Willem A. Hecker

De Nederlandse dichter Willem Augustus Hecker werd geboren op 12 mei 1817 in Groningen. Hecker promoveerde in 1839 in Groningen. In 1855 werd hij hoogleraar algemene geschiedenis en Griekse en Romeinse oudheden. Hij was katholiek opgevoed, maar later een vrijdenker. In 1836 gaf hij met enkele vrienden “Dichterlijk mengelwerk” uit, voornamelijk vertalingen van klassieke en moderne dichters. In 1838 verscheen “Rietscheutgalmen”, opnieuw vertalingen, en in 1839 “Wel en wee, zangen der liefde”. In het jaar 1838 verscheen anoniem het geruchtmakende “Hippokreen-ontzwaveling”, herdrukt in 1839, een satire op Nederlandse dichters (onder meer de Byronadepten Beets en Hasebroek) en rijmelaars, geschreven in alexandrijnen, die door vorm en inhoud getuigen van zijn bewondering voor Bilderdijk. Een soortgelijk werk is “Quos ego! Hekelrijmen door den auteur der Hippokreen-ontzwaveling” (1844), waarin vooral de gelegenheidsdichters en Potgieter het moesten ontgelden. In 1854 was Jacob van Lennep aan de beurt in het “Strafdicht aan Mr. J. van Lennep” vanwege dienst “Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands”. Behalve satirisch werk, dat hem doorgaans niet in dank is afgenomen, gaf Hecker de “Nederlandsche Historiën” van Hooft uit in vijf delen (1843-1846) en een metrische vertaling van Aeschylus’ “Prometheus”en “Orestie”.

Uit: HIPPOKREEN-ONTZWAVELING

Wat ? Roemzucht is geen zucht de zielen aangeboren?
Geloof dien onzin , wie dien preekt en aan wil hooren ;
’t Is niet die machtspreuk, als met al de beuzelpraat
Van ’t Leidsch orakel , dat zich-zelven niet verstaat.
Neen , ’t is geen ijdle drift , de Roemzucht ; ze is ons leven
Als vonk van honger gloed weldadig ingeweven,
Die onuitdoofbaar in d’ ontvlamden boezem gloort,
En de Opgewekte ziel tot heldengrootheid spoort!
Die wat in zwijmel van den doodslaap lag verzonken,
Door onweerstaanbre kracht ten leven weet te ontvonken;
’t Gevoelloos hart van steen in brand zet en beschaamt,
En tot aanbidding dwingt en kluistert waar zy aámt;
Die de opgewonden borst in de onvolmaakte ontwikkeling .
Met tooverroeden drijft en onverzaakbre prikkeling!
Zy schept deze aardvallei ten Hemel en verbindt,
Al wat vijandig was gescheiden; overwint
Elk and’re hartstocht door ’t onweerbaar Alvermogen,
Dat alles voor zijn wenk eerbiedig houdt gebogen.
Gelijk een woesteny van frissche waterbron
En de aard , verstoken van het koestrend licht der zon:
Zou ’t leven van den mensch, vervreemd van haar bezieling,
Een gruwzaam schouwspel zijn van ledige alvernieling!
Heur heerschappy gebiedt langs de aard, in lucht en zee,
En slingert in haar macht, wat nadert, toonloos meé
Vaagt volken weg van de aard of doet ze als vuige slaven
In ’t drukkend dwanggareel der tyrannye draven,
En lescht haar brand met tranen — zie, de jongling weent,
Het hart van dorst verschroeid , by ’t heldengrafgesteent,
Om plasschende in het bloed, aan’t hoofd der Warelddwingeren,
Weldra als bliksems zijn bevelen rond te slingeren.


Willem A. Hecker (12 mei 1817 – 15 januari 1909)

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eva Menasse, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

 

Hoe duizendvoudig lief

Hoe duizendvoudig lief en zacht
in zorg en eerbied zou ik wezen
en zeer omzichtig. Wist gij deze
vriendelijkheid u toegedacht!

Gedenk, wat wij misdeden, niet;
niet toen, maar nu was onze tijd,
wel was voor ons nog weggeleid
een hopen na een lang verdriet.

Een hopen als wij lief en zacht
zijn zullen en gerust voortaan
en mijne stem zal om u gaan:

‘zie mij, hoe ik u heb verwacht.’

 

Op reis

In de donkere wagen reed ik alleen,
Alleen met mijn lief door de nacht;
Wij spraken geen woord, wij hebben stil
Aan onze liefde gedacht.

De lantarens wierpen een haastige schijn
Door ’t raam en begluurden ’t gezicht,
Dat luisterde naar het gehuil van de wind,
De ogen op mij gericht.

En telkens als weer hun matte gloed
De schone vrouw bestraalt,
Dan doemt een lichte droom voor mij op,
Die van vroegere tijd verhaalt.

En vluchtige beelden snellen voorbij
En gestalten uit mijn jeugd
En ik denk terug aan onschuldig geloof,
Aan tedere kindervreugd.

 

De lippen van het water…

De lippen van het water leggen zich
verliefd, verlustigd op de rondom open
gewelfde kring; zij komen toegeslopen
en dringen op en rekken zich…

Gesneden in de alabasten rand
is er een vers van een zo uitverkoren
zoetheid van woorden, dat de zin verloren
wegdeinde in dit bedwelmende verband.

Een strofe, die in jubel zich verhief
en dan zich strengelde en zich ging winden
tot een beschaduwing van de beminde,
van het besloten, zinsbetoovrend lief.

En zwijmend onder alle heerlijkheden
benadert nu een weke en vochte mond
de kostlijke syllaben, snikte en vond
er zijn besterven, stom teruggegleden.

 

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Het kunstwerk “Leopold” van Charlotte van Pallandt in Rotterdam

 

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

 

Aanzegging

Er nadert schaarste van graan.
Tè lang is de gave getart.

De dag zegt het aan de nacht:
‘er zit al zwart in de halm.’

De zon zegt het aan de maan:
‘het ìs al in het gewas.’

De aar verteert in de schacht,
de tarwe is ziek in het hart.

En de wind zegt het in zichzelf:
‘het sterft op plekken al af.’

[b]Een vreemd overspelig gras
legt op de akkers beslag,

Graaft met nàgels waar het eens was,
waar de aarde wit was van graan:

als er àl te veel is begaan
zal de dag zwart zijn als de nacht.

Dan slaat het zaad niet meer aan.

 

Tussenuur

Midwinterdag – De geur van oude jassen,
de gang met kalken licht om in te dwalen;
een schateren – grindstorting – uit een klasse;
en dan hoort men de school weer ademhalen.

Dit is mijn land. Ik zal niet meer verkassen:
Dr. I.G.M. Gerhardt, oude talen.
Vergeef mij, God, mijn duizendvoudig falen.
Ik kon dit nimmer in mijn schema passen.

En rebelleerde – Maar ik ben gezwicht:
Te sterk zag mij mijn werk in het gezicht.
Het is mijn prachtige, mijn hondse baan.

Waar staat van ‘wandelen voor Uw aangezicht?’
Een tussenuur. In deze geur, dit licht.
Het is mijn arbeid, en Gij ziet mij aan.

 

Dertig eeuwen

Toen Patroklos gelegd was op
de baar,
werd hij door alle jongens
uitgedragen.
Ik zag hen kinderlijk de dode
schragen,
een haag van jonge eiken
naast elkaar.

Maarts voorjaar joeg de
wolken langs het goud.
Er donderde een phalanx
straaljagers over,
toen op de brandstapel
omfloerst met lover
zij hem legden en de vlam
sloeg in het hout.

Myriaden jaren op de palm
der hand. –
Ik dorst niet opzien naar wie
was ter zijde,
lieflijk en stil, Briseïs aller
tijden,
toen hij verbrand werd in dit
lage land.

 


Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)
Dit beeld van Ida Gerhardt door Herma Schellingerhoudt krijgt binnenkort een plekje op de IJsselkade in Zutphen.

 

De Oostenrijkse schrijfster Eva Menasse werd geboren op 11 mei 1970 in Wenen. Zie ook alle tags voor Eva Menasse op dit blog.

Uit: Tiere für Fortgeschrittene

„Ihr Jugendfreund Martin ist gestorben, und Tom, die Frau, die auf einem Männernamen besteht, sitzt ratlos am Com-puter und bucht einen Türkeiurlauh mit Wasserninchen. Die Herbstferien stehen ins Haus. In acht Wochen werden sich die Kinder nicht mehr daran erinnern können, dass Tom an diesem Abend ein bisschen geweint und sich an Papas Schulter versteckt hat. Geschweige denn, dass die Kinder diesen leicht irritierenden, aber lange zurücklie-genden Umstand als Erklärung dafür akzeptieren würden, dass ihnen nicht die allerbuntesten, ausgefallensten Was-serrutschen geboten werden, nachdem sie am Frühstücks-buffet noch einmal mit Schokoladefingern unterstrichen haben, dass ausgewogene Ernährung in den Ferien ausge-setzt ist. Wenn es ein Unfall gewesen wäre, ein plötzlicher Tod, dann könnte sie das ja nicht, sich durch all die Angebote klicken, Bungalow mit zwei Schlafzimmern, Spa-Land-schaft, indoor-Pool, all inclusive mit oder ohne Tischwein, Direktflug oder nicht. Aber dass Martin sterben würde, war seit Monaten in das Bewusstsein seiner Freunde ge-drungen wie dickflüssiger Schlamm. Der stirbt doch, oder, hat Judith, die ihn ebenso lange kennt und in den letzten Jahren ebenso viele Schwierigkeiten mit ihm hatte, Tom schon zu Ostern gefragt. Typisch Judith, allen anderen ihre frommen Wünsche zu zertrümmern, um aus ihrem Erschrecken einen perversen Trost zu ziehen. Tom, deren Schwester immerhin Ärztin, wenn auch keine Onkologin ist, hat ihr aufgebracht einen mit Fachbegriffen gespick-ten Kurzvortrag gehalten, der das Gegenteil behauptete: Operation, neue Methoden, und mit den Chemos ist man heute ganz woanders als noch vor ein paar Jahren. Dass Judith, die Tom normalerweise provoziert, wo sie nur kann, ihr damals nicht widersprach, ließ allerdings tief blicken. Und jetzt ist Martin tot, liegt irgendwo gekühlt und at-met nicht mehr, und man nimmt es einfach zur Kenntnis, bedauernd, bestürzt, aber nicht entsetzt. Er hätte schon gestern sterben können, oder noch ein paar Stunden län-ger kämpfen. Jetzt, in diesem Moment, könnte er noch kämpfen, wobei sich Toin nicht vorstellen mag, wie das genau aussähe. Wahrscheinlich sehr viel stiller als das lk-wegung vortäuschende Verb. Oder kämpft mau an einem solchen linde vielmehr darum, dem Leben endlich zu ent-kommen? Eineinhalb Stunden später wäre sein Todestag erst der morgige. Es ist aber dieser Tag, der da jetzt liegt wie ein extraharter Riegel zwischen gestern und morgen. Er wird für alle Zeiten Martins letzter bleiben. Für alle Zeiten? Solange noch jemand lebt, der sich an ihn erin-nern kann. Bei solchen gedanklichen Riesensprüngen in die Zukunft wird Tom schwindlig.“

 


Eva Menasse (Wenen, 11 mei 1970)

 

De Roemeense schrijver Eugen O. Chirovici werd op 11 mei 1964 geboren in Făgăraș, Transsylvanië. Zie ook alle tags voor Eugen O. Chirovici op dit blog.

Uit: The Book of Mirrors

„There followed an address near Penn Station. I knew the area well, because I’d lived there myself for a while.
The query was rather unusual.
I’d read hundreds, if not thousands of queries during my five years as an agent for Bronson & Matters. The agency, where I’d started as a junior assistant, had always had an open submissions policy. Most of the query letters were awkward, lifeless, lacking that certain something that suggests that the potential author is talking to you personally and not just any of the hundreds of agents whose names and addresses you can find on Literary Market Place. Some of them were too long and full of pointless details. But Richard Flynn’s letter didn’t fall into either of those categories. It was concise, well written, and above all it gave off human warmth. He didn’t say that he’d only contacted me, but I was almost certain, without being able to say why, that this was the case. For some reason he hadn’t seen fit to declare in that short missive, he’d chosen me.
I was hoping to love the manuscript as much as I loved the submission letter, and to be able to give a positive answer to the man who’d sent it, a man towards whom I already felt, in some almost unexplainable way, a secret sympathy.
I set aside the other manuscripts I’d been planning to take a look at, made some coffee, settled down on the couch in the living room and began to read the excerpt.“

 


Eugen O. Chirovici (Făgăraș, 11 mei 1964)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

destruktive interferenz

dass wir relativ komplexe wesen sind,
siehst du zum beispiel am morgen,
wenn du über eine rolltreppe läufst,
die noch steht, dein körper sich aber
noch an ihre fahrenden stufen erinnert,
so dass du unmerklich schwankst…

wenig später ist der bahnhof längst
außer sichtweite, und der typ, der dir
gegenübersitzt, versucht vergeblich, eine
compact disk aus ihrer haut zu schälen,
die den titel healing harmony trägt.
jetzt hält er sie ans ohr, scheint ihrem
versilberten herzschlag zu lauschen. –
ich sehe es auch, das herz, wie es
auf der spiralbahn des datenträgers
von innen nach außen die pits und
lands abscannt, bis es einmal ganz durch-
gelaufen ist – und steht. nennen wir es,
wie es ist: destruktive interferenz.
(das alles ist völlig sinnlos und gegen
die natur.)

auf der straße, die parallel zur bahn-
strecke verläuft, fahren die autos
noch mit der alten, sehr soliden
klangwalzentechnik; unterm
spielkamm der lider. ihr klingendes,
berührtes, unausgesetztes zucken…

nebenbei schreibe ich jetzt übrigens,
in der bahn, an einem aufsatz
über die nebenwirkungen des
enzyms invertase, das unsere augen
steuert und alles, was wir sehen,
in feinen fruchtzucker ver-
wandelt. meine jüngsten erfolge:
endlich habe ich der zeit eine un-
befristete anstellung verschaffen
können, in meiner firma. sie arbeitet
sich gerade ein. ich selbst mache
eigentlich die meiste zeit gar nichts,
und auch das fällt mir schwer.

eben hat der zug seinen zielbahnhof
erreicht.

