Maylis de Kerangal

De Franse schrijfster Maylis de Kerangal werd geboren op geboren 16 juni 1967 in Toulon. Zij groeide op in Le Havre en studeerde geschiedenis en filosofie in Rouen en Parijs. Ze werkte van 1991 tot 1996 bij de in Parijs gevestigde Éditions Gallimard op de kinder- en jeugdafdeling en reisde daarna door de Verenigde Staten. Na haar terugkeer studeerde zij af aan de École des hautes études en sciences sociales. De Kerangal debuteerde in 2000 met de roman “Je marche sous un ciel de traîne“ en werd daarna fulltime schrijfster. In haar gevierde roman “Naissance d’un pont” uit 2010 presenteert zij een literair verhaal van een handvol mannen en vrouwen die de opdracht krijgen ergens in het mythische Californië een brug te bouwen. Het boek stond op de shortlist voor de Prix Goncourt en werd bekroond met zowel de Prix Médicis in 2010 als de Premio Gregor von Rezzori in 2014 en is wereldwijd in verschillende talen vertaald. “Réparer les vivants”, verschenen in 2014, vertaald als “De levenden herstellen”, won de Prix Orange du Livre en de Grand Prix RTL du livre in Frankrijk, en de Wellcome Book Prize 2017. “Réparer les vivants” werd verfilmd voor toneel en geproduceerd op het theaterfestival in Avignon. Het kreeg positieve recensies vanwege zijn intieme kijk op de realiteit en filosofische vragen rond orgaandonatie. Het werd bewerkt voor de film “Heal the Living” (2016). In 2016 verscheen in de VS een tweede Engelstalige vertaling van de roman van Sam Taylor, getiteld The Heart.

Uit: Réparer les vivants

« Le jour s’étire dans la chambre de Juliette et le labyrinthe ouvre peu à peu un passage à ce jour de septembre, ce premier jour, la matière de l’air se structurant progressivement alors qu’ils marchaient enfin côte à côte, comme si des particules invisibles s’agrégeaient autour d’eux sous l’effet de accélération soudaine, leurs corps s’étant signalés l’un à l’autre une fois franchie la grille du lycée dans ce langage aphone et archaïque qui était déjà celui du désir, et alors, laissant ses copines partir au-devant, elle avait raccourci son pas pour être seule sur le trottoir quand Simon viendrait se placer à sa hauteur, le devinant dans son rétroviseur mental dressé sur son vélo, pied droit sur la pédale gauche, puis glissant à terre pour l’escorter, poussant sa bécane d’une main posée sur le guidon, tout cela pour lui parler, tout cela pour qu’ils se parlent, t’habites loin?, j’habite en haut, et toi?, tout près, juste derrière le virage; la lumière est follement limpide après l’averse et le trottoir est parsemé de feuilles jaunes que la pluie a détachées des arbres, Simon risque un regard sur le coté, la peau de Juliette est toute proche, finement grenée sous le blush, sa peau est vivante, ses cheveux sont vivants, sa bouche est vivante comme le lobe de son oreille percé de pacotille, elle a dessiné un trait d’eye-liner compact au ras des cils, un faon, tu connais François Villon, La Ballade des pendus?, il secoue la tête, je crois que non, elle porte ce jour-là un rouge à lèvres framboise, Frères humains qui après nous vivez, N’ayez les coeurs contre nous endurcis, tu vois ou pas?, oui, je vois, mais il ne voit rien, il est aveuglé, des milliers de miroirs se sont formés sur les gouttes d’eau qui vibrent, ils inclinent leur front vers le sol et slaloment entre les flaques, le vélo tintant à l’unisson du reste, chaque parole et chaque geste lestés d’audace et de pudeur comme le recto et le verso d’un même évènement,c’est éclosion, ils sont contenus dans une lumière de verrière et remontent l’avenue comme des princes, énervés mais allant le plus lentement possible, pianissimo pianissimo, pianissimo, allargando, engloutis dans l’étonnement qu’ils sont l’un pour l’autre, leur délicatesse est inouïe, quasi moléculaire, et ce qui circule entre eux pulse un tempo tournoyant, si bien qu’au pied du funiculaire ils ont le souffle court, le sang qui tape dans les veines temporales et les mains moites, car tout est sur le point de se désagréger maintenant, et à l’instant où la sonnerie signale le départ du train, elle l’embrasse sur la bouche, un baiser ultrarapide, un battement de paupières, et hop, elle bondit dans la rame, où elle se retourne et se colle à la vitre, le front ventousé sur le verre crasseux,[ …] »

 

Maylis de Kerangal (Toulon, 16 juni 1967)

Joël Dicker, Silke Scheuermann, Frans Roumen

De Zwitserse schrijver Joël Dicker werd geboren op 16 juni 1985 in Genève. Zie ook alle tags voor Joël Dicker op dit blog.

Uit: De zaak Alaska Sanders (Vertaald door Angela Knotter)

“De jaren 2006 tot en met 2010 staan ondanks de successen en de roem in mijn geheugen gegrift als moeilijke jaren. Ze vormden ongetwijfeld de achtbaan van mijn bestaan.
Voordat ik u het verhaal ga vertellen van Alaska Sanders die op 3 april 1999 in Mount Pleasant, in New Hampshire, dood werd aangetroffen, en voordat ik uitleg hoe ik in de zomer van 2010 bij het onderzoek naar dit elf jaar oude misdrijf betrokken raakte, moet ik dan ook kort ingaan op mijn persoonlijke situatie op dat moment en met name op het verloop van mijn prille schrijverscarrière.
Die had in 2006 een bliksemstart gekend met een eerste roman waarvan miljoenen exemplaren waren verkocht. Ik was amper zesentwintig toen ik toetrad tot het selecte clubje van rijke en beroemde schrijvers en naar de top van de Amerikaanse bestsellerlijsten werd gelanceerd.
Maar ik zou al snel tot de ontdekking komen dat de roem zo zijn weerslag had: mensen die me van het begin af aan volgen, weten hoezeer het enorme succes van mijn eerste roman me uit balans zou brengen. Ik was zo verpletterd door de bekendheid dat ik niet meer tot schrijven in staat was. De schrijver was leeg, de inspiratie op, de bladzijden bleven blanco. De teloorgang.
Toen kwam de zaak Harry Quebert, waarvan u ongetwijfeld hebt gehoord. Op 12 juni 2008 werd het lichaam van Nola Kellergