Far-niente (Théophile Gautier)

 

Dolce far niente

 

 
Hook Line And Summer door Greg Olsen, 2004

 

Far-niente

Quand je n’ai rien à faire, et qu’à peine un nuage
Dans les champs bleus du ciel, flocon de laine, nage,
J’aime à m’écouter vivre, et, libre de soucis,
Loin des chemins poudreux, à demeurer assis
Sur un moelleux tapis de fougère et de mousse,
Au bord des bois touffus où la chaleur s’émousse.
Là, pour tuer le temps, j’observe la fourmi
Qui, pensant au retour de l’hiver ennemi,
Pour son grenier dérobe un grain d’orge à la gerbe,
Le puceron qui grimpe et se pende au brin d’herbe,
La chenille traînant ses anneaux veloutés,
La limace baveuse aux sillons argentés,
Et le frais papillon qui de fleurs en fleurs vole.
Ensuite je regarde, amusement frivole,
La lumière brisant dans chacun de mes cils,
Palissade opposée à ses rayons subtils,
Les sept couleurs du prisme, ou le duvet qui flotte
En l’air, comme sur l’onde un vaisseau sans pilote ;
Et lorsque je suis las je me laisse endormir,
Au murmure de l’eau qu’un caillou fait gémir,
Ou j’écoute chanter près de moi la fauvette,
Et là-haut dans l’azur gazouiller l’alouette.

 

 
Théophile Gautier (31 augustus 1811 – 23 oktober 1872)
Tarbes, de geboorteplaats van Théophile Gautier

 

Zie voor de schrijvers van de 1e juli ook mijn vorige blog van vandaag.

Ik ben de kleine dochter van Jaïrus (Ed Hoornik)

 

Bij de 6e zondag na Pinksteren

 

 
Die Erweckung der Tochter des Jairus door Albert von Keller, 1886

 

Ik ben de kleine dochter van Jaïrus

Ik ben de kleine dochter van Jaïrus.
Ik lig hier op een veel te grote baar.
De dood zit in mijn ogen en mijn haar,
dat, nu de krul eruit is, zonder zwier is.

Ik mis mijn pop, die nu zij niet meer hier is,
slaapt als ik slaap, de vingers in elkaar.
Ik weet dat twee en twee te zamen vier is,
maar nu ik dood ben, is dat niet meer waar.

Waarom had ik daarstraks ook weer verdriet?
Er zou een man die toveren kon, komen,
mij beter maken, maar toen kwam hij niet.

De mensen op het dak en in de bomen
gingen naar huis, maar ik blijf van hem dromen.
Morgen ben ik de eerste die hem ziet.

 

 
Ed Hoornik (9 maart 1910 – 1 maart 1970)
De Nieuwe Kerk in Den Haag, de geboorteplaats van Ed Hoornik

 

Zie voor de schrijvers van de 1e juli ook mijn vorige blog van vandaag.

Remco Ekkers, F. Starik, Wim T. Schippers, J. J. Voskuil, Carry Slee, Denis Johnson, Alun Lewis, George Sand, Juan Carlos Onetti

De Nederlandse dichter en schrijver Remco Ekkers werd geboren op 1 juli 1941 in Bergen. Zie ook alle tags voor Remco Ekkers op dit blog.

 

Lezer

Waar in de bibliotheek zij zat
te lezen hoe woorden zich laten voegen
en niet begreep hoe een ander
moest lachen om de woorden
van een dichteres en vroeg
wat en hoe, waarom poëzie?

Hij, verbaasd dat niet iedere lezer
begreep waarom die woorden aandacht
trekken door hun muziek en betekenis
begon te begrijpen hoe klein de sekte was.

Vele jaren later steeds als hij
daar langs kwam, zag hij haar zitten
streng, gedisciplineerd en begreep
dat hij haar nooit bereiken zou
en ze wuifden naar elkaar zonder woorden.

 

De libellen

Waar de zwaan zwemt met vier jongen
over het kleine kratermeer Monticchio
zweven de blauwe libellen Calopterix Virgo.

