Zoals de zee zichzelf weerlegt (Herman de Coninck)

 

Dolce far niente

 

 
Sea Watchers door Edward Hopper, 1952

 

Zoals de zee zichzelf weerlegt

Zoals de zee zichzelf weerlegt
Zoals de zee zichzelf weerlegt, nee, juist legt,
golf over golf, cliché over cliché,
als kaarten bij een patience-spel,
en zich weer opraapt en zich opnieuw legt;

zoals horizon slechts horizon –
taal duldt, zo ver als je kunt kijken,
en zee tien keer per minuut verticaal wil,
zo luid als je kunt horen;

zoals water zwemt om zichzelf te kloppen
in de sprint, een arm zegevierend omhoog-
steekt, waarna een andere arm en nog een arm;
zoals alle water ter wereld zich haast
om aan te komen binnen de tijdslimiet
van de eeuwigheid: zo nu.

 

 
Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)
Mechelen, de geboorteplaats van Herman de Coninck

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn vorige blog van vandaag.

Mij, schaap (Mark Boog)

 

Bij de 16e zondag door het jaar

 

 
Jezus prekend op een boot door James Tissot, 1886 – 1894

 

Mij, schaap

Mij, schaap, overkomt niets dan wat de herder wil,
wat het gras wil, de lucht,
wat de dam en de groene overkant.

En ik tors mijn wol mee of het verlies van wol,
en ik kijk vol overgave uit mijn
vochtige ogen. Ik ben gelukkig met wat ik heb.

De tijd verstrijkt als gras, door mij,
en elk verzet is hol. De bomen ruisen zinneloos.

 


Mark Boog (Utrecht, 24 september 1970)
Utrecht, de geboorteplaats van Mark Boog

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Arno Geiger, Susan Hinton, Manu Joseph, Stephen Vincent Benét, Tom Robbins

De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Zie ook alle tags voor Arno Geiger op dit blog.

Uit: Zelfportret met nijlpaard (Vertaald door W. Hansen)

“Kus op de mond? Dat zou me gewoon geleken hebben, omdat het vertrouwd was. Of kus links en rechts? En wie beslist dat? Wat als ik probeer haar op haar mond te zoenen en zij me haar wang toekeert? Moeten we elkaar een hand geven? We gaan elkaar toch zeker geen hand geven!
Dan maar beter helemaal niets. – Dus zeiden we: Hallo, hoe is het? En met jou? Wat moet ik zeggen? Je gelooft me toch niet.
Ik injecteerde het kalmeringsmiddel in de borst van de oehoe en daarna een verhoogde dosis narcoticum in de vleugelader, waarvoor ik de rechtervleugel uitspreidde, de ader was makkelijk aan de binnenkant te vinden. Judith bleef bij het dier totdat het dood was. Voordat ze wegging kwam ze nog één keer uit het andere vertrek om me te bedanken.
Ik vond het jammer dat ik de oehoe niet had kunnen helpen. Ik had graag alles goed willen laten aflopen. Eén ogenblik overwoog ik nog of ik me moest excuseren, ik voelde de overweldigende behoefte sorry te zeggen. Maar per slot van rekening was het niet mijn schuld.
Judith zei: ‘Ik hoop dat je hier gevonden hebt wat je zocht.’
Ik haalde onzeker mijn schouders op en knikte halfslachtig:
‘Zo’n beetje wel…’
Ze zei: ‘Het was goed dat we uit elkaar zijn gegaan.’
‘Zo zie ik het ook,’ antwoordde ik.
‘Ja, het was goed.’
‘Als ik erop terugkijk, ja.’
‘Ik hoorde dat je in Frankrijk hebt gezeten.’
‘In Parijs, twee jaar.’
‘Ik…’
Judith wilde iets zeggen, iets persoonlijks, dacht ik. Misschien onderbrak ze zichzelf doordat een verpleegster me aan mijn mouw trok en naar de röntgentafel wees, waarop een grote hond lag.
‘Nou, dan…’ zei Judith, ‘nogmaals bedankt.”

 


Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)

 

De Amerikaanse schrijfster Susan Eloise Hinton werd geboren op 22 juli 1948 in Tulsa, Oklahoma. Zie ook alle tags voor Susan Hinton op diit blog.