 

 
Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

De Braziliaanse schrijver José Rubem Fonseca werd geboren op 11 mei 1925 in Juiz de Fora. Zie ook alle tags voor Rubem Fonseca op dit blog.

Uit: Crimes of August (Vertaald door Clifford E. Landers)

“The night doorman of the Deauville Building heard the sound of footsteps stealthily descending the stairs. It was one a.m. and the building was enveloped in silence. “Well, Raimundo?” “Let’s wait a little,” the doorman replied. “Nobody else is coming. Everybody’s already asleep.” “One more hour.” “I gotta get up early tomorrow.” The doorman went to the glass door and looked out at the empty, silent street. “All right. But I can’t take very long.” On the eighth floor. The death took place in a discharge of pleasure and release, expelling excremental and glandular residue—sperm,saliva,urine,feces.He backed away in disgust from the lifeless body on the bed, sensing his own body polluted by the filth excreted from the other man’s dying flesh. He went into the bathroom and carefully washed under the shower.A bite in his chest was bleeding a little. In the medicine cabinet on the wall were iodine and cotton, which he used to make a quick bandage. He picked up his clothes from the chair and dressed without looking at the dead man, acutely aware of his presence on the bed. No one was at the reception desk when he left. [2] The man known to his enemies as the Black Angel entered the small elevator,which he filled completely with his voluminous body,and got out on thethirdfloorof thepresidentialresidence,the Catete Palace.He walked some ten steps in the dimly lit hallway and stopped in front of a door. Inside the modest bedroom, wearing striped pajamas, sitting on the bed, his shoulders bowed, his feet several inches from the floor, was the person he protected, an insomniac,pensive,fragile old man:GetúlioVargas,president of the Republic. The Black Angel, after listening to detect any sound coming from the bedroom, withdrew, resting against one of the Corinthian columns laid out symmetrically on the iron tetragonal balustrade that surrounded the central area of the palace hall, silent and dark at that hour. He must be sleeping, he thought. After making sure there was nothing abnormal on the residential floor of the palace, Gregório Fortunato, the Black Angel, head of president Getúlio Vargas’s personal guard, descended the stairs toward the military advisers’ office on the ground floor, checking en route that the guards were at their posts and that all was peaceful in the palace. Major Dornelles was chatting with Major Fitipaldi,another adviser,when Gregório entered the room. After examining the security plan for the president’s visit to the Jockey Club on Sunday, the day of the Brazilian Grand Prix, with the two military advisers, the head of the personal guard went to his room. He removed the revolver and dagger he always carried,placed them on the small table,and sat down on the bed,where several newspapers were strewn.“

 


Rubem Fonseca (Juiz de Fora, 11 mei 1925)

 

De Duitse schrijver Henning Boëtius werd geboren op 11 mei 1939 in Langen, Hessen. Zie ook alle tags voor Henning Boëtius op dit blog.

Uit: Der Strandläufer

„Eben quert eine schwarze Katze den kleinen, steinigen Platz vor dem Turm, an dessen Mauer gelehnt ich sitze. Eine Mahnung vielleicht, behutsam vorzugehen im Umgang mit dem eigenen inneren Kontinent der Erinnerung, diesem babylonischen Sprachgewirr einst gesendeter und empfangener Botschaften, ausgehend von Menschen und Dingen oder an sie gerichtet. Sie sind oft entweder vergessen, in alle Winde verstreut, oder sie haben dieses Schicksal noch vor sich. Irgendwann werden sie sich verlieren in den Weiten des Weltalls, werden sie die Heaviside-Schicht durchdringen, diese die Erde einschließende Schale ionisierter Luft, die für Kurzwellen wie ein Spiegel wirkt, nicht jedoch für die Frequenzen, die heutzutage unsere Äußerungen transportieren. Die meisten sind inzwischen auf dem Wege zu anderen Zivilisationen, in denen es vielleicht kein Wort mehr für Liebe gibt und keines für Tod und wo den Botschaften der Vergangenheit ewiges Vergessensein droht. Es ist Marconis Turm oder vielmehr einer seiner Türme, die er für seine Experimente nutzte. Ein breiter Stummel aus Stein inmitten von Zypressen und Wacholderbüschen, gelegen auf einer unter Naturschutz stehenden Halbinsel im Tyrrhenischen Meer. Marconi hat hier einst seine Geräte vor Sturm und Regen bewahrt, hat hier sein Brot verzehrt und seinen Wein getrunken, wenn er nicht auf der Turmterrasse war, um bei schönem Wetter Radiowellen zu versenden, sie mit sanften Gebärden seiner feingliedrigen Hände im Äther zu verteilen, so wie man feine Glaceehandschuhe abstreift, um sie dem Geliebten von der Logenbrüstung aus zuzuwerfen. Ich weiß nichts von Marconi, so wie ich am liebsten möchte, dass ich nichts von mir selber weiß. Denn auch ich besitze insgeheim einen Turm, der einst meinen kleinen Lebensexperimenten als Standort diente. Er ist inzwischen nicht weniger verfallen als Marconis Turm. Allerdings beherbergt er in seinem Kellerverlies nicht jenes Gerümpel alter Radiogeräte, Spulen, Kondensatoren, Röhren, Isolatoren, Kupferdrähte, die dort durcheinander liegen wie die Überreste ausgeweideter Tiere. Dafür enthält er zahllose Relikte wichtiger und unwichtiger Ereignisse, schemenhafte Reminiszenzen an Gesichter und Wolken, an Horizonte, hinter denen ein Unwetter aufzieht, Echos von Eindrücken, Berührungen, die man kaum voneinander unterscheiden kann. Mir scheint übrigens, dass die unwichtigen Erinnerungen oft deutlicher sind als die wichtigen.“

 

 
Henning Boëtius (Langen, 11 mei 1939)

 

De Spaanse schrijver Camilo José Cela werd geboren op 11 mei 1916 in Iria Flavia. Zie ook alle tags voor Camilo José Cela op dit blog.

Uit: Mazurka for Two Dead Men (Vertaald door Patricia Haugaard)

“But, Dona Arsenia, do you think that’s a good enough reason to dispatch a body to the next world?” “Look. I say neither yea nor nay, it makes no difference to me, just leave me in peace, that’s all I ask.” “Alright, alright.” Fabian Minguela is a rogue, Fabian Minguela isn’t really small, just smallish, no Carroupo is ever big or strong, there are small ones and smallish ones but there are also some very motley rogues among them. Beside Don Jesus Manzanedo, Fabian Moucho is but a mouse, a mere apprentice. Don Jesus Manzanedo kills people from his high regard for order as well as for pleasure, some folks thrive on the sheer delight of press-ing the trigger, whereas Fabian Minguela kills in order to suck up to someone, who we don’t know, but someone is surely smirking, that’s always the way, he kills from fear, too, nor do we know fear of what, but there must be something that frightens him, that’s always the way, fear scuttles like a creepy crawly up the sewage pipe of terror. Benicia has blue eyes and is always willing. Cidran Segade, Benicia’s father, came from Cazurraque, below the Portelina crags, and he also died in the hullabaloo, as the world spins, men may die at the hands of those pulling the strings, but this won’t happen so long as God remains in charge. “Will you fry me a sausage?” “I will.” The waters of the Miangueiro spring are poisoned, it’s not the flesh they wither but the spirit, whoever drinks from the Miangueiro spring goes crazy and maybe even kills folks as he shits his britches from fear. It’s chilly in the Mercy Church but Gaudencio doesn’t mind. Gaudencio goes to Mass every morning when he finishes playing the accordion, then he sleeps until midday in his little cot under the stairs, there’s no light but what does that matter? what would he need it for anyway? Blind men are easy to please, they have no choice in the matter. “Do you know who the countess was who put a price on Benigno’s head?” “Indeed I do, but I don’t want to say who it was. Anyway, it was a marchioness, not a countess for your information.” St. Andrew the Apostle was jealous of the Apostle St. James because he drew the crowds. »

 


Camilo José Cela (11 mei 1916 – 17 januari 2002)
Cover

 

De Britse schrijfster Rachel Billington werd geboren op 11 mei 1942 in Londen. Zie ook alle tags voor Rachel Billington op dit blog.

Uit: The Missing Boy

„Perhaps they didn’t. Not just here. The hedge was thick, backed up by a barbed-wire fence. Still cautiously, because of course he must be trespassing, he headed for the shed.
That really was in a bad condition, the corrugated-iron roof rusty and pitted with holes. The earthen floor was uneven, damp in some places, dusty in others. A trail of feathers led into one corner where the remains of a largish bird lay ransacked. The boy came out again quickly, blinking in the sunlight. He preferred the limousine. The back of it was facing him now, the word ‘Lincoln’ marked out in silver letters. So that was what it was. He’d always liked cars. Eve said all boys liked cars because they wanted to drive away and escape. Too right! Annoying that he was quoting her again. All the same it was funny to think this ‘Lincoln’, all six doors, stretched length of it, wasn’t going any place soon. He kicked a black tyre as flat and wide as a puddle. Not ever. From the back it looked roadworthy. It still had number plates. And another smaller name: ‘TownCar’. That really was funny. Bird muck on the roof, cow pats under the wheels. The name would have suited him well, though: ‘TownBoy’. Born and bred. In a foreign world now the countryside. Perhaps that’s why he was clinging to this car. He walked round to the front and only then noticed there was no glass in the windscreen. Heaving himself half on to the bonnet, he stared down into the dark interior. The front seats were mouldy and unwelcoming, as he’d already noticed, and there was some kind of barrier – perhaps the back seat raised up – so that he could only partly make out the interior but it seemed much cleaner. He slithered down again, stood staring at the darkened windows for a moment before realizing that, as he’d opened the front door, he could most likely open the back. What a loser! He leant forward, pressed the button on the handle and swept the door open – as if he was a doorman at a grand hotel, he thought, pleased at the image. He even gave a little bow before sticking his head in. Just as he’d hoped: dry and relatively clean. One seat had been turned forward, making the barrier; the other, black and spongy, was just where it should be. Without hesitating, he eased himself inside and half sat, half lay on the cushions. Pity they weren’t leather but beggars can’t be choosers. He smiled to himself. To his right was smart polished wood – bottle holders with three champagne bottles – empty, guess what. Above them dangled a row of wine glasses, quite clean. They might be useful. The boy put his feet up. A great weight of tiredness almost overwhelmed him; he longed to shut his eyes. He hadn’t slept properly for weeks – months, even. He let out a long breath. He’d hardly taken a relaxed one since he’d left home – or longer than that. The silence was awesome; he’d never heard silence like it.”

 

 
Rachel Billington (Londen, 11 mei 1942)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn blog van 11 mei 2017 en ook mijn blog van 11 mei 2014 deel 2.

Sandra Hoffmann

De Duitse schrijfster Sandra Hoffmann werd geboren op 11 mei 1967 in Laupheim, Baden-Württemberg. Na haar opleiding tot jeugd- en internaatspedagoge werkte Sandra Hoffmann in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Van 1993 tot 1998 studeerde zij Literatuur, Middeleeuwse Studies en Italiaanse Studies aan de Universiteit van Tübingen; ze studeerde af met een master’s degree. Van 1998 tot 2002 was ze onderzoeksassistente aan de Tübingen-leerstoel voor vergelijkende literatuur, sinds 2003 is ze freelance schrijfster. Gedurende 10 jaar organiseerde en presenteerde Hoffmann de lezingenreeks “buch & bühne” in het Landestheater Tübingen, die door haar (samen met Björn Kern) in het leven werd geroepen. In 2004 nam ze deel aan de Ingeborg Bachmann-wedstrijd in Klagenfurt. Sinds 2010 is zij docente bij het Centrum voor Toegepaste Culturele Studies en het Studium Generale (ZAK) van het Karlsruher Instituut voor Technologie (KIT). Ze werkt freelance voor radiostations en het Literaturhaus München. Hoffmann debuteerde in 2002 met het verhaal “Schwimmen gegen Blond”. Dit werd gevolgd door de romans “Den Himmel zu Füßen” (2004) en “Liebesgut” (2008). Voor haar roman “Was ihm fehlen wird, wenn er tot ist” (2012) ontving ze de Thaddäus Trolprijs. In 2017 verscheen van haar hand de roman “Paula”.