Waar de vader zwaan de jongen bedreigt
die aan komt rennen om te vissen
vliegen rusteloos de blauwe libellen.

Waar de vader van de jongen zijn zoon redt
– angstig staat de jongen te wachten
tot de hand op zijn schouder hem rustig
leidt langs de blazende zwaan –

Daar dansen de blauwe libellen
over het water en schrijven hun brieven
over de zwaan, de jongen, het kratermeer.

 


Remco Ekkers (Bergen, 1 juli 1941)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, beeldend kunstenaar, zanger en fotograaf F. Starik werd geboren in Apeldoorn op 1 juli 1958. Zie ook alle tags voor F. Starik op dit blog.

Uit: O teder lied. Bij Rainer Maria Rilkes Nieuwe gedichten

“Staat u mij dus toe een cruciale regel uit de eerste elegie in het Duits te citeren. Zo moeilijk is dat nu ook weer niet. En we gaan die engel straks nog nodig hebben. ‘Wie, als ik riep, zou mij dan horen uit de reien der engelen? En stel eens, één nam mij plotseling aan het hart: ich verginge von seinem stärkeren Dasein.’ Het is hier vertaald als ‘ik zou vergaan door zijn sterker bestaan’. Ik vind dat geen gelukkige keuze. Ik weet ook niet hoe dat beter moet, misschien is het een onoplosbaar probleem, maar wat had ik graag gezien dat Peter Verstegen zich met zijn wendbare elegantie hier eens aan waagde.
Het is tijd om op te merken dat Peter Verstegen de Neue Gedichte weergaloos heeft vertaald. Het lezen van een vertaling van Peter Verstegen is een verhelderende en plezierige exercitie; je valt van de ene verbazing in de andere. Hoe handig en slim hij dat heeft gedaan. Hoe hij goochelt met rijmschema’s, ritme, metrum, betekenis, stijl. Hoe hij, door soms ogenschijnlijk fors van het origineel af te wijken, dat origineel juist heel dicht nadert. Verstegen swingt.
In diezelfde intuïtief gerangschikte boekenkast moet zich ergens een exemplaar bevinden van de twintig liefdesgedichten van Rilke die Menno Wigman in 1997 heeft vertaald. Ik leen dus maar het exemplaar dat mijn geliefde in haar keurig alfabetisch geordende collectie heeft staan. Er is alleen even verwarring of het onder de W van Wigman dan wel de R van Rilke zal zijn gerubriceerd. Het blijkt de W van Wigman. Terecht: Wigman blijft in zijn vertalingen dicht bij zijn eigen stijlkenmerken als dichter. Het sluw verborgen halfrijm. De retorische drieslag van de opsomming. Verstegen is in de eerste plaats vertaler, al heeft hij zowel onder eigen naam als onder het pseudoniem Igor Streepjes enige poëzie gepubliceerd.”

 


F. Starik (1 juli 1958- 16 maart 2018)

 

De Nederlandse televisiemaker, schrijver en beeldend kunstenaar Wim T. Schippers werd geboren in Groningen op 1 juli 1942. Zie ook alle tags voor Wim T. Schippers op dit blog.

