St. Matthew (D. H. Lawrence)

 

Bij de eerste zondag na Pinksteren

 


De verschijning van Christus op de berg van Galilea door Duccio di Buoninsegna, 1308 – 1311

 

St. Matthew

They are not all beasts.
One is a man, for example, and one is a bird.

I, Matthew, am a man.

“And I, if I be lifted up, will draw all men unto me”–

That is Jesus.
But then Jesus was not quite a man.
He was the Son of Man
Filius Meus, O remorseless logic
Out of His own mouth.

I, Matthew, being a man
Cannot be lifted up, the Paraclete
To draw all men unto me,
Seeing I am on a par with all men.

I, on the other hand,
Am drawn to the Uplifted, as all men are drawn,
To the Son of Man
Filius Meus

Wilt thou lift me up, Son of Man_?
How my heart beats!
I am man.

I am man, and therefore my heart beats, and throws
the dark blood from side to side
All the time I am lifted up.

Yes, even during my uplifting.

And if it ceased?
If it ceased, I should be no longer man
As I am, if my heart in uplifting ceased to beat, to toss the
dark blood from side to side, causing my myriad secret
streams.

After the cessation
I might be a soul in bliss, an angel, approximating to the
Uplifted;
But that is another matter;
I am Matthew, the man,
And I am not that other angelic matter.

So I will be lifted up, Saviour,
But put me down again in time, Master,
Before my heart stops beating, and I become what I am not.
Put me down again on the earth, Jesus, on the brown soil
Where flowers sprout in the acrid humus, and fade into
humus again.
Where beasts drop their unlicked young, and pasture, and

drop their droppings among the turf.
Where the adder darts horizontal.
Down on the damp, unceasing ground, where my feet belong
And even my heart, Lord, forever, after all uplifting:
The crumbling, damp, fresh land, life horizontal and ceaseless.

Matthew I am, the man.
And I take the wings of the morning, to Thee, Crucified,
Glorified.
But while flowers club their petals at evening
And rabbits make pills among the short grass
And long snakes quickly glide into the dark hole in the
wall, hearing man approach,
I must be put down, Lord, in the afternoon,
And at evening I must leave off my wings of the spirit
As I leave off my braces
And I must resume my nakedness like a fish, sinking down
the dark reversion of night
Like a fish seeking the bottom, Jesus,
ICTHUS
Face downwards
Veering slowly
Down between the steep slopes of darkness, fucus-dark,
seaweed-fringed valleys of the waters under the sea
Over the edge of the soundless cataract
Into the fathomless, bottomless pit
Where my soul falls in the last throes of bottomless convulsion,
and is fallen
Utterly beyond Thee, Dove of the Spirit;
Beyond everything, except itself.

Nay, Son of Man, I have been lifted up.
To Thee I rose like a rocket ending in mid-heaven.
But even Thou, Son of Man, canst not quaff out the dregs
of terrestrial manhood!
They fall back from Thee.

They fall back, and like a dripping of quicksilver taking the
downward track.
Break into drops, burn into drops of blood, and dropping,
dropping take wing
Membraned, blood-veined wings.

On fans of unsuspected tissue, like bats
They thread and thrill and flicker ever downward
To the dark zenith of Thine antipodes
Jesus Uplifted.

Bat-winged heart of man
Reversed flame
Shuddering a strange way down the bottomless pit
To the great depths of its reversed zenith.

Afterwards, afterwards
Morning comes, and I shake the dews of night from the
wings of my spirit
And mount like a lark, Beloved.

But remember, Saviour,
That my heart which like a lark at heaven’s gate singing,
hovers morning-bright to Thee,
Throws still the dark blood back and forth
In the avenues where the bat hangs sleeping, upside-down
And to me undeniable, Jesus.

Listen, Paraclete.
I can no more deny the bat-wings of my fathom-flickering
spirit of darkness
Than the wings of the Morning and Thee, Thou Glorified.

I am Matthew, the Man:
It is understood.
And Thou art Jesus, Son of Man
Drawing all men unto Thee, but bound to release them
when the hour strikes.

I have been, and I have returned.
I have mounted up on the wings of the morning, and I
have dredged down to the zenith’s reversal.
Which is my way, being man.
Gods may stay in mid-heaven, the Son of Man has climbed
to the Whitsun zenith,
But I, Matthew, being a man
Am a traveller back and forth.
So be it.

 


D. H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)
Een vroeg 20ste-eeuws gezicht op St. Mary’s Church, Eastwood, de geboorteplaats van D. H. Lawrence. Het hoofdgedeelte van de kerk werd in de jaren zestig door brand verwoest.

 

Zie voor de schrijvers van de 27e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Niels ’t Hooft, Jan Blokker, Linda Pastan, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth

De Nederlandse schrijver, journalist, blogger en gamedeskundige Niels ’t Hooft werd geboren in Leiderdorp op 27 mei 1980. Zie ook alle tags voor Niels ‘t Hooft op dit blog.