Uit: The Outsiders

“I about decided I didn’t like it so much, though, when I spotted that red Corvair trailing me. I was almost two blocks from home then, so I started walking a little faster. I had never been jumped, but I had seen Johnny after four Socs got hold of him, and it wasn’t pretty. Johnny was scared of his own shadow after that. Johnny was sixteen then.
I knew it wasn’t any use though—the fast walking, I mean—even before the Corvair pulled up beside me and five Socs got out. I got pretty scared—I’m kind of small for fourteen even though I have a good build, and those guys were bigger than me. I automatically hitched my thumbs in my jeans and slouched, wondering if I could get away if I made a break for it. I remembered Johnny—his face all cut up and bruised, and I remembered how he had cried when we found him, half-conscious, in the corner lot. Johnny had it awful rough at home—it took a lot to make him cry.
I was sweating something fierce, although I was cold. I could feel my palms getting clammy and the perspiration running down my back. I get like that when I’m real scared. I glanced around for a pop bottle or a stick or something—Steve Randle, Soda’s best buddy, had once held off four guys with a busted pop bottle—but there was nothing. So I stood there like a bump on a log while they surrounded me. I don’t use my head. They walked around slowly, silently, smiling.
“Hey, grease,” one said in an over-friendly voice. “We’re gonna do you a favor, greaser. We’re gonna cut all that long greasy hair off.”
He had on a madras shirt. I can still see it. Blue madras. One of them laughed, then cussed me out in a low voice. I couldn’t think of anything to say. There just isn’t a whole lot you can say while waiting to get mugged, so I kept my mouth shut.
“Need a haircut, greaser?” The medium-sized blond pulled a knife out of his back pocket and flipped the blade open.
I finally thought of something to say. “No.” I was backing up, away from that knife. Of course I backed right into one of them. They had me down in a second. They had my arms and legs pinned down and one of them was sitting on my chest with his knees on my elbows, and if you don’t think that hurts, you’re crazy. I could smell English Leather shaving lotion and stale tobacco, and I wondered foolishly if I would suffocate before they did anything. I was scared so bad I was wishing I would. I fought to get loose, and almost did for a second; then they tightened up on me and the one on my chest slugged me a couple of times. So I lay still, swearing at them between gasps. A blade was held against my throat.”

 

 
Susan Hinton (Tulsa, 22 juli 1948)
Scene uit de gelijknamige film uit 1983.

 

De Indiase schrijver en journalsit Manu Joseph werd geboren op 22 juli 1974 geboren in Kottayam en groeide op in Chennai. Zie ook alle tags voor Manu Joseph op dit blog.

Uit: Serious Men

“The crowd on the Worli Seaface was swelling: it was now a giant colourless swarm. Pale boys with defeat in their eyes walked in horizontal gangs; they giggled at the aerobics of unattainable women. And they did not give way to the hasty girls. Ayyan loved this about the city-the humid crowds, the great perpetual squeeze, the silent vengeance of the poor. In the miserly lifts and stuffed trains, he often heard the relief of afternoon farts, saw scales on strange faces and the veins in their still eyes. And the secret moustaches of women. And the terrible green freshness when they had been newly removed with a thread. He felt the shoves and pushes and the heaviness of paunches. This unnerving constriction of Bombay he loved, because the congestion of hopeless shuffling human bodies he was born into was also, in a way, the fate of the rich. On the streets, in the trains, in the paltry gardens and sudden beaches, everybody was poor. And that was fair. The desperate lovers were still arriving and they quickly stole the gaps on the parapet between other fused couples. And then they, too, sat facing the sea with their backs to the great passing crowds, arranged their bodies and did their discreet things. Among these lovers were married people, some of them even married to each other. When night fell, they went back to their one-room homes, which were as large as a Mercedes, to rejoin their children, elders, siblings, nephews and nieces, all heaped under a single roof in gigantic clusters of boiling tenements. Like the BDD chawl, the mother hell. People who knew what BDD stood for were not the kind who lived there. But Ayyan knew such things, even though he was born on a cold floor there, thirty-nine years ago……He walked down the dim corridor of the third floor, which was the top floor. It was flanked by ageing pale-yellow walls with huge cracks that ran like dark river systems. There were about forty open doors here. Unmoving shadows sat on the doorways and gaped. Old widows calmly combed their hair. Children ran happily on the ancient grey stones of the corridor. He knocked on the only door on the corridor that was shut. As he waited, he felt the turbulence of all those open doors, and the milling shadows.”

 

 
Manu Joseph (Kottayam, 22 juli 1974)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Stephen Vincent Benét werd geboren op 22 juli 1898 in Bethlehem, Pennsylvania. Zie ook alle tags voorStephen Vincent Benét op dit blog.

 

Going Back To School

The boat ploughed on. Now Alcatraz was past
And all the grey waves flamed to red again
At the dead sun’s last glimmer. Far and vast
The Sausalito lights burned suddenly
In little dots and clumps, as if a pen
Had scrawled vague lines of gold across the hills;
The sky was like a cup some rare wine fills,
And stars came as he watched
— and he was free
One splendid instant — back in the great room,
Curled in a chair with all of them beside
And the whole world a rush of happy voices,
With laughter beating in a clamorous tide. . . .
Saw once again the heat of harvest fume
Up to the empty sky in threads like glass,
And ran, and was a part of what rejoices
In thunderous nights of rain; lay in the grass
Sun-baked and tired, looking through a maze
Of tiny stems into a new green world;
Once more knew eves of perfume, days ablaze
With clear, dry heat on the brown, rolling fields;
Shuddered with fearful ecstasy in bed
Over a book of knights and bloody shields . . .
The ship slowed, jarred and stopped. There, straight ahead,
Were dock and fellows. Stumbling, he was whirled
Out and away to meet them — and his back
Slumped to the old half-cringe, his hands fell slack;
A big boy’s arm went round him — and a twist
Sent shattering pain along his tortured wrist,
As a voice cried, a bloated voice and fat,
“Why it’s Miss Nancy! Come along, you rat!”

 

 
Stephen Vincent Benét (22 juli 1898 – 13 maart 1943)
Bethlehem, Pennsylvania, Main Street

 

De Amerikaanse schrijver Tom Robbins werd geboren op 22 juli 1936 in Blowing Rock, North Carolina. Zie ook alle tags voor Tom Robbins op dit blog.

Uit: Wild Ducks Flying Backward

“Getting back on course, beneath those baseball caps that advertise brands of beer or heavy equipment, under those genuine imitation Stetsons, there’re some rough ol’ hangovers being processed and some rough ol’ ideas being entertained. One simply does not approach a miner, a wrangler, a prospector, a gambler, a Stealth pilot, a construction sweat hog, or sandblasted freebooter and interrupt his thoughts about big, fast bucks and those forces—environmental legislation, social change, loaded dice, et cetera—that could stand between him and big, fast bucks; one simply does not march up to such a man, a man who lifts his crusty lid to no one, and ask:
“Sir, might you possibly direct me to the Canyon of the Vaginas?”
***********

Should readers desire to make their own pilgrimage to the Canyon of the Vaginas—and it is, after all, one of the few holy places left in America—they’ll have to find it by themselves. Were one to inquire of its whereabouts at a bar or gas station (in west-central Nevada they’re often one and the same, complete with slot machines), the best that one could hope for is that a dude would wink and aim one at the pink gates of Bobbie’s Cottontail Ranch, or whatever the nearest brothel might be called.
In the improbable event that he fails to misinterpret one’s inquiry, and/or to take sore offense at it, a dude still isn’t likely to further one’s cause. For that matter, save for the odd archeologist, neither is anybody else. The population of Nevada arises every morning, straightens its hat, swallows a few aspirin, and trucks off to try to strike it rich without so much as a nervous suspicion that the Canyon of the Vaginas lies within its domain.
Your pilgrim learned of it from a Salt Lake City artist who has hiked and camped extensively in the high deserts of the Great Basin. The man drew me a fairly specific map, but I, in good conscience, cannot pass along the details. My reluctance to share is rooted neither in selfishness nor elitism, but in the conviction that certain aspects of the canyon are quite fragile and in need of protection.

Not that genuflecting hordes are likely to descend upon it: the canyon is remote; troubled, according to season, by killer sun, ripping wind, and blinding blizzard; and is reached by a road that nobody making monthly car payments should even think of driving. Still, there are plenty of new-agers with the leisure and energy to track down yet another “power center,” and plenty of curiosity seekers with an appetite for the exotic souvenir. Surely I’ll be forgiven if I’m ever so slightly discreet. »

 

 
Tom Robbins (Blowing Rock, 22 juli 1936)
Cover

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Oskar Maria Graf, Maria Janitschek, Emma Lazarus, Per Hojholt, Jakob Lorber

De Duitse schrijver Oskar Maria Graf werd geboren op 22 juli 1894 in Berg am Starnberger See. Zie ook alle tags voor Oskar Maria Graf op dit blog.

Uit: Das Leben meiner Mutter

„Hin und wieder kommt der Pfarrer, oder ein Bettelmönch tritt in die verrußte, geräumige Kuchl. Sie werden ehrfürchtig empfangen und in die nebenanliegende, helle, selten benützte gute Stube geführt. Gleich und gleich blieben Zeit und Leben für Aufhausen. Deshalb sind auch die Überlieferungen der Heimraths ziemlich spärlich. Für sie muß es nie etwas anderes gegeben haben als Geborenwerden, Aufwachsen, unermüdliche Arbeit, demütige Gottesgläubigkeit und Sterben. Während des Dreißigjährigen Krieges, in den Jahren 1632 und 34, verwüsteten die Schweden zweimal die Dörfer und Höfe der katholischen Pfarrei Aufkirchen. Die Wiesen waren erstmalig gemäht, die noch grünen Getreideäcker standen prall da und versprachen eine reiche Ernte. Die Bauern verließen Haus und Feld und flohen in die dichten Wälder. Der Pfarrer Georg Colonus irrte von einem Haufen Flüchtender ab und wurde von feindlichen Reitern ergriffen. Sie hieben erbarmungslos auf ihn ein, banden seinen blutig zerschundenen Körper an einen Strick, befestigten diesen am Sattelknopf und schleiften den unglücklichen Geistlichen so lange mit, bis er sich nicht mehr rührte. Kurz vor Aufhausen ließen sie ihn liegen. Er erwachte nach einiger Zeit, kroch mühsam weiter und fand schließlich die Seinigen im Wald. Wie durch ein Wunder blieb er am Leben und wurde wieder gesund. Nach dem ersten Abzug der Schweden zeichnete er gewissenhaft die Namen der 23 Bauern auf, die von den feindlichen Soldaten ermordet worden waren. Darunter befand sich auch der Lechner von Aufhausen. Die Heimraths waren davongekommen. Zwei Jahre darauf, anno 34, ergriff Colonus beim Wiedereindringen der schwedischen Scharen in den Aufkirchner Gau die Flucht und blieb neun Wochen fort. Nach seiner Rückkehr legte er abermals eine genaue Liste der getöteten Pfarrangehörigen an. In diesen Aufzeichnungen sind auch alle Verwüstungen durch den Feind der Reihe nach angegeben. Das nahe Schloß in Bachhausen, das dem kaiserlich-bayrischen Generalkriegskommissar Graf von Rüpp gehörte, die meisten Dörfer und Einzelhöfe wurden schonungslos niedergebrannt. Die Heimraths mußten auch diese schreckliche Zeit ohne sonderlichen Schaden überlebt haben. Merkwürdig, ihr Hof —alleinstehend, ansehnlich, kaum eine Viertelstunde vom Pfarrdorf entfernt, an der Fahrstraße liegend — konnte den rachsüchtigen, beutegierigen Feinden doch nicht entgangen sein!“

 


Oskar Maria Graf (22 juli 1894 – 28 juni 1967)
Standbeeld in Aufkirchen

 

De Duitse dichteres en schrijfster Maria Janitschek (geb. Tölk) werd geboren op 22 juli 1859 in Mödling bij Wenen. Zie ook alle tags voor Maria Janitschek op dit blog.