Uit: Veelbelovend

“Het afgewogen gat dat Harry en Hein lieten vallen in hun door anderhalve man en een paardenkop op gepaste afstand beluisterde tweespraak over Hegeliaanse dialectiek in het denken van Marx, werd prompt opgevuld met de zinsnede ‘en dan heb je nog je gas en je licht!’, toegevoegd door de aanschuivende, gemoedelijk ogende oude dikke gedragskunstenaar Gras Heyen. ‘Als het ware,’ nuanceerde een uit Gras Heyens schaduw opduikende magere jonge veelbelovende kunstenaar. Daar hadden de grote denker en de beroemde schaker niet van terug. ‘Eenieder wordt vriendelijk verzocht nu op te rotten, uw portier heeft ook recht op een seksleven,’ klonk aansluitend door het onherbergzame sociëteitslokaal. Hier en daar wat protest. Geruzie met de barman. Een gerenommeerd dichter sloeg met nieuwe vriendin en barkruk en al ruggelings tegen de vloer.
Lang geen gekke avond, stelde de veelbelovende kunstenaar vast. Veel onzin uitgekraamd, nog meer onzin opgevangen, een uur lang tot ergernis van velen weer eens fijn quatre-mains gespeeld met Gras Heyen, en passant gewonnen met sjoelbakken, mooie dingen bedacht – ook weer vergeten, maar toch. Geflikflooid met vrouwvolk. Misschien was zijn aanpak op het laatst te abrupt en/of te doortastend geweest want ze was er ineens vandoor, maar dat was voor een volgende keer dan wel weer een mooi aanknopingspunt, al had hij daar nu natuurlijk niet veel aan. En er viel niks te betalen want hij had hier en daar goed getimed een praatje aangeknoopt en onopvallend van rondjes geprofiteerd.
Weer eens als laatste kloste hij de steile houten trap af. Uitdagend gloorde de ochtend hem tegemoet. Hij schopte een berg kartonnen dozen vol horeca-afval van de stoep. Hij miste het geruststellende geritsel van de twee grote populieren die tot voor kort sinds jaar en dag, ver verheven boven het lamlendig struikgewas en het sleetse gras met in perkjes gevangen timide bloeiende plantjes, het aanzien van het pleintje bepaalden. De gemeentelijke plantsoenendienst had kennelijk ingezien dat die populieren er wel wat raar bij stonden en gedacht die misstand te kunnen rechtzetten, niet met het verplaatsen van de laag-bij-de-grondse begroeiing, maar met het omzagen van de hoge bomen. Daarmee waren ook de traditionele spreeuwen beroofd van een riante verzamelplek voor de trek. Eens, in een heldere oktobernacht, had hij Gras Heyen gewezen op zo’n bijeenkomst. Die wendde zich tot het vogelvolk, sprak en zei: ‘Dondert op met uw gekwetter! Vliegt op! En wel nu!’ En zie, zij vlogen op, scheerden in duikvlucht om de mannen heen en trokken zuidwestwaarts. Waarop Gras riep: ‘Niet zo bedoeld, kom maar weer terug, het spijt me!’ Maar ze wilden hem niet meer horen. Of ze hoorden hem echt niet. Die spreeuwen, welteverstaan. Want her en der werden ramen opengeschoven.”

 

 
Wim T. Schippers (Groningen, 1 juli 1942)

 

De Nederlandse schrijver Johannes Jacobus (Han) Voskuil werd op 1 juli 1926 in Den Haag geboren. Zie ook alle tags voor J. J. Voskuil op dit blog.

Uit: Das Büro 1: Direktor Beerta (Vertaald door Gerd Busse)

“Waren Sie gerade am Arbeiten?” fragte er.
“Ich bin immer am Arbeiten”, antwortete Beerta. Er sah Maarten unbewegt an. “Ich hab dich lange nicht gesehen.” Es klang vorwurfsvoll.
“Wir haben ein Jahr in Groningen gewohnt”, sagte Maarten. “Ich war dort Lehrer.”
Beerta nickte. “Ich war auch Lehrer”, erwiderte er, so, als wenn das die Sache damit besser machte. “Und was tust du jetzt?”
“Nichts.”
“Nichts!” wiederholte Beerta. Er spitzte seine Lippen, halb erstaunt, halb ironisch. “Ich glaube, ich wäre darüber nicht so begeistert.” Er stand auf. “Wollt ihr vielleicht noch eine Tasse Tee?”
“Ob es ihm paßt, daß wir hergekommen sind?” fragte Nicolien, als Beerta das Zimmer verlassen hatte.
“Natürlich paßt es ihm”, sagte Maarten entschieden, aber er war sich seiner Sache nicht sicher. Er ließ seinen Blick über die große, eingerahmte Zeichnung eines Bauernjungens schweifen, ein Werk von Toorop oder von van Konijnenburg, betrachtete das Batiktuch, das dahinter über den Kaminsims drapiert war, sowie die dunklen Möbel und bestickten Kissen, die dem Raum etwas Unvergängliches gaben, ein Eindruck, der durch das langsame Ticken einer Pendeluhr im vorderen Zimmer noch verstärkt wurde. Es hing ein etwas drückender, leicht parfümierter Geruch im Raum, der ihn vage an das Zimmer seiner Großmutter erinnerte, in den letzten Jahren vor ihrem Tod.
“Von Klaas de Ruiter höre ich auch nichts mehr”, sagte Beerta, als er wieder in den Raum kam. Vorsichtig hantierte er mit einer Teekanne, die in einem in den Farben Rosa, Braun und Blau gestrickten Kannenwärmer steckte und aus der nur der Griff und der Ausguß herausragten.
“Der ist auch Lehrer”, sagte Maarten.
“Das weiß ich”, entgegnete Beerta trocken. “Aber ist das ein Grund, mich nicht mehr zu besuchen?”
“Vielleicht hat er viel zu tun”, wandte Nicolien ein. Sie lachte nervös.
“Wir haben alle viel zu tun”, sagte Beerta und verzog dabei ironisch seine Mundwinkel, “außer Maarten natürlich. Möchtet ihr Milch und Zucker?”
Sie bekamen einen Keks aus einer alten Blechtrommel, deren Blümchenmuster bereits an mehreren Stellen verschlissen war.“

