Geert Buelens, William S. Burroughs, Ruth Lasters, Joris-Karl Huysmans, Terézia Mora, Philip Weiss, Luc Indestege, Rikkert Zuiderveld, Laurens Hoevenaren

De Vlaamse dichter, essayist en columnist Geert Buelens werd geboren in Duffel op 5 februari 1971. Zie ook alle tags voor Geert Buelens op dit blog.

 

Einde van de horizon (Klassenstrijd)

En toen
in de winter van de schemering
werden we ingehaald door de geschiedenis

Het schuim ging plots rotten
het platte bleek in schuifjes
onderverdeeld en niet langer
stonden we naast elkaar
te blinken

Zo voelt het
pletten van de tijd

het rustig voortschokkelen
komt aan zijn eind
Al wat we zien

is ongewis

 

Landkaartverkleining (Systeemcrisis)

Je was er even uit
toen het land vervaarlijk ging
verzakken

Daar was bewust op aangestuurd, natuurlijk
we kennen wie daarop uitwas
allen liefhebbers van
de grootheid van ons volk
ook als het daarvoor
kleiner moet worden gemaakt

Nooit kreunde het onder de hitte
zelden leek het voldaan met zichzelf
een groot gevoel van gemis
ging ervan uit
door geen frituur op te vullen
door geen president te redden
door geen seismische schok te verschuiven

 

 
Geert Buelens (Duffel, 5 februari 1971)

Lees verder “Geert Buelens, William S. Burroughs, Ruth Lasters, Joris-Karl Huysmans, Terézia Mora, Philip Weiss, Luc Indestege, Rikkert Zuiderveld, Laurens Hoevenaren”

Reto Finger, Clara Müller – Jahnke, Johan Ludvig Runeberg, Henriette Hardenberg, Albert Paris Gütersloh, Madame de Sévigné, Honorat de Bueil, Sandra Paretti, Rudolf Lorenzen

De Zwitserse schrijver Reto Finger werd geboren op 5 februari 1972 in Bern. Zie ook alle tags voor Reto Finger op dit blog.

Uit: Kaltes Land

„PFARRER Ein Licht ist das.
Als würde Macolvi den Petrus würgen.
Ich habe dem Sigrist gesagt, dass es schneien wird.
Wie das ausschaut im Frühling, wenn die Gräber nicht eingewintert waren.
VATER Nein-
PFARRER Um deins brauchst du dir keine Sorgen zu machen. Da habe ich ein Auge drauf.
VATER Solange der Föhn so drückt, schneit es nicht, Herr Pfarrer.
PFARRER Schickst mir die Hanna rauf, wir legen ein paar Tannäste darauf.
VATER Ich sollte es ihr sagen.
PFARRER Die Hanna und ich werden das Grab herrichten, dass es eine Freude sein wird.
VATER Ich sollte es ihr sagen, der Mutter.
PFARRER Fünf, sechs Äste legen wir drauf.
VATER Das mit dem Melk.
Ich sollte es ihr sagen.
PFARRER Die einzige Weißtanne auf dem ganzen Friedhof. Das wird ein Schauen, dass der Kathrin das Herz aufgeht.
VATER Sie glaubt noch immer, der Bub sei an Schwermut gestorben.
PFARRER „Folge mir und lass die Toten die Toten begraben.“
VATER Ich habe den Melk klettern sehen. Ich sage Ihnen, wie eine Gämse ist er die Felswand hoch
PFARRER Der Melk war schwermütig.
VATER Es gibt keine schwermütigen Gämsen_ Herrgott noch mal.
Dass der Tag, an dem der Melk gestorben isL‚ in diesem Jahr auf den Totensonntag fällt und die Mutter noch immer glaubt, er sei an Schwermut gestorben, und mit mir zum Friedhof will, das ist des Teufels später Spott.“

 

 
Reto Finger (Bern, 5 februari 1972)
Scene uit een uitoering in Hittisau, 2016

Lees verder “Reto Finger, Clara Müller – Jahnke, Johan Ludvig Runeberg, Henriette Hardenberg, Albert Paris Gütersloh, Madame de Sévigné, Honorat de Bueil, Sandra Paretti, Rudolf Lorenzen”