 

Geburtstagsgruß

Heut war dein Todestag. Ich konnt nicht beten,
ich konnt nicht weinen; müde schwieg mein Herz.
Zur Nachtzeit war ich in den Wald getreten;
starr lag er da, wie eine Welt von Erz.
Schläfst du denn, Leben? Will sich gar nichts regen?
Mich dünkt, ich selber wär vor Leid versteint.
Es meidet mich der Thränen linder Segen,
und dieser Nacht bleibt selbst ihr Thau verneint.
So still, so ernst, so bleiern! Mitternacht!
Wohin hat sich das Leben denn verkrochen?
Als ob der Tod mit seiner schwarzen Pracht
erdrückt des Erdenherzschlags lautes Pochen.
Da … nein, das .. ist … o Gott, das ist ja Traum,
das muß ja Traum sein, denn die Wirklichkeit
erdichtet solche Wunderthaten kaum …
Ein Vogel singt, um Mitternacht! .. ganz leise,
als flüstern liebe Lippen, singt er; schauernd
beugt sich mein Knie der wunderbaren Weise.
Das ist kein Vogel, was da oben singt,
das ist die fleischgewordene Erbarmung
der ewigen Liebe, die den Tod bezwingt
und Starres weckt zu seliger Erwarmung.
Und plötzlich dünkt der Wald mich ganz erhellt,
in weißen Kränzen seh ich Wesen gleiten,
die lichten Söhne einer andern Welt,
die nach der Schwester ihre Arme breiten.
Heut ist dein Todestag! Nun kann ich beten,
nun kann ich weinen … Freudenthränen weinen …

 

 
Maria Janitschek (22 juli 1859 – 28 april 1927)

 

De Amerikaanse dichteres Emma Lazarus werd geboren op 22 juli 1849 in New York. Zie ook alle tags voor Emma Lazarus op dit blog.

 

Echoes

Late-born and woman-souled I dare not hope,
The freshness of the elder lays, the might
Of manly, modern passion shall alight
Upon my Muse’s lips, nor may I cope
(Who veiled and screened by womanhood must grope)
With the world’s strong-armed warriors and recite
The dangers, wounds, and triumphs of the fight;
Twanging the full-stringed lyre through all its scope.
But if thou ever in some lake-floored cave
O’erbrowed by rocks, a wild voice wooed and heard,
Answering at once from heaven and earth and wave,
Lending elf-music to thy harshest word,
Misprize thou not these echoes that belong
To one in love with solitude and song.

 

 
Emma Lazarus (22 juli 1849 – 19 november 1887)
Cover

 

De Deense dichter en schrijver Per Højholt werd geboren op 22 juli 1928 in Esbjerg. Zie ook alle tags voor Per Højholt op dit blog.

 

So und so viele Lerchen

383 lerchen sind gekommen 384
die kronen der birken sieden (385) wie ballons
sozusagen
ballons die man aufbläst gasvorkommen am stiel
sich neigend wie birken ja genau wie
siedende birken
388 lerchen sind gekommen und singen über maulwurfshügeln 389
die schlafwege des winters werden entblößt sie liegen entblößt
und voll wasser die sonne trifft sie
ein morris fährt den hügel hinauf und hinunter und brummt
den hohlweg hoch und nähert sich platschend
die kiefern entlang
der morris der post erscheint unter 390 lerchen

 

Die deutliche Amsel

Eine Amsel kommt geflogen
aus dem Nebelinnern

hier sitzt sie nun
und singt auf einer nassen Latschenkiefer

gleich fliegt sie zurück
zur Natur

 

Vertaald door Peter Urban-Halle en Henning Vangsgaard

 

 
Per Højholt (22 juli 1928 – 16 oktober 2004)

 

De Oostenrijkse mysticus, musicus en schrijver Jakob Lorber werd geboren in Kani¸a bijŠentilj, dat tegenwoordig deel uitmaakt van Slovenië, op 22 juli 1800. Zie ook alle tags voor Jakob Lorber op dit blog.

