John Coetzee, Elizabeth Bishop

De Zuidafrikaanse schrijver John Maxwell Coetzee werd geboren op 9 februari 1940 in Kaapstad. Zie ook alle tags voor John Coetzee op dit blog.

Uit: The Death of Jesus

“It is a crisp autumn afternoon. On the grassy expanse behind the apartment block he stands watching a game of football. Usually he is the sole spectator of these games played between children from the block. But today two strangers have stopped to watch too: a man in a dark suit with, by his side, a girl in school uniform. 
The ball loops out to the left wing, where David is playing. Trapping the ball, David easily outsprints the defender who comes out to engage him and lofts the ball into the centre. It escapes everyone, escapes the goalkeeper, crosses the goal line.
In these weekday games there are no proper teams. The boys divide up as they see fit, drop in, drop out. Sometimes there are thirty on the field, sometimes only half a dozen. When David first joined in, three years ago, he was the youngest and smallest. Now he is among the bigger boys, but nimble despite his height, quick on his feet, a deceptive runner.
There is a lull in the game. The two strangers approach; the dog slumbering at his feet rouses himself and raises his head.
‘Good day,’ says the man. ‘What teams are these?’
‘It is just a pick-up game between children from the neighbourhood.’
‘They are not bad,’ says the stranger. ‘Are you a parent?’
Is he a parent? Is it worth trying to explain what exactly he is? ‘That is my son over there,’ he says. ‘David. The tall boy with the dark hair.’
The stranger inspects David, the tall boy with the dark hair, who is strolling about abstractedly, not paying much attention to the game.
‘Have they thought of organizing themselves into a team?’ says the stranger. ‘Let me introduce myself. My name is Julio Fabricante. This is Maria Prudencia. We are from Las Manos. Do you know Las Manos? No? It is the orphanage on the far side of the river.’
‘Simón,’ says he, Simón. He shakes hands with Julio Fabricante from the orphanage, gives Maria Prudencia a nod. Maria is, he would guess, fourteen years old, solidly built, with heavy eyebrows and a well developed bust.
‘I ask because we would be happy to host them. We have a proper field with proper markings and proper goalposts.’
‘I think they are content just kicking a ball around.’
‘You do not improve without competition,’ says Julio.
‘Agreed. On the other hand, forming a team would mean selecting eleven and excluding the rest, which would contradict the ethos they have built up. That is how I see it. But maybe I am wrong. Maybe they would indeed like to compete and improve. Ask them.’

 

John Coetzee (Kaapstad, 9 februari 1940)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Bishop werd geboren op 8 februari 1911 in Worcester, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bishop op dit blog.

 

Een wonder als ontbijt

Om zes uur zaten wij te wachten op koffie,
op koffie en de barmhartige kruimel
te serveren vanaf een bepaald balkon,
– als koningen van weleer, of als een wonder.
Het was nog donker. Een voet van de zon
vond steun op een lange rimpel in de rivier.

De eerste veerboot was net aan de overkant van de rivier.
Het was zo koud dat wij hoopten dat de koffie
gloeiend heet zou zijn, wel begrijpend dat de zon
ons niet zou verwarmen; noch dat de kruimel
een brood de man zou worden, beboterd, als door een wonder.
Om zeven uur betrad een man het balkon.

Een minuut lang stond hij alleen op het balkon
en keek over onze hoofden naar de rivier.
Een bediende overhandigde hem de ingrediënten voor een wonder,
bestaande uit een enkele kop koffie
en een stuk brood, dat hij brak, kruimel voor kruimel,
zijn hoofd, als het ware, in de wolken – samen met de zon.

Was de man gek? Wat onder de zon
probeerde hij te doen, daarboven op zijn balkon!
Eenieder ontving een tamelijk harde kruimel,
die sommigen vol minachting wegtikten in de rivier,
en, in een kopje, één druppel van de koffie.
Sommigen van ons bleven talmen, wachtend op het wonder.

Ik kan vertellen wat ik daarna zag; het was geen wonder.
Een mooie villa stond in de zon
en uit al haar deuren stroomde de geur van hete koffie.
Aan de voorkant, een barok wit gipsen balkon
uitgebouwd door vogels, die nestelen langs de rivier,
– ik zag het met één oog vlak bij de kruimel –

en gaanderijen en marmeren kamers. Mijn kruimel
mijn woonstee, voor mij gemaakt door een wonder,
door tijd, insecten, vogels, en door de rivier
die stenen bewerkt. Elke dag, in de zon
als het tijd voor ontbijt is, zit ik op mijn balkon
met mijn voeten omhoog, en drink mokken vol koffie.