Uit:De verdwijners

`En nu niet meer?’ Marthes onderlip trilde. ‘Het kan niet meer,’ zei ze met onvaste stem. Isobel is weg. Op reis. Ze komt nooit meer terug.’ Ze perste haar lippen op elkaar, maar het was niet genoeg. Zachtjes schokkend begon ze te huilen. ‘Het is beter zo, ik moet er alleen even aan wennen. En dat valt nog niet mee.’ `Vertel mij wat,’ zei de vrouw. ‘Dingen hebben tijd nodig. Ik probeer al mijn leven lang mijn jeugd te verwerken. Mijn vader was een moslimextremist die aan de drank raakte, begrijp je? Er was veel furie bij ons thuis, maar er viel ook veel in het water.’ Marthe slikte. De vrouw zei: ‘Niemand heeft het voor het kiezen met zijn kleine en grote problemen. Hoe je beha zit, waar je zus uithangt, in wat voor nest je wordt geboren. Kun je geloven dat ik mijn vader in de gehaktmolen heb geduwd?’ Door haar tranen heen proestte Marthe het uit. ‘Wat hysterisch.’ `Ik heet trouwens Lua,’ zei de vrouw met een geheimzinnige glimlach, en ze gaf een ferme hand. ‘Dat is Portugees voor maan.’ Toen Marthe losliet en Lua’s hand langs de hare gleed, voelde ze een tinteling. Ze zag Lua kijken: haar gezichtsuitdrukking ging van geamuseerd naar verwonderd en eindigde op neutraal. Zonder nog iets te zeggen verliet de vrouw het toilet. Ze duwde de deur naar de zaal open: als een golf klapte het lawaai over Marthe heen. De deur sloeg dicht en de muziek droop van haar lijf.
Marthe had die middag haar ouders bezocht, een laatste poging om samen een plan te maken. Maanden geleden was haar zusje halsoverkop op reis gegaan. Ze had een instabiele indruk gemaakt. Het had lang geduurd voor er bericht was gekomen: een filmpje waarin Isobel vertelde dat ze op een boerderij in de Verenigde Staten was, en dat het goed met haar ging. Het stelde haar ouders gerust, maar Marthe maakte zich er juist meer zorgen door. Want het filmpje rammelde. Het was knutselwerk. Maar haar ouders wilden er niet van weten. Hoe meer ze doordramde, hoe afstandelijker en killer haar vader en moeder werden, alsof ze koste wat kost in het filmpje wilden geloven. Niet voor Isobel, dacht Marthe, maar omdat ze zelf al genoeg andere zorgen hadden.”

 


Niels ’t Hooft (Leiderdorp, 27 mei 1980)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook alle tags voor Jan Blokker op dit blog.

Uit: The boldest way

“Zo zal iedereen voorbij Nieuwerschans of Wuustwezel een cursus Hollandse politicologie nodig hebben om te begrijpen wat we hier te glimlachen hebben als een satiricus consequent spreekt van ‘het kabinet Leugenaar-Zwendelaar’. Satire is een zaak van sousentendus geworden, wat daarbuiten ligt is, inderdaad, het deftige commentaar waarin zorg wordt uitgesproken over het regime van de ayatolla’s of over de onvrijheid in Polen.
Als Pers zou ik graag een jaartje Khomeini volgen, en als Pool met gretigheid stoken in het huwelijk tussen de edelarbeider Walesa en zijn Simonis. Als Nederlander moet ik wachten tot het de paus belieft deze kant op te reizen, om lucht te geven aan mijn onvrede met zijn institutie.
Dryden leek goedgemutst over het rendement van zijn uitlachen. De plaatsgebonden satiricus van 1985 heeft zo zijn skepsis. Zijn opperste effect lijkt bereikt als de door hem aangevallen institutie – laten we zeggen het kabinet Leugenaar-Zwendelaar – kwaad wordt omdat haar ‘vain deeds and vainer thoughts’ zijn onthuld. Maar wat dan nog? En in negenennegentig van de honderd gevallen is de geattaqueerde partij klaarblijkelijk onschendbaar: ze zwijgt, ze glimlacht mee, ze stellt kalt, of erger nog, ze is gecoiffeerd met de satire en stellt nog kälter. De satiricus wie het ernst is probeert zijn grens te verleggen in verhevigd ongenoegen: herhaalt, herneemt, schreeuwt, scheldt – tot hem weinig meer rest dan z’n pen neer te leggen en z’n mitrailleur te pakken. Het alternatief is de literatuur, het veilige, vruchteloze genre waar tenslotte ook Multatuli in stikte, verre van dat Droogstoppel gestikt zou zijn in koffie.
The boldest way, if not the best.
Maar de tegenpartij heeft ook zo zijn manieren.”

 

 
Jan Blokker (27 mei 1927 – 6 juli 2010)

 

De Amerikaanse dichteres Linda Pastan werd geboren op 27 mei 1932 in New York. Zie ook alle tags voor Linda Pastan op dit blog.

 

I Married You

I married you for all the wrong reasons,
charmed by your dangerous family history,
by the innocent muscles, bulging like hidden
weapons under your shirt, by your naive ties,
the colors of painted scraps of sunset.
I was charmed too by your assumptions
about me: my serenity— that mirror waiting to be
cracked, my flashy acrobatics with knives in the kitchen.
How wrong we both were about each other,
and how happy we have been.

 

To A Daughter Leaving Home

When I taught you
at eight to ride
a bicycle, loping along
beside you
as you wobbled away
on two round wheels,
my own mouth rounding
in surprise when you pulled
ahead down the curved
path of the park,
I kept waiting
for the thud
of your crash as I
sprinted to catch up,
while you grew
smaller, more breakable
with distance,
pumping, pumping
for your life, screaming
with laughter,
the hair flapping
behind you like a
handkerchief waving
goodbye.

 


Linda Pastan (New York, 27 mei 1932)

 

De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis Ferdinand Destouches) werd geboren in Courbevoie op 27 mei 1894. Zie ook alle tags voor Louis-Ferdinand Céline op dit blog.