Uit: Paula

“Schweigen ist anders als still sein. Nirgends, auch nicht, wenn du tief in die Taschen greifst, um die Münze zu finden, die du zwischen den Fingern bewegst, oder ein Stück Papier mit den Notizen vom Einkauf, findet sich darin wirklich Halt. Du hörst von irgendwoher oder aus dir heraus die dunklen Geräusche der Stummheit, die sich gegen dich wenden, du hörst sie als Grollen, als Grummeln, als fortwährendes Gemurre, Gemurmel irgendwo weit entfernt und zugleich nah. Als suchten sich all die ungesprochenen Wörter Wege aus dem stummen Körper heraus und hinein in den Raum, hin zu dir. Sie bringen dich um die Ruhe und sie bringen dich um den Schlaf. Das Schweigen, wenn jemand nahe bei dir lebt und so schweigt, so unerbittlich jedes Wort auffrisst, dass nichts übrig bleibt für dich und für keinen. Das Schweigen am Tisch, wenn die Gabeln und Messer auf Tellern klappern, wenn jemand, nur einer, sagt, kann ich bitte das Salz haben, und jemand reicht es. Und über allem das Schweigen, das dir vorkommt, als verschlinge es dich und all deine guten Sommer und die wenigen guten Winter. So als käme die Fröhlichkeit nie mehr zurück. Und du hörst das Geräusch von Strumpfhosenbeinen unter dem Tisch und wie der Hund am Stuhlbein vorbeistreicht, ein Räuspern und das laute Schlucken beim Wassertrinken, wenn der Halsmuskel spannt. Wenn die Geräusche aus den Körpern sich im Zimmer so ausgebreitet haben, dass da nur noch Dichte ist, Verdichtung nach außen. Dieses Schweigen, das schließlich in jeder Ritze eines Hauses sitzt, das abstrahlt, ausstrahlt, das ein Haus zur Festung macht, kennt nur die Endgültigkeit als Erlösung. Du kannst bleiben und sterben oder gehen. In der Stille aber wäre auch nur ein Traktor, draußen auf der Straße, ein schönes Geräusch, wäre das eine Verheißung, jemand mäht die Wiese zum ersten Mal in diesem Jahr, es ist noch hell. Die Welt wäre wieder da. Helligkeit und Sprache.
Am 10. November 1997 stirbt meine Großmutter Paula im Alter von 82 Jahren. Sie hat nicht über sich gesprochen, bis zum Schluss nicht. Sie hat ihr ganzes Leben, alle ihre Geheimnisse, aber auch alle ihre Nöte mit ins Grab genommen. Wenn ich morgens durch den Park laufe, den See umrunde und höre, wie die Schwäne und Enten schnattern, wenn ich den Mandarinenten zusehe, die wie bunte Punkte zwischen den anderen Enten leuchten, denke ich häufig an meine Großmutter, die seit achtzehn Jahren tot ist, und ich denke an meine Eltern.“

 
Sandra Hoffmann (Laupheim, 11 mei 1967)

De hemelvaart (Nicolaas Beets)

 

Bij Hemelvaartsdag

 

 
Christi Himmelfahrt. Schilderij boven het hoofdaltaar in de Hofkirche, Dresden, door Anton Raphael Mengs, 1756

 

De hemelvaart
Handel. I. v. 4-12.

De verlatenen

Hij heeft voor ’t laatst den Berg bestegen,
En zijn disciplenschaar met Hem;
Nu klinkt nog eens zijn vriendenstem,
En uit zich in den jongsten zegen;
Daar rijst voor hun verbijsterd oog,
De Heer, nog zegenend omhoog,
En zweeft den ruimen hemel tegen.

Gewis ten hemel moest Hij varen,
Die uit den hemel was gedaald;
Die onder menschen had gedwaald,
Hernam ’t gebied der Englenscharen;
Het elfgetal, verstomd van schrik,
Staat met onafgewenden blik,
En houdt niet op Hem na te staren.

Maar ras onttrekt Hem aan hunne oogen
Een wolk, die om Hem henen zweeft,
En den verheven Christus heeft
Als met een wijd gewaad omtogen.
Is dit de wolke, die voorheen,
Op Isrels heiligdom verscheen,
Der heerlijkheid van God den Hoogen?

De Jongren waren diep verslagen,
En hielden ’t hoofd ter aard gebukt,
Als van een vreemden droom gedrukt,
En durfden vraag noch uitroep wagen.
Hun Heer was heerlijk weggegaan!
Maar wie, wie zou hun ziel voortaan
Versterken, leeren, onderschragen?

Weer beuren zij den blik ten hoogen,
Of niets meer zichtbaar zij van Hem!
– Daar vangt hun oor een hemelstem;
Twee Englen stonden voor hun oogen:
‘Gij Galileërs, staart niet meer!
Uw Heer komt even zeker weer,
Als Hij van u is weggetogen!’

Zoo treurt niet als verlaten weezen,
Keert weder naar Jeruzalem;
Gedenkt, vereert, verkondigt Hem;
Hij zal ook deze smart genezen.
Gaat henen en verwacht den Geest.
Hij komt, Hij komt op ’t Pinksterfeest!
De Zone Gods zij luid geprezen!

 

 
Nicolaas Beets (13 september 1814 – 13 maart 1903)
Koepel van de Sint Bavo kathedraal in Haarlem, de geboortestad van Nicolaas Beets

 

Zie voor de schrijvers van de 10e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

J.C. Bloem, Herman Leenders, Didi de Paris, Ralf Rothmann, Jeremy Gable, Petra Hammesfahr, Roberto Cotroneo, Antonine Maillet, Johann Peter Hebel

De Nederlandse dichter J. C. Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Zie ook alle tags voor J. C. Bloem op dit blog.

 

Zomerloomheid

Nog deze morgen, in de blauwe koelte
Der schaduw, heb ik ’t leven zeer bemind;
Nu ben ik overmand van zorg en zoelte
In het vermoeiend spel van zon en wind.

Een ledige van daden en van dromen,
Een mens voor wie niet anders meer bestaat
Dan ‘ t zwatelen der blaren aan de bomen,
En’ t stof, dat warrelt langs de droge straat.

Wat blijft Voor de vermoeide van dit dolen,
In wie de felle stem der aarde zwijgt,
Tenzij die éne drang, die diep-verholen
Naar dauw, gelatenheid en avond hijgt?

 

Het baanwachtershuisje

Het kleine huis, dat aan de spoorbaan staat,
Waarlangs de koorts van’ t reizen komt gevlogen,
-De bonte was hangt aan de lijn te drogen-
Wie weet, hoe zacht daarbinnen ’t leven gaat?

En deze jonge moeder met het kind-
Haar dromen drijven op haar zuivre zinnen
Naar de verliefdheid van het eerst beminnen
Bij de oude omhelzing van de zomerwind.

Maar zelfs al was dit onuitzegbre mijn,
Nog zou het diepst verlangen niet verdwijnen
Om na dit derven en dit lange schijnen
Eindlijk te zíjn.

 

Ademen

Eenzaam bevonden onder ‘t flonkerstralen
Der najaarssterren boven de gerust¬-
Geworden wereld, wordt zich ’t hart bewust:
Leven is niet meer dan ademhalen.

Maar dat is : in de diepten van dit dal
De oneind’ ge ruimte tot zich in te leiden
En, na één wankel ogenblik van beiden,
Die te hergeven aan ’t beroofd heelal.

 

 
J.C. Bloem (10 mei 1887 – 10 augustus 1966)
Hier links bij de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs voor de dichtbundel “Avond” op het Muiderslot in 1953

 

De Vlaamse dichter en schrijver Herman Leenders werd geboren te Brugge op 10 mei 1960. Zie ook alle tags voor Herman Leenders op dit blog.

 

Gedicht voor wie van de stad is

wie niet van de stad is
neemt foto’s alsof de stad morgen
onder de waterspiegel zakt
heeft aan straten en pleinen geen herinnering
tattoos van hartstocht graffiti van pijn
weet niet of de visboer bidt of vloekt
heeft kennissen noch familie
om praatjes krom te slaan
roddels recht te praten
houdt haar onbekommerd vast
zoent onbeschaamd fuck you
midden op onze straat
wie niet van de stad is
rijdt in koetsen vaart de Reien rond
vindt een hotel een sterrenrestaurant

liefde is voor wie niet van de stad is

 

Lux perpetua

Een mol rijdt door het jonge graan.
De boer gaat er achteraan
met een spa op z’n schouder
en tegen wind, lopend als een astronaut.

Zo worden zij verrast
en als dobbelstenen in de lucht gegooid:
met hun zwemvliezen van oud ivoor
delven zij in het licht

het onderspit.

 


Herman Leenders (Brugge, 10 mei 1960)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Didi de Paris werd geboren op 10 mei 1957 in Leuven. Zie ook alle tags voor Didi de Paris op dit blog.

Uit: Blake

“Voor al dat moois had Blake geen oog. Zijn aandacht ging uit naar zijn kleding. Een witte broek, model safari, netjes gestreken. Donkerbruine schoenen waarin men zich kan spiegelen, met daaronder dikke rubberen zolen, bobbing shoes. Bruine lederen jekker. De haren punk maar proper in pieken rechtop, resultaat van een kwak wet look gel. Een zorgvuldig uiterlijk, en de juiste dosis zonnebank, Niet teveel, anders is het slecht voor de gezondheid, en daar kan je de doodstraf voor krijgen, vanwege het slechte voorbeeld geven en het overschrijden van de rassenwetten die ook al weer een tijdje terug van onder het stof vandaan gehaald zijn. De mens is slechts een kameleon van de seizoenen.
Op de grasvelden in het park graasden horden wilde koeien. In de plantsoenen stoften werklozen de plastic bloemen af. Ze waren goed gelukt dat jaar, zowel de werklozen als de bloemen, beide made in Taiwan. Op een bank zat een hond met een bril op, zijn krant te lezen, tussendoor floot het dier naar een man die met een schopje in de zandbak speelde. De bomen stonden er zoals gewoonlijk onbewogen bij, te wachten op de volgende volkstelling. De aanplanting leek wel het werk van een reusachtige onzichtbare oosterse bloemenschikker; de eiken, de beuken, wilde en tamme kastanjelaars etc. door de architect per kleur opgesteld als tinnensoldaatjes (in formatie).
De mensen daarentegen waren niet veel meer dan een joggend mierennest. Zweterig en buiten adem, rood aangelopen, alsof hun hoofd elk ogenblik kon ontploffen. Kleurlingen, zwervers, mannen met lange jassen. Explosief materiaal. Bureelbedienden die nog even hun hond uit lieten. Oudjes op de banken. Spelende kinderen op de grasvelden.
Jonge moeders en hun kroost, voederen de eendjes en de hertjes. Bij vrouwen zijn de hersenzones die instaan voor het vinden van het beste voedsel om in het zogen en grootbrengen van de jongen te voorzien, het sterkst ontwikkeld.”
Hoe lang zal de regering deze wanorde nog dulden, vroeg Blake zich af. De gedachten aan de gang van zaken in de wereld lieten hem niet los. Bij elke stap zonk hij er dieper in weg. Hij probeerde er achter te komen waaraan hij precies zat te denken. Het was de hoogste tijd dat hij zichzelf eens luchtte. Al de hele nacht groeide zijn hoofd. Hij kon er nog net, zonder iets om te stoten, mee in de living. Naar buiten gaan vergde al enig wrik- en wringwerk. De vraag bleef natuurlijk of hij er straks weer mee binnen kon.”

 

 
Didi de Paris (Leuven, 10 mei 1957)

 

De Duitse dichter en schrijver Ralf Rothmann werd op 10 mei 1953 geboren in Schleswig. Zie ook alle tags voor Ralf Rothmann op dit blog.