We likten de kruimel op en slurpten de koffie.
Een raam aan de overkant van de rivier ving de zon
alsof het wonder plaatsgreep, op het verkeerde balkon.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e februari ook mijn blog van 9 februari 2019 en mijn blog van 9 februari 2017 en ook alle drie blogs van 9 februari 2014.

Rachel Cusk, Elizabeth Bishop

De Canadese schrijfster Rachel Cusk werd geboren op 8 februari 1967 in Saskatoon. Zie ook alle tags voor Rachel Cusk op dit blog.

Uit: The Last Supper. A Summer in Italy

“At night I would often be woken by noise from the road, and afterward would lie awake for hours, unable to sleep. The noise, which was of a strange drunken revelry, would usually begin long after the pubs had closed, though in the deeps of the night I never knew exactly what time it was. I was merely summoned by the sound of unearthly groans and shrieks outside my window that seemed to belong neither to the world nor to my dreams but somewhere in between. They might have been men’s voices or women’s, it was hard to tell. The noise they made came from a region that outlay human identity. Their long, inchoate monologues, vocalized yet senseless, seemed to name something that afterward could not be specified, to describe what by daylight appeared indescribable.
This demoniacal groaning would often go on for so long that it seemed impossible it could be coming from living people passing on the pavements. It was the sound of lost souls, of primitive creatures bellowing far inside the earth. Yet I never got up to look: the noise was so unreal that it was only when it stopped that I felt myself to be actually awake. Then I would lie there, full of a feeling of insecurity, as though the world were a wildly spinning fairground ride from which my bed might work loose and be somehow flung away. The groaning sounds and the darkness and the carelessly spinning earth, offering me its fathomless glimpses of space, of nothingness: all this would run on for one hour or two or three, I couldn’t tell.The hours were blank and sealed, filled with gray information: one after another they were dispatched.
Then another sound would begin, dimly at first, a kind of humming or droning, steady and industrious. After a while it filled the room with its monotonous note. This was the sound of traffic. People were going in their cars to work. A little later a finger of wan light showed itself at the curtains. When I was a child the night seemed as big as an ocean to me, deep and static: you rowed across it for hour after hour and sometimes got so lost in time and darkness that it seemed as if the morning might never be found. Now it was a mere vacuum, filling up with human activity as a dump is filled with discarded objects. It was an empty space into which the overcrowded world was extending its outskirts, its sprawl.”

 

Rachel Cusk (Saskatoon, 8 februari 1967)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Bishop werd geboren op 8 februari 1911 in Worcester, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bishop op dit blog.

 

De denkbeeldige ijsberg

Liever de ijsberg dan het schip,
al zou dan de reis ten einde zijn.
Al stond hij stokstijf stil als wolkige rots
en was de hele zee van bewegend marmer.
Liever de ijsberg dan het schip;
liever deze sneeuwvlakte die ademhaalt in eigendom
al lagen de zeilen van het schip op zee gespreid
zoals de sneeuw onopgelost op het water.
O plechtstatige, drijvende wei,
weet je dat een ijsberg onverschrokken op je rust
en, eenmaal wakker, wellicht gaat grazen van je vlokken?

Dit is een tafereel waarvoor een zeeman zijn ogen geven zou.
Het schip wordt genegeerd. De ijsberg stijgt
en daalt; zijn glasgladde toppen
corrigeren ellipsen in de lucht.
Dit is een tafereel waarin hij die de planken op gaat
Op een natuurlijke manier retorisch is. Het doek
is licht genoeg om op te gaan aan ragfijne draden
gesponnen door ijl rondkolkende sneeuwvlagen.
De geestkracht van deze witte pieken
meet zich met de zon. Zijn gewicht vertoont de ijsberg onvervaard
op een draaitoneel waarop hij staat en staart.

Deze ijsberg slijpt zijn facetten van binnen uit.
Als edelgesteente in een graf
conserveert hij zich voor eeuwig en
tooit alleen zichzelf wellicht de vlokken
die tot onze verbazing blijven liggen op de zee.
Vaarwel, zeggen wij, vaarwel, het schip wendt de steven
naar waar golven in elkanders golven overgaan

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e februari ook mijn blog van 8 februari 2019 en ook mijn blog van 8 februari 2015.

Charles Dickens, Lioba Happel

De Engelse schrijver Charles Dickens werd geboren op 7 februari 1812 in Landport. Zie ook alle tags voor Charles Dickens op dit blog.