Uit: Journey to the End of the Night (Vertaald door Ralph Mannheim)

“As if I knew where I was going, I put on an air of choosing and hanged my direction, taking a different street on my right, one that was better lit. “Broadway” it was called. I read the name on a sign. High up, far above the uppermost stories, there was still a bit of daylight, with sea gulls and patches of sky. We moved in the lower light, a sick sort of jungle light, so gray that the street seemed to be full of grimy cotton waste.
That street was like a dismal gash, endless, with us at the bottom of it filling it from side to side, advancing from sorrow to sorrow, toward an end that is never in sight, the end of all the streets in the world.
There were no cars or carriages, only people and more people.
This was the priceless district, I was told later, the gold district : Manhattan.You can enter it only on foot, like a church. It’s the banking heart and center of the present-day world. Yet some of those people spit on the sidewalk as they pass. You’ve got to have your nerve with you.
It’s a district filled with gold, a miracle, and through the doors you can actually hear the miracle, the sound of dollars being crumpled, for the Dollar is always too light, a genuine Holy Ghost, more precious than blood.
I found time to go and see them, I even went in and spoke to the employees who guard the cash. They’re sad and underpaid.
When the faithful enter their bank, don’t go thinking they can help themselves as they please. Far from it. In speaking to Dollar, they mumble words through a little grill; that’s their confessional. Not much sound, dim light, a tiny wicket between high arches, that’s all. They don’t swallow the Host, they put it on their hearts. I couldn’t stay there long admiring them. I had to follow the crowd in the street, between those walls of smooth shadow.”

 

 
Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 – 1 juli 1961)
Cover

 

De Belgische Franstalige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854. Zie ook alle tags voor Georges Eekhoud op dit blog.

Uit: Kees Doorik (Vertaald door August Peeters)

“De pachteres, langs hier en daar nog een opmer-king makend, bezag ze eens met zoo’n „air” van „ge zijt maar werkvolk, en daarmee ál”. Maar onverschillig voor die minachting vanwege de bazin, waren ze slechts ingenomen met Paulien, die ze in ’t geniep knepen, terwijl ze een nieuwen ronde jenever schonk. En de blikken der weed gingen onweerstaan-baar terug op Kees Doorik, haar vertrouweling. Hij was toch zóo niet als die lomperiken, die altijd maar opgepropt waren geworden met spek, patatten en botermelk. Zijn manieren waren ge-heel anders. Er stond toch meer verstand te lezen op dat zonder overdrevenheid bollig gezicht, met z’n gitzwarte oogen, z’n lichten haviksneus met be-weeglijke vleugels;. en om zijn ernstigen mond lag er een ongewone zweem, die bij de anderen niet te bespeuren was. Maar wat er, in dat land van bruinen en blonden, Kees het meest deed afsteken, dat was z’n pikzwart haar, waarvan de lokken zoo maar vrijweg zijn klak oplichtten, en zijn welgevormde ooren bedek-ten, om in losse, weelderige krullen ’t voorhoofd te overschaduwen.
De bestuurder van ’t Vondelingenhuis zou, in dien struischen boer, in ’t geheel niet den zwakken bestedeling herkend hebben dien hij voor tien jaar aan Nelis Cramp toevertrouwde, omdat hij er anders geen blijf mee wist. Al was dit voorval reeds zdolang voorbij, toch herinnerde Kees Doorik zich nog volkomen zijn vertrek uit het „Gesticht”. Zekeren dag werd het, kind, nopens wien de dokter alle hoop op herstel laten varen had, in de tegenwoordigheid van den boer gebracht. Het was in het somber spreekvertrek. Een ver-dufte reuk hing daar over alles heen. Met zijn zes paardsharen stoelen, de mahoniehouten tafel, en den ouden Spaanschen schouwmantel, vanwaar een ivoren Kristus en een Moeder Gods meewarig op die armzaligheid neerblikten, had dit vertrek een pijnende kloosterachtigheid. Het ebbenhouten kruis stond daar, even als op een Kalvarieberg, als om te beduiden.: „Leven is lijden.” Het gebeurt wel eens, dat de stedelijke weldadig-heid de kinderen, welke ze niet in de gestichten houden kan, op den boer steekt, om er als hoeve-knechten of landbouwleerjongens in dienst te tre-den. De dorpelingen, bij wie zulk een arm schaap uitbesteed wordt, hebben volle recht op het werk van hun beschermelingen, die het weldadigheids-bureel voorts blijft onderhouden.”

 

 
Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)
Cover

 

De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Zie ook alle tags voor Said op dit blog.