Uit: Der Gott jenes Sommers

“Lag sie lesend auf ihrem Bett und hörte die Flugzeuge über dem Gut, versuchte sie sich vorzustellen, wie das überschneite Land mit dem Kanal in den Augen der Piloten aussah. Die gewundene, von Wäldern und Äckern gesäumte Pflasterstraße, ein Rest des alten Ochsenweges, führte am Kloster vorbei nach Bovenau und teilte das Gehöft in zwei Hälften. Über eine stählerne, den Entengraben in sanftem Bogen überspannende Brücke gelangte man auf die Westseite, zu dem weiß gestrichenen Herrenhaus. Dominiert von einem Portikus auf vier Säulen – dorisch ausgekehltem Gips –, war es ziegelgedeckt und hatte elegante, mit französischen Läden versehene Rundbogenfenster, in denen sich die Hoflinde spiegelte.
Ihm gegenüber ragte das Reetdach des großen, für dreihundert Tiere gedachten Kuhstalls samt Futterboden höher in den Himmel als manche Kirche im Gau. Am Giebel hing eine Glocke, mit der die Melkzeiten eingeläutet wurden, und das Tor war gespickt mit Plaketten aus buntem Blech, den Auszeichnungen von Zuchtvereinen und Landwirtschaftsmessen. Zum Acker hin begrenzte die Maschinenscheune den Hof; riesige Pflüge mit blank geschliffenen Scharen standen darin, Traktoren und ein Garbenbinder, an dessen Haspelrad noch Halme von der letzten Ernte hingen.
Aber das konnten die Piloten natürlich nicht sehen, das Dach war unbeschädigt. Hatten sie den Westteil des Gutes und den kleinen, von der Alten Eider umgrenzten Park hinter dem Herrenhaus überflogen, blickten sie zunächst auf die Meierei mit ihren grün glasierten Zinnen. Die Strohscheune, eine Voliere für das Federvieh, verschiedene Ställe und eine Schmiede befanden sich auf dieser Seite der Straße. Manche der kaum mehr genutzten Backsteingebäude waren noch älter als das Herrenhaus und zerfielen bereits. Jeder neue Sturm riss ein bisschen mehr Reet von den Dächern und legte die schimmelschwarzen Mauern oder Nester von Ratten und Mardern bloß.
Obwohl Kiel mit seinem Marinehafen immer wieder angegriffen wurde, war auf dieses schutzlos dastehende, keine Autostunde von der Stadt entfernte Gut noch nie eine Bombe gefallen, während des ganzen Krieges nicht. Eine englische Spitfire hatte einmal eine Salve in die Dachuhr gefeuert und die Freitreppe zu den Melkerstuben überm Stall zerstört, aber den meisten Piloten mochte die Landschaft mit den sanft gewellten Feldern, den hier und da rauchenden Schornsteinen, dem Treppengiebel des Klosters und dem Wild zwischen den Buchen wie ein Inbild des Friedens erscheinen.“

 


Ralf Rothmann (Schleswig, 10 mei 1953)
Cover

 

De Amerikaanse toneelschrijver Jeremy Gable werd geboren op 10 mei 1982 in Lakenheath, Suffolk, in Engeland. Zie ook alle tags voor Jeremy Gable op dit blog. 

Uit: American Way

“FIREBANG: That’s it! (He potords the tabla, slightij startling CRESCEN7) I’m done! I can’t take it anymore!
CRESCENT: Good morning, Firebang.
FIREBANG- Yeah, that’s debatable.
CRESCENT: Is everything okay?
FIREBANG: No, C.W., everything is not okay. Evetything is pretty far from okay. What, what’s the opposite of okay?
(CRESCENT shrugs)
CRESCENT: Not okay?
FIREBANG: Exactly! I’m not okay. Everything’s not okay.
CRESCENT: What’s the problem, son?
FIREBANG: (Overlapping) Jesus Christ, Jesus Tickle Me Christ! I can’t believe it The worst possible time…
CRESCENT: Well, what’s the matter? Did the evening news pro-nounce your name wrong again? (FIREBANG blows up further)
FIREBANG: C’mon, did you have to bring that up?
CRESCENT: Oh, you can’t laugh about that?
FIREBANG: Hey, you have Action Four News call you “FireBONG”, and see how you like it. Did you really have to bring that up? (We starts pacnig)
CRESCENT: Now, settle down. Take it easy. What s wrong?
FIREBANG: You wanra know what’s wrong? I’ll tell you what’s wrong. I’m finished.
CRESCENT: How so?
FIREBANG: I just got a phone call.”

 


Jeremy Gable (Lakenheath, 10 mei 1982)

 

De Duitse schrijfster Petra Hammesfahr werd geboren in Immerrath op 10 mei 1951. Zie ook alle tags voor Petra Hammesfahr op dit blog.

Uit: Als Luca verschwand

„Der Vormittag war hektisch, weil sie nur zu dritt waren. Seit Wochenbeginn fehlte eine Kollegin − krankheitsbedingt, und das nicht zum ersten Mal, doch die Zentrale sah nicht ein, für Ersatz zu sorgen. Für den Nachmittag erwartete Jutta Meuser den gewohnt stressigen Freitagsbetrieb. Jetzt über Mittag war es noch ruhig, aber Zeit zum Verschnaufen blieb trotzdem nicht.
Helene Matthies ging um halb zwei in die Pause. Zu dem Zeitpunkt hielten sich nur drei Kunden im Laden auf. Weiter hinten konnten sich zwei Stammkundinnen, beide weit über siebzig, wieder mal nicht entscheiden, ob sie rote oder weiße Grablichter nehmen sollten. Und am Foto-Sofort-Drucker ließ sich ein scheinbar begriffsstutziger Mann in den Dreißigern, den Jutta bisher noch nie hier gesehen hatte, von Ilonka Koskolviak erklären, wie Bilder von einem USB-Stick auf den Automaten geladen werden konnten.
Entweder versuchte der Typ zu flirten, oder er nahm Ilonka wegen ihres Akzents nicht für voll und machte sich lustig über sie. Jutta tippte auf Letzteres. Kurz zuvor hatte er sich nämlich schon ausführlich von Ilonka beraten lassen, welches Deo am besten zu ihm passte. Den Vorschlag hatte er auch gekauft und brav an der Kasse bezahlt. Dann war er noch mal umgekehrt und hatte Ilonkas Dienste erneut in Anspruch genommen.
Die Frau, die kurz nach halb zwei hereinkam, war keine Stammkundin, in den letzten Wochen hatte Jutta sie jedoch schon öfter abkassiert, bisher immer am Freitagvormittag zwischen elf und zwölf. Eine von denen, die sogar Kleckerbeträge mit Karte zahlten und vermutlich selten übersehen wurden. Platinblond, flotte Kurzhaarfrisur, mindestens eins achtzig groß und so dürr, dass Jutta sich fragte, ob sie sich wohl zwei oder drei Wattebällchen zum Frühstück gönnte. Mit Orangensaft getränkt, den die superdünnen Models angeblich bevorzugten, oder lieber mit Apfelschorle, weil die weniger Kalorien hatte?
Hübsch war sie, das ließ sich nicht leugnen, und perfekt gestylt. Für Anfang Januar vielleicht zu dünn angezogen. Draußen waren es nur knapp über null Grad, aber wenn man mehr Wert aufs Äußere legte als auf die Gesundheit … „

 


Petra Hammesfahr (Immerrath, 10 mei 1951)

 

De Italiaanse schrijver Roberto Cotroneo werd op 10 mei 1961 geboren in Alessandria. Zie ook alle tags voor Roberto Cotroneo op dit blog.

Uit: Diese Liebe (Vertaald door Karik Krieger)

“Wie viele Menschen wissen, daß es Morgenstunden gibt, die geheimnisumhüllt sind? Nicht die Nächte, die Morgen.
Jener Morgen war grau, vom Grau eines Septemberendes. Edo öffnet die Augen und geht zum Bad. Ich drehe den Kopf ein wenig, schaue ihm nach und sehe, daß er die Tür des Wandschranks öffnet.
Er zögert.
Ich vermute, daß er ein T-Shirt sucht. Sein Oberkörper ist nackt. Doch er sucht das Bad. Vielleicht schläft er noch.
Ich rufe ihn.
»Edo, wohin gehst du?«
Er war es, der wollte, daß das Bad an unser Schlafzimmer grenzt, um den Preis, daß eine tragende Wand durchbrochen und eine Tür eingebaut werden mußte, die niedriger ist als er.
Doch wohin ging er nun?
Er schließt die Schranktür, nimmt keine Notiz von der anderen Tür und verläßt das Zimmer. Zuvor hat er sich umgedreht, hat mich angeschaut und mich offenbar nicht erkannt, wenngleich er doch ein paar Worte sagte.
»Ich suche das Bad.«
Er fügte hinzu: »Ach, es ist immer noch am Ende des Flurs.«
Unser Haus hat keine Flure. Es ist eines von den Häusern in der Altstadt, die eine quadratische Diele haben, man gelangt jeweils von einem Zimmer in das nächste.
Ich tastete nach der Bettdecke, um herauszufinden, ob ich es war, die träumte. Die Bettdecke war da. Das Zimmer war nun ohne ihn. Mir erschien das wie eine Erleichterung. Ich schaute auf seine Seite des Bettes: Er war nicht da. Ich schaute mich noch einmal im Zimmer um. Er war nicht da. Er war hinausgegangen, kein Zweifel.
Die Uhr sagte mir, daß es acht Uhr dreißig war, er hatte die Mädchen zur Schule gebracht und müßte ein paar Minuten vor neun den Rolladen der Buchhandlung öffnen, wie immer. Nur hatte er mich diesmal weiterschlafen lassen.“

 


Roberto Cotroneo (Alessandria, 10 mei 1961)

 

De Canadese schrijfster Antonine Maillet werd geboren op 10 mei1929 in Bouctouche, New Brunswick. Zie ook alle tags voor Antonine Maillet op dit blog.

Uit: Bearsaga (L’Oursiade, vertaald door david L. Koral)

„Ozite was the only one who understood. And she told the bear hunter the story of the greatest fright of her life.
She had just given birth to her youngest child. She had gone into the woods to gather twigs and wood chips. Four or five years earlier she had taken in a spring cub she found circling its mother’s carcass, crying in agony. Ozite covered the rotting carrion with moss and dry leaves, and led the baby bear back home. At first she left him on his own, so that he might run free through the yard or take in fresh air in the vegetable garden; however, the neighbors soon feared for their cats and dogs. So she finally tied him to a post behind the house, yet left him plenty of rope. The bear continued to play with the children and cats and dogs, as though he, too, had been born in the barn or the granary. When Ozite wandered into the woods, she would untie him and take him along so that he would not be severed from his roots and could have some freedom of choice. One day he’ll stay here, she told herself. But always he came home. That morning, however, just getting back on her feet after childbirth, she went into the forest alone, trusting the bear to watch over the cradle.
“Keep the flies away,” she gestured, “and don’t let the pony or the calves out; I’ll be back before long.”
Before long. Long enough to reach the clearing and find herself nose to nose with her bear, who must have gotten loose, made his way across the peat bog, and caught up with her. She was a tolerant young woman, this Ozite, and always fair. But prompt. And when it came to teaching someone a lesson, she wasn’t one to mince words. After training seven children, a dozen foals, a few bulls, and two husbands, she had learned to rule with an iron fist. And so she tore a long alder switch from the ground.
“So you think I won’t notice something like this!” she said to the bear.
And then wham! right across the snout. Ozite knew everybody’s weak spot, whether it was man or beast. The animal rose on his hind paws to his full height and let loose a horrible growl. Ozite’s eyelids quivered slightly but she stood her ground.“

 

 
Antonine Maillet (Bouctouche, 10 mei 1929)

 

De Duitse dichter,schrijver, pedagoog en theoloog  Johann Peter Hebel werd geboren op 10 mei 1760 in Basel. Zie ook alle tags voor Johann Peter Hebel op dit blog.

Uit: Der Spaziergang an den See

„Als sie – es kommt nicht darauf an, wer – an einem schönen Sommerabend lustwandelten nach dem Wirtshäuslein am See: die Luft war so mild, die Blumen des Feldes nach dem kurzen Regen wieder so frisch, die Pappeln am Wege wiegten sich so schön in der sanftbewegten Luft, zwar alles wie gewöhnlich und wie fast überall, aber man meint, man muß es sagen, und die schöne Adeline wandelte leichten Fußes und jugendlichen Sinnes voraus im schönen, schwebenden Ebenmaß und Gleichgewicht ihres Wuchses, da legte schon auf zwanzig Schritt weit ein verwachsener Mensch die Krücke zurecht, um stehend mit der einen antreten zu können, wenn sie an ihm vorbeikämen, und jedes reichte ihm eine Gabe fast mit weggewendetem Angesicht. Denn es war eine der beklagenswertesten Mißgestalten, vor denen sich die Natur entsetzt. Nur der Doktor sah ihn herzhaft an und konstruierte in der Geschwindigkeit sein Skelett. Und erst nach einigen Sekunden, als Adeline sagte: „Der arme Mensch”, merkten die andern, daß sie alle stille geworden und wehmütig ob dem Anblick.
„Nun, Herr Doktor, mit Eurer Spitzfindigkeit”, fuhr jetzt der Baumwollenfabrikant fort, „mit Eurer Kunst, alles zu erklären und zu rechtfertigen: was tut solch ein unglückliches Wesen, eine so verwachsene und verkrüppelte Ungestalt auf der Welt? Wäre es nicht besser, es wäre einer weniger?”
Da nahm der Doktor eine geheimnisvolle Miene an, noch nicht zu dem, was er sagte, sondern zu dem, was er sagen wollte. „Dieser Mensch”, begann der Doktor, „ist nur eine unverstandene Chiffre in dem Buch der Weissagung, das der Welt eine große Freude verkündet. Das Buch will verstanden sein. Ich will nur mit zwei Worten meine Meinung sagen.” Da schauten sich die Frauen heimlich an, nämlich, daß jetzt eine langweilige Unterhaltung zu erwarten sei, wie es auch möglich ist, und blieben allmählich ein paar Schritte weit zurück.
„Ich will nur so viel sagen”, fuhr der Doktor fort, „es gibt eine unübersehbare Menge möglicher Formen und Bedingungen des Körpers und Geistes, unter denen der Mensch erscheinen kann. Aber jede muß irgend einmal oder irgend wo zum Vorschein kommen, wenn die Zeit für sie da ist, bis alle Möglichkeiten erschöpft sind. Dieser Unglückliche, den ihr da bedauert habt, ist auf diese Weise geworden und ist gerechtfertigt durch seine Möglichkeit; daß er aber unter die Möglichen gehörte, beweise ich damit, daß er dort sitzt. Eure Frage wäre beantwortet.”