Uit: Our Mutual Friend

“In these times of ours, though concerning the exact year there is no need to be precise, a boat of dirty and disreputable appearance, with two figures in it, floated on the Thames, between Southwark bridge which is of iron, and London Bridge which is of stone, as an autumn evening was closing in.
The figures in this boat were those of a strong man with ragged grizzled hair and a sun-browned face, and a dark girl of nineteen or twenty, sufficiently like him to be recognizable as his daughter. The girl rowed, pulling a pair of sculls very easily; the man, with the rudder-lines slack in his hands, and his hands loose in his waistband, kept an eager look out. He had no net, hook, or line, and he could not be a fisherman; his boat had no cushion for a sitter, no paint, no inscription, no appliance beyond a rusty boathook and a coil of rope, and he could not be a waterman; his boat was too crazy and too small to take in cargo for delivery, and he could not be a lighterman or river-carrier; there was no clue to what he looked for, but he looked for something, with a most intent and searching gaze. The tide, which had turned an hour before, was running down, and his eyes watched every little race and eddy in its broad sweep, as the boat made slight head-way against it, or drove stern foremost before it, according as he directed his daughter by a movement of his head. She watched his face as earnestly as he watched the river. But, in the intensity of her look there was a touch of dread or horror.
Allied to the bottom of the river rather than the surface, by reason of the slime and ooze with which it was covered, and its sodden state, this boat and the two figures in it obviously were doing something that they often did, and were seeking what they often sought. Half savage as the man showed, with no covering on his matted head, with his brown arms bare to between the elbow and the shoulder, with the loose knot of a looser kerchief lying low on his bare breast in a wilderness of beard and whisker, with such dress as he wore seeming to be made out of the mud that begrimed his boat, still there was a business-like usage in his steady gaze. So with every lithe action of the girl, with every turn of her wrist, perhaps most of all with her look of dread or horror; they were things of usage.
‘Keep her out, Lizzie. Tide runs strong here. Keep her well afore the sweep of it.’
Trusting to the girl’s skill and making no use of the rudder, he eyed the coming tide with an absorbed attention. So the girl eyed him. But, it happened now, that a slant of light from the setting sun glanced into the bottom of the boat, and, touching a rotten stain there which bore some resemblance to the outline of a muffled human form, coloured it as though with diluted blood. This caught the girl’s eye, and she shivered.
‘What ails you?’ said the man, immediately aware of it, though so intent on the advancing waters; ‘I see nothing afloat.’

 

Charles Dickens (7 februari 1812 – 9 juni 1870)

 

De Duitse dichteres, schrijfster en vertaalster Lioba Happel werd geboren op 7 februari 1957 in Aschaffenburg. Zie ook alle tags voor Lioba Happel op dit blog.

 

Rechtsprekende, hoogwelvermogende
van de straat geplukte over de alsemblauwe
& sacrosancte & horizonlijn

Bepleit hier niet de meest ritmiserende
wereldellende ter verbetering van uw
algemene welzijn, dat wil zeggen
excuseer me, ik kan geen rijm voor u vinden

Een gedicht, meneer
is een gruwel
Het is toegewijd aan schoonheid

Het schenkt geen genade, is
zoals deze stralende middag boven de zee
het slechte geweten van de wereld

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Lioba Happel (Aschaffenburg, 7 februari 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e februari ook mijn blog van 7 februari 2019 en eveneens mijn blog van 7 februari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Thomas von Steinaecker, Heinz Kahlau

De Duitse schrijver en journalist Thomas von Steinaecker werd geboren op 6 februari 1977 in Traunstein. Zie ook alle tags voor Thomas von Steinaecker op dit blog.

Uit: Ende offen – Das Buch der gescheiterten Kunstwerke

„Dass Robert Musil seinen Mann ohne Eigenschaften nie voll¬endete, ist nicht akzeptabel. Es ist nicht akzeptabel, dass David Bowie nur fünf Demos seines allerletzten Albums aufnehmen und Stanley Kubrick nie vor der Kamera Napoleon Befehle erteilen durfte. Wir wollen Beethovens zehnte Sinfonie hören. Wir
wollen im obersten Stockwerk des eine Meile hohen Illinois-Hochhauses von Frank Lloyd Wright Kaffee trinken und auf Chicago blicken.
Wir sind nicht interessiert am absichtlichen Fragment. Ja, wir wissen schon: Die romantische Dichtart ist ewig im Werden und kann nie vollendet sein. Novalis, Schlegel, Tieck: Ihr wartet auf die Transzendenz. Ihr könnt Gott nicht abbilden, deshalb sollen wir ihn in eurem Ungeschriebenen erahnen. Ihr Romantiker! Wir
bleiben realistisch. Wir präsentieren das unabsichtliche Fragment und feiern das. Wir feiern die Gescheiterten. Wir feiern die Größenwahnsinnigen. Wir feiern die, die sich verspekuliert haben. Wir feiern die, denen ein Strich durch die Rechnung gemacht wurde. Wir feiern die Kranken. Wir feiern die zu früh und nochmals viel zu früh Gestorbenen und ihre Werke. Kleist, Shelley, Schubert, Runge, Marc, Monroe, Fassbinder, Herrndorf, Hadid und der ganze verdammte Klub 27.