Jan Prins

De Nederlandse dichter en vertaler Jan Prins (pseudoniem van Christiaan Louis Schepp) werd geboren in Rotterdam op 5 februari 1876. Literair-historisch wordt hij gesitueerd in de kring rond het tijdschrift De Beweging van Albert Verwey. Het was echter in het tijdschrift De XXe eeuw dat Prins in 1903 als dichter debuteerde. Zijn eerste poëziebundel Tochten verscheen acht jaar later, in 1911. Daarin staat zijn bekendste gedicht, ‘De bruid’, waarvan de eerste en de laatste strofe worden afgesloten met de vaak geciteerde regels “De bruigom is de lentezon / en Holland is de bruid”. In 1896 werd Prins benoemd tot marine-officier tot hij in 1924 om gezondheidsredenen werd afgekeurd voor actieve dienst. Zijn zeereizen hadden hem toen al verschillende malen naar Nederlands-Indië gebracht. Zijn indrukken over dit land en zijn bevolking legde hij vast in een aantal verzen die nog tijdens zijn leven werden verzameld onder de titel Indische gedichten (1932). Prins maakte zich ook verdienstelijk als literair vertaler. Hij vertaalde onder meer de fabels van Jean de La Fontaine en toneelstukken van Racine en Molière. Op latere leeftijd volgde hij privélessen Grieks bij P.C. Boutens (1926) en ging hij ook klassieke teksten vertalen, waaronder Plato’s Timaeus (1937). Prins heeft in zijn poëzie meermaals zijn liefde betuigd voor zijn geboortestad Rotterdam. Deze gedichten werden in 1946 door Alfred Kossmann bijeengebracht en van een korte inleiding voorzien in de bundel “De stad waar men is kind geweest”

De bruid

De lucht, over de jonge dag,
Was helderder dan ooit.
Iets ongewoon-verblijdends lag
In weide en veld gestrooid.
De torenklok zong, wat ze kon,
De vlaggen staken uit:
De bruigom was de lentezon
En Holland was de bruid.

Ze was des morgens opgestaan,
Een ranke, frisse meid.
Ze deed haar gazen sluier aan
van dunne dauwigheid.
Ze stak zich van de perenboom
De bloesem in het haar,
Die witter dan een winterdroom
Is, – wonder, wonderbaar.

Ze deed een gladde gordel om
Van zilverig allooi,
Van zuivre waterglans, – wat glom
Die ronde gordel mooi!
Toen hechtte ze als een donzen vacht
Aan haar satijnen kleed
De schuimrand die de zee haar bracht.
Toen was de bruid gereed.

Een ooievaar trad op de deel,
Gewichtig, met zijn stok.
De merel was in zwart fluweel,
De zwaluw kwam in rok.
Toen keken, daar ’t zó prachtig was –
En Holland is de bruid, –
De madeliefjes in het gras
Haar gouden oogjes uit.

De bruigom is een edel man,
De bruid is jong en sterk.
Daar komen schone kinders van
En blijdschap bij het werk.
De bruid, – waar zag men weker leest,
Een vriendelijker mond, –
De bruid, – die maakten zeewind meest
En ruimte zo gezond.

Nu komt ze met haar lief gezicht
De bruigom tegemoet.
Wat is de hemel wijd, – en licht,
Wat is het leven goed!
De wereld is een wonderbron
Van telkens nieuw geluid.
De bruigom is de lentezon
en Holland is de bruid.

 

Geboortestad

Is dit mijn stad? De welvaart is voorbij,
De schepen liggen rottend in de haven
En door het touwwerk vliegen zwarte raven:
Het is gedaan met vloot en visscherij.
Waar is het volk van dit verloopen tij?
Men zag het vroeger langs de kaden draven,
Het is vergeten nu of reeds begraven,
Prooi van zijn laatst, onheelbaar averij.
Voorgoed gedaan? Vergeefs gekalefaterd?
Daar ligt een schip, waarop ‘Vertrouwen’ staat,
Ik zie een jongen, turend over ’t water.
Vertrouw, mijn stad: nòg stroomt de Maas voorbij
En dit is sterker dan uw averij:
De trek naar zee, een jongensdroom voor later.

 
Jan Prins (5 februari 1876 – 9 februari 1948)