 


Johann Peter Hebel (10 mei 1760 – 22 september 1826)
Portret door Philipp Jakob Becker, 1795

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Jayne Cortez, Barbara Taylor Bradford, Benito Pérez Galdós, Ivan Cankar, Martin Boelitz, Ariel Durant, Fritz von Unruh, Leonard Buyst

De Amerikaanse dichteres en performster Jayne Cortez werd geboren op 10 mei 1936 in Fort Huachuca, Arizona. Zie ook alle tags voor Jayne Cortez op dit blog.

 

Don’t Ask/1980

Don’t ask me
who I’m speaking for
who I’m talking to
why I’m doing what I do in
the light of my existence

You rise you spit you brush you drink you
pee you shit you walk you run you work
you eat you belch you sleep you dream &
that’s the way it is

In the morning
tap water tasted fishy
coffee sits in its
decaffeinated cup
caca & incense
have a floating romance
& a stale washcloth
will make you smell
doubly stale
so don’t get kissed on the cheek
don’t get licked on the neck

at 8 a.m.
the trains & buses are
packed with folks farting
their bread & butter farts
the gymnasium
is dominated
by the stench of
hot tennis shoes
& one in the locker room
a few silly-talking
intellectual-looking
coke-drinking
cloth-dropping
paper-littering
spinach-pooting
smug arrogant women wait to
be waited on

& in another locker room
there are odors of
crotches & jock straps
bengay, tiger balm
& burning balls
sweat socks & sweat suits
of body-building
door-slamming
iron-pumping
phlegm-hawking men
all sour & steamy
& wrapped up together
in a swamp of
butt-popping towels
but don’t let it
get you down
don’t let it
psych you up

Outside the ledges are
loaded with pigeons
clouds are seeded with
homeless people &
lyricism of the afternoon
in a sub-proletarian madman
squatting & vomiting
from his bowels
a brown liquid of death
in front of your house

& it’s not happening because of you
those socks don’t stink because of me
a bureaucrat is not a jerk because of us
I’m not this way because of them
you’re not that way because of me
don’t ask about influences

You rise you spit you brush you drink you
pee you shit you walk you run you work
you eat you belch you sleep you dream
& that’s the way it is

 

Jayne Cortez (10 mei 1936 – 28 december 2012)

 

De Engelse schrijfster Barbara Taylor Bradford werd geboren in Leeds, West Yorkshire op 10 mei 1933. Zie ook alle tags voor Barbara Taylor Bradford op dit blog.

Uit: The Cavendon Luck

“Cecily Swann Ingham stood on the outside steps of the office annexe at Cavendon Hall, glancing around. What a change in the weather, she thought. From a gloomy, overcast morning it had become a radiant afternoon. Blue sky. No clouds. Brilliant sunlight filtering through the leafy trees. A perfect day in late July. A smile of pleasure touched her face fleetingly. Walking down the steps and crossing the stable yard, she headed for the dirt path through Cavendon Park which led to Little Skell village. Cecily thought suddenly of her son’s birthday earlier in the month as she strode ahead. It had poured with rain that day and spoiled their plans for the garden party. The celebration was held indoors in the end. She couldn’t help wishing it had been a glorious day like this. On the other hand, David hadn’t minded about the weather. It was his ninth birthday and he had enjoyed every moment, as had his brother, seven-year-old Walter, and their sister Venetia, who was five. It had been a happy time for the family, and that was what counted most; their enjoyment derived from the festivities, and what Miles always called the ‘gathering of the clan’. Later that night when they were in bed, Miles had drawn her closer to him, and had wondered out loud where all the years had gone. She had said she didn’t know and had reminded him that time always flew when they were together. He had laughed and pulled her even closer, stroking her hair. After a moment, she had added that they had been busy raising three children, going about their own business and keeping Cavendon safe. She recalled how he had murmured his thanks for all that, had wrapped his arms around her, then slipped on top of her, kissing her, touching her tenderly. Within seconds they were making love to each other with the same excitement and joyousness they had always known. Suddenly, remembering that night so clearly, she couldn’t help wondering if he had made her pregnant on their son’s ninth birthday? They had both been so eager for each other, and intense. It had been a passionate night.”

 

Barbara Taylor Bradford (Leeds, 10 mei 1933)
Cover


De Spaanse schrijver Benito Pérez Galdós werd geboren in Las Palmas op 10 mei 1843. Zie ook alle tags voor Benito Pérez Galdós op dit blog. 

Uit: Tormento (Vertaald door Frans Oosterholt)

“Hoek van las Descalzas. Twee figuren, de helft van hun gezicht in een sjaal gehuld, die vanuit tegenovergestelde richtingen het toneel opkomen, lopen tegen elkaar op. Het is avond.
Eerste gemaskerde: ‘Pummel!’
Tweede gemaskerde: ‘Een pummel, dat bent u zelf.’
Eerste gemaskerde: ‘Ziet u de weg soms niet?’
Tweede gemaskerde: ‘En heeft u geen ogen in uw hoofd? U loopt me zowat ondersteboven.’
Eerste gemaskerde: ‘Ik loop hier gewoon.’
Tweede gemaskerde: ‘En ik ook.’
Eerste gemaskerde: ‘Als ik je te pakken krijg, jongetje…’ (Hij houdt hem tegen)
Tweede gemaskerde: ‘Wat een figuur!’
Eerste gemaskerde: ‘Als ik je te pakken krijg, jongetje… (Hij blijft dreigend staan), zal ik
je leren hoe je tegen oudere mensen moet praten! (Hij neemt de tweede gemaskerde aandachtig op) Maar ik ken dat gezicht. Verdorie nog aan toe!… Ben jij niet?…’
Tweede gemaskerde: ‘En ik ken u ook. Dat gezicht, dat is óf van de duivel, óf van don José Ido de Sagrario.’
Eerste gemaskerde: ‘Mijn teerbeminde Felipe! (Hij laat zijn sjaal zakken en opent zijn armen) Wie zou je achter die sjaal hebben herkend? Je bent Aristoteles in hoogsteigen persoon. Omhels me nog een keer… nog een keer!’
Tweede gemaskerde: ‘Wat een ontmoeting! Gelooft u me, don José: ‘ik ben nog blijer om u te zien dan als ik een zak vol met geld zou hebben gevonden.’
Eerste gemaskerde: ‘Maar waar hang je uit, knul? Hoe staat het leven?’
Tweede gemaskerde: ‘Dat is een heel verhaal. En u, wat doet u?’
Eerste gemaskerde: ‘Oef!… Laat me even op adem komen. Heb je haast?’
Tweede gemaskerde: ‘Niet erg.’
Eerste gemaskerde: ‘Dan praten we even wat bij. Het is fris vanavond, en het is nergens voor nodig om op dit kale pleintje een boom op te zetten. Laten we naar café Lepanto gaan, dat is hier niet ver vandaan. Ik trakteer.”

Benito Pérez Galdós (10 mei 1843 – 4 januari 1920)
Cover Spaans luisterboek

 

De Sloveense schrijver, dichter en toneelschrijver. Ivan Cankar werd geboren in Vrhnika op 10 mei 1876. Zie ook alle tags voor Ivan Cankar op dit blog.

Uit: On the Slope (Vertaald door Urška Charney)

„Francka couldn’t fall asleep late into the night. All was already silent, nothing stirred in the dark, and she was almost afraid. Very seldom a curt voice cut through the night – a young fellow in the village exulted in life, he sang a song. As he treaded down the slope, the song grew voiceless and it sank into the night. At the shopkeeper’s a dog barked away – he had heard god knows what, a rustling of a vicinal chestnut, a mouse’s scratch in the shop, a young fellow’s distant song, and so he raised his h
ead and howled with a tight, squealing voice, then half-asleep he wailed once again and lay down on the tilt into slumber …
Francka was covered with only a sheet, yet she felt hot and her forehead ran sweat onto her cheeks wetting the pillow beneath. The chamber was robed in darkness. The air was heavy and hot. She felt it would have cooled down had she uncovered the green curtain on the window and let the night skies’ soft light break free into the chamber. Out of the darkness came the steady, weary wheeze of Mother and sister, who slept in their beds, and every once in a while a big wall clock’s tick pierced through, its droning sound suppressing all the rest, and then again it vanished as if the clock had ceased to live.
Francka almost sank into slumber, but suddenly shefelt as though she had been sliding downwards little by little, as if the chest on which she slept had been tilting, tilting … she woke up, startled. Her mind was imbued with joyous and strange thoughts. Air, abounding with beautiful memories and hopes, loafed around the chest – lively, smiling faces, kind people dressed in their Sunday best.
As she was listening to Mother’s and sister’s arduous wheezing, her heart shuddered. She felt she was devoid of love for her Mother and sister, and that was a sin. They slept peacefully, a graceful godly sleep, their eyes shut, their lips open only a little, their cheeks burning hot – and if there had been light, Francka would have gotten up and tiptoed to the bed and leaned over them and tears would have come into her eyes.“

 

Ivan Cankar (10 mei 1876 – 11 december 1918)
Cover biografie

 

De Duitse dichter Martin Boelitz werd geboren op 10 mei 1874 in Wesel. Vanaf 1902 leidde hij de uitgeverij Nieter in Nürnberg. Zie ook alle tags voor Martin Boelitz op dit blog.

 

Bal paré

Wirf doch die Rosen fort, Marie!
Lass doch die bunten Sommerranken,
Tanzt ja heute mit zitterndem Knie,
Liebste, ich will dir’s danken!
Weit im Park steht ein stilles Haus –
Horch! die Rappen stampfen am Wagen,
Komm, der Lärm ist nicht zu ertragen,
Komm, ich führ’ dich hinaus.

So, hier ist’s still, und nun bist du mein,
Lass nur den Arm um den Leib mich legen,
Trankst wohl wenig vom roten Wein?
Ich aber, ich dagegen!
Ach, der Wein war so schal und trüb’, –
Mädel, musst nicht an gestern denken,
Hunde und Pferde will ich dir schenken,
Dann aber hab’ mich lieb!

Lustig, Marie, so lache doch, Kind!
Morgen gehst du in Samt und Seide,
Sieh, wo die leuchtenden Fenster sind,
Sorgt man jetzt um uns beide.
Fürchtest dich wohl, du junges Blut,
Wärst wohl lieber ins Dorf gegangen?
Brauchst dich nicht schämen, brauchst nicht zu bangen,
Schatz, ich bin dir ja gut!

 

Martin Boelitz (10 mei 1874 – 5 december 1918)
Cover

 

De Amerikaanse schrijfster Ariel Durant (eig, Chaya Kaufman) werd geboren op 10 mei 1898 in Proskoeriv, tegenwoordigChmelnytsky in de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Ariel Durant op dit blog..

Uit: Napoleon (Samen met Will Durant)

“There is no such agreement about the imperial stomach. “In all my life,” he told Las Cases on September 16, 1816, “I never had either a headache or a pain in my stomach.” Meneval corroborated him: “I have never heard him complain of pain in the stomach.” However, Bourrienne reported having more than once seen Napoleon suffering such stomach pains that “I would then accompany him to his bedchamber, and have often been obliged to support him.” In Warsaw, in 1806, after violent stomach pains, he predicted that he would die of the same disease as his father – i.e., cancer of the stomach. The doctors who performed an autopsy on him in 1821 agreed that he had a diseased – apparently a cancerous – stomach. Some students would add gonorrhea and syphilis to his woes, and suggest that some by-products remained with him to the end.
He refused to treat his ailments with medicine. As a general accustomed to wounded soldiers, he admitted the need of surgery; but as for drugs, he distrusted their side effects, and preferred, when ill, to fast, drink barley water, lemonade, or water containing orange leaves, to take vigorous exercise to promote perspiration, and let the body heal itself. “Up to 1816,” Las Cases reported, “the Emperor did not recollect having ever taken medicine”; but the imperial memory was then susceptible to wishful forgetting. “Doctor,” he explained to the physician of the S.S. Northumberland on the way to St. Helena, “our body is a machine for the purpose of life; it is organized to that end – that is its nature. Leave the life there at its ease; let it take care of itself; it will do better than if you paralyze it by loading it with medicines.” He never tired of teasing his favorite physician, Corvisart, about the uselessness of medicine; finally he led him to agree that, all in all, drugs had done more harm than good. He amused his final physician, Francesco Antommarchi, by asking him which of the two groups, the generals or the doctors, would, at the Last Judgment, be found responsible for the greater number of deaths.”

 

Ariel Durant (10 mei 1898 – 25 oktober 1981)
Will en Ariel Durant

 

De Duitse schrijver Fritz von Unruh werd geboren op 10 mei 1885 in Koblenz. Zie ook alle tags voor Fritz von Unruh op dit blog.