Wir wollen wissen, warum. Warum wurde dieser Text, dieses Album, dieses Gebäude, diese Sinfonie, dieser Film, dieses Gemälde, die Skulptur nichts? Warum endete eine Geschichte, die häufig so vielversprechend begann, manchmal jäh und manchmal erst nach jahrelangem, bitterem Kampf ? Uns interessiert das Ringen. Das Hoffen und Bangen. Uns interessieren die erstaunlichen Zufälle, die es braucht, damit am Ende doch etwas entsteht, das eigentlich äußerst unwahrscheinlich ist und eben öfter als selten auf nicht einmal halber Strecke liegen bleibt: ein Kunstwerk. Uns interessieren die hochtrabenden Pläne. Die Träume, die platzten. Die Menschen, die sie träumten – und unsanft erwachten. Uns interessiert der Einspruch gegen die Wirklichkeit.
Wir sind nicht ganz richtig, könnte man meinen. Wir spinnen. Wir sind fasziniert von dem, was weggeworfen wurde; von dem, dem etwas fehlt; von dem Ungeschliffenen, Unpolierten, dem Rest. Das ist nicht ganz richtig. Wir müssen präzisieren. Zum ersten Mal fasziniert Abfall in der Kunstgeschichte, als er von einem Gott stammt. Der Überirdische wird 1475 geboren. Er heißt Michelangelo. Schon zu Lebzeiten erhält er von seinen Verehrern den Beinamen »der Göttliche«. Kein anderer Einzelkünstler vor ihm hat mehr Torsi hinterlassen, auch weil sie nicht wie sonst üblich als unvollkommen angesehen und darum entsorgt, sondern wie Reliquien aufbewahrt und verehrt wurden. Die Voraussetzung für seine Göttlichkeit ist Michelangelos unzeitgemäßer, nachgerade modern anmutender Charakter wie wir ihn heute bei Künstlern lieben: rastlos, manisch, perfektionistisch, aufopfernd. Erst die Kunst, dann das Leben.“

 

Thomas von Steinaecker (Traunstein, 6 februari 1977)

 

De Duitse dichter en schrijver Heinz Kahlau werd op 6 februari 1931 geboren in het dorpje Drewitz. Zie ook alle tags voor Heinz Kahlau op dit blog.

 

Over jonge cynici

Ik zal jullie zeggen waar deze aan lijden.
Ze lijden aan de kapot gejaagde hoop
Om de wereld terwijl je leeft
In een paradijs te veranderen.

Dat heeft ze uitgehold, die zo boeren
En kinderverkrachtergrappen maken.
Ze huilen als achtergelaten puppy’s
Naar hun hoop.

In plaats van ze helder denken bij te brengen,
Heeft men ze met de neus op een foto gedrukt,
Die veel te fel was
Voor hun jonge ogen.

Nu hebben ze in hun kop
Die prachtige kleurenrijkdom
En zoeken in de wereld
Dezelfde kleuren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Heinz Kahlau (6 februari 1931 – 6 april 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e februari ook mijn blog van 6 februari 2019 en ook mijn blog van 6 februari 2011 deel 2.

Geert Buelens, Georg Trakl

De Vlaamse dichter, essayist en columnist Geert Buelens werd geboren in Duffel op 5 februari 1971. Zie ook alle tags voor Geert Buelens op dit blog.

 

Garen

Het is een vreemde ratel die de klopgeest
maakt: het rillen van de woestijnvos op
lauw papier wanneer alle punten
zwichten

en dit, deze schemer van onvermogen
ons raakt als
een zwaartepunt op
klaarlichte dag.

Stromen doet het wezen
altijd maar alleen
waarheen kennis zich
richt. Levenloos

starend naar de opkomst
van het licht.