Uit: Der lange Arm der Mullahs

“Mai 1981

H. ruft aus dem Iran an. Er will fliehen. Ich versuche, ihn umzustimmen. Er vergißt jegliche Vorsichtsmaßnahmen und schreit ins Tele-phon: „Du hast keine Ahnung, was hier los ist. Mein Bruder hat sich in den Wäldern versteckt. Ich traue mich kaum aus dem Haus. Ich muß hier weg, sonst ersticke ich!” Er bittet mich um die Vermittlung der Flucht. Ich sage ihm, jemand werde ihn in den nächsten Tagen anru-fen. Er bedankt sich und legt auf. Einige Wochen später flieht er, irrsinnigerweise über den Irak, obwohl der Krieg zwischen den beiden Ländern tobt; der Fluchthelfer hat so entschieden.
H. bleibt drei Monate im Irak, in einer kleinen Stadt nahe der Grenze, unter Hausarrest. Er ist bei einer Familie untergebracht, die Persisch spricht. Er darf das Haus nicht verlassen, keine Zeitung, kein Radio, keine Bücher. Der irakische Geheimdienst nimmt ihm sein ganzes Geld ab — zur Aufbewahrung. Einmal in der Woche kommt ein Unteroffizier des Geheim-dienstes, auch er spricht Persisch. Nach jedem Verhör zahlt der Unteroffizier einen Teil der be-schlagnahmten Summe an die Familie, für Kost und Logis. Dreimal muß H. mit diesem Unteroffizier zum Verhör in die nächste Stadt, jedes Mal mit dem Taxi; der Unteroffizier zahlt auch das Taxi von der beschlagnahmten Summe. Schließlich wird H. in Bagdad einem Offizier des Geheim-dienstes vorgeführt, der für den Iran zuständig ist und eben-falls Persisch spricht. Er teilt H. mit, die Untersuchungen hätten ergeben, daß H. kein Spion sei und das Land verlassen könne. Dann wendet sich der Offizier an den Unteroffizier mit der Frage: „Hat der iranische Gast unsere zauberhafte Haupt-stadt kennengelernt?” Als der Unteroffizier die Frage verneint, ruft der Offizier: ‚Die Gastfreundschaft gebietet, daß du dem Gast die Sehens-würdigkeiten unserer Hauptstadt zeigst!” Der Unteroffizier stimmt willig zu. H. würde gerne auf diese Sehenswürdigkeiten verzichten, aber die Gebote der Gastfreundschaft sind stärker. Der Unteroffizier bestellt ein Taxi. Dann besuchen die beiden den ganzen Tag über diverse Bars, wo der Unteroffizier es sich gutgehen läßt —aus H.’s Kasse.“

 

 
Said (Teheran, 27 mei 1947)

 

De Amerikaanse schrijver John Cheever werd geboren op 27 mei 1912 in Quincy, Massachusetts. Zie ook alle tags voor John Cheever op dit blog.

Uit: The Journals of John Cheever

“It stinks of peanuts and cheap candy. A love song drifts over from the phonograph-record department. The salesgirl is elaborately painted. You buy what you want; and you leave. The street is sunny. The blind Negress on the bus says, “I’m by myself. I’m by myself at home now. I’m by myself on the street. I’m by myself. I’m by myself so much I’m like a statue. I’m by myself like a statue all the time.” She shakes her portable radio. “She ain’t working. I’ve had her on since Ninety-sixth Street and she ain’t made a sound. I guess I’ll have to get her fixed again. She wears out quick.” The man on the train. “Well, I guess I look cheerful enough, but I’m on my way to the hospital. They just called me from the office to tell me that C. fell out of an apple tree and broke her leg in two places. They called me at the office a few minutes ago and I rushed over here and took the train. . . .”These Westchester Sunday nights. There has usually been a party on Saturday night so you wake up with a faint hangover and a mouth burned by a green cigar. The clothes you have left in a heap on the floor smell of stale perfume. You take a shower. You put on old clothes. You drive your wife to church and your children to Sunday school. You rake the leaves off the flower bed. They are too wet to burn. You put a chemical fertilizer on the lawn and examine the bulbs. The Rockinhams, on their way to a Sunday-lunch party at the Armstrongs’, shout their good mornings from the sidewalk. “Isn’t it a glorious day; glorious, glorious.” Your wife and children return from church, still in their stiff clothes. You have a drink before lunch. Sometimes there are guests. You take a walk; you rake more leaves. The children scatter to play with other children. The southbound local, the train that aunts, uncles, and cousins who have gone into the suburbs for lunch take home; the train that cooks, maids, butlers, and other menservants take into town for their half holiday. Sunday is almost over.Awake before dawn, feeling tired and full of resolutions. Do not drink. Do not et cetera, et cetera. The noise of birdsong swelling: flickers, chickadees, cardinals. Then in the midst of this loud noise I thought I heard a parrot. “Prolly want a crackeer,” he said.”

 

 
John Cheever (27 mei 1912 – 18 juni 1982)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. Zie ook alle tags voor John Barth op dit blog.

Uit:Where Three Roads Meet

“At puberty he discovered in himself a passion for the arts and for academic scholarship; decided by his junior prep-school year that he’d be a poet, a professor of literature or maybe of art history, and on the side a jazz pianist, although he knew his way around classical guitar and string bass as well. Enrolled in the comparably prestigious but decidedly less classy VVLU instead of Harvard/ Yale/Princeton, because it offered an experimental program wherein selected students could on their adviser’s recommendation become virtual Ph.D. candidates early in their undergraduate careers, commence supervised original research in their chosen disciplines, and complete their doctorates as early as five years after matriculation. Al was, moreover, no stranger to the capitals of Europe and elsewhere, the Baumanns having often vacationed abroad before and after the war as well as having gone with Doctor Dad to oncological conferences in sundry foreign venues-whence their son had acquired what to friend Will, at least, was an enviable familiarity with places and languages, wines and cuisines, and the ways of the world, including self-confidence with the opposite sex: a sophistication the more impressive because worn lightly, even self-deprecatingly.
“Trivia,” Al liked to say about such casually imparted but attentively received life lessons as that slope-shouldered red-wine bottles contain Burgundies and round-shouldered ones Bordeaux, the former to be enjoyed promptly and the latter “laid down” some years to mature; that both kinds need to “breathe” awhile after opening before being drunk (except for Châteauneuf-du-Pape); that provolone has four syllables, not three; that making circles with one’s thumbs and forefingers is a handy reminder that one’s bread plate on a restaurant table is the one at one’s left hand (small “b”) and one’s drinking glass the one at one’s right (small “d”): “It’s what’s here, here, and here that matters,” indicating in turn his or Will’s (or Winnie’s) head, heart, and crotch.
But from whom if not gentle (slope-shouldered, indeed Chianti-bottle-shaped) Al Baumann did Will learn how to tie a full-Windsor necktie knot, navigate the city’s bus and trolley lines, successfully hail a cruising taxicab and compute the driver’s tip, play sambas and rhumbas and kazatskies and frailichs as the occasion warranted in addition to their new jazz trio’s usual repertory?”

