Bij Goede Vrijdag
Bij het kruis
Dwaasheid, ergernis, kracht Gods”
PAULUS
Ik heb op Golgotha gestaan
En zag ’t gelaat van Jezus aan,
Dien men als een ellendeling
Aan ’t kruishout hing.
Daar rees zijn lichaam angstig bloot,
Zijn oogen duistrend naar den dood,
Handen en voeten smart-gekromd,
Den mond in drogen dorst verstomd.
Is dit een Heiland naar mijn wensch,
Een veeg en afgefolterd mensch?
En kan dit zwartgeronnen bloed
Een balsem zijn voor mijn gemoed?
Toen heeft mijn ziel tot U geschreid
In groote godverlatenheid:
Heb met ons beiden medelij,
O Heer, verlos Uzelf en mij.
Toen doofdet Gij der zinnen schijn
Als lampen die niet noodig zijn.
En als een lauwe regen viel
Uw bloed in mijn verlepte ziel.
Toen zag ik dwaze zwakkeling
Den Heer, Die voor den hemel hing,
Die al mijn zonden en mijn smart
Leed aan zijn doodbekropen hart.
Wat wordt Uw bitterheid mij zoet!
O Heer, er daalt een honingvloed
Van liefde uit Uw gescheurde zij.
Gij dorst en derft en lenigt mij.
Ik weet, voor wien Gij sterven woudt,
Aan dit van God vervloekte hout.
Ik moest daar hangen, ziel en lijf
Der wereld tot een tijdverdrijf.
Gij wilt U geven, en Gij sterft
Voor mij, die dikwijls van U zwerft.
Maar in mijn weergekeerd gemoed
Leeft Gij, en Gij leeft mij voorgoed.
Aanzie, aanzie mijns harten rouw
En ken, die U niet kennen wou.
En gun uw fellen moordenaar
Een woord van troost, een enkel maar.
Ik weet wel, dat Gij mij bemint,
Maar ach, een ongehoorzaam kind
Zal schreien en niet zijn gerust
Eer ’t is getroost en afgekust.
Wat wordt Uw bitterheid mij zoet.
O Heer, er is een honingvloed
Voor mij, die overal U zocht
En aan het kruis U vinden mocht.
De Zweedse dichter en schrijver Tomas Tranströmer werd geboren in Stockholm op 15 april 1931. Zie ook alle tags voor Tomas Tranströmer op dit blog.
WOLKBREUK BOVEN HET BINNENLAND
De regen hamert op de autodaken.
Het onweer rommelt. Het verkeer mindert vaart.
Autolichten midden op de zomerdag ontstoken.
De rook slaat neer in de schoorstenen.
Alles wat leeft duikt in elkaar, sluit de ogen.
Een naar binnen gekeerde beweging, voel het leven heviger.
De auto is bijkans blind. De man stopt,
ontsteekt zijn eigen vuur en rookt
terwijl het water langs de ruiten stroomt.
Hier op een bosweg, kronkelend en afgelegen
vlakbij een meer met waterlelies en
een langgerekte berg verdwijnend in de regen.
Daarboven liggen de steenhopen
uit het ijzeren tijdperk toen dit een plek was
voor stamtwisten, een koudere Kongo
en het gevaar dreef vee en mensen bijeen
tot een gemurmel achter muren,
achter de struiken en stenen op de bergkam.
Een donkere helling, iemand die log
omhoog klimt met zijn schild op zijn rug
daaraan denkt hij terwijl de auto staat.
Het wordt licht, hij draait het raampje open.
Een vogel fluitkletst in zichzelf
in een steeds dunnere stille regen.
Het meeroppervlak staat gespannen. De onweershemel
fluistert dwars door de lelies tegen de modder.
De ramen van het bos gaan langzaam open.
Maar de donder knalt regelrecht uit de rust!
Een oorverdovende klap. En daarna de leegte
waarin de laatste druppels dalen.
In de stilte hoort hij een antwoord komen.
Van verre. Een soort ruwe kinderstem.
Vanaf de berg stijgt een geloei op.
Een gejammer van samengekitte tonen.
Een lange hese trompet uit de ijzertijd.
Misschien vanuit zijn eigen binnenste.
Vertaald door J. Bernlef
Zie voor nog meer schrijvers van de 15e april ook mijn blog van 15 april 2020 en eveneens mijn blog van 15 april 2019 en ook mijn blog van 15 april 2018 deel 3.