 

uur een

als wat als staartbeen in je slaap
tot een staaldraad verknoopt
je de richting uitstuurt
van een vaalt
neem dan die staaf uit haar hand
noem het spel faliekant
en zoek de kant op waar
je faalt en hervalt
staar jezelf door elkaar
meng je huid met je haar
kleef je nagels en algebra aan
week je strot van haar los
verspeel de kramp in je pols
ga de nacht in zonder blik zonder waan

 

Vervelingsmanagement

Bid ik u
…….een kleine tegemoetkoming
wie weet de somberte
driehoeksmeetkunde, integraalbewerking
dompelpomp

………………..onvoldoende

rekening gehouden met de concrete
wensen en verlangens van de bewoners

kwamen wij uit op
ruimtevulling
spatieerbezigheden

wat altijd speelt is de bezetting
daar kunnen we niet aan voorbij

maar een uitgebouwde redenering
is dit wel

pak dus ook het tuingerief in
en vervolg

het spel primeert

 

Geert Buelens (Duffel, 5 februari 1971)

 

De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog.

 

In Venetië

Stilte in nachtlijke kamer.
Zilver flakkert de luchter
Voor de zingende adem
Van de eenzame;
Toverig rozengewolk.

Zwartige vliegenzwerm
Verduistert de stenen ruimte;
Ook verstart door de kwelling
Van de gouden dag het hoofd
Van de ontheemde.

De zee wordt roerloos nacht.
Ster en zwartig varen
Ontviel het kanaal.
Kind, je kwijnende glimlach
Volgde me traag in de slaap
.

 

Vertaald door W. Hogendoorn

 

Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914)
Rond 1910. Ingekleurde foto

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e februari ook mijn blog van 5 februari 2021 en ook mijn blog van 5 februari 2019.

Ben Lerner

De Amerikaanse dichter, schrijver, essayist en criticus Benjamin S. (Ben) Lerner werd geboren op 4 februari 1979 in Topeka, Kansas. Zijn moeder is de klinisch psycholoog Harriet Lerner. Lerner studeerde in 1997 af aan de Topeka High School, waar hij deelnam aan debat en forensisch onderzoek, en won in 1997 het National Forensic League National Tournament in International Extemporaneous Speaking. Aan de Brown University studeerde hij bij de dichter C.D. Wright en behaalde hij een B.A. in politieke theorie en een Master of Fine Art s in poëzie. Lerner ontving de Hayden Carruth-prijs voor zijn cyclus van 52 sonnetten, The Lichtenberg Figures. In 2004 noemde Library Journal het een van de 12 beste dichtbundels van het jaar. In 2003 reisde Lerner met een Fulbright Scholarship naar Madrid, Spanje, waar hij zijn tweede dichtbundel schreef, “Angle of Yaw”, dat in 2006 werd gepubliceerd. Het werd uitgeroepen tot finalist voor de National Book Award. In 2010 verscheen zijn derde dichtbundel “Mean Free Path”.Met  Lerners eerste roman, “Leaving the Atocha Station”, gepubliceerd in 2011,  won hij de Believer Book Award en was hij een finalist voor de Los Angeles Times Book Award voor eerste fictie en de Young Lions-prijs van de New York Public Library. In 2008 werd Lerner poëzieredacteur voor Critical Quarterly, een Britse wetenschappelijke publicatie. In 2016 werd hij de eerste poëzieredacteur bij Harper’s. Hij doceerde aan het California College of the Arts en de University of Pittsburgh, en trad in 2010 toe tot de faculteit van het MFA-programma aan het Brooklyn College. In 2011 won hij de “Preis der Stadt Münster für internationale Poesie”, de eerste Amerikaan die de eer ontving. Lerner doceert aan Brooklyn College, waar hij in 2016 werd benoemd tot Distinguished Professor of English.

 

The dark collects

The dark collects our empties, empties our ashtrays.
Did you mean “this could go on forever” in a good way?
Up in the fragrant rafters, moths seek out a finer dust.
Please feel free to cue or cut

the lights. Along the order of magnitudes, a glyph,
portable, narrow—Damn. I’ve lost it. But its shadow. Cast
in the long run. As the dark touches us up.
Earlier you asked if I would enter the data like a room, well,

either the sun has begun to burn
its manuscripts or I’m an idiot, an idiot
with my eleven semiprecious rings. Real snow
on the stage. Fake blood on the snow. Could this go

on forever in a good way? A brain left lace from age or lightning.
The chicken is a little dry and/ or you’ve ruined my life.

 

In my day

In my day, we knew how to drown plausibly,
to renounce the body’s seven claims to buoyancy. In my day,
our fragrances had agency, our exhausted clocks complained so beautifully
that cause began to shed its calories

like sparks. With great ostentation, I began to bald. With great ostentation,
I built a small door in my door for dogs. In my day,
we were reasonable men. Even you women and children
were reasonable men. And there was the promise of pleasure in   
                                                                      every question]
we postponed. Like a blouse, the most elegant crimes were left undone.