 


J. J. Voskuil (1 juli 1926 – 1 mei 2008)

 

De Nederlandse schrijfster Carry Slee werd geboren op 1 juli 1949 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Carry Slee op dit blog.

Uit: #Laatstevlog

“Roos kijkt ongeduldig naar Femke, die in de aula bij de koffi eauto- maat met Jesse staat te praten. Ze wil naar hen toe gaan, maar weet niet of ze hen wel kan storen, want het gesprek ziet er heel serieus uit. Een eindje bij hen vandaan gaat ze zitten en ze haalt haar tablet uit haar rugzak Als ze dan toch moet wachten, dan kan ze mooi even haar Instagram-account checken. Roos bekijkt de foto die ze gisteravond heeft gepost. Chill! Al meer likes dan bij de vorige foto. Jammer genoeg heeft ze vandaag geen tijd om nog meer te posten. Ze moeten taarten bakken. Misschien hebben ze er nog wel meer bestellingen bijgekregen vanochtend. Roos checkt haar mail. Zie je wel, nog een bestelling. Dat zijn al drie taarten! Femke moet nu wel opschieten.
De deur van de aula gaat open. Gijs staat in de deuropening. Hij kijkt naar Femke. Wat een timing! Femke pakt Jesse vast en geeft hem een knuff el. Roos schrikt van Gijs’ kwade gezicht. Zal ze naar hem toe gaan en zeggen dat het niet is wat hij denkt? Femke is niet verliefd op Jesse, ze zijn gewoon vrienden. Maar Gijs draait zich om en loopt woedend weg. Laat maar, denkt Roos. Femke lost het wel weer op. Ze hebben wel vaker ruzie. Als het niet om Jesse is, dan gaat het wel ergens anders over.
Roos kijkt weer naar haar telefoon. Als ze ziet hoe laat het is, schrikt ze. Nu moet Femke toch echt komen, anders krijgen ze de bestellingen nooit af. Net op het moment dat Roos haar vriendin wil waarschuwen, geeft Femke Jesse een kus en komt naar haar toe.
‘Hèhè,’ verzucht Roos.
‘Sorry!’ Femke wacht tot Jesse de deur van de aula achter zich dichtdoet. ‘Ik moest echt even naar Jesse luisteren. Hij was zo zielig.”

 


Carry Slee (Amsterdam, 1 juli 1949)
Cover

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Denis Hale Johnson werd geboren op 1 juli 1949 in München. Zie ook alle tags voor Denis Johnson op dit blog.

 

Heat

Here in the electric dusk your naked lover
tips the glass high and the ice cubes fall against her teeth.
It’s beautiful Susan, her hair sticky with gin,
Our Lady of Wet Glass-Rings on the Album Cover,
streaming with hatred in the heat
as the record falls and the snake-band chords begin
to break like terrible news from the Rolling Stones,
and such a last light—full of spheres and zones.
August,
you’re just an erotic hallucination,
just so much feverishly produced kazoo music,
are you serious?—this large oven impersonating night,
this exhaustion mutilated to resemble passion,
the bogus moon of tenderness and magic
you hold out to each prisoner like a cup of light?