Uit: Opfergang

“In letzten Januartagen wurden wir verladen, feindlicher Flieger wegen bei Nacht. Niemand wußte wohin. Unser Vizefeldwebel, Lehrer Clemens, sprach zwar bedenklich: »Das geht auf Verdun«, aber wir gaben nichts darauf. Un-bekanntem drängten Blut und Eisenbahn zu. Tambour-gefreiter Preis, det galt, weil er einmal von den Füßen seines Hauptmanns französische Handgranaten geistgegenwärtig aufgerissen und feindgeschleudert hatte, rief über strunkige Rübenfelder zurück: »Du Mausefalle und Rattengewirr! verfluchter Schützengraben, Nordfrankreich, adel Meine Nase zieht mich gen Süden!« — »Nach Ägypten!« rief Heinz, der Kriegsfreiwillige, und schwenkte die Mütze. Auf die Schulter schlug ihn der Trommler: »Willst Du den Sonnen-stich ? Mir summt’s im Ohr: 0 Straßburg, o Straßburg …« und die anderen fielen ein: »Du wunderschöne Stadt.« Ge-sang wuchs und trug in Begeisterungshöhen. Sergeant Hillbrand, des Lehrers Freund und Kollege, schüttelte den Kopf. Eine Karte an das kuglige Glas der Deckenlampe haltend, sagte er, Einwand verbittend: »Da liegen die Ar-gonnen, dort zittert Paris«, und stemmte sich in wuchtiger Gestalt gegen die Wände. Ober unsere Beine stieg er ans Fenster und sah aus dem Wagen. Vize Clemens’ fragende Augen folgten ihm scheu; wie warnend behielt er seinen Zeigefinger scharf, langsam in Bewegung. Singend griff ihn der Trommler: »Was gibt’s, Professor ?« Seufzendes Gegenwort: »Jungens, Jungens!« »Schwarzseher?« Scher-zende Gefreitenfäuste sausten nieder. Clemens lachte unter Schmerzen auf, aber der Trommler rief: »Wir wollen Generalmarsch! Meuine Trommel, die Welt! Ihr Tambour bin ich!“

 

Fritz von Unruh (10 mei 1885 – 29 november 1970)
Portretbeeld door Wilhelm Lehmbruck, 1918

 

De Vlaamse schrijver en dichter Leonard Buyst (ook wel Léonard) werd geboren in Lokeren op 10 mei 1847. Zie ook alle tags voor Leonard Buyst op dit blog.

Uit: Licht en schaduw, gedichten van Leonard Buyst (Bespreking in Het Belfort, 1888)

“De dichter is ons geen onbekende meer, vroeger reeds hebben wij met hem kennis gemaakt in Het Belfort als wij zijne novelle Mina Lievens bespraken. Met geluk bestatigen wij dat hij op den rechten kunstweg is, dat hij gewetensvol gewaakt en gewerkt heeft en dat zijn Licht en schaduw zoo ver boven Mina Lievens is als het licht boven de schaduw. Deze bundel is aan M.J. Van Droogenbroek opgedragen.
Dankbaar groet hij zijnen eersten aanleider hem door de dood ontrukt en met dezelfde bewogen erkentenis wijdt hij de zangen zijner lier aan hem die Delcroix vervangen heeft en hem een meesterlijke meester is.
In het algemeen neemt deze bundel geene hooge vlucht doch hij verraadt hoedanigheden die veel beloven voor de toekomst. Men ziet dat de dichter het echte schoone wil en zoekt, dat hij dorst naar waar kunstgenot en dat hij ter bereiking van zijn doel zich geene moeite noch studie ontziet. Met aanhoudendheid, werkzaamheid en oprecht kunstgevoel bedeeld, komt men ver.
De verzenbouw is vloeiend en wel gemaakt, enkel hoeft de dichter zich te wapenen tegen zijne blanke verzen die soms mochten verloopen in proza. Dat hij zich ook steeds voor oogen houde dat poëzie beeldspraak is.
Zijne gedachten zijn edel, zijn streven verheven, zie zijne stukken Vertrouwen en Nachtegaal. In de Fabriek en De Grootvader toonen ons dat hij met meesterhand en innig gevoel de stille genoegens van den huiselijken haard weet weer te geven.”

 

Leonard Buyst (10 mei 1847 -20 december 1918)

 

My Computer Ate My Homework 4, Dolce far niente, Gene Ziegler, Pieter Boskma, Jorie Graham, Luuk Wojcik

 

My Computer Ate My Homework 4, Dolce far niente

 

 
"Parallax Dance" Computer Graphic Painting, 2010, door
 Alexander Peverett

If Dr. Zeuss were a Technical Writer

If a packet hits a pocket on a socket on a port,
and the bus is interrupted as a very last resort,
and the address of the memory makes your floppy disk abort
then the socket packet pocket has an error to report!

If your cursor finds a menu item followed by a dash,
and the double-clicking icon puts your window in the trash,
and your data is corrupted cause the index doesn’t hash,
then your situation’s hopeless, and your system’s gunna crash.

You can’t say this? What a shame, sir!
We’ll find you another game, sir.

If the label on the cable on the table at your house
says the network is connected to the button on your mouse,
but your packets want to tunnel on another protocol,
that’s repeatedly rejected by the printer down the hall,
and your screen is all distorted by the side-effects of gauss,
so your icons in the window are as wavy as a souse,
then you may as well reboot and go out with a bang,
cause as sure as I’m a poet, the sucker’s gunna hang!

When the copy of your floppy’s getting sloppy on the disk,
and the microcode instructions cause unnecessary risc,
then you have to flash your memory
and you’ll want to RAM your ROM.
quickly turn off your computer and be sure to tell your mom!

 

 
Geschreven door Gene Ziegler in 1994

 

De Nederlandse dichter en schrijver Pieter Boskma werd geboren in Leeuwarden op 9 mei 1956. Zie ook alle tags voor Pieter Boskma op dit blog.

 

Drie liedjes uit het zwarte water

Proloog

Cruiseschip Goethe stoomt de haven uit
van Malcesine, zweeft over zonneschittering
op het lange zwarte water weg naar Sirmione.
De bergen aan de overkant duwen hun schedeldak
in zachtoranje nevel en schurken zich
behaaglijk onder de eerste warmte van april.

Ik zie mij wonen aan het kiezelstrand
met zeven kakelende nimfen uit het Zuiden.
Wij drinken bij de lunch al wijn voor stevige
siësta-seks, en lopen soms de bossen in,
de steile weg van vrije mensen.

’s Avonds slaan de honden aan wanneer
een kiezeltje verrolt. Komeet Hale-Bopp
loert met zijn staart van melkglas
tussen hoge zwarte pieken naar
het lange zwarte water.

Zulke dingen, eenvoudig en echt en omdat
zij eenvoudig en echt zijn, ook goed.
Er zijn vele goede dingen, alleen je ziet ze
zo zelden zoals ze zijn, bevrijd van gedachten
en context. Vaak staan er tranen in het raam
en ruisen er oude en valse liefdes
door de leegstaande huizen verderop.

Het is een onevenwichtig gegeven, dit leven,
en toch ook volslagen stabiel in de geest.
Het gaat er maar om te blijven bewegen
en achter te laten wat duistert en stoort
en de hartslag doet razen van onmacht en haast.

Heb geduld en lief tot het laatst.

We liepen in de schemer door het Vondelpark.
Je zei niet veel, je dacht nog aan Amerika,
Sedona Arizona, de rode kathedralen door
God zelve neergezet, toen er nog sprake was
van bladstil en lang geleden, en ik dacht
aan sequoia’s, zeehonden in de branding,
het witte dekbed van de mist die aankroop
uit de blauwe west, en waarom dus Maria
diezelfde kleuren droeg. Je begreep het wel
maar zocht nog naar een trefpunt in New Mexico,
vanwege de visioenen van een dronken indiaan
die op een avond zomaar voor je tafel had gestaan.
‘Alles is peyote,’ zei je bij het weitje aangekomen
waar een ezel en een lama samen waren losgelaten,
‘heilige dieren blijven voor elkaar een droom.’
En je loste op in de schaduw van die droom.

 

 
Pieter Boskma (Leeuwarden, 9 mei 1956)

 

De Amerikaanse dichteres Jorie Graham werd geboren op 9 mei 1950 in New York geboren. Zie ook alle tags voor Jorie Graham op dit blog.

 

The Way Things Work

is by admitting
or opening away.
This is the simplest form
of current: Blue
moving through blue;
blue through purple;
the objects of desire
opening upon themselves
without us; the objects of faith.
The way things work
is by solution,
resistance lessened or
increased and taken
advantage of.
The way things work
is that we finally believe
they are there,
common and able
o illustrate themselves.
Wheel, kinetic flow,
rising and falling water,
ingots, levers and keys,
I believe in you,
cylinder lock, pully,
lifting tackle and
crane lift your small head–
I believe in you–
your head is the horizon to
my hand. I believe
forever in the hooks.
The way things work
is that eventually
something catches.

 


Jorie Graham (New York, 9 mei 1950)

 

De Nederlandse dichter Luuk Wojcik werd geboren in Roermond op 9 mei 1993. Zie ook alle tags voor Luuk Wojcik op dit blog.

 

Plekken waar we te weinig komen

Tussen de rand van het bed en de vloer,
lijken we te vallen alsof we nooit iets anders dan vallen hebben gedaan.

In de lift zakken we alsof we nooit iets anders hebben gedaan dan zakken.

We kunnen zeggen van niet, maar we hebben nooit iets anders gedaan.

Achterop mijn fiets zit ik, jij voor. We rijden totdat de straatlichten op zijn,

druipend op je kamer, wringen we onszelf uit handdoeken.

Op de tennisbaan horen we de hemel in het ploppen van tennisballen.

In het wilde westen heb je jongens voor wie de camera op de voorkant van de telefoon het belangrijkst is. Ze kijken op een andere manier naar de wereld, naar alles wat achter hun hoofden zit. Hashtag selfie.

We hebben in de auto gezien: alles wat dichterbij ligt gaat eerder voorbij dan wat veraf is.
Daarom houden we graag plekken op afstand, tenminste dat houden we ons voor.

We houden ons aan een afspraak die we niet afgesproken hebben.

We joggen samen door de straten, zien alles een seconde stil hangen op onze tenen.
Onze lokken, de draadjes van onze oordopjes, een zweetdruppel die geen kracht nog voelt.

We zien de stad de bocht om komen.

Dit is de laatste keer dat ik mijn sleutels vergeet.

 

 
Luuk Wojcik (Roermond, 9 mei 1993)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e mei ook mijn blog van 9 mei 2017 en ook mijn blog van 9 mei 2015 deel 2.

Roddy Doyle, Thomas Pynchon, Pat Barker, Gary Snyder, Gertrud Fussenegger, Edmund Wilson, Alain-René Lesage, Sophus Schandorph, Romain Gary

De Ierse schrijver Roddy Doyle werd geboren in Dublin op 8 mei 1958. Zie ook alle tags voor Roddy Doyle op dit blog.

Uit: The Snapper

“–You’re wha’? said Jimmy Rabbitte Sr.
He said it loudly.
–You heard me, said Sharon.
Jimmy Jr was upstairs in the boys’ room doing his D.J. practice. Darren was in the front room watching Police Academy II on the video. Les was out. Tracy and Linda, the twins, were in the front room annoying Darren. Veronica, Mrs Rabbitte, was sitting opposite Jimmy Sr at the kitchen table.
Sharon was pregnant and she’d just told her father that she thought she was. She’d told her mother earlier, before the dinner.
-Oh — my Jaysis, said Jimmy Sr.
He looked at Veronica. She looked tired. He looked at Sharon again.
–That’s shockin’, he said.
Sharon said nothing.
–Are yeh sure? said Jimmy Sr.
–Yeah. Sort of.
–Wha’?
–Yeah.
Jimmy Sr wasn’t angry. He probably wouldn’t be either, but it all seemed very unfair.
–You’re only nineteen, he said.
–I’m twenty.
–You’re only twenty.
–I know what age I am, Daddy.
–Now, there’s no need to be gettin’ snotty, said Jimmy Sr.
–Sorry, said Sharon.
She nearly meant it.
–I’m the one tha’ should be gettin’ snotty, said Jimmy Sr.
Sharon made herself smile.
She was happy with the way things were going so far.“

 

 
Roddy Doyle (Dublin, 8 mei 1958)

 

De Amerikaanse schrijver Thomas Pynchon werd op 8 mei 1937 geboren in Glen Cove, Long Island, New York. Zie ook alle tags voor Thomas Pynchon op dit blog.

