Zu Bethlehem, da ruht ein Kind (Annette von Droste-Hülshoff)

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Prettig Kerstfeest!

 

 
Aanbidding der herders door Theodoor van Loon, ca. 1620

 

Zu Bethlehem, da ruht ein Kind

Zu Bethlehem, da ruht ein Kind,
Im Kripplein eng und klein,
Das Kindlein ist ein Gotteskind,
Nennt erd’ und Himmel sein.

Zu Bethlehem, da liegt im Stall,
Bei Ochs und Eselein,
Der Herr, der schuf das Weltenall,
Als Jesukindchen klein.

Von seinem gold’nen Thron herab
Bringt’s Gnad und Herrlichkeit,
Bringt jedem eine gute Gab’,
Die ihm das Herz erfreut.

Der bunte Baum, vom Licht erhellt,
Der freuet uns gar sehr,
Ach, wie so arm die weite Welt,
Wenn’s Jesukind nicht wär’!

Das schenkt uns Licht und Lieb’ und Lust
In froher, heil’ger Nacht.
Das hat, als es nichts mehr gewußt,
Sich selbst uns dargebracht.

Oh, wenn wir einst im Himmel sind,
Den lieben Englein nah,
Dann singen wir dem Jesukind
Das wahre Gloria.

 

 
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
Burg Hülshoff, de geboorteplaats van Annette von Droste-Hülshoff

 

Zie voor de schrijvers van de 24e december ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

 

Ingo Baumgartner, Karel Glastra van Loon, Dana Gioia, Patrick Beck, Henriette Roland Holst, Dominique Manotti

De Oostenrijkse dichter en schrijver Ingo Baumgartner werd op 24 december 1944 in Oberndorf an der Salzach geboren. Zie ook alle tags voor Ingo Baumgärtener op dit blog.

Adventmarktgewimmel

Ein Rentier hängt im Tannengrün,
der Weihnachtsmann steht frierend Wache.
Zwei Leuchtstoffelche klettern kühn
Fassaden hoch. Dort blinkt ein Stern,
er zuckt, sodass das Auge schmerzt.
Amerika ist auch nicht fern,
doch hör ich Jingle Bells ja gern.
Erheiternd alles – und ich lache.

Da schüttet mir ein junger Mann
den Glühwein auf die neue Hose.
Dann rempeln mich zwei Engel an,
sie grinsen gleichfalls vorgeglüht.
Ein Ellenbogen trifft mein Aug,
das mittelgroße Veilchen blüht
zu voller Pracht. Das Lachen müht,
selbst mit dem Sinn fürs Kuriose.

 

Im Weihnachtswald

Der Blick ist frei und klar wie selten,
das Himmelblau verblasst im Weiß.
Wie Wesen aus den fernsten Welten
stehn Tannen da voll Zapfeneis.

Ein Busch erweckt – in Reif gebadet –
Gedanken an ein Krippenbild.
Nur Restlaub ist es, doch was schadet
das Trugbild. Herzen werden mild

wenn Schein und Wirklichkeit sich mengen.
Mit Kindsein wirst du neu bedacht.
Im Wald der Heimlichkeiten drängen
sich Fee und Elf schon vor der Nacht.

Ein tiefer Frieden hüllt die Weite,
umfasst den Körper wie den Geist.
Des Christmonds milde, schöne Seite
ist Manna, das die Seele speist.

 
Ingo Baumgartner (24 december 1944 – 16 juli 2015)

Lees verder “Ingo Baumgartner, Karel Glastra van Loon, Dana Gioia, Patrick Beck, Henriette Roland Holst, Dominique Manotti”

Adam Mickiewicz, Angelika Schrobsdorff, Stephenie Meyer,Tevfik Fikret, Matthew Arnold

De Poolse dichter Adam Mickiewicz werd geboren op 24 december 1798 in Zaosie, nabij Nowogródek. Zie ook alle tags voor Adam Mickiewicz op dit blog.

Konrad Wallenrod (Fragment)

Want als ’t betaamt de wajdeloten te geloven,
Staat menigmaal op verlaten kerkhoven en weiden
In zichtbare gedaante de pest-jonkvrouw,
In wit gewaad, met vurige krans op de slapen.
Haar hoofd verheft zich boven de Bialowiez-se bomen1)
En in haar hand wuift ze een bloedige doek.
De wachters der sloten dekken hun ogen met de helm;
En de honden van de boeren graven hun snuit in de aarde,
Wroeten, ruiken de dood en huilen luguber.
De jonkvrouw schrijdt voort met onheilspellende tred
Naar dorpen, kastelen en rijke steden:
En zovele malen ze wuift met haar bloedige doek,
Zovele paleizen veranderen in woestenijen;
Waar ze haar voet zet, daar verrijst een vers graf.
Verderf-volle verschijning!… Maar groter verderf
Kondigde de Litauers van Duitse zijde
De glanzende helm met struisveren,
En de brede mantel, met zwart kruis!
Waar passeerden de schreden van zulk een spook,
Daar is niets het verderf van dorpen of burchten:
Een geheel land daalde ten grave!
O! wie een Litause ziel vermocht te bewaren,
Die kome tot mij, laat ons nederzitten op ’t graf der volken,
Laat ons peinzen, zingen en tranen storten.