Now I am the only one who knows
the story of the baleful forms
our valences assumed in winter light. My people, are you not

horrified of how these verbs decline—
their great ostentation, their doors of different sizes?

 

I’m going to kill the president

I’m going to kill the president.
I promise. I surrender. I’m sorry.
I’m gay. I’m pregnant. I’m dying.
I’m not your father. You’re fired.
Fire. I forgot your birthday.
You will have to lose the leg.
She was asking for it.
It ran right under the car.
It looked like a gun. It’s contagious.
She’s with God now.
Help me. I don’t have a problem.
I’ve swallowed a bottle of aspirin.
I’m a doctor. I’m leaving you.
I love you. Fuck you. I’ll change.

 

Ben Lerner (Topeka, 4 februari 1979)

Stewart O’Nan, Grigore Vieru

De Amerikaanse schrijver Stewart O’Nan werd geboren op 4 februari 1961 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Stewart O’Nan op dit blog.

Uit: Henry, Himself

“His mother named him Henry, after her older brother, a chaplain killed in the Great War, as if he might take his place. In family lore the dead Henry had been a softhearted boy, a rescuer of stranded earthworms and fallen sparrows, presaging his vocation as a saver of souls. Salutatorian of his seminary class, he volunteered for duty overseas, sending home poems and charcoal sketches of life in the trenches. At church the stained-glass window that showed a barefoot Christ carrying a wayward lamb draped about his neck like a stole was dedicated in loving memory of the Rt. Rev. Henry Leland Chase, 1893-1917, the mock-Gothic inscription so elaborate it verged on illegibility, and each Sunday as they made their way to their pew up front, his mother would bow her head as they passed, as if to point out, once more, his uncle’s saintliness. When he was little, Henry believed he was buried there, that beneath the cold stone floor of Calvary Episcopal, as below the medieval cathedrals of Europe, the noble dead moldered in cobwebbed catacombs, and that one day he would be there too.
When Henry was eight, his mother enrolled him as an altar boy, a vocation for which he betrayed no calling, picking at his nails inside his billowy sleeves through the weighted silences and turgid hymns, afraid he’d miss his cue. He had nightmares of arriving late for the processional in his baseball uniform, his cleats clicking as the holy conclave paraded down the aisle. The cross was heavy, and he needed to stretch on tiptoe with the brass taper to light the massive Alpha-Omega candle. Funerals were the worst, held Saturday afternoons when all of his friends would be at their secret clubhouse deep in the park. The grieving family huddled beside the casket, praying with Father McNulty for the repose of their loved one’s soul, but once the service was done and the candles snuffed, the funeral director took charge, bossing around the pallbearers like hired porters as they lugged the box down the front steps and slid it into the hearse. Invariably Henry pictured his uncle, his nose inches from the closed lid, on a train crossing bomb-pocked French farmland, or in the dark hold of a ship, cold water gliding by outside the thin steel skin of the hull. He had so many friends and well-wishers, the story went, that the visitation-in their grandparents’ front parlor, where his sister Arlene taught Henry to play “Heart and Soul” on their Baldwin-lasted three days and nights.”

 

Stewart O’Nan (Pittsburgh, 4 februari 1961)

 

De Moldavische dichter en schrijver Grigore Vieru werd geboren in Pereita op 4 februari 1935. Zie ook alle tags voor Grigore Vieru op dit blog.

 

In jouw taal

In dezelfde taal
Huilen alle mensen
In dezelfde taal
Lacht een land.
Maar alleen in jouw taal
Kun je de pijn weg strelen,
En de vreugde veranderen in een lied.

In jouw taal
Verlang je naar mama
En is wijn meer wijn.
En is lunch meer lunch
En alleen in jouw taal
Kun je stoppen met huilen.

En wanneer je noch
Huilen kunt noch lachen

Wanneer je niet kunt strelen
En niet eens zingen,
Met jouw land,
Met jouw hemel voor je,
Hou je mond dan
Ook in jouw taal.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Grigore Vieru (4 februari 1935 – 18 januari 2009)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e februari ook mijn blog van 4 februari 2019 en eveneens mijn blog van 4 februari 2018 deel 1 en ook deel 2.