Uit: V

„Dog into wolf, light into twilight, emptiness into waiting presence, here were your underage Marine barfing in the street, barmaid with a ship’s propeller tattooed on each buttock, one potential berserk studying the best technique for jumping through a plate glass window (when to scream Geronimo? before or after the glass breaks?), a drunken deck ape crying back in the alley because last time the SP’s caught him like this they put him in a strait jacket. Underfoot, now and again, came vibration in the sidewalk from an SP streetlights away, beating out a Hey Rube with his night stick; overhead, turning everybody’s face green and ugly, shone mercury-vapor lamps, receding in an asymmetric V to the east where it’s dark and there are no more bars. Arriving at the Sailor’s Grave, Profane found a small fight in progress between sailors and jarheads. He stood in the doorway a moment watching; then realizing he had one foot in the Grave anyway, dived out of the way of the fight and lay more or less doggo near the brass rail. “Why can’t man live in peace with his fellow man,” wondered a voice behind Profane’s left ear. It was Beatrice the barmaid, sweetheart of DesDiv 22, not to mention Profane’s old ship, the destroyer USS Scaffold. “Benny,” she cried. They became tender, meeting again after so long. Profane began to draw in the sawdust hearts, arrows through them, sea gulls carrying a banner in their beaks which read Dear Beatrice. The Scaffold-boat’s crew were absent, this tin can having got under way for the Mediterranean two evenings ago amid a storm of bitching from the crew which was heard out in the cloudy Roads (so the yarn went) like voices off a ghost ship; heard as far away as Little Creek. Accordingly, there were a few more barmaids than usual tonight, working tables all up and down East Main. For it’s said (and not without reason) that no sooner does a ship like the Scaffold single up all lines than certain Navy wives are out of their civvies and into barmaid uniforms, flexing their beer-carrying arms and practicing a hooker’s sweet smile; even as the N.O.B. band is playing “Auld Lang Syne” and the destroyers are blowing stacks in black flakes all over the cuckolds-to-be standing manly at attention, taking leave with rue and a tiny grin.”

 

 
Thomas Pynchon (Glen Cove, 8 mei 1937)
Down Town Glen Cove, Long Island

 

De Engelse schrijfster Pat Barker werd geboren in Thornaby-on-Tees op 8 mei 1943. Zie ook alle tags voor Pat Barker op dit blog.

Uit: Noonday

„Elinor was halfway up the drive when she sensed she was being watched. She stopped and scanned the upstairs windows—wide open in the heat as if the house were gasping  for breath—but there was nobody looking down. Then, from the sycamore tree at the end of the gar- den, came a rustling  of leaves. Oh, of course: Kenny. She was tempted to ignore him, but that seemed unkind, so she went across the lawn and peered up into the branches.
“Kenny?”
No reply. There was often no reply.
Kenny had arrived almost a year ago now, among the first batch of evacuees, and, although this area had since been reclassified—“neutral” rather than “safe”—here he remained. She felt his gaze heavy on the top of her head, like a hand, as she stood squinting up into the late-afternoon sunlight.
Kenny spent  hours up there, not reading his comics, not building a tree house, not dropping conkers on people’s heads—no, just watching. He had a red notebook in which he wrote down car numbers, the time people arrived, the time they left . . . Of course, you forgot what it was like to be his age: probably every visitor was a German spy. Oh, and he ate himself, that was the other thing. He was forever nibbling his fingernails, tearing at his cuticles, picking scabs off his knees and licking up the blood. Even pulling hair out of his head and sucking it. And, despite being a year at the village school, he hadn’t made friends. But then, he was the sort of child who attracts bullying, she thought, guiltily conscious of her own failure to like him.
“Kenny? Isn’t it time for tea?”
Then, with a great crash of leaves  and branches, he dropped at her feet and stood looking up at her, scowling, for all the world like a small, sour, angry crab apple.
“Where’s Paul?”
“I’m afraid he couldn’t come, he’s busy.”
“He’s always busy.”
“Well, yes, he’s got a lot to do. Are you coming in now?” Evidently that didn’t deserve a reply.
He turned his back on her and ran off through the arch into the kitchen garden.“

 

 
Pat Barker (Thornaby-on-Tees, 8 mei 1943)
Cover

 

De Amerikaanse dichter Gary Snyder werd geboren op 8 mei 1930 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Gary Snyder op dit blog.

 

Above Pate Valley

We finished clearing the last
Section of trail by noon,
High on the ridge-side
Two thousand feet above the creek
Reached the pass, went on
Beyond the white pine groves,
Granite shoulders, to a small
Green meadow watered by the snow,
Edged with Aspen—sun
Straight high and blazing
But the air was cool.
Ate a cold fried trout in the
Trembling shadows. I spied
A glitter, and found a flake
Black volcanic glass—obsidian—
By a flower. Hands and knees
Pushing the Bear grass, thousands
Of arrowhead leavings over a
Hundred yards. Not one good
Head, just razor flakes
On a hill snowed all but summer,
A land of fat summer deer,
They came to camp. On their
Own trails. I followed my own
Trail here. Picked up the cold-drill,
Pick, singlejack, and sack
Of dynamite.
Ten thousand years.

Kyoto: March

A few light flakes of snow
Fall in the feeble sun;
Birds sing in the cold,
A warbler by the wall. The plum
Buds tight and chill soon bloom.
The moon begins first
Fourth, a faint slice west
At nightfall. Jupiter half-way
High at the end of night-
Meditation. The dove cry
Twangs like a bow.
At dawn Mt. Hiei dusted white
On top; in the clear air
Folds of all the gullied green
Hills around the town are sharp,
Breath stings. Beneath the roofs
Of frosty houses
Lovers part, from tangle warm
Of gentle bodies under quilt
And crack the icy water to the face
And wake and feed the children
And grandchildren that they love.

 

 
Gary Snyder (San Francisco, 8 mei 1930)

 

De Oostenrijkse schrijfster Gertrud Fussenegger werd geboren op 8 mei 1912 in Pilsen. Zie ook alle tags voor Gertrud Fussenegger op dit blog.

Uit: Das verschüttete Antlitz

„Damals war es Abend und Herbst.
Öde und unwirtlich sind die Hochflächen des
nordböhmischen Landes. Kahl sind sie, weil der Wind über sie hinfegt.Wo eine Straße läuft, stehen die dürren, schwarzberindeten Zwetschgenbäume in unabsehbaren Reihen. Die Bäche und Flüsse haben tiefe Täler ausgewaschen, dort drängt sich der Wald zu dichten Schöpfen zusammen, dort klappern Mühlen und rattern Sägen; dort werden in kleinen Fabriken baumwollene Strümpfe gewirkt und billiger Drell gewoben.
Auf steilen Kehren kriecht ein Omnibus zum Rand einer Schlucht empor. Er ist nicht groß, ein
schwärzlicher Kasten, der auf plumpen Rädern rumpelt. Der Motor tuckert, die Gänge kreischen. Oben auf der Ebene gewinnt er an Fahrt.
Drinnen ist es dunkel.DerWagen stößt und rüttelt, die Luft riecht süßlich nach Benzin, scharf und verdorben nach Atem und Kleiderdunst. Man ist schon eine Stunde unterwegs, irgendwo am Horizont schwimmen Lichter herauf, die Lampen einer größeren Ortschaft. Dort ist die Fahrt zu Ende. Aber zuvor hält der Wagen noch einmal an. Der Fahrer dreht das Licht auf.»AmWrschek«, sagt er. »Da wollte wer aussteigen.«
Auf der letzten Bank sitzt, in das Eck gelehnt, ein Mann und schläft. Der Hut ist ihm ins Gesicht gerutscht. »Der ist es«, ruft ein Knabe. »Der dort!« Jemand steht auf, stößt den Schlafenden an. »He – Sie!« Der Mann fährt empor. »AmWrschek! Da sind wir, aussteigen!«
»Wird’s bald?« murmelt der Fahrer ungeduldig.
Jemand beginnt zu kichern.Es ist immer lächerlich, wenn ein Mensch aus dem Schlaf geweckt wird und nicht begreift, was man von ihm will. Auch dieser Mensch wirkt lächerlich, er stiert ein paar Sekunden ganz verloren vor sich hin, dann schnellt er empor, schnellt sich vorwärts; der Gang zwischen den Sitzen ist mit Gepäck verrammelt, der Mann stolpert, die Leute grinsen. Endlich ist er vorn, da ruft eine Frau: »Ihren Mantel, Sie haben ja Ihren Mantel vergessen.« – Ach ja. Der Mann kehrt um. Er muß zurück, den Mantel vom Haken nehmen und wieder nach vorne gehen.Der Fahrer läßt den Motor wütend aufbrüllen, der Wagen zittert und stampft, als wäre auch er ungeduldig über den torkelnden Fahrgast. Kaum ist der hinaus, ruckt der Wagen an. Die Tür wird von innen zugeschlagen.“

 

 
Gertrud Fussenegger (8 mei 1912 – 19 maart 2009)

 

De Amerikaanse schrijver en criticus Edmund Wilson werd geboren op 8 mei 1895 in Red Bank, New Jersey. Zie ook alle tags voor Edmund Wilson op dit blog.

Uit:The Sixties

“I set out to go to the memorial service for Louise Bogan at 3 at the National Institute [ of Arts and Letters ] ; but I stopped to see the doctor on the way and he told me I ought not to go, because I would give people my infection. So I went back to the club and went to bed. I was trying to read Conrad’s “Secret Agent” — very boring, full of the old-fashioned psychologizing of the Henry James era. Some of these novels of Conrad’s present a challenge to the reader to get through them. I had a similar experience with “Nostromo,” which I read part of in the hospital. [ Wilson had a heart attack in March. ] I was well enough on Saturday to go with [ the writer ] Penelope [ Gilliatt ] to Fellini’s “Satyricon” — long and elaborate, a rather unpleasant effect, a piling up of horrors and monstrosities. Naples, Fla., Winter 1972
At Wellfleet, before I left, I found myself surrounded by my books and other belongings, but was now alienated from them, couldn’t really connect with them. Uncomfortable. Talcottville, Spring 1972
T’ville, May 31-June 5. Rather a desolate stay: Mrs. Stabb, Mrs. Seelman nursing me.
Millers and Glyn Morris [ friends ] madly working for McGovern. Democrats up here in hiding, people in big places Republicans. Two movies: “Godfather” and “French Connection,” bang bang. Painful getting in and out of theaters. Ned Miller harangued me about diet as if he had had a religious conversion.”

 

 
Edmund Wilson (8 mei 1895 – 14 juni 1972)
Hier met zijn zoontje Reuel in 1949

 

De Franse schrijver Alain-René Lesage werd geboren op 8 mei 1668 in Sarzeau. Zie ook alle tags voor Alain-René Lesage op dit blog.

Uit: Histoire de Gil Blas de Santillane

« A cette vue, qui me fit trembler pour le bien de l’Église, je m’arrêtais tout court ; je serrai promptement mes ducats, je tirai quelques réaux, et, m’approchant du chapeau disposé à recevoir la charité des fidèles effrayés, je les jetai dedans l’un après l’autre, pour montrer au soldat que j’en usais noblement. Il fut satisfait de ma générosité, et me donna autant de bénédictions que je donnai de coups de pied dans les flancs de ma mule, pour m’éloigner promptement de lui ; mais la maudite bête, trompant mon impatience, n’en alla pas plus vite. La longue habitude qu’elle avait de marcher pas à pas sous mon oncle lui avait fait perdre l’usage du galop.
Je ne tirai pas de cette aventure un augure trop favorable pour mon voyage. Je me représentai que je n’étais pas encore à Salamanque, et que je pourrais bien faire une plus mauvaise rencontre. Mon oncle me parut très imprudent de ne m’avoir pas mis entre les mains d’un muletier. C’était sans doute ce qu’il aurait dû faire ; mais il avait songé qu’en me donnant sa mule mon voyage me coûterait moins, et il avait plus pensé à cela qu’aux périls que je pouvais courir en chemin. Ainsi, pour réparer sa faute, je résolus, si j’avais le bonheur d’arriver à Peñaflor, d’y vendre ma mule, et de prendre la voie du muletier pour aller à Astorga, d’où je me rendrais à Salamanque par la même voiture. Quoique je ne fusse jamais sorti d’Oviédo, je n’ignorais pas le nom des villes par où je devais passer : je m’en étais fais instruire avant mon départ.
J’arrivai heureusement à Peñaflor : je m’arrêtai à la porte d’une hôtellerie d’assez bonne apparence. Je n’eus pas mis pied à terre, que l’hôte vint me recevoir fort civilement. Il détacha lui-même ma valise, la chargea sur ses épaules, et me conduisit à une chambre, pendant qu’un de ses valets menait ma mule à l’écurie. Cet hôte, le plus grand babillard des Asturies, et aussi prompt à conter sans nécessité ses propres affaires que curieux de savoir celles d’autrui, m’apprit qu’il se nommait André Corcuelo ; qu’il avait servi longtemps dans les armées du roi en qualité de sergent, et que, depuis quinze moins, il avait quitté le service pour épouser une fille de Castropol qui, bien que tant soit peu basanée, ne laissait pas de faire valoir le bouchon.”

 

 
Alain-René Lesage (8 mei 1668 – 17 november 1747)
Cover

 

De Deense schrijver Sophus Schandorph werd geboren op 8 mei 1836 in Ringstedt. Zie ook alle tags voor Sophus Schandorph op dit blog.

