, na vier jaar. Kom je dan naast me in mijn eenpersoonsbedje liggen? Moet ik je verhalen vertellen over betere tijden tot je in slaap valt?”
“Papieren, mevrouw,” zegt de soldaat en steekt zijn arm uit.
“Ja, ja.”
De vrouw sist naar me en tilt haar tassen op een lange tafel. Uit haar beha trekt ze een Oekraïens paspoort en een paspoort van de Volksrepubliek Loegansk. De soldaat kijkt naar haar gezicht en naar de foto”s. Dan opent hij een voor een haar tassen. Hij is niet veel ouder dan ik, zie ik nu. Zijn handen bewegen door de spullen, weckpotten met augurken, pakken melk, bebloemde onderbroeken, in knisperend plastic verpakte panty”s, een broccoli, een artisjok, blikken bonen, knakworsten, smalle blikjes met sardientjes, geel-blauw gestreepte plastic bekers, een zwart brood, plastic borden met felroze bloemen erop.
“Waarom was u in Oekraïne?”
“Pensioen. Groente. Brood, panty”s. Een paar nieuwe onderbroeken.”
“Wat komt u hier doen?”
“Man, man, man, je zou me inmiddels moeten herkennen. Je zou me over die gammele brug naar huis moeten dragen. Ja! In die grote armen van je, waar je de hele dag deze lichte paspoortjes mee vasthoudt.”
“Mevrouw –”
“Ik ben het zat. Zo zat. Ben jij het niet zat? Dit circus, dit theaterspel.”
“Mevrouw, alstublieft, nu staat u zelf de rij op te houden. Wij doen meer dan paspoorten controleren, dat weet u ook.”
“Ja, aan díé kant!”
Ze wijst achter zich, naar Oekraïne, en lacht schamper: “Wat een mop. Iedereen loopt hier altijd maar grenswachtertje te spelen. Er is geen bal veranderd in al die tijd dat ik hier leef.”

 

Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)

 

De Engelse dichter John Donne werd ergens tussen 24 januari en 19 juni 1572 geboren in Londen. Zie ook alle tags voor John Donne op dit blog.

 

Holy Sonnets

III

Keer weer, gij zuchten, tranenstroom, en spoed
Terug naar borst en oog, vanwaar gij ging
Opdat ik in heilige begoocheling
Nu rouw met vrucht. Ik heb vergeefs geboet.
Wat scheurde het hart om niet, welde er een vloed
Van tranen, – straf om mijn verafgoding.
Dat lijden was mijn zonde; ik zie het nu in –
Omdat ik leed, is het pijn die ik lijden moet.
De dronkaard, dief die “s nachts veel onheil sticht,
De opschepper en hij die steeds wel lust
Weten hoe fijn het was, als tegenwicht
Voor pijn die komen zal. Geen enkele rust
Krijgt arme ik: lange, hevige pijnen gaf
Mij oorzaak en gevolg, zonde en straf.

 

Vertaald door Jan Jonk

 

John Donne (24 januari 1572 – 31 maart 1631)
Borstbeeld door Nigel Boonham, 2012, St Paul”s Cathedral Churchyard

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e januari ook mijn blog van 25 januari 2021 en ook mijn blog van 25 januari 2019 en ook mijn blog van 25 januari 2017 en ook mijn blog van 25 januari 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Lisa Weeda, John Donne

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Zie ook alle tags voor Lisa Weeda op dit blog.