 

 
John Barth (Cambridge, 27 mei 1930)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Max Brod, Kaur Kender, Adriaan Venema, Arnold Bennett, Richard Schaukal, Ferdynand Ossendowski, M. A. von Thümmel, Herman Wouk, Dashiell Hammett

De Tsjechisch-Israëlische dichter, schrijver, criticus en componist Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884. Zie ook alle tags voor Max Brod op dit blog.

Uit: Lord Byron kommt aus der Mode

„BYRON: Was hast du denn, Göß.
AUGUSTA (böse): Was Fletcher vorhin gesagt hat, als wir kamen. —Daß es hier schon lange nicht so lustig war. — (Aufflammend) Er verwechselt mich wohl mit einer deiner Maitressen!
(Sie wendet sich wütend gegen die Wand. In ihrem Ausbruch, auch in der Stellung erinnert sie jetzt an Byron: 1. Bild, die Szene mit Graf Carlisle, die Stelle vom »Blut der Stuarts«)
BYRON (beschwichtigt sie zärtlich): Auch diese Wut — genau meine Wut. Ich kenne sie genau. Und gleich wirst du wieder gut sein, wie ich.
AUGUSIA (lacht unter Tränen): Du ärgerst mich!
BYRON: Nein. Ich ärgere dich nicht. Das ist es ja eben. Zwischen uns kann nichts Fremdes sein. Wir sind einander zu ähnlich, zu nah. Daher auch dieser himmlische Frieden von dir zu mir. Wir beide können einander niemals enttäuschen. Zwischen uns ist keine Verstellung möglich, kein Zur-Last-fallen, kein Überdruß, keine Falschheit, kein vergiftetes Liebesspiel. Wir wissen einander von vornherein — das ist Geschwisterlichkeit. Etwas Großes. Ich verstehe, warum die Könige Ägyptens es für unvereinbar mit ihrer Würde hielten, eine andere als ihre Schwester zu heiraten. Es ist erhaben, in einem gewissen Sinn kalt, gefahrlos. Es reizt nicht — nur das Fremde reizt. Ich habe dich lieb, Augusta, und doch ist mir noch nie eingefallen, dich zu umarmen, zu küssen.
AUGUSTA (schamhaft und gequält): Sprich nicht davon!
BYRON: Soll ich von all dem —?
AUGUSTA: Von all dem lieber nichts. Es widerstrebt mir. Ich weiß nicht warum.
BYRON (auf und ab): Ach laß doch! (Lebhafter) Es fällt mir eben ein, daß auch einer der Cäsaren mit seiner Schwester vermählt war. Und Napoleon — sagt man –
AUGUSTA (gereizt, da er das Thema nicht abbricht, nun ihrerseits Öl ins Feuer gießend): Mit allen seinen Schwestern.
BYRON: Paolina Borghese.
AUGUSTA: Kein schlechter Geschmack! Aber ich weiß ein Beispiel, das uns näher liegt —
BYRON: Noch näher?
AUGUSTA: Eine alberne Geschichte.
BYRON: Erzähle.
AUGUSTA: Sie ist ziemlich unanständig.“

 

 
Max Brod (27 mei 1884 – 20 december 1968)
Cover

 

De Estse schrijver Kaur Kender werd geboren op 27 mei 1971 in Estland. Zie ook alle tags voor Kaur Kender op dit blog.

Uit: Petty God (Vertaald door Edith Epler)

“At first there was nothing on my desk. Under the table were empty drawers and in the ceiling a hole, where, as it later turned out, a chandelier would be fitted.
“Bring me a lamp!” I shouted to the lobby. A lamp was brought. This happened some time ago.
Everything is ready and everything has been planned. And most importantly: everything has been done. I do not have to do anything. The system functions by itself. I just watch and enjoy. Astonishing, I should say, how much I like this. The last thing I hung on the wall was a picture of David Allmighty. Precisely above my desk. I know there is something similar about the two of us. I know that this something stands out. If I had a son, I would put a picture of him there, too. Yes: me, my son and David Allmighty. That would be fun. Regrettably I do not have a son. Here and now. Moreover, there is really no particular need for David Allmighty, but some clients can more easily accept the thought that someone grand and distant creates certain solutions, which they are offered. Many of the moves I have made are ascribed to David Allmighty. But let the people talk.
Now there is only the naming left. I cannot be bothered with that. I will let him name. But before he starts to name, there is one more thing.
He will ask at any moment.
*
“Who else will be in my cabinet?” I ask at last. Everything has been unpacked, everything has been done, but he still hasn’t told me. Well, I shouldn’t stay here alone! He keeps repeating that creative work is a dialogue. Why should I be talking to myself then?
“Sleep, sleep well tonight, because you will have a companion tomorrow,” he grins and scratches his gold Rolex. “

 


Kaur Kender (Estland, 27 mei 1971)

 

De Nederlandse journalist, schrijver en kunsthandelaar Adriaan Harrie Venema werd geboren in Heiloo op 27 mei 1941. Zie ook alle tags voor Adriaan Venema op dit blog.

Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie

“Misschien was Mies Bouhuys niet compleet geïnformeerd, want in haar herinneringen noemde ze verschillende bladen waaraan Hoornik meewerkte, op De Nieuwe Gemeenschap na. Het gedicht ‘Stem uit Twente’ publiceert ze wel zonder te vermelden in welk blad het oorspronkelijk gestaan had. Ook De Nieuwe Gids vermeldde ze niet, terwijl Hoornik daar in 1938 in publiceerde op een moment dat Alfred Haighton, een van de ergste antisemieten uit die tijd, het heft in handen nam. De gedichten van Hoornik stonden in het augustus-nummer. Hoornik zou overigens daarna zijn medewerking aan De Nieuwe Gids opzeggen, nadat achtentwintig literatoren hem in een manifest daarin vooraf waren gegaan. Op Haighton en De Nieuwe Gids kom ik in deel ii terug.
Hoornik bleef bij het Algemeen Handelsblad door de jaren heen redacteur binnenland. In de herinneringen van Mies Bouhuys wordt 1939 genoemd als de datum waarop hij aan de kunstredactie ging meewerken99. ‘Op de kunstredactie, waar ik sinds 1939 aan meewerkte’, laat ze Hoornik vertellen, ‘zaten figuren die “fout” waren. Ze wisten natuurlijk precies wie mijn vrienden waren en met hoeveel walging ik nog op die krant werkte, waar de lezers de Duitse overwinningen grootscheeps kregen voorgeschoteld.’
Waar het jaartal 1939 vandaan komt, is onbekend, want pas in 1941 zien we Ed. Hoornik voor de eerste maal genoemd als medewerker van de kunstredactie. Maar toen was het ook gelijk raak. Hij debuteerde als kunstredacteur van het Algemeen Handelsblad met het artikel, waaraan Hermans refereerde100. Ook is het opvallend dat Hoornik tot de kunstredactie toetrad vlak na de eerder beschreven machtsovername bij de krant, een bijzonder ongelukkig moment dus om voor het eerst in de nieuwe cultuurpolitiek aan te schuiven, onder verantwoordelijkheid van nota bene Chris de Graaff, die de fatsoenlijke Maurits Uyldert was opgevolgd, en dan nog wel met een interview waarin Henri Bruning onbekommerd zijn nationaal-socialistische ideeën kon spuien.
Henri Bruning was een fanatieke nationaal-socialist en hij maakte daar ook geen geheim van. Hoornik noemde hem in het interview dat op 31 juli 1941 verscheen ‘een zuivere Nederlander’101, wiens ‘studies over het gezag wel als bijzonder scherpzinnig of indringend gekenmerkt mogen worden’, met recht een opvallende visie op Bruning.”

 

 
Adriaan Venema (27 mei 1941 – 31 oktober 1993)
De vijf delen van Venema’s “Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie”

 

De Engelse schrijver Arnold Bennett werd geboren in Hanley, Staffordshire, op 27 mei 1867. Zie ook alle tags voor Arnold Bennett op dit blog.

Uit: The Grand Babylon Hotel

“Jules, the celebrated head waiter of the Grand Babylon, was bending formally towards the alert, middle-aged man who had just entered the smoking-room and dropped into a basket-chair in the corner by the conservatory. It was 7.45 on a particularly sultry June night, and dinner was about to be served at the Grand Babylon. Men of all sizes, ages, and nationalities, but every one alike arrayed in faultless evening dress, were dotted about the large, dim apartment. A faint odour of flowers came from the conservatory, and the tinkle of a fountain. The waiters, commanded by Jules, moved softly across the thick Oriental rugs, balancing their trays with the dexterity of jugglers, and receiving and executing orders with that air of profound importance of which only really first-class waiters have the secret. The atmosphere was an atmosphere of serenity and repose, characteristic of the Grand Babylon. It seemed impossible that anything could occur to mar the peaceful, aristocratic monotony of existence in that perfectly-managed establishment. Yet on that night was to happen the mightiest upheaval that the Grand Babylon had ever known.
‘Yes, sir?’ repeated Jules, and this time there was a shade of august disapproval in his voice: it was not usual for him to have to address a customer twice.
‘Oh!’ said the alert, middle-aged man, looking up at length. Beautifully ignorant of the identity of the great Jules, he allowed his grey eyes to twinkle as he caught sight of the expression on the waiter’s face.
‘Bring me an Angel Kiss.’
‘Pardon, sir?’
‘Bring me an Angel Kiss, and be good enough to lose no time.’
‘If it’s an American drink, I fear we don’t keep it, sir.’ The voice of Jules fell icily distinct, and several men glanced round uneasily, as if to deprecate the slightest disturbance of their calm. The appearance of the person to whom Jules was speaking, however, reassured them somewhat, for he had all the look of that expert, the travelled Englishman, who can differentiate between one hotel and another by instinct, and who knows at once where he may make a fuss with propriety, and where it is advisable to behave exactly as at the club. The Grand Babylon was a hotel in whose smoking-room one behaved as though one was at one’s club.”

