Japanse brug met waterlelies door Claude Monet, 1890
A Calendar Of Sonnets: July
Some flowers are withered and some joys have died; The garden reeks with an East Indian scent From beds where gillyflowers stand weak and spent; The white heat pales the skies from side to side; But in still lakes and rivers, cool, content, Like starry blooms on a new firmament, White lilies float and regally abide. In vain the cruel skies their hot rays shed;
The lily does not feel their brazen glare. In vain the pallid clouds refuse to share Their dews, the lily feels no thirst, no dread. Unharmed she lifts her queenly face and head; She drinks of living waters and keeps fair.
Helen Maria Hunt Jackson (18 oktober 1830 – 12 augustus 1885) Amherst, de geboorteplaats van Helen Maria Hunt Jackson
“De Wolken is vergelijkbaar met een scène uit de film “Circus” van Charley Chaplin. In deze scène stelt Charley Chaplin per ongeluk de goocheltafel van de goochelaar in werking. Aan alle kanten kruipen de konijnen en duiven tevoorschijn. Chaplin doet vergeefse pogingen de dieren terug te stoppen en de goocheltafel in de oude toestand terug te brengen.’ Nijhoff schreef De Wolken tijdens zijn eerste Italiaanse reis. Hij bezocht Umbrië en was diep onder de indruk van het aldaar in de natuur aanwezige landschap. Zijn aardappelhoofd was in Assisi een ware bezienswaardigheid. Nijhoff verliet regelmatig de oudste stadspoort van Assisi en wandelde door de uitbundige omgeving. In een brief aan zijn moeder die hij later nog een keer overschreef, vertelde hij over zijn ervaringen. Hij wilde niet al te lovend over Franciscus schrijven, omdat zijn moeder nu eenmaal niet dol was op van die roomskatholieke heiligen. Het zou haar verdrietig kunnen stemmen. Dus beschreef hij een aantal klassieke herinneringen en een leuke examenangst-droom: ‘Moeder, ik droomde dat alleen de andere kandidaten de examenopgaven kregen en ik niet.’ De tweede regel van De Wolken was hij wel eens tegengekomen in een artikel over schilderkunst, maar het idee over de wolkenuitleg kreeg hij in Italië. Hij begon zich voor Franciscus te interesseren. Ik voelde me een echte onderzoeker, die op eigen terrein lekker bezig was. In het volgende fragment verkeerde ik nog in een voorwetenschappelijke fase. Ik wilde nog steeds alleen bewijzen leveren. Later leek alleen de verwarring nog wel te gebruiken: ‘De eerste zin bevat al veel van de latere verwarring. “Ik droeg nog kleine kleeren.” Kijk, die jongen draagt nog kleine kleren: zijn broek is te kort, zijn overhemdje te klein en daar komt het wit van de piepkleine onderbroek te voorschijn.’ In De Wolken verwerkte Nijhoff veel materiaal over het leven van Franciscus: het dragen van kleren, de blik naar de wolken en de onweerstaanbare vergelijkingen. De verwarring tussen bekentenis en betekenis speelde in die tijd een grote rol in de hele Europese lyriek. Mijn onderzoek gebruikte De Wolken als metafoor van deze problematiek.”
De onvervulde liefde springt uit mijn keel, ach het lijkt wel een kangoeroe met een jong in haar buidel of een eekhoorn.
Aan deze ongeduldige liefde kan ik kapotgaan aan flarden gescheurd, het kangoeroejong wordt met zijn kop tegen de muur gesmeten.
Overal bloedspatten op de muren van het huis, in de koele kamers stijgt de temperatuur zo veel koortsige adem wordt uitgeblazen.
Boten
Velimir Chlebnikov schrijft in een van zijn verzen: vergrauwde. Leefde hij nog, ik zou met hem langs de Rijn wandelen, hem de rijnaken wijzen in het rossige heldere licht van de juni-avond. Vreedzaam kabbelen de golfjes, rossig in het licht van de ondergaande zon. Gemoedelijk liggen de boten aangemeerd aan de kade, verliefde paartjes slenteren hand in hand langs het water, wijzen elkaar op een speedbootje, wat een snelheid, lachen ze, hun pas vertragend wenden ze de ogen naar elkaar, ik zie een bootje in je ogen, zeggen ze, laten we zij aan zij een race houden, snelheidsrecords verbreken, een haven binnenlopen.
