De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.
Een kwade man
Zo zwart is geen huis
Dat ik er niet in kan wonen
Mijn handen niet langs de muren kan strekken
Zo wit is geen morgen
Dat ik er niet in ontwaak
Als in een bed
Zo waak en woon ik in dit huis
Dat tussen nacht en morgen staat
En wandel op zenuwvelden
En tast met mijn 10 vingernagels
In elk gelaten lijf dat nadert
Terwijl ik kuise woorden zeg als:
Regen en wind appel en brood
Dik en donker bloed der vrouwen
Achter tralies
Zaterdag zondag maandag trage week en weke dagen
Een stilleven een landschap een portret
De wenkbrauwen van een vrouw
Die zich sluiten als ik nader
Het landschap waarin blonde kalveren waden
Waar het weder van erbarmen
In het Pruisisch blauw der weiden ligt gebrand
Toen heb ik nog een stilleven geschilderd
Met onherkenbare wenkbrauwen en een mond als een maan
Met een spiraal als een verlossende trompet
In het Jerusalem van mijn kamer.
Repetitie
Ik wil dood
Zoals vijfenveertig procent
van de Belgen
Ik heb niemand
‘Omdat je nooit in liefde
hebt geïnvesteerd, liefje’.
Ik begin
Ga verder
Sodium thiopenthal
Zo, je bent bijna buiten westen
Dan pancurorium bromide
Je longen begeven
Dan Potassium chloride
En je hart houdt op
Dat kan ik nooit onthouden.
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Maya Angelou (eig. Margueritte Johnson) werd geboren in Saint Louis, Missouri, op 4 april 1928. Zie ook alle tags voor Maya Angelou op dit blog.
Sla je ogen op
Op deze dag die aanbreekt voor jou
Geef nieuw leven
Aan de Droom
Vrouwen, kinderen, mannen
Vat de droom in de palm van je handen
En kneed hem naar het model van je
Meest intieme wens. Bewerk het
Tot de voorstelling van je publieke zelf
Open je hart
Ieder nieuw uur bevat nieuwe kansen
Voor een nieuw begin
Vertaald door Astrid Roemer
Uit: Bij het gloren van de dag (On the pulse of morning):
De Spaanse schrijver Jesús Carrasco werd geboren in Badajoz, Extremadura, op 5 april 1972. Zie ook alle tags voor Jesús Carrasco op dit blog.
Uit: De vlucht (Vertaald door Arie van der Wal)
“De honden liepen met hem mee aan een gerafeld touw om hun nek. Het was pijnlijk om te zien hoe de man zich voortbewoog in zijn lompe apparaat, en hij had zich altijd afgevraagd waarom hij de dieren die kar niet liet trekken. Op school zeiden ze dat als een van de beesten hem niet langer beviel, hij het ophing aan een olijfboom. In zijn korte leven had hij al tientallen honden in een of andere afgelegen boom zien bungelen. Huidzakken vol ontwrichte botten als reusachtige ingesponnen poppen.
Hij merkte dat de mannen al dichtbij waren en maakte zich gereed om doodstil te blijven liggen. Hij hoorde hoe zijn naam zich vermenigvuldigde tussen de bomen als druppels op het wateroppervlak. Weggedoken in zijn schuilplaats bedacht hij dat dit misschien zijn hele beloning zou zijn: horen hoe ze hem bij het aanbreken van de ochtend keer op keer riepen tussen de olijfbomen. Hij herkende de stem van de kastelein en die van een van de ezeldrijvers die de zomer in het dorp doorbrachten. En hoewel hij ze niet kon horen, nam hij aan dat ook de stemmen van de postbode en de mandenmaker erbij waren. Hij ervoer een onverwacht leedvermaak, vochtig en warm, op de bodem van zijn kuil. Een soort doffe, kinderlijke opgewondenheid die hem kippenvel bezorgde. Hij vroeg zich af of ze op dezelfde manier naar zijn broer zouden zoeken, of híj zoveel mannen op de been zou kunnen brengen voor een speurtocht. Bij dat koor van stemmen had hij het gevoel dat hij misschien een vorm van gemeenschapszin had losgemaakt, en heel even trok zijn wrok zich terug tot ergens diep in zijn maag. Hij had de mannen van het dorp om zich heen verzameld, al die sterke, gebruinde armen die voren trokken in het land en zorgden voor het graan in de platte broden. Hij had iets teweeggebracht. Hij dacht dat de noodzaak om die groep mensen bijeen te brengen oude vijanden mogelijk had gedwongen de mouwen op te stropen en schouder aan schouder naar hem op zoek te gaan. Hij vroeg zich af of er over een paar jaar of over een paar weken iets zou overblijven van dat moment. Of het een gespreksonderwerp zou zijn bij het uitgaan van de mis of in de kroeg. Toen dacht hij aan zijn vader en hij stelde zich voor hoe hij links en rechts uitleg gaf. Hij zag hem, zoals zo vaak, hulpeloosheid veinzen, waarbij hij iedereen probeerde te laten geloven dat de jongen, terwijl hij achter een jonge patrijs aan rende, vast en zeker in een beerput gevallen was.”
Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2020 en eveneens mijn blog van 5 april 2019 en ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.