Robert Gray, César Aira

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Byron Bay: Winter

Barely contained by the eyesight,
the beach makes one great arc –
blue ranges overlapped behind it;
each of them a tide-mark.

About me, swamp-oaks’ foliage
streams, hatching by Cézanne.
Off in the heath, a guard’s carriage
follows the vats of a train.

A creek spoils the hem of the sea;
spread on the beach in flutes
it has the redness of black tea,
from the swamp’s sodden roots.

Behind, cloudy afternoon swells,
the colour of claret stain.
The sunlit town is strewn like shells.
Its lighthouse, a tiny pawn.

I’m walking on the beach alone;
the sea’s grey feathers flurry,
showing emerald. Sandpipers blown
seem mice, in their scurry.

And the sun on my shoulders brings,
because it’s perfect warmth,
the feeling that I wear great wings
while stepping along the earth.

 

Flames and Dangling Wire

On a highway over the marshland.
Off to one side, the smoke of different fires in a row,
like fingers spread and dragged to smudge.
It is the always-burning dump.

Behind us, the city
driven like stakes into the earth.
A waterbird lifts above this swamp
as a turtle moves on the Galapagos shore.

We turn off down a gravel road,
approaching the dump. All the air wobbles
in some cheap mirror.
There is a fog over the hot sun.

Now the distant buildings are stencilled in the smoke.
And we come to a landscape of tin cans,
of cars like skulls,
that is rolling in its sand dune shapes.

Amongst these vast grey plastic sheets of heat,
shadowy figures
who seem engaged in identifying the dead –
they are the attendants, in overalls and goggles,

forking over rubbish on the dampened fires.
A sour smoke
is hauled out everywhere,
thin, like rope. And there are others moving – scavengers.

As in hell the devils
might poke about through our souls, after scraps
of appetite
with which to stimulate themselves,

so these figures
seem to be wandering despondently, with an eternity
where they could find
some peculiar sensation.

We get out and move about also.
The smell is huge,
blasting the mouth dry:
the tons of rotten newspaper, and great cuds or cloth….

And standing where I see the mirage of the city
I realize I am in the future.
This is how it shall be after men have gone.
It will be made of things that worked.

A labourer hoists an unidentifiable mulch
on his fork, throws it in the flame:
something flaps
like the rag held up in ‘The Raft of the Medusa’.

We approach another, through the smoke
and for a moment he seems that demon with the long barge pole.
It is a man, wiping his eyes.
Someone who worked here would have to weep,

and so we speak. The rims beneath his eyes are wet
as an oyster, and red.
Knowing all that he does about us,
how can he avoid a hatred of men?

Going on, I notice an old radio, that spills
its dangling wire –
and I realize that somewhere the voices it received
are still travelling,

skidding away, riddled, around the arc of the universe;
and with them, the horse-laughs, and the Chopin
which was the sound or the curtains lifting,
one time, to a coast of light.

 

HAVENSCHEMER

Zij en ik kwamen daar dwalend door een leeg park
en legden onze handen op het wegvloeiende leven
van een stenen balustrade. Voor ons, over het olieachtig aubergine duister
van de haven, konden we de zeiljachten nog onderscheiden

tegen een betrokken lucht die van onderen mauve belicht was
en een verre oever van donker, afbrokkelend geboomte.
Een deel van de stad, links van ons, lichtte op als een fruitkraam.
Na de zomerdag, een enorm, vochtig verstommen.

De jachten waren een heel eind weg, in hun lege velden van water.
Soms werd er een zachtjes neergelegd, als een ganzeveer.
Ze leken te fluisteren, door elkander glijdend,
steeds in weifelend evenwicht, als was beslistheid kwalijk.

in de verte, door de gespannen Brug, een hemel van moerbei
en oranje chiffon. Mauve-grijs, elk gekliefd zeil –
als verpleegsters, in een diepe gang: lichte melancholie;
of als nonnen die ’s avonds te biecht gaan.

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.

Uit: Het literatuurcongres (Vertaald door Adri Boon)

“Tijdens een trip naar Venezuela die ik onlangs maakte, had ik de gelegenheid om een kijkje te nemen bij de beroemde Draad van Macuto, een van de wonderen van de Nieuwe Wereld, een erfenis nagelaten door anonieme piraten — toeristische attractie en onopgelost raadsel ineen. Een vreemd monument van menselijk vernuft dat eeuwenlang een enigma bleef en op den duur deel ging uitmaken van een Natuur die op die breedtegraad net zo rijk is als alle vernieuwingen waartoe zij aanleiding geeft. Macuto is een van de kustplaatsen die aan de voet van Caracas liggen, niet ver van Maiquetfa, waar het vliegveld waar ik landde zich bevindt. Ik werd voor die nacht ondergebracht in Las Quince Letras, een modem hotel opgetrokken langs het strand, tegenover het gelijknamige pension annex restaurant. Mijn kamer zag uit op zee, de weidse en tegelijk zo intieme Caribische Zee, blauw en schitterend. De Draad bevond zich op honderd meter van het hotel; ik kon hem vanuit mijn raam zien, maar ik ging naar buiten om er van dichterbij een blik op te kunnen werpen. Net als elk kind van het Amerikaanse continent had ook ik me overgegeven aan even wilde als ijdele speculaties over de Draad van Macuto, een tastbaar overblijfsel van de tot de verbeelding sprekende piratenwereld, die daardoor tot leven kwam en werkelijkheid werd. In encyclopedieën «n mijn geval El Tesoro de la Juventud, die nooit meer dan onder het betreffende lemma zijn naam eer aandeed) stonden schema’s en foto’s, die ik in mijn schriften kopieerde. Al spelend ontwarde ik de knoop, kwam ik achter het geheim… Later zag ik op tv documentaires over de Draad, kocht ik nu en dan een boek dat erover was verschenen, en tijdens mijn studie Venezolaanse en Caribische literatuur dook de Draad vaak op als leidmotief. En net als iedereen volgde ook ik (hoewel zonder speciale interesse) de berichten in kranten over nieuwe theorieën, over nieuwe pogingen om het raadsel te doorgronden… Het feit dat het steeds weer nieuwe pogingen betrof, gaf duidelijk aan dat de vorige tot niets hadden geleid. Volgens een oeroude legende diende de Draad om er een schat mee omhoog te takelen, een buit van onschatbare waarde die piraten naar de zeebodem hadden laten afzinken. Een van de piraten (alle naspeuringen in kronieken en archieven ten spijt was men er nog steeds niet achter om wie het ging) moest wel een wetenschappelijk-artistiek genie van de eerste orde zijn geweest, een Leonardo aan boord, om zo’n wonderlijk mechaniek te kunnen bedenken waarmee je de buit zowel kon verbergen als ophalen. Het ding was van een geniale eenvoud.”