Johannes Kühn

De Duitse schrijver en dichter Johannes Kühn werd geboren op 3 februari 1934 in Bergweiler, gemeente Tholey, Saarland. Als zoon van een mijnwerkersfamilie groeide Kühn op met acht broers en zussen in Hasborn (eveneens gemeente Tholey), waar hij nog steeds woont. Vanaf 1948 bezocht hij de missieschool van de Missionarissen van Steyl in St. Wendel, die hij in 1953 wegens langdurige ziekte verliet zonder een middelbare schooldiploma. Omdat er geen financiële middelen waren voor een ​​tweedekansopleiding volgde hij van 1956 tot 1961 Duits als gaststudent aan de universiteiten van Saarbrücken en Freiburg im Breisgau hoorcolleges. Van 1955 tot 1958 volgde hij ook de toneelschool in Saarbrücken. Van 1963 tot 1973 werkte hij als arbeider in het civieltechnisch bedrijf van zijn broer. Daarnaast schreef hij toneelstukken, gedichten en sprookjes, die aanvankelijk echter geen grote weerklank vonden. In de jaren die volgden zwierf Kühn door zijn geboorteland en legde zijn indrukken vast in arbeiders- en natuurgedichten, die langzaam maar zeker meer landelijke aandacht kregen. Toch stopte hij begin jaren tachtig geleidelijk met het publiceren van zijn gedichten. Het is dankzij de aanhoudende inspanningen van de vrienden Irmgard en Benno Rech en de Saarlandse schrijver Ludwig Harig dat het poëtische werk van Kühn in deze tijd opnieuw werd beoordeeld en op zijn minst gedeeltelijk werd gepubliceerd. De edities van zijn gedichten eind jaren tachtig zorgden voor veel positieve reacties. Het leven van Kühn wordt geportretteerd in de film Papier, Stift, Kaffee und Zigarren – Der Dichter Johannes Kühn uit 2018 van Gabi Heleen Bollinger.

 

Im Gasthaus

Ins gelbe Bier
die gelbe Sonne fällt.
Die Schatten, schwarze Männer,
bellen an den Tischen.

Die weiße Wirtin eilt zum Kranen,
der verschenkt
von Gast zu Gast.
Und herber Duft
lockt Fliegen an,
die Schwärme vereinzeln sich
um kleine Tropfen auf dem Boden.

Ich Winkelgast,
gemieden,
nur besucht vom welligen Gelächter,
das als Meer mir
an die Stirne spült,
bedenke, daß mein halber Groschen schwitzt.

 

Hochhaus

Das Hochhaus wirkt sieggewaltig
wie ein Handgriff in den Himmel.
Stockwerk an Stockwerk dringt empor.
Am obersten Fenster stehend
sähst du spielend
auf die Rücken
von Habichten und Lerchen,
wenn sie kämen,
auch Krähen,
an den Rand der Stadt,
um es zu sehen,
um es zu umfliegen.

Auf die anderen Häuser sähst du tief hinab,
die ringsum unter ihm stehn
wie niedere Knechte.
Kalkweiß dein Gesicht
vor der Tiefe,
Hinabsturz
kein Kinderspiel,
keine Mannestat,
Tod.

Keine Furcht,
daß es selber stürzt!
Seine Wurzeln aus Stein
haben die Baumeister tief in die Erde gerammt.
Und die Wände, daß in Wohnungen sie
Sicherheit für Kind, Mann und Frau,
haben sie sorglich
aus bestem Mörtel gefügt,
Stahlstrang und Stahlstrang
zieht sich durch steinharte Haut.

Teufelsmüh schmerzte den Männern in Gelenken,
den Männern allen
an diesem Haus
in Arbeit
durch Monat und Monat,
da das Bauwerk wuchs.

Unter ihm geh ich staunend hin,
verwünsch die Bombe,
die es treffen könnte,
und bin in Kriegsangst.

Aufdämmern läßt sie ein Flugzeug,
das noch höher fliegt
als das Haus steht,
in lauter Raserei voll Raketenlärm
am Mittagshimmel.

 

Johannes Kühn (Tholey, 3 februari 1934)

Georg Trakl

De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog.

 

St.-Peters-Friedhof

Ringsum ist Felseneinsamkeit.
Des Todes bleiche Blumen schauern
auf Gräbern, die im Dunkel trauern –
doch diese Trauer hat kein Leid.

Der Himmel lächelt still herab
in diesen traumverschlossenen Garten,
wo stille Pilger seiner warten.
Es wacht das Kreuz auf jedem Grab.

Die Kirche ragt wie ein Gebet
vor einem Bilde ewiger Gnaden,
manch Licht brennt unter den Arkaden,
das stumm für arme Seelen fleht –

indes die Bäume blüh’n zur Nacht,
daß sich des Todes Antlitz hülle
in ihrer Schönheit schimmernde Fülle,
die Tote tiefer träumen macht.