Een vrouw vraagt, wil je met me slapen in een havenhotel, mag ik zien hoe bruin je tepelhof is. Zoals de hof van Eden? Zo bruin als gembergelei? Als we uit het raam kijken zien we boten, zal ik je daar voorlezen, gedichten van Velimir Chlebnikov.
Deze vrouw is de verafgode minnares van de man, liefste, zegt hij, kijk, zwaluwen.
Zwaluwen brengen geluk, antwoordt de vrouw lachend, bootjes in je ogen, fluistert ze, snel, snel, laten we ons haasten.
‘Met een vangbijl sloeg ik vrede’ leest ze hem hardop voor. Vrede? vraagt de man. Vrede, lacht de vrouw, rozig haar konen, van de liefde rozig, vrede ook vannacht, morgen weet ik het niet liefste, als God het wil, God schiep hemel en aarde, de vissen, de vogels,
ik hoor zwaluwen kwetteren in je oorschelp, zwaluwen brengen geluk. Geluk? vraagt de man. Geluk en vrede, lacht de vrouw, je gelooft toch wel in de waarheid van de woorden van de Heilige Schrift en in de woorden van de dichter, je gelooft toch wel dat God de zeeën heeft geschapen?
“Op m’n zestiende was ik in de kerst- en zomervakantie bij mijn vader in Kameroen. Die periodes hebben mijn leven veranderd. De stad waar mijn vader woonde was allesbehalve toeristisch. Kumba was toen nog een kleine rurale stad, circa 75 kilometer van de kust en lastig bereikbaar vanwege de slechte wegen. Er kwamen ook geen backpackers en/of goede-doelen-toeristen naar Kumba. Voor het eerst van m’n leven werd ik omringd door alleen maar ‘West-Afrikanen bezuiden de Sahara’. Het was een absolutie revelatie. Ik had me nog nooit zo vrij gevoeld. Voor het eerst bewoog ik me in een redelijk racismevrije samenleving. De burgemeester was zwart, de politieagent, de bakker, de slager, de taxichauffeur. En ook alle vrouwen! Voor het eerst zag ik niet twee à drie types zwarte vrouwen, maar wel honderden. Zwarte vrouwen die ondanks hun gemeenschappelijkheid qua afkomst, totaal niet op elkaar leken. Hier vroeg niemand aan me als ik met een vriendinnetje over straat liep of we zusjes waren. Hier vond niemand dat ik op Randy Crawford leek. Ik zag zwarte vrouwen voor het eerst in al hun facetten. Niet meer die paar archetypes waar bekende zwarte vrouwen aan leken te moeten voldoen. In zoog werkte ik samen met Irma Accord, die trainingen aan jongens en meisjes geeft in achterstandsgroepen in Amsterdam-Zuidoost met jonge zwarte meisjes op de middelbare school. We gaven empowerment-trainingen. Daar zag ik de ernst van de maatschappelijke consequenties van hedendaags racisme. Ik heb het hier niet over alle vrouwen in Zuidoost, absoluut niet. Ik heb het over de groep die wordt geridiculiseerd in de maatschappij, waar juryrapporten over boeken als die van Robert Vuijsje aan bijdragen. Vrouwen waar veel óver wordt gesproken. Vrouwen die worden nagedaan door komieken en presentatrices. Vrouwen aan wie wordt verdiend door bedrijven. Vrouwen die door de overheid worden gezien als economisch zelfstandig omdat ze looi) euro netto overhouden per maand, maar die veelal alleen, naast hun baan, verantwoordelijk zijn voor een of meer kinderen. Deze vrouwen heb ik leren kennen als heldinnen. Deze vrouwen verdienen dat er naar hen geluisterd wordt. Goed. Terug naar: waarom is het racistisch als ik op donkere vrouwen en/of mannen val? Wat is er mis mee als ik hun kleur, hun haar, hun uitstraling, hun lichamen prachtig vind? Waarom is het exotiserend? Wat er ‘mis’ gaat, is dat je daarmee een persoon van vlees en bloed, een mens met een unieke persoonlijkheid, reduceert tot een aantal kenmerken waar jij al dan niet op valt.”