 


Arnold Bennett (27 mei 1867 – 27 maart 1931)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Richard von Schaukal werd geboren op 27 mei 1874 in Brünn. Zie ook alle tags voor Richard von Schaukal op dit blog.

 

Mai

Der Flieder am Tor
dringt rötlich hervor,
das himmlische Blau
erduftet im Tau.
Noch blendets vom Blühn,
schon rieselt es grün
und flimmert und bebt,
von Licht überschwebt.
O seliger Mai
und morgen vorbei:
ein trunkener Zug,
ein blitzender Flug!

 

Entführung

Wenn die leichte Kerzenflamme
Schwelend sich gespenstisch hebt,
Die am runden, weißen Stamme
Zuckend wie gefangen klebt,

Und ein Hauch im düstern Zimmer
Unbemerkt sie plötzlich treibt,
Daß ihr flüchtig blasser Schimmer
Schattend einen Kreis beschreibt:

Fühlst du dich im tiefsten Kerne
Wie von einem Ruf berührt,
Der dich in die große Ferne,
In die Ewigkeit entführt,

Fühlst dich über diesem Leben
Körperfrei im Wirbelwind
Lautlos zu den Quellen schweben,
Daraus die Zeit ins Dunkel rinnt.

 

 
Richard von Schaukal (27 mei 1874 – 10 oktober 1942)
In 1934

 

De Poolse schrijver, journalist, ontdekkingsreiziger en globetrotter Ferdynand Ossendowski werd geboren op 27 mei 1876 in Dvina. Zie ook alle tags voor Ferdynand Ossendowski op dit blog.

Uit: Beasts, Men And God

„I did not ask him anything further and told him only that I would wait for him. He took off the bags that had been hanging on his saddle, put them away out of sight in the burned corner of the cabin, looked over the stirrups and bridle and, as he finished saddling, smiled and said:
“I am ready. I’m going to awake my ‘comrades.’” Half an hour after the morning drink of tea, my three guests took their leave. I remained out of doors and was engaged in splitting wood for my stove. Suddenly, from a distance, rifle shots rang through the woods, first one, then a second. Afterwards all was still. From the place near the shots a frightened covey of blackcock broke and came over me. At the top of a high pine a jay cried out. I listened for a long time to see if anyone was approaching my hut but everything was still.
On the lower Yenisei it grows dark very early. I built a fire in my stove and began to cook my soup, constantly listening for every noise that came from beyond the cabin walls. Certainly I understood at all times very clearly that death was ever beside me and might claim me by means of either man, beast, cold, accident or disease. I knew that nobody was near me to assist and that all my help was in the hands of God, in the power of my hands and feet, in the accuracy of my aim and in my presence of mind. However, I listened in vain. I did not notice the return of my stranger. Like yesterday he appeared all at once on the threshold. Through the steam I made out his laughing eyes and his fine face. He stepped into the hut and dropped with a good deal of noise three rifles into the corner.
“Two horses, two rifles, two saddles, two boxes of dry bread, half a brick of tea, a small bag of salt, fifty cartridges, two overcoats, two pairs of boots,” laughingly he counted out. “In truth today I had a very successful hunt.”
In astonishment I looked at him.
“What are you surprised at?” he laughed. “Komu nujny eti tovarischi? Who’s got any use for these fellows? Let us have tea and go to sleep. Tomorrow I will guide you to another safer place and then go on.”

 


Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 – 3 januari 1945)

 

De Duitse dichter en schrijver Moritz August von Thümmel werd geboren op 27 mei 1738 in Schönefeld. Zie ook alle tags voor Moritz August von Thümmel en voor August von Thümmel op dit blog.

 

Elegie auf einen Mops

Das mahnend schöne Bild, das ich mit ihm verloren,
so weit mein Auge reicht, ersetzt kein andres nicht.
Belehrender war nie ein Sonderling geboren,
und keiner trug, bei kürzern Ohren,
ein philosophischer Gesicht.

Zwar sah ich manche Stirn von Königsberg bis Leiden
mit diesem mystischen gelehrten Überzug:
Doch sah ich keine je, die Runzeln so bescheiden,
von allen Wesen zu beneiden,
als meines Mopses Stirne trug.

Er warf den hohen Ernst der kritischen Gebärde
nie auf ein Mitgeschöpf, nie außer sich herum.
Der Schnarcher suchte nie, so weit ihn Gottes Erde
auch trug, dass er bewundert werde,
ein größres Auditorium.

Nur still erbaut’ er mich. Von seinem gelben Felle
blickt’ ich gestärkter auf in die beblümte Flur:
Mein krankes Auge stieg von seiner Lagerstelle
gemach vom Dunkeln in das Helle
bis zu dem Lichtquell der Natur.

Wenn er sich schüttelte, las ich in seinen Blicken
den herrlichen Beweis vortrefflich kommentiert,
den einst, vom Übergang des Schmerzes zum Entzücken,
aus gleicher Notdurft sich zu jücken,
der weise Sokrates geführt.

Kein unbequemer Freund, kein Trunkenbold, kein Fresser,
in richtiger Mensur, nicht stolz, nicht zu gemein,
schlief er sein Leben durch, und wahrlich, desto besser!
er schläferte, wie ein Professer,
auch seinen klügern Nachbar ein.