Quickly Aging Here

1
nothing to drink in
the refrigerator but juice from
the pickles come back
long dead, or thin
catsup. i feel i am old

now, though surely i
am young enough? i feel that i have had
winters, too many heaped cold

and dry as reptiles into my slack skin.
i am not the kind to win
and win.
no i am not that kind, i can hear

my wife yelling, “goddamnit, quit
running over,” talking to
the stove, yelling, “i
mean it, just stop,” and i am old and.

 

 
Denis Johnson (1 juli 1949 – 24 mei 2017)

 

De Engelse (Welshe) dichter Alun Lewis werd geboren op 1 juli 1915 in Cwmaman, in de buurt van Aberdare in Cynon Valley, Zuid-Wales. Zie ook alle tags voor Alun Lewis op dit blog.

 

Goodbye

So we must say Goodbye, my darling,
And go, as lovers go, for ever;
Tonight remains, to pack and fix on labels
And make an end of lying down together.

I put a final shilling in the gas,
And watch you slip your dress below your knees
And lie so still I hear your rustling comb
Modulate the autumn in the trees.

And all the countless things I shall remember
Lay mummy-cloths of silence round my head;
I fill the carafe with a drink of water;
You say ‘We paid a guinea for this bed,’

And then, ‘We’ll leave some gas, a little warmth
For the next resident, and these dry flowers,’
And turn your face away, afraid to speak
The big word, that Eternity is ours.

Your kisses close my eyes and yet you stare
As though god struck a child with nameless fears;
Perhaps the water glitters and discloses
Time’s chalice and its limpid useless tears.

Everything we renounce except our selves;
Selfishness is the last of all to go;
Our sighs are exhalations of the earth,
Our footprints leave a track across the snow.

We made the universe to be our home,
Our nostrils took the wind to be our breath,
Our hearts are massive towers of delight,
We stride across the seven seas of death.

Yet when all’s done you’ll keep the emerald
I placed upon your finger in the street;
And I will keep the patches that you sewed
On my old battledress tonight, my sweet.

 


Alun Lewis (1 juli 1915 – 5 maart 1944)
Cover brievenboek

 

De Franse schrijfster George Sand (pseudoniem van Amandine Lucile Aurore Dudevant, geboren Dupin) werd op 1 juli 1804 geboren in Parijs. Zie ook alle tags voor George Sand op dit blog.

Uit: Journal intime

„L’homme se sait nécessaire à la femme.
Il a trop d’imbécile confiance et, soit cupidité, soit galanterie, soit vanité, la plupart des femmes sont trop intéressées par leur amour pour qu’il ne s’arroge pas un pouvoir despotique sur elles, dans l’amour, comme dans la haine.
La femme n’a qu’un moyen d’alléger son joug et de conserver son tyran, quand son tyran lui est nécessaire : c’est de le flatter bassement. Sa soumission, sa fidélité, son dévouement, ses soins, n’ont aucun prix aux yeux de l’homme ; sans tout cela, selon lui, il ne daignerait pas se charger d’elle. Il faut qu’elle se prosterne et lui dise : « Tu es grand, sublime, incomparable. Tu es plus parfait que Dieu ! Ta face rayonne, ton pied distille l’ambroisie, tu n’as pas un vice et tu as toutes les vertus. Aucun mortel ne peut t’être comparé, je ne dis pas par moi qui suis éblouie de l’éclat de tes regards, mais par ce peuple stupide qui devrait se prosterner quand tu passes et t’élire roi de l’univers ; quand tu me frappes, je suis glorieuse , quand tu me repousses du pied, mon sort est préférable à celui de tous les êtres, t’appartenir est une telle gloire que le genre humain tout entier voudrait se mettre à ma place s’il savait quel honneur y est attaché. » Et pourtant, ces aberrations sont quelquefois dans l’amour le plus pur et le plus vrai. Mais si elles ne sont suivies de réactions violentes, n’y crois pas, homme imbécile, car celle qui t’adore sans cesse, te méprise en secret, celle-la seule qui t’accepte imparfait, et te subit injuste, t’aime avec désintéressement. Mais, fat imprudent, tu ne veux pas qu’on te pardonne, tu veux qu’on croie et qu’on prétexte n’avoir rien à te pardonner. Tu veux qu’on baise la main qui frappe et la bouche qui ment. Cherche donc l’objet de ton amour dans la fange, et empêche tout un rêve d’en sortir tant que tu seras toi-même une idole debout, car si la femme n’ennoblissait, tu serais forcé, pour demeurer son supérieur, de t’ennoblir et de te purifier aussi et c’est ce que tu ne sais, ne peux, ni ne veux faire.”