De Libanese schrijver en criticus Elias Khoury werd geboren op 12 juli 1948 in een Grieks-orthodoxe middle-class familie in de overwegend christelijke wijk Ashrafiyye van Beiroet. Zie ook alle tags voor Elias Khoury op dit blog.
Uit: Gate of the Sun (Vertaald door Humphrey Davies)
“Hey, you! How am I supposed to talk to you or with you or about you? Should I tell you stories you already know, or be silent and let you go wherever it is you go? I come close to you, walking on tiptoe so as not to wake you, and then I laugh at myself because all I want is to wake you. I need one thing — one thing, dear God: that this man drowning in his own eyes should get up, open his eyes and say something. But I’m lying. Did you know you’ve turned me into a liar? I say I want one thing, but I want thousands of things. I lie, God take pity on you, on me and on your poor mother. Yes, we forgot your mother. You told me all your stories, and you never told me how your mother died. You told about the death of your blind father and how you slipped into Galilee and attended his funeral. You stood on the hill above the village of Deir al-Mad, seeing but unseen, weeping but not weeping. At the time I believed you. I believed that intuition had led you there to your house, hours before he died. But now I don’t. At the time I was bewitched by your story. Now the spell is broken, and I no longer believe you. But your mother? Why didn’t you say anything about her death? Is your mother dead? Do you remember the story of the icon of the Virgin Mary? We were living through the civil war in Lebanon, and you were saying that war shouldn’t be like that. You even advised me, when I came back from Beijing as a doctor, not to take part in the war and asked me to go with you to Palestine. “But Yunes, you don’t go to fight. You go because of your wife.” You gave me a long lecture about the meaning of war and then said some-thing about the picture of the Virgin Mary in your house, and that was when I asked you if your mother was Christian and how the sheikh of the village of Ain al-Zaitoun could have married a Christian woman. You explained that she wasn’t a Christian but loved the Virgin and used to put her picture under her pillow. She’d made you love the Virgin, too, because she was the mistress of all the world’s women and because her picture was beautiful — a woman bending her head over her son, born swaddled in his shroud. “And what did the sheikh think?” I asked you. »
Fenster wo ich einst mit dir Abends in die landschaft sah Sind nun hell mit fremdem licht.
Pfad noch läuft vom tor wo du Standest ohne umzuschaun Dann ins tal hinunterbogst.
Bei der kehr warf nochmals auf Mond dein bleiches angesicht . . . Doch es war zu spät zum ruf.
Dunkel – schweigen – starre luft Sinkt wie damals um das haus. Alle freude nahmst du mit.
Mein kind kam heim
Mein kind kam heim. Ihm weht der seewind noch im haar. Noch wiegt sein tritt Bestandne furcht und junge lust der fahrt.
Vom salzigen sprühn Entflammt noch seiner wange brauner schmelz: Frucht schnell gereift In fremder sonnen wildem duft und brand.
Sein blick ist schwer Schon vom geheimnis das ich niemals weiss Und leicht umflort Da er vom lenz in unsern winter traf.
So offen quoll Die knospe auf dass ich fast scheu sie sah Und mir verbot Den mund der einen mund zum kuss schon kor.
Mein arm umschliesst Was unbewegt von mir zu andrer welt Erblüht und wuchs – Mein eigentum und mir unendlich fern.
Deine stirne verborgen…
Deine stirne verborgen halb durch ein wölkchen von haaren (sie sind blond und seiden) deine stirne spricht mir von jugendlichem leiden Deine lippen sie sind stumm erzählen die geschichte der seelen die der herr gerichtet Erregender spiegel deine augen spiel nicht damit da er leicht zerbricht! Auch wenn du lächelst (endlich flog über dir der schlummer her) dein lächeln gleicht dem weinen sehr und du neigst ein wenig dein haupt von kummer schwer.
De Chileense dichter Pablo Neruda (eig. Ricardo Eliecer Neftalí Reyes Basoalto) werd geboren in Parral op 12 juli 1904. Zie ook alle tags voor Pablo Neruda op dit blog.