Wie hast du, guter Mops, nicht meiner Stirne Falten,
sah ich dem Grillenspiel der deinen zu, gegleicht!
Gewarnter nun durch dich, frühzeitig zu veralten,
sei immer dir mein Dank erhalten!
Auch dir sei Gottes Erde leicht!

 

 
Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 – 26 oktober 1817)
„Wilskracht“ door Charles van den Eycken, 1891

 

De Amerikaanse schrijver Herman Wouk werd geboren op 27 mei 1915 in New York. Zie ook alle tags voor Herman Wouk op dit blog.

Uit: The Hope

“Ha’m’faked!” No response. “Ha’m’faked! Ha’m’fakedr’ (“Commander! Commander!”) The watch sergeant roughly shakes the company commander’s shoulder. Haganah captain Zev Barak, born Wolfgang Berkowitz, rolls over and half opens heavy eyes. “What now?” “Sir, they’re coming again.” Barak sits up and glances at his watch. L’Azazel! Asleep a mere ten minutes, how can he have dreamed such a long crazy dream, himself and his Moroccan wife Nakhama in the Vienna of his boyhood, rowing on a lake, riding a Ferris wheel, eating pastry in a Ringstrasse café? Around him on the ground the militiamen sprawl asleep. Beyond the sandbags and the earthworks rifle-toting lookouts pace the hilltop, peering down at the narrow moonlit highway from Tel Aviv to Jerusalem, which here goes snaking through the mountain pass. Wearily, Zev Barak gets to his feet in a cold night wind. Unshaven, grimy, in a shabby uniform with no insignia of rank, the captain at twenty-four looks barely older than his troops. He follows the sergeant to an outcropping of rock amid scrubby trees, where the sentry, a scrawny boy in a Palmakh wool cap, points down at the road. Barak edges out on the rocks and looks through binoculars at the moving shadows. “All right,” he says, sick at heart, to the sergeant. “Go ahead and wake the men.” Within minutes they stand in a semicircle around him, some thirty tousle-headed youths, many of them bearded, yawning and rubbing their eyes. “It’s a pretty big gang this time, maybe a hundred or so,” he says in a matter-of-fact voice, though he feels that in this fight against odds, after months of close calls, he may really be about to die. He has been hearing that anxious inner voice more than once lately. Here he is still alive, just very worn out and scared, and he must keep up the spirits of these weary hard-pressed youngsters. “But we have plenty of ammunition, and we’ve beaten them off before. This hill is the key to Kastel, so let’s hold our ground, no matter what! Understood? Then prepare for action.” In minutes, Barak’s troops, armed and helmeted, surround him once more. No more yawns now; grim youthful faces under variegated headgear, from World War I tin hats to British and German steel casques, and also some ragged wool caps. “Soldiers, you’re a fine unit. You’ve proven yourselves. Fight the way you did before, and you’ll repulse them again. Remember, the Russians had a motto, ‘If you have to go, take ten Germans with you.’ So if any of us have to go, let’s each take twenty of them with us! We’ve got the high ground, and we’re fighting for our lives, our homes, and the future of the Jewish people.”

 


Herman Wouk (New York, 27 mei 1915)

 

De Amerikaanse schrijver Dashiell Samuel Hammett werd geboren in Saint Mary’s County (Maryland), op 27 mei 1894. Zie ook alle tags voor Dashiell Hammett op dit blog.

Uit: The Maltese Falcon

“No, I haven’t. I wrote her that I would go to the St. Mark, and I begged her to come and let me talk to her even if she didn’t intend to go home with me. But she didn’t come. I waited three days, and she didn’t come, didn’t even send me a message of any sort.”
Spade nodded his blond satan’s head, frowned sympathetically, and tightened his lips together.
“It was horrible,” Miss Wonderly said, trying to smile. “I couldn’t sit there like that–waiting–not knowing what had happened to her, what might be happening to her.” She stopped trying to smile. She shuddered. “The only address I had was General Delivery. I wrote her another letter, and yesterday afternoon I went to the Post Office. I stayed there until after dark, but I didn’t see her. I went there again this morning, and still didn’t see Corinne, but I saw Floyd Thursby.”
Spade nodded again. His frown went away. In its place came a look of sharp attentiveness.
“He wouldn’t tell me where Corinne was,” she went on, hope-lessly. “He wouldn’t tell me anything, except that she was well and happy. But how can I believe that? That is what he would tell me anyhow, isn’t it?”
“Sure,” Spade agreed. “But it might be true.”
“I hope it is. I do hope it is,” she exclaimed. “But I can’t go back home like this, without having seen her, without even having talked to her on the phone. He wouldn’t take me to her. He said she didn’t want to see me. I can’t believe that. He promised to tell her he had seen me, and to bring her to see me–if she would come–this evening at the hotel. He said he knew she wouldn’t. He promised to come himself if she wouldn’t. He–“
She broke off with a startled hand to her mouth as the door opened.
The man who had opened the door came in a step, said, “Oh, excuse me!” hastily took his brown hat from his head, and backed out.
“It’s all right, Miles,” Spade told him. “Come in. Miss Wonderly, this is Mr. Archer, my partner.
Miles Archer came into the office again, shutting the door behind him, ducking his head and smiling at Miss Wonderly, making a vaguely polite gesture with the hat in his hand. He was of medium height, solidly built, wide in the shoulders, thick in the neck, with a jovial heavy-jawed red face and some grey in his close-trimmed hair. He was apparently as many years past forty as Spade was past thirty”.

 

 
Dashiell Hammett (27 mei 1894 – 10 januari 1961)
Cover