 

César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2022 en ook mijn blog van 23 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Margaret Deland

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Margaret Deland werd geboren op 23 februari 1857 in Allegheny, Pennsylvania, als dochter van Sample Campbell en Margaretta Wade. Haar moeder stierf toen ze werd geboren en ze verloor ook haar vader in de vroege kinderjaren. Daarom werd ze opgevoed door haar tante Lois Wade. Op achttienjarige leeftijd verhuisde ze alleen naar New York City, waar ze kunst en design studeerde aan Cooper Union College. Vervolgens doceerde ze tekenen en ontwerpen aan het Normal College van de stad New York totdat ze op 12 mei 1880 met Lorin Fuller Deland trouwde en met hem naar Boston verhuisde, waar ze het grootste deel van haar leven doorbracht. Hier werden zij en haar man sociaal actief door ongehuwde moeders in huis te nemen en daarmee dit sociale taboe te doorbreken. Om deze onderneming te financieren schilderde Deland eerst porselein en ging daarna over op het schrijven van kleine gedichten voor wenskaarten. Een vriendin stuurde enkele van haar gedichten naar Harper’s Magazine, in wiens nummer The Succory van maart 1885 werd gepubliceerd. In 1886 werd Deland’s eerste boek, “The Old Garden and Other Verses”, gepubliceerd. Het boek, uitgegeven in een oplage van 1.000 exemplaren, was binnen een week uitverkocht. In 1899 verscheen het in zijn vijftiende editie. Naast gedichten wijdde Deland zich al vroeg aan andere literaire genres. “John Ward, Preacher”, Delands eerste roman, werd in 1888 gepubliceerd en het controversiële verhaal van het conflict tussen een calvinistische predikant en zijn bisschoppelijke vrouw was goed verkocht. De inkomsten uit de boekverkoop van Margaret Deland en het financiële succes van haar man in de reclame-industrie gaven het gezin financiële zekerheid en ze werden gerespecteerde leden van Bostons samenleving. Korte verhalen behoorden ook tot de werken van Deland, vooral “Old Chester Tales” (1899), een verzameling korte verhalen die zich afspelen in de fictieve stad Old Chester en waarin het contrast tussen de wensen van het individu en het welzijn van de gemeenschap wordt besproken. Hoewel Deland het succes van haar eerdere werken nooit heeft kunnen evenaren, ontving ze verschillende prijzen en onderscheidingen. In 1926 werd ze verkozen tot lid van de American Academy of Arts and Letters. Margaret Deland stierf op 13 januari 1945 op 87-jarige leeftijd.

 

Love’s Wisdom

How long I’ve loved thee, and how well—
I dare not tell!
Because, if thou shouldst once divine
This love of mine,
Or did but once my tongue confess
My heart’s distress,
Far, far too plainly thou wouldst see
My slavery,
And, guessing what Love’s wit should hide,
Rest satisfied!
So, though I worship at thy feet,
I’ll be discreet—
And all my love shall not be told,
Lest thou be cold,
And, knowing I was always thine,
Scorn to be mine.
So am I dumb, to rescue thee
From tyranny—
And, by my silence, I do prove
Wisdom and Love!

 

Life

BY one great Heart the Universe is stirred: 
  By Its strong pulse, stars climb the darkening blue; 
  It throbs in each fresh sunset’s changing hue, 
And thrills through low sweet song of every bird: 
 
By It, the plunging blood reds all men’s veins;         
  Joy feels that heart against his rapturous own, 
  And on It, Sorrow breathes her sharpest groan; 
It bounds through gladnesses and deepest pains. 
 
Passionless beating through all Time and Space, 
  Relentless, calm, majestic in Its march,       
  Alike, though Nature shake heaven’s endless arch, 
Or man’s heart break, because of some dead face! 
 
’Tis felt in sunshine greening the soft sod, 
  In children’s smiling, as in mother’s tears; 
  And, for strange comfort, through the aching years,       
Men’s hungry souls have named that great Heart, God!

 

Margaret Deland (23 februari 1857 – 13 januari 1945)