Michiel Stroink, Siri Hustvedt, Helen Fielding, Jaan Kross, Helene Hegemann, Björn Kuhligk, Thomas Brasch, Dmitri Lipskerov, Wolfgang Fritz

De Nederlandse schrijver Michiel Stroink werd geboren in Oss op 19 februari 1981. Zie ook alle tags voor Michiel Stroink op dit blog.

Uit: De notaris en het meisje

“Voor Anna was het de vijfde keer dat ze het begrafenisritueel aanschouwde. Bij de vorige processie mocht ze voor het eerst met de vrouwen meelopen. Ze droeg toen een zwarte overrok die ze bij iedere stap tot aan haar enkels de kleigrond in trapte. Nu zat ze gehurkt achter de kruiwagen met het zware gevoel in haar keel en kon ze zich niet eens meer voorstellen hoe licht het leven was toen ze met de kinderen mee mocht huppelen, achter de bellen en de fakkels aan.
De stoet trok langs het ondiep en zou nog eenmaal in de richting van het dorp komen voor hij afboog naar het droogveld. De dikke mist die over het laagland dreef, leek er altijd te zijn als er dingen gebeurden die God niet mocht zien. Nu zorgde Hij ervoor dat Anna alleen de kop, het midden en de staart van de meanderende rouwstoet zag.
‘Het lijkt op een aal.’ De krassende mannenstem kwam van achteren, naast de schuur. ‘Hij kronkelt het moeras in.’ De man was niet van het laagland. Hij droeg een zwarte overjas over een donker pak, en onder de hoed die tot aan zijn wenkbrauwen over zijn voorhoofd was getrokken, staarden twee kraalogen haar onafgebroken aan. Onder zijn linkeroog liep een litteken, als een traan, langs zijn neus tot aan zijn mondhoek.
Het duurde even voor Anna de man vanuit hurkzit durfde aan te spreken.
‘Wie bent u, meneer? Bent u soms familie?’ Anna stond op en wilde een stap naar achteren zetten, maar stootte tegen de kruiwagen aan.
‘Je bent mooi. Geen kleikop, je hebt een fijn gezicht. Hoe oud ben je, meisje?’
‘Ik ben zeventien, bijna achttien. Ik heet Anna. Wie bent u?’
De glimlach van de man drukte het litteken schuin omhoog.
‘Bijna achttien, toe maar. Waar zijn je ouders, meisje?’
‘Mijn vader en moeder lopen mee. Ze lopen naar het droogveld.
Ze zijn pas rond de middag weer terug.’
‘Werkt je vader aan het veen of op het veld?’

 

 
Michiel Stroink (Oss, 19 februari 1981)

Lees verder “Michiel Stroink, Siri Hustvedt, Helen Fielding, Jaan Kross, Helene Hegemann, Björn Kuhligk, Thomas Brasch, Dmitri Lipskerov, Wolfgang Fritz”

Jonathan Lethem

De Amerikaanse schrijver Jonathan Allen Lethem werd geboren op 19 februari 1964 in Brooklyn, New York. Lethem groeide aanvankelijk op in Kansas City, vervolgens in Brooklyn. Zijn vader Richard Brown Lethem is beeldend kunstenaar, zijn moeder Judith stierf aan kanker toen hij nog een tiener was. Een paar semesters studeerde Lethem met Bret Easton Ellis aan het Bennington College in Vermont voordat hij naar Californië verhuisde en begon te schrijven. Eind jaren tachtig publiceerde hij zijn eerste korte verhalen, maar pas met zijn romans trok hij in de jaren negentig internationaal de aandacht. Met zijn roman „Gun, with Occasional Music“, een futuristische detective verhaal in de stijl van Raymond Chandler won hij in 1995 de Locus Award in de categorie “Best First Novel” van Locus Magazine. Na het uitbrengen van zijn vroege verhalen in één bunde,l “The Wall of the Sky, the wall of the Eye”, verscheen in 1996 Lethem’s roman “As She Climbed Across the Table”. In 1997 ontving hij de World Fantasy Award voor “The Wall of the Sky, the wall of the Eye”. Eind jaren negentig verhuisde Lethem van de Bay Area terug naar Brooklyn. Zijn volgende boek na deze verhuizing was “Girl in Landscape“ (1998). In 1999 verscheen “Motherless Brooklyn”. Voor deze roman ontving Lethem de National Book Critics Circle Award, de Macallan Gold Dagger Awards for crime fiction, de Salon.com Book Prize en was het Esquire Book of the Year. In 2003 publiceerde Lethem de autobiografisch geïnspireerde educatieve roman “The Fortress of Solitude” Zijn tweede verhalenbundel: “Mannen Cartoons” verscheen in 2004. Weer een roman “You do not love me yet” verscheen in 2007. In 1987 trouwde Jonathan Lethem met schrijfster Shelley Jackson, maar ze gingen in 1998 weer uit elkaar. Lethem woonde tot 2010 in Brooklyn toen hij vanwege familiale redenen naar Claremont, Californië verhuisde. Daar doceert hij creatief schrijven aan het Pomona College.

Uit: Motherless Brooklyn

“Maufishful,” said Gilbert Coney in response to my outburst, not even turning his head. I could barely make out the words–“My mouth is full”–both truthful and a joke, lame. Accustomed to my verbal ticcing, he didn’t usually bother to comment. Now he nudged the bag of White Castles in my direction on the car seat, crinkling the paper. “Stuffinyahole.”
Coney didn’t rate any special consideration from me. “Eatmeeatmeeatme,” I shrieked again, letting off more of the pressure in my head. Then I was able to concentrate. I helped myself to one of the tiny burgers. Unwrapping it, I lifted the top of the bun to examine the grid of holes in the patty, the slime of glistening cubed onions. This was another compulsion. I always had to look inside a White Castle, to appreciate the contrast of machine-tooled burger and nubbin of fried goo. kaos and control. Then I did more or less as Gilbert had suggested–pushed it into my mouth whole. The ancient slogan Buy ‘em by the sack humming deep in my head, jaw working to grind the slider into swallowable chunks, I turned back to stare out the window at the house.
Food really mellows me out.
We were putting a stakeout on 109 East Eighty-fourth Street, a lone town house pinned between giant doorman apartment buildings, in and out of the foyers of which bicycle deliverymen with bags of hot Chinese flitted like tired moths in the fading November light. It was dinner hour in Yorktown. Gilbert Coney and I had done our part to join the feast, detouring up into Spanish Harlem for the burgers. There’s only one White Castle left in Manhattan, on East 103rd. It’s not as good as some of the suburban outlets. You can’t watch them prepare your order anymore, and to tell the truth I’ve begun to wonder if they’re microwaving the buns instead of steaming them. Alas. Taking our boodle of thusly compromised sliders and fries back downtown, we double-parked in front of the target address until a spot opened up. It only took a couple of minutes, though by that time the doormen on either side had made us–made us as out-of-place and nosy anyway. We were driving the Lincoln, which didn’t have the “T”-series license plates or stickers or anything else to identify it as a Car Service vehicle. And we were large men, me and Gilbert. They probably thought we were cops. It didn’t matter. We chowed and watched.”


Jonathan Lethem (New York, 19 februari 1964)