De Nederlandse dichter en literatuurcriticus Johannes (Hans) Paul Richard Theodorus van de Waarsenburg werd geboren in Helmond op 21 juli 1943. Hij debuteerde in 1965 met de bundel “Gedichten”. Voor zijn poëziebundel “De Vergrijzing” ontving hij in 1973 de Jan Campert-prijs. Naast poëzie schreef hij diverse kinderboeken. Ook maakte hij radioprogramma’s over literatuur en beeldende kunst en werkte hij als literair recensent. Van 1988 tot 1994 maakte Van de Waarsenburg als kroonlid deel uit van de Raad voor de Kunst, afdeling Letteren. Later werd hij voorzitter van het PEN-Centrum voor Nederland (1995-2000), een afdeling van de internationale schrijversorganisatie PEN. Tussen 2007 en 2015 was hij voorzitter van de Stichting Eva Tas, een organisatie met als hoofddoel ondersteuning en verspreiding van zowel geschreven teksten als documentaires die zijn getroffen door censuur. Van de Waarsenburg werd in 1997 mede-oprichter en voorzitter van The Maastricht International Poetry Nights, een grote tweejaarlijkse, internationale poëziemanifestatie die in oktober 2014 voor de tiende keer plaatsvond. Tijdens die officieel laatste editie in dat jaar kreeg hij voor zijn festivalwerk de Hans Berghuisstok voor poëzie, geïnitieerd door de Gemeente Maastricht en de Maastricht International Poetry Nights. Zijn geboortestad eerde de dichter in 2004 met de (eerste) Oeuvreprijs van de gemeente Helmond. Voor zijn organisatorische en letterkundige verdiensten ontving hij in 2008 een koninklijke onderscheiding: Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Poëzie van Hans van de Waarsenburg is vertaald in onder andere het Duits, Engels, Spaans/Mexicaans en een aantal Slavische talen.
Winter 1
Het bleke gezicht van deze maanden
waar vorst ooit heerser en blauw
van kilte het licht onderhuids deed stralen
Ach, hoe zeer hangt nu het natte grijs
over de dagen en hoe bitter smaken deze
uren in hun wetmatige grauwheid
Hoe somber spreekt de stem, geteisterd
door de maanden, neergeslagen als een
kettinghond richt hij zich niet op, blijft liggen
Men houdt hem voor:
Het snotterige schijnsel van kleuren
Het suiker van gewetenloze confectiemuziek
Maar niets raakt dit lijf. Het valt in stilte
uit elkaar: Voorwaar, voorwaar.
De dameskapper II
De watergolfslag van ambities
liet hem niet onberoerd
In de weekenden reisde hij
met modellen door het land
Nog geen veertig kilo woog hij,
altijd met vrouwen bezig
Verzilverd, gediplomeerd, gefotografeerd
keerde hij terug en liet dit andere
gewicht inlijsten
Uit al deze lijsten, verkreukeld & vernietigd,
herken ik nog altijd mijn moeder en andere vrouwen.
Het niemandsland van de slaap
Een spiegel die niet schrikt
van ademen, niet het hart lam
legt, of weerbarstig van kou
een mond opent, winters lispelt.
Ach ja, koude. Ach ja, winter.
Ver beneden de evenaar zeilt
er zon zonder masker, legt
het lichaam zich in licht en water
lost het zout de tijd langzaam op.
Slijp mijn lenzen nog eens, wil je?
En hijs de zeilen rondom het niemands-
land van de slaap, ontkurk de fles,
zet koers, maak vaart,
de dood wordt voor de dag bewaard.