Vertaald door N. van Wijk

 
Adam Mickiewicz (24 december 1798 – 26 november 1855)
Konrad Wallenrod door Władysław Majeranowski, 1844

Lees verder “Adam Mickiewicz, Angelika Schrobsdorff, Stephenie Meyer,Tevfik Fikret, Matthew Arnold”

The Cultivation of Christmas Trees (T. S. Eliot)

Bij de vierde zondag van de Advent

 

 
The Christmas Tree door Albert Chevallier Tayler, 1911

 

The Cultivation of Christmas Trees

There are several attitudes towards Christmas,
Some of which we may disregard:
The social, the torpid, the patently commercial,
The rowdy (the pubs being open till midnight),
And the childish — which is not that of the child
For whom the candle is a star, and the gilded angel
Spreading its wings at the summit of the tree
Is not only a decoration, but an angel.

The child wonders at the Christmas Tree:
Let him continue in the spirit of wonder
At the Feast as an event not accepted as a pretext;
So that the glittering rapture, the amazement
Of the first-remembered Christmas Tree,
So that the surprises, delight in new possessions
(Each one with its peculiar and exciting smell),
The expectation of the goose or turkey
And the expected awe on its appearance,

So that the reverence and the gaiety
May not be forgotten in later experience,
In the bored habituation, the fatigue, the tedium,
The awareness of death, the consciousness of failure,
Or in the piety of the convert
Which may be tainted with a self-conceit
Displeasing to God and disrespectful to children
(And here I remember also with gratitude
St. Lucy, her carol, and her crown of fire):

So that before the end, the eightieth Christmas
(By “eightieth” meaning whichever is last)
The accumulated memories of annual emotion
May be concentrated into a great joy
Which shall be also a great fear, as on the occasion
When fear came upon every soul:
Because the beginning shall remind us of the end
And the first coming of the second coming.

 


T. S. Eliot (26 september 1888 – 4 januari 1965)
St. Louis Missouri Arch. T. S. Eliot werd geboren in St. Louis

 

 

Zie voor de schrijvers van de 24e december ook mijn twee volgende blogs van vandaag.

H. C. ten Berge

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler H. C. ten Berge (Eig. Johannes Cornelis) werd geboren in Alkmaar op 24 december 1938. Ten Berge debuteerde in 1964 met de dichtbundel “Poolsneeuw”. Naast dichter is H.C. ten Berge ook essayist, prozaschrijver en vertaler. Ten Berge vertaalde onder meer werk van Ezra Pound. Zijn laatste roman, “Blauwbaards ontwaken”, werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. Voor Ten Berge is dichten een vorm van onderzoek. Hij heeft een grote belangstelling voor natuurvolken als de Eskimo’s en de Azteken. In 1967 richtte hij het tijdschrift Raster op, waarvan hij lange tijd de enige redacteur was. H.C. ten Berge ontving op 19 mei 2006 de P.C. Hooftprijs. Aan deze literaire prijs is een bedrag van 57.000 euro verbonden. De P.C. Hooft-prijs is toegekend aan zijn gehele oeuvre, dus ook zijn prozawerken, omdat de jury van mening was dat zijn poëzie onlosmakelijk verbonden is met zijn proza. De auteur heeft zijn roman “De stok van Schopenhauer” in eigen beheer uitgegeven omdat zijn uitgever en andere uitgevers het boek niet wilden publiceren. Het boek is inmiddels wel aan de tweede druk toe.

Winterzin

Een grijze lucht die urenlang
op sneeuwen stond,
zich inhield, schuchter toen
een handvol vlokken zond
als een belofte voor de nacht
waarin je wakend lag
te slapen tot de dageraad
het sneeuwen niet meer tegenhield
en je gonzend van geluk
de dag begon en uit het zolderraam
de eeuwen en de witbestoven akkers
naast de landweg overzag,
en er niets was dat die vervoering brak –

 

Hoe het is om nu te leven 

Hoe het is om nu te leven
te midden van

te midden van

geschonden geesten en verwarde vrienden
die ontheemd in eigen huis,
beroofd van al wat
breekbaar en waarachtig is,
de zweepslag van een nieuwe knechtschap incasseren.

Hoe het is om nu te leven –
door verleugening en kromspraak
uit de taal verjaagd te worden

knecht te zijn van hen
die ons zouden bedienen —

Tot monddode wezens vermalen,
door naamloze machten beheerst,
wordt ons de adem afgesneden,
wordt het mes ons op de keel gezet.

 

De andere slaap

Grijs licht, late zwanen in strakke vlucht
langs ijle belijning van wijkende bergen

op het hemelse paard uit fergana gekomen
en nu aan de rand van verstijfde moerassen

zuidelijk de weg die zich splitst op het herfstig plateau:
denkbeeld van damp om bereden nomaden,

flits van een trein roodbestoft uit de bergflanken brekend –
en laag, in het westelijke bekken, de gele dooier der zon.

door gidsen gebracht, slecht geoefend maar goed
uitgerust zit ik op mos tussen magere berken

ik por in de as van een stokoude stookplaats;
vochtige neusvleugels, wenkbrauwen borstelig van rijp

een vroege sneeuwhaas krijgt te laat lucht
van de azende vos


H. C. ten Berge (Alkmaar, 24 december 1938)