Uit: Kindheit und Jugend Jesu

„Joseph aber war mit einem Hausbau beschäftigt in der Gegend zwischen Nazareth und Jerusalem. Dieses Haus ließ ein vornehmer Bürger aus Jerusalem dort der Herberge wegen erbauen, da sonst die Nazaräer bis Jerusalem kein Obdach hatten. Maria aber, die im Tempel auferzogen ward, ist reif geworden, und es war nach dem Mosaischen Gesetze not, sie aus dem Tempel zu geben. Es wurden darum Boten in ganz Judäa ausgesandt, solches zu verkünden, auf daß die Väter kämen, um, so jemand als würdig befunden würde, das Mägdlein zu nehmen in sein Haus.
Als solche Nachricht auch zu Josephs Ohren kam, da legte er alsbald seine Axt weg und eilte nach Jerusalem und daselbst an den bestimmten Versammlungs- und Beratungsplatz in dem Tempel.
Als sich aber nach Ablauf von drei Tagen die sich darum gemeldet Habenden wieder am vorbestimmten Orte versammelt hatten und ein jeder Bewerber um Maria einen frischen Lilienstab so bestimmtermaßen dem Priester dargereicht hatte, da ging der Priester alsbald mit den Stäben in das Innere des Tempels und betete dort. Nachdem er aber sein Gebet beendet hatte, trat er wieder mit den Stäben heraus und gab einem jeglichen seinen Stab wieder. Alle Stäbe aber wurden sobald fleckig; nur der zuletzt dem Joseph überreichte blieb frisch und makellos.
Es hielten sich aber darob einige auf und erklärten diese Probe für parteiisch und somit für ungültig und verlangten eine andere Probe, mit der sich durchaus kein Unfug verbinden ließe.“

 

 
Jakob Lorber (22 juli 1800 – 24 augustus 1864)

Roland Jooris

De Vlaamse dichter Roland Jooris werd geboren in Wetteren op 22 juli 1936. Jooris debuteerde in 1956 in post-experimentele stijl met de bundel “Gitaar”. Ook “Bluebird” uit 1957 lag in dezelfde lijn. Daarna volgde er een tienjarige rustperiode. Hij verdiepte zich in die periode in de hedendaagse beeldende kunst, zoals pop art, colourfield painting en vooral het werk van Roger Raveel, Raoul De Keyser, Lucassen, Elias en tijdgenoten. Over zijn vrienden-schilders zou hij later de essays Raoul De Keyser (1972) en Raveel en Beervelde (1978) publiceren. In 1967 exposeerde hij te Gent een doos met teksten die hij samen met Raoul De Keyser en Anton De Clerck had vervaardigd: “Een verpakte gedachte”. Twee jaar later werd hij door toedoen van Daniël Van Ryssel redacteur van Yang. Zijn volgende bundel, “Een komsumptief landschap” (1969) verscheen als vierde nummer in de pas opgerichte Yang Poëziereeks. Jooris ging van dan af met poëzie en beschouwingen over plastische kunst meewerken aan de tijdschriften Kreatief en Revolver. De bundels “Laarne” (1971) en “Het museum van de zomer” (1974) verschenen eveneens in de Yang Poëziereeks. Ondertussen had hij in 1972 het bundeltje “More is less” uitgegeven, waarin naast poëzie ook zeefdrukken van Raoul De Keyser waren opgenomen. In 1977 verscheen “Bladstil” (in 1981 bekroond met de Interprovinciale Prijs) en in 1978 de verzamelbundel Gedichten 1958-1978. In 1976 werd aan Roland Jooris de tweejaarlijks poëzieprijs van De Vlaamse Gids toegekend. Zijn verzamelbundel werd in 1979 bekroond met de Nederlandse Jan Campert-prijs. Jooris was tot april 2005 conservator van het Roger Raveelmuseum in Machelen.

De werkelijkheid van poëzie

Is het een uitgelopen
vlek, een godvergeten blad,
van inkt de opvlucht
in een pennentrek, een

vlezig prevelen
dat geen betekenis
ontbloot

zijn woorden
plots weer struikelblokken
in de stem, strompelt
de taal waar zij
van vliegen
droomt

 

Najaar

Voel hoe het paard
zich schurkt aan de paal
naast het zwart dat ik
uitwis en volkras

ook het veld is doordrenkt
van een zwart dat zilt
van de grond en van
inkt is

van ranzig paars
een smaak in het bezinksel
van de lucht
bewaard

 

Impromptu

Het knoestig gerucht
van takken binnen de hoge
spiegel, in de korte
zon

de schaarse, grintloze
stappen

de parketvloer
het kille
stof

het potlood

de dag die hij vol
potloodstrepen
trekt

 
Roland Jooris (Wetteren, 22 juli 1936)