Uit: Aleksandra

“Mijn mesjogge oma vroeg me deze doek naar zijn graf te brengen om de tijd te dichten. Anders is hij verloren.’
De soldaat kijkt hoe ik de doek weer opvouw. Traag, eerst over de helft en dan nog een keer over de helft, tot ik een klein vierkant stuk stof vasthoud. Voorzichtig stop ik het in mijn tas. Ik probeer het zo dramatisch mogelijk te doen, langzaam, alsof dit het allerbelangrijkste object ter wereld is.
‘Geef me gewoon dit laatste stukje. Een paar dagen, dan ben ik weer weg.’
Ik rommel nog eens in mijn tas en haal de oude foto van Aleksandra tevoorschijn, mijn troef, het laatste wat ik bij me heb om hem over te halen. Ik houd de foto voor zijn gezicht, duw hem bijna tegen zijn neus, zodat hij er wel naar moet kijken. Aleksandra kijkt hem recht aan. Links en rechts van haar zitten Njoesja en Doesja, haar nichtjes, die net als zij mee werden genomen in de oorlog.
‘Godallemachtig,’ zegt de soldaat zacht en slaat zijn ogen naar de hemel.
‘Alle andere foto’s uit haar jeugd zijn verbrand,’ zeg ik. ‘Ik heb rondgevraagd, mijn moeder heeft rondgevraagd, niemand in de familie heeft nog iets. Alles is verdwenen. In de fik gestoken. Door de Duitsers.’
Hij pakt de foto en houdt ’m naast mijn gezicht, knijpt één oog dicht, kijkt naar mij en dan weer naar de foto. Ik trek dezelfde strakke mond als Aleksandra en knijp mijn ogen een beetje dicht. Had ik van mijn piekerige haar een vlecht moeten maken en die op traditionele wijze om mijn hoofd moeten leggen als een kroon?
‘Jullie lijken op elkaar. Alleen dat haar…’
‘Flauw, zo flauw,’ mompel ik.
Ik gris de foto uit zijn hand en stop hem met een felle beweging in mijn tas. Dit is het toppunt van mijn dramatische kunnen. Had ik maar meer felheid in me, de felheid van mijn Oekraïense tantetjes, die eindeloos tegen iemand aan blaffen zonder adem te halen.
‘Laat me binnen,’ probeer ik te snauwen.
De oude vrouw achter me begint nadrukkelijk te zuchten. Ze zet haar plastic tassen met een theatrale kreun op de grond en vraagt hoelang mijn toneelstuk nog gaat duren. Als ze praat blinken haar gouden hoektanden in het zonlicht.
‘Het is nu voorbij,’ zegt de soldaat, en wuift me weg. ‘Ga uit de rij. Voorbij die Oekraïense vlag, daar, na de brug, ben je met deze papiertjes, die doek en die zielige foto niet veilig.’
‘Ik heb iets beloofd,’ ga ik tegen hem in, ‘laat me er gewoon door, dan ben je van me af.’
‘Nee. Er willen meer mensen langs, mensen die echt naar huis moeten. Die hier wonen,’ zegt hij hard. De vrouw knikt chagrijnig met hem mee.”

 

Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)

 

De Engelse dichter John Donne werd ergens tussen 24 januari en 19 juni 1572 geboren in Londen. Zie ook alle tags voor John Donne op dit blog.

 

Holy Sonnets

II

Om vele redenen, O God, leg ik mij
In Uw hand, ik, geschapen, de eerste dag
Door U, en voor U, en toen ik verslagen lag,
Kocht Uw bloed wat al van U was weer vrij.
Ik ben Uw zoon, die naast U schijnt als Gij,
Uw dienaar, wiens daad steeds beloning zag,
Uw schaap, Uw beeld, en tot ik door gedrag
Mijzelf verraadde, een tempel Gods daarbij.
Wat moet een duivel macht over Uw werk?
Wat steelt, neen, rooft hij wat U rechtens hoort?
Tenzij Gij opstaat, vecht en hem verstoort,
Val ik ten prooi aan wanhoop, als ik merk,
Dat Gij de mensheid mag, maar mij niet kiezen wilt,
Dat Satan haat, maar mij toch niet verliezen wil.

 

Vertaald door Jan Jonk

 

John Donne (24 januari 1572 – 31 maart 1631)
Monument in St Paul’s Cathedral, Londen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e januari ook mijn blog van 25 januari 2021 en ook mijn blog van 25 januari 2019 en ook mijn blog van 25 januari 2017 en ook mijn blog van 25 januari 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

E. Th. A. Hoffmann, John Donne

De Duitse dichter en schrijver Ernst Theodor Amadeus Hoffmann werd geboren in Koningsbergen op 24 januari 1776. Zie ook alle tags voor E. Th. A. Hoffmann op dit blog.