 

Amen

Verwestes gleitend durch die morsche Stube;
      Schatten an gelben Tapeten; in dunklen Spiegeln wölbt
      Sich unserer Hände elfenbeinerne Traurigkeit.
Braune Perlen rinnen durch die erstorbenen Finger.
      In der Stille
      Tun sich eines Engels blaue Mohnaugen auf.
Blau ist auch der Abend;
      Die Stunde unseres Absterbens, Azraels Schatten,
      Der ein braunes Gärtchen verdunkelt.

 

Die schöne Stadt

Alte Plätze sonnig schweigen.
Tief in Blau und Gold versponnen
Traumhaft hasten sanfte Nonnen
Unter schwüler Buchen Schweigen.

Aus den braun erhellten Kirchen
Schaun des Todes reine Bilder,
Großer Fürsten schöne Schilder.
Kronen schimmern in den Kirchen.

Rösser tauchen aus dem Brunnen.
Blütenkrallen drohn aus Bäumen.
Knaben spielen wirr von Träumen
Abends leise dort am Brunnen.

Mädchen stehen an den Toren,
Schauen scheu ins farbige Leben.
Ihre feuchten Lippen beben
Und sie warten an den Toren.

Zitternd flattern Glockenklänge,
Marschtakt hallt und Wacherufen.
Fremde lauschen auf den Stufen.
Hoch im Blau sind Orgelklänge.

Helle Instrumente singen.
Durch der Gärten Blätterrahmen
Schwirrt das Lachen schöner Damen.
Leise junge Mütter singen.

Heimlich haucht an blumigen Fenstern
Duft von Weihrauch, Teer und Flieder.
Silbern flimmern müde Lider
Durch die Blumen an den Fenstern.

 

In het oosten

Op de wilde orgels van de winterstorm
Lijkt de donkere toorn der mensen,
De paarse golf van de veldslag
Op ontbladerde sterren.

Met gebroken wenkbrauwen, zilveren armen
Wuift de nacht naar stervende soldaten.
In de schaduw van de herfstige es
Zuchten de geesten der neergesabelden.

Doornige wildernis omgordt de stad.
Van bloedende trappen jaagt de maan
De geschrokken vrouwen.
Wilde wolven braken door de poort.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914)
Oostenrijkse postzegel n.a.v. Trakls 75e sterfdag in 1989

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e februari ook mijn blog van 3 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

The Presentation in the Temple (Aubrey De Vere), Günter Eich

 

Bij Maria Lichtmis

 

Presentatie in de tempel door Giovanni Agostino da Lodi, 1515-1519

 

The Presentation in the Temple

To be the mother of her Lord-
What means it? This, a bleeding heart!
The pang that woke at Simeon’s word
Worked inward, never to depart.

The dreadful might of sin she knew
As innocence alone can know:
O’er her its deadliest gloom it threw
As shades lie darkest on the snow.
Yet o’er her sorrow’s depth no storm
of earth’s rebellious passion rolled:
So sleeps some lake no gusts deform
High on the dark hills’ craggy fold.

In that still glass the unmeasured cliff,
With all its scars and clouds is shown:
And, mellowed in that Mother’s grief,
At times, O Christ, we catch Thine own.

 

(Aubrey De Vere, 10 januari 1814 – 20 januari 1902)
De Augustijnenabdij in Adare, County Limerick, de geboorteplaats van Aubrey De Vere

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Heden

Op verschillende dagen gezien
de populieren van de Leopoldstrasse,

maar altijd herfstachtig
altijd spinsels van mistige zon
of van regenstof.

Waar ben je als je naast me loopt?

Altijd spinsels uit verre tijden,
vroegere en toekomstige:
het leven in grotten,

de eeuwige troglodytische tijd,
de bittere smaak van de pilaren van Heliogabalus
en de hotels van St. Moritz.
De grijze grotten, barakken,
waar geluk begint
dit grijze geluk.

De druk van je arm die me antwoordt
de archipel, de eilandenketen, ten slotte zandbanken,

alleen nog denkbare overblijfselen
van de zoetheid van vereniging.

(Maar je bent van mijn bloed,
over deze stenen, naast de tuinstruiken,
uitrustende oude mannen op de parkbank
en het geraas van tram nummer zes,
anemoon, aanwezig

met de kracht van het water in het oog
en de vochtigheid van de lip – )

En altijd spinsels die ons inspinnen,
opheffing van het heden,
ongeldige liefde,
het bewijs dat we toevallig bestaan,
weinig blad aan populieren
en ingecalculeerd door het stadsbestuur,
herfst in de goten
en de beantwoorde vragen van geluk.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)

 

Zie ook alle tags voor Maria Lichtmis op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 2e februari ook mijn blog van 2 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.