Your Laughter
Take bread away from me, if you wish, take air away, but do not take from me your laughter.
Do not take away the rose, the lance flower that you pluck, the water that suddenly bursts forth in joy, the sudden wave of silver born in you.
My struggle is harsh and I come back with eyes tired at times from having seen the unchanging earth, but when your laughter enters it rises to the sky seeking me and it opens for me all the doors of life.
My love, in the darkest hour your laughter opens, and if suddenly you see my blood staining the stones of the street, laugh, because your laughter will be for my hands like a fresh sword.
Next to the sea in the autumn, your laughter must raise its foamy cascade, and in the spring, love, I want your laughter like the flower I was waiting for, the blue flower, the rose of my echoing country.
Laugh at the night, at the day, at the moon, laugh at the twisted streets of the island, laugh at this clumsy boy who loves you, but when I open my eyes and close them, when my steps go, when my steps return, deny me bread, air, light, spring, but never your laughter for I would die.
De Poolse schrijver, schilder en graficus Bruno Schulz werd geboren op12 juli 1892 in Drohobycz, in Galicië. Zie ook alle tags voor Bruno Schulz op dit blog.
Uit: Sanatorium Under the Sign of the Hourglass (Vertaald door Celina Wieniewska)
“On a dark wintry morning I woke up early (under the banks of darkness a grim dawn shone in the depths below) and while a multitude of misty figures and signs still crowded under my eyelids, I began to dream confusedly, tormented by various regrets about the old, forgotten Book. No one could understand me and, vexed be their obtuseness, I began to nag more urgently, molesting my parents with angry impatience. Barefoot, wearing only my nightshirt and trembling with excitement, I riffled the books on Father’s bookshelves, and, angry and disappointed, I tried to describe to a stunned audience that indescribable thing, which no words, no pictures drawn with a trembling and elongated finger, could evoke. I exhausted myself in endless explanations, complicated and contradictory, and cried in helpless despair. My parents towered over me, perplexed, ashamed of their helplessness. They could not help feeling uneasy. My vehemence, the impatient and feverish urgency of my tone, made me appear to be in the right, to have a well-founded grievance. They came up to me with various books and pressed them into my hands. I threw them away indignantly. One of them, a thick and heavy tome, was again and again pushed toward me by my father. I opened it. It was the Bible. I saw in its pages a great wandering of animals, filling the roads, branching off into processions heading for distant lands. I saw a sky filled with flocks of birds in flight, and an enormous, upturned pyramid on whose flat top rested the Ark. I raised my reproachful eyes to Father. “You must know, Father,” I cried, “you must. Don’t pretend, don’t quibble! This book has given you away. Why do you give me that fake copy, that reproduction, a clumsy falsification? What have you done with The Book?”
Time wears her not; she doth his chariot guide; Mortality below her orb is placed. –Raleigh The full-orbed moon with unchanged ray Mounts up the eastern sky, Not doomed to these short nights for aye, But shining steadily.
She does not wane, but my fortune, Which her rays do not bless, My wayward path declineth soon, But she shines not the less.
And if she faintly glimmers here, And paled is her light, Yet alway in her proper sphere She’s mistress of the night.
le p’tit chat est mort …e il – e – vit encore …e Allez voir dans le fossé si on peut le repêcher allez voir dans le grenier… s’il est dans le sac de blé Vous lui ferez faire par la femm’ du garde Un grand lit en fer …e un bain d’pied à la moutarde avec de la graine de lin et du sucre de plantain Le p’tit chat est mort …e il – e- vit encore …e Allez voir dans le grenier si on peut l’ressusciter.
Vacances
L’autocar est à midi et demi. Ils sont tous couchés. Cloisons à cloisons, chambre à chambre. Le grand est si long qu’on se demande comment il se relève. Quand il est couché dans le jardin c’est comme une ligne d’écriture au travers d’un tableau. On déjeune dans le garage. II semble qu’on soit fâché avec moi. Le regard courroucé de la dame au-dessus des arbustes et l’humidité de la porte cochère quand je vais prendre l’autocar tout seul avec ma valise trop lourde.