Uit: Die Doppeltgänger

„Der Wirt zum ›Silbernen Lamm‹ riß seine Mütze vom Kopf, warf sie auf die Erde und rief, mit beiden Füßen darauf herumstampfend: »So – so – trittst du alle Rechtschaffenheit, alle Tugend, alle Nächstenliebe mit Füßen, du ehrvergessener Gevatter, du gottloser Wirt zum ›Goldnen Bock‹! – Hat der Kerl nicht lediglich mir zum Tort seinen verwünschten Bock über dem Tor mit schweren Kosten so gleißend neu vergülden lassen, daß mein niedliches silbernes Lämmlein nun ganz ärmlich und bleich dagegen absticht, und alle Gäste mir vorbei nach dem funkelnden Tiere ziehen? – Alles mögliche Gesindel von Seiltänzern, Komödianten und Taschenspielern reißt der Spitzbube an sich, damit sein Haus nur immer von Menschen wimmle, die sich erlustieren und seinen essigsauren, doppelt geschwefelten Wein saufen, statt daß ich meinen vortrefflichen Hochheimer und Nierensteiner selbst aussaufen muß, um ihn nur los zu werden an einen Mann, der echten Wein zu schätzen weiß. Kaum verläßt die Komödiantenbande den vertrackten ›Bock‹, als die kluge Frau einkehrt mit dem Raben, und alles strömt wieder hin und läßt sich wahrsagen und ruiniert sich mit Essen und Trinken. Und wie der heillose Nachbar oft seine Leute, die bei ihm einkehren, behandeln mag, kann ich mir wohl denken, denn der junge hübsche Herr, der erst vor wenigen Tagen dort war und heute zurückkam, ist doch richtig nicht bei ihm, sondern bei mir eingekehrt. – Aber er soll auch bedient werden fürstlich. – Ach! – Ach! – Teufel! – Da geht er ja hin, der junge Herr, nach dem ›Goldenen Bock‹ – die verfluchte weise Frau, die wird er sehen wollen. Es ist Mittagszeit – der Hochwohlgeborne strebt nach dem ›Goldnen Bock‹ – verschmäht alle Speisung des ›Silbernen Lämmleins!‹ – Gnädiger Herr! – Ihr Gnaden!« –
So schrie der Wirt zum offnen Fenster heraus, aber Deodatus Schwendy (das war der junge Mann) überließ sich dem Strom der Menschenmenge, der ihn unaufhaltsam fortriß in das unfern gelegene Wirtshaus.

Dicht gedrängt stand alles in Flur und Hofraum, ein leises erwartungsvolles Geflüster lief hin und wieder. Einzelne wurden in den Saal gelassen, andere traten heraus, bald mit verstörten, bald mit nachdenklichen, bald mit frohen Gesichtern.
»Ich weiß nicht«, sprach ein alter ernster Mann, der sich mit Deodatus zugleich in eine Ecke geflüchtet hatte, »ich weiß nicht, weshalb diesem Unfug nicht von Obrigkeits wegen gesteuert wird.« »Warum?« fragte Deodatus. »Ach«, fuhr der Mann fort, »ach! Sie sind fremd, Ihnen ist daher unbekannt, daß von Zeit zu Zeit ein altes Weib herkommt, die das Publikum äfft mit wunderbaren Prophezeiungen und Orakelsprüchen. Sie hat einen großen Raben bei sich, der den Leuten über alles, was sie wissen wollen, wahr- oder vielmehr falschsagt. Denn ist es auch richtig, daß mancher Ausspruch des klugen Raben eintrifft auf sonderbare Weise, so bin ich doch überzeugt, daß er dagegen hundertmal ins Gelag hineinlügt. Sehn Sie nur die Leute an, wenn sie herauskommen, und Sie werden leicht merken, daß das Weib mit dem Raben sie ganz und gar berückt. – Muß denn in unserm, dem Himmel sei Dank! – aufgeklärten Zeitalter solch ein verderblicher Aberglaube« –

 

E. Th. A. Hoffmann (24 januari 1776 – 25 juni 1822)
Gedenkplaat aan het huis Charlottenstraße 56 in Berlijn waar de schrijver van 1815 tot aan zijn dood in 1822 woonde.

 

De Engelse dichter John Donne werd ergens tussen 24 januari en 19 juni 1572 geboren in Londen. Zie ook alle tags voor John Donne op dit blog.

 

Holy Sonnets

I

Gij zijt mijn maker; moet Uw werk vergaan?
Geef mij Uw kracht, mijn eind snelt naderbij.
Ik ren op dood af, en dood nadert mij.
Mijn vreugd is, net als gisteren, gedaan.
Ik durf mijn zwakke oog niet op te slaan:
Achter mij, vóór mij, wanhoop, dood, en zij,
Met al mijn zonden, brengen razernij
Die het zwakke vlees vlak voor de hel doet staan.
Slechts Gij zijt boven: als ik maar naar U
Mag opzien, Heer, dan kom ik uit dit dal.
Zo sluw, echter, verleidt die vijand nu
Dat ik mezelf niet houden kan, ik val.
Zijn greep heb ik vlot met Uw gena getart,
Zo Gij mij aantrekt, zeilsteen van mijn hart.

 

Vertaald door Jan Jonk

 

John Donne (24 januari 1572 – 31 maart 1631)
Laat 17e-eeuwse kopie van een portret door Isaac Oliver uit 1616

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e januari ook mijn blog van 24 januari 2021 en ook mijn blog van 24 januari 2019 en ook mijn blog van 24 januari 2017 en ook mijn blog van 24 januari 2016 deel 2.