Uit: Stina Becomes a Farmer’s Wife (Vertaald door Sally Ryan)

“Why, that’s a darned shame,” said the farmer. But when Stina continued holding the bread toward him, he took it with an attempt to be polite–”Those are really very fine sandwiches.” He half rose in the seat and began to fumble in his coat-tail pocket. As his arms were short, he had some trouble in hauling out a black, hammered pint bottle. A blue checked cotton handkerchief came out with it
. “Shall we make the nightingale chirp?” he asked, chuckling inwardly without moving his lips. He produced a strident noise by rubbing the moist cork against the bottle, which he then offered to Stina. She gave him an indignant glance and rejected the proffered bottle by a gesture. The farmer laughed as before, and said, “Why–it ain’t brandy. It’s sweet punch extract.”
This information altered matters. Stina took a swallow from the bottle, and grunted something which was meant to be thanks. The man took a long pull, and exclaimed with voluptuous delight, “Ah–ah–that cools one off a sight in such a heat. It’s a tidy drink.”
Stina nodded and licked her lips. A much softer “Ah” than that of the man was evidence of the enjoyment which the sweet drink had given her.
They continued their ride over the white road, without the least change in the surroundings or the situation. A couple of times the farmer moved nearer to Stina, as if by way of experiment, but each time she squeezed farther into the opposite corner of the seat.
They came to a hill. Now the horses had to walk slowly. From the top of the hill a village could be seen, topped by the white church tower with tiled, white-washed step-gables. Here and there were some farms, separated from the road by dunghills and blackish brown pools of water.
“Whoa !” said Stina when they had reached a cottage with green window-frames and a wilted rose-bush growing along the wall.
“Oh, is that where it is?” said the farmer. “Whoa! Do you understand Danish, you red fox ?”
This latter remark was addressed to the near horse, which had not been willing to obey orders at once, but seemed impressed by this appeal to its nationality.
A little girl in a pink calico dress appeared in the door, which consisted of an upper and a lower part, both open.”

 

 
Sophus Schandorph (8 mei 1836 – 1 januari 1901)
Portret door P.S. Krøyer, 1895

 

De Franse schrijver, vertaler regisseur en diplomaat Romain Gary werd geboren op 8 mei 1914 in Vilnius, Litouwen. Zie ook alle tags voor Romain Gary op dit blog.

Uit: La vie devant soi

« L’entrée de l’immeuble menait à un deuxième immeuble, plus petit à l’intérieur et dès que j’y suis entré, j’ai entendu des coups de feu, des freins qui grinçaient, une femme qui hurlait et un homme qui suppliait « Ne me tuez pas ! Ne me tuez pas! » et j’ai même sauté en l’air tellement c’était trop près. Il y a eu tout de suite une rafale de mitraillette et l’homme a crié « Non! », comme toujours lorsqu’on meurt sans plaisir. Ensuite il y a eu un silence encore plus affreux et c’est là que vous n’allez pas me croire. Tout a recommencé comme avant, avec le même mec qui ne voulait pas être tué parce qu’il avait ses raisons et la mitraillette qui ne l’écoutait pas. Il a recommencé trois fois à mourir malgré lui comme si c’était un salaud comme c’est pas permis et qu’il fallait le faire mourir trois fois pour l’exemple. Il y eut un nouveau silence pendant lequel il est resté mort et puis ils se sont acharnés sur lui une quatrième fois et une cinquième et à la fin il me faisait même pitié parce qu’enfin tout de même. Après ils l’ont laissé tranquille et il y eut une voix de femme qui a dit « mon amour, mon pauvre amour », mais d’une voix tellement émue et avec ses sentiments les plus sincères que j’en suis resté comme deux ronds de flan et pourtant je ne sais même pas ce que ça veut dire. Il n’y avait personne dans l’entrée sauf moi et une porte avec une lampe rouge allumée. Je suis à peine revenu de l’émotion qu’ils ont recommencé tout le bordel avec « mon amour, mon amour » mais chaque fois sur un autre ton, et puis ils ont remis ça encore et encore. Le mec a dû mourir cinq ou six fois dans les bras de sa bonne femme tellement c’était pour lui le pied de sentir qu’il y avait là quelqu’un à qui ça faisait de la peine. »

 

 
Romain Gary (8 mei 1914 – 2 december 1980)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e mei ook mijn blog van 8 mei 2016 deel 3.

Rocko Schamoni

De Duitse schrijver, entertainer, muzikant, acteur en clubeigenaar Rocko Schamoni (pseudoniem van Tobias Albrecht) werd geboren op 8 mei 1966 in Lütjenburg. In 1981 en 1982 was Rocko Schamoni lid van de fun-punk band Kernkop, die zichzelf later omdoopte in Public Enemy nr.7 en vervolgens in Die Götter. Door de verhuizing van Lütjenburg in Schleswig-Holstein naar Hamburg, veranderde zijn stijl, en de optredens als provocerende pop entertainer voerden hem hem met de bands Goldene Zitronen en Tote Hosen op uitgebreide toernees door Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Bovendien was Schamoni naast Schorsch Kamerun en DJ Cumpadre ES lid van de band Connection Point die de elektronische muziek maakte. Tijdens zijn shows werd hij eerst ondersteund door Jogging Mystique en later door Little Machine. Sindsdien is het geluid van Schamoni en zijn band vergelijkbaar met het soulgeluid van een Al Green. Naast zijn muzikale carrière geeft Rocko Schamoni gastoptredens in film, radio en televisie. Hij is in meerdere kleine rollen in films en series te zien zoals “Am Tag als Bobby Ewing starb”. Schamoni is ook protagonist in de lange-termijn documentaire „Wir werden immer weitergehen“ van George Lindt en Ingolf Rech, een lange-termijn documentaire die van tijd tot tijd opnieuw getoond wordt als een “work in progress”.. De film was voor het eerst te zien in 2004 op het Achtung Berlin Filmfestival. In 2000 publiceerde Schamoni met “Risiko des Ruhms” zijn debuutroman. In 19 hoofdstukken wordt het turbulente levensverhaal van de verteller beschreven. De eerste editie ging gepaard met een mini-CD, die uit drie delen van de show Showtime 1999 bestond. In 2004 verscheen met “Dorfpunks” zijn tweede en veel succesvoller boek. Het beschrijft de herinnering aan zijn jeugd als een dorpspunk in de late jaren 1970, vroege jaren tachtig. Van dit boek is ook een toneelbewerking gemaakt. “Sternstunden der Bedeutungslosigkeit” werd gepubliceerd in 2007. Schamoni beschrijft in 34 hoofdstukken het dagelijks leven van de verteller Michael Sonntag, die zich als single in Hamburg met klussen door het leven slaat. In 2011 verscheen de roman “Tag der geschlossenen Tür”, waarin de hoofdpersoon Michael Sonntag, inmiddels vroegtijdig gepensioneerde – soms meer, soms minder succesvol – proberen te ontsnappen aan de eisen van het dagelijks leven. In 2016 verscheen de roman “Fünf Löcher Im Himmel”.

Uit:Fünf Löcher Im Himmel

„Paul öffnete eine Dose Bier und hob sie langsam zum Mund. Er trank einen großen Schluck und zündete sich dann eine Ernte 23 an. Es war ziemlich kalt draußen, und er hatte sich auf die Tüte mit der Decke gesetzt­, damit sein Hintern auf der Bank nicht kalt wurde. Er beobachtete das Wohnhaus. Abwechselnd wanderten die linke Hand mit der Dose und die rechte Hand mit der Kippe zu seinem Mund. Der Rauch vermischte sich mit der kondensierenden Atemluft. Seine Füße froren trotz der schweren Knobelbecher.
Die Arbeiter räumten unterdessen die Wohnung aus. Zu viert trugen sie Stück für Stück auf die Straße, das meiste landete sofort im Con­tainer, einige Möbel stellten sie zur Seite. Kleidung, Papier, Fotos, Alltags­utensilien stopften sie in graue Plastiksäcke, die sie in ihren Bus schoben, um sie später zu sortieren.
Paul blickte über sich in den fahlen Nachthimmel der Großstadt. Ein paar Sterne waren zwischen den dunklen Wolken zu sehen, sonst nichts. Er schnippte die Kippe hinter sich ins Gebüsch. Sein Blick war leer, die grauen Haare wellten sich ungewaschen unter der Fellmütze hervor. Er zog die Kochhandschuhe gegen die Kälte wieder an, andere hatte er nicht. Die Arbeiter­ schmissen Teile des Betts in den Container. Ein verächtliches Lächeln huschte über Pauls Gesicht. » Maschinen . . . nichts als Maschinen, ausführende, stumpfe­ Automaten . . . «, flüsterte er. » Von nichts ’ne Ahnung, an nichts Interesse, kein Gefühl, kein gar nichts . . . Maschinen . . . « Er spuckte vor sich auf die Straße. Durch das Fenster sah er, wie einer der Arbeiter im Wohnzimmer Bilder abhängte und sie hinaustrug. Paul stand auf und näherte sich langsam dem Container. » Hey, Alter, verpiss dich, det is ’n Privatcontainer, nix an­fassen, ja ? «, schrie ihm ein Arbeiter zu. Paul griff nach einer halb zerbrochenen Zigarrenkiste, die aus dem Gerümpel hervorlugte, er öffnete sie und warf einen Blick auf die Fotos, die darin lagen. Er steckte die Kiste­ in seinen Seesack, dann griff er nach der schweren Wohnzimmerlampe, die zerbrochen in dem Container lag. Er löste die Metallkugel von ihrem Sockel und wog sie prüfend in den Händen. Er holte aus und schmiss sie mit weitem Schwung in die große Wohnzimmerscheibe, die splitternd und klirrend zerbarst. Die Arbeiter sprangen erschrocken zur Seite, es herrschte einige Sekunden Totenstille.
Als sie schließlich ans Fenster traten, war Paul schon weg.
Er zog seinen schweren Rollkoffer hinter sich her, den Seesack hatte er sich über die Schulter geworfen und die Tüte unter den Arm geklemmt. Um seinen groben Mantel hatte er einen­ Ledergürtel geschnürt. Langsam trottete er die Straße entlang, unbeirrbar, als hätte er ein festes Ziel im Blick.“

 
Rocko Schamoni (Lütjenburg, 8 mei 1966)

Gerrit Kamphuis

De Nederlandse dichter en essayist Gerrit Kamphuis werd geboren in Zwolle op 8 mei 1906. Kamphuis stamde uit een gereformeerd gezin. Hij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en werd vervolgens leraar. Later werd hij hoofd van de afdeling kunstzaken van de gemeente Den Haag. Kamphuis debuteerde met de poëziebundel “Het duistere licht” (1930). In zijn vroege gedichten lijkt hij te zijn beïnvloed door de poëzie van Martinus Nijhoff. Later zou hij samen met Gerrit Borgers het Verzameld werk van Nijhoff bezorgen. In 1963 publiceerde hij een studie over het werk van Nijhoff. Kamphuis behoorde rond 1930 tot de groep Jong Protestantse dichters van het tijdschrift Opwaartsche Wegen, waarvan hij ook redacteur was. In die kringen leerde hij ook de dichter Gerrit Achterberg kennen met wie hij veel correspondeerde. Samen met R.L.K. Fokkema werden die brieven door hem in 1987 uitgegeven. Kamphuis schreef ook veel kritieken, essays en monografieën, onder meer over J.K. van Eerbeek, Aernout Drost en over Willem de Mérode (1973). Tijdens WO II was hij een van de eerste verzetsdichters en medesamensteller van het Nieuw Geuzenliedboek (1941). In 1945 verscheen zijn “Lied bij de bevrijding van Nederland”. Na WO II brak Kamphuis met het protestantisme, maar bleef hij trouw aan de groep waarmee hij eerder verbonden was. Samen met Jan Wit en Ad den Besten droeg hij met psalmberijmingen bij aan het Liedboek voor de Kerken (1971). Bij het vijfentwintigjarig jubileum van het Letterkundig Museum en zijn afscheid van het bestuur van dit museum, werd hem door Kees Fens het Officierschap in de Orde van Oranje Nassau uitgereikt.

Het late najaar

Het late najaar vaart door hooge boomen
En bleeke blaadren huivren hulploos heen.
Winter is zwart en kil om ons gekomen,
Ik ben nu zeer alleen.

Peinzend staar ‘k op naar grauwe wolkenstoeten
En denk wat henenging: aan haar en mij –
En doode blaadren dwerrlen voor mijn voeten,
Het is nu àl voorbij.

Het grauwe weer jaagt voort langs aardewegen
En over mijn hart en heen langs haar woon.
Tegen dit eenzaam huis siddert de regen
En ‘k denk een late droom.

 

Rembrandt is oud

De avond wordt grijs achter kleine ruiten.
zijn handen houden doelloos het burijn.
als blaad’ren langs de gracht vallen zijn
gedachten bij ’t vermoeid de oogen sluiten.

o laat alleenzijn, als uit donk’re hoeken
’t verleden grijs ontwaakt als uit een graf –
hij lacht en vreest, zijn handen weren af,
wat hem uit jaren leed en lust komt zoeken.

hoe wordt in hem dan ’t vuur van vroege droomen,
als schemergoud en gloed van ouden wijn
wakker tot dieper drift? zie, zie hoe zijn
visioenen branden in een vlamstil stroomen.

maar later, als hij moe zich schikt tot slapen,
komt uit de schemer stille Jezus met
Zijn grondelooze blik; en aan zijn bed
begint Hij zacht als met een kind te praten.


Gerrit Kamphuis (8 mei 1906 – 25 april 1998)
Midden jaren 1920