 


George Sand (1 juli 1804 – 8 juni 1876)
Cover Engelse uitgave

 

De Urugayaanse schrijver Juan Carlos Onetti werd geboren op 1 juli 1909 in Montevideo. Zie ook alle tags voor Juan Carlos Onetti op dit blog.

Uit: Das kurze Leben (vertaald door Curt Meyer-Clason)

“Santa Rosa
“Verrückte Welt”, sagte noch einmal die Frau, als zitiere, als übersetze sie.
Ich hörte sie durch die Wand. Ich stellte mir ihren Mund vor, wie er sich vor dem nach gärenden Nahrungsmitteln riechenden eisigen Atem des Kühlschrankes bewegte oder vor dem braunen Holzperlenvorhang, der vermutlich steif zwischen dem Abend und dem Schlafzimmer hing und die Unordnung der jüngst eingetroffenen Möbel verdunkelte. Zerstreut lauschte ich den abgehackten Sätzen der Frau, ohne an das zu glauben, was sie sagte.
Als ihre Stimme, ihre Schritte, ihr Morgenrock und ihre dicken Arme – so stellte ich sie mir vor – von der Küche ins Schlafzimmer wanderten, wiederholte ein Mann einsilbige Worte, stimmte zu, ohne sich völlig dem Spotten zu überlassen.
Die Hitze, welche die Frau im Gehen durch schnitt, schloß sich wieder, füllte die Ritzen und legte sich schwer auf alle Zimmer, auf die Hohlräume der Treppen, in die Ecken des Gebäudes.
Die Frau ging in dem einzigen Raum der Wohnung nebenan auf und ab, ich hörte sie vom Bad aus, den Kopf unter den fast unhörbaren Regen der Dusche gebeugt.
“Auch wenn es mir das Herz in winzige Stücke zerreißt”, sagte die Stimme der Frau leicht singend, nach jedem Satz den Atem anhaltend, als tauche jedes Mal ein hartnäckiges Hindernis auf, um sie davon abzuhalten, etwas zu bekennen, “schwöre ich, werde ich ihn nicht auf den Knien anflehen. Er hat es so gewollt, und nun hat er es. Auch ich habe meinen Stolz. Auch wenn es mir weher tut als ihm.”
“Komm, komm”, sagte der Mann versöhnlich. Kurze Zeit lauschte ich der Stille in der Wohnung, in dessen Mitte jetzt Eisstückchen in Gläsern quirlten. Der Mann war vermutlich in Hemdsärmeln,
vierschrötig und dicklippig; sie zog nervöse Grimassen, trübselig wegen des Schweißes, der ihr von der Oberlippe und der Brust rann.“

 


Juan Carlos Onetti (1 juli 1909 – 30 mei 1994)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e juli ook mijn blog van 1 juli 2017 deel 2.

Sascha Reh

De Duitse schrijver Sascha Reh werd geboren op 1 juli 1974 in Duisburg. Reh studeerde geschiedenis, filosofie en literatuur in Bochum en Wenen. In 2005 studeerde hij af met een masterscriptie over de geschiedenis van de filmtheorie. Sinds 1999 literaire publiceert hij in verschillende literaire tijdschriften en bloemlezingen. In 2010 verscheen zijn debuutroman “Falscher Frühling”, in 2013 gevolgd door “Gibraltar”. Zijn derde roman “Gegen Die Zeit” werd in 2015 genomineerd voor de Alfred Döblin-prijs en ontving in hetzelfde jaar de Literatuurprijs Ruhrgebiet.
Reh woont en werkt in Berlijn.

Uit: Gibraltar

„Am Automaten der Bank Austria nahe des Schottentors hob Thomas Alberts 200 Euro Bargeld ab und hatte dabei das eigentümliche Gefühl, als würde sich an seinen Einkommensverhältnissen entweder in Kürze etwas ändern oder als sei diese Veränderung, von ihm unbemerkt, bereits eingetreten. Er war kein Kunde dieser Bank, also musste er es fürs Erste bei dem Gefühl bewenden lassen. Sein Telefon klingelte. Es war 12 Uhr. Frau Sudek meldete sich wöchentlich bei ihm, immer dienstags zur selben Zeit, er hätte seine Uhr danach stellen können. Anders als die meisten seiner Klienten arbeitete sie nicht selbst in einer leitenden Position. Mit seinen übrigen Klienten teilte sie jedoch die Überzeugung, seine Telefonberatung eigentlich nur ausnahmsweise in Anspruch nehmen zu müssen, da Menschen ihres Lebensstandards allenfalls solche Probleme zu haben pflegten, mit denen sie selbst fertigwurden. Als »Ratgeber«, wie er sich in seinen Annoncen schlicht nannte, wusste er um die Vermessenheit dieses Selbstkonzepts; seine gesamte Geschäftsstrategie fußte darauf. Und Frau Sudek war in ihrer allzu durchschaubaren Selbstgewissheit eine musterhafte Vertreterin jenes Menschentyps, der es als nicht standesgemäß empfindet, seinen Problemen ins Auge zu blicken, und sie deswegen lieber telefonisch erörtert. Er führte sie unter »selbstunsicher« und »histrionisch«; jede Woche berichtete sie von einem neuen Eheskandal. Eine Geschichte wie diese war jedoch selbst für ihre Verhältnisse unerhört. »Ich habe es einfach nicht mehr ausgehalten. Diese Kälte. Diese Gleichgültigkeit«, sagte sie. »Seit zwei Jahren führe ich praktisch Selbstgespräche.« Er drückte den Stöpsel seines Headsets etwas tiefer ins Ohr, vergewisserte sich, dass sein Labrador Sol Moscot an seiner Seite lief, und nahm die Rolltreppe an der U-Bahn-Haltestelle Schottentor nach unten, um den Innenstadtring zu unterqueren. Augenblicklich bereute er es. Das Gewimmel der Menschen, das Drängeln der Bettler, die Blicke der Zeitungsverkäufer lenkten ihn ab. Eine Roma-Frau, vielleicht dreißig, mit deutlich vorgealterten Gesichtszügen, ein rotznasiges Mädchen hinter sich herziehend, verstellte ihm stumpfen Blicks den Weg und hielt die Hand auf. Er blieb stehen, suchte nach einem Weg an ihr vorbei, spürte Hitze auf seinen Wangen. Auf sein Telefon deutend versuchte er, an ihr vorbeizugehen. Als sie die Hand erneut und mit erhöhtem Nachdruck nach ihm streckte, wich er zurück; Sol Moscot knurrte. Erst da wurde die Frau auf den Hund aufmerksam und gab den Weg frei. Schnell ging Thomas weiter und klopfte gegen seinen Oberschenkel. Sol Moscot folgte sofort. »Ich habe mich bei einer Agentur angemeldet«, fuhr Frau Sudek fort. »Die vermitteln Seitensprünge.« Sie ließ das letzte Wort in der Leitung nachzittern. »Ich wollte … ich weiß nicht. Ich war so wütend.« Er zog in Betracht, etwas Verständnisvolles zu sagen, über ihre Wut oder auch ihre Verzweiflung, dann entschied er sich dagegen. Sie lachte, wie über sich selbst.“


Sascha Reh (Duisburg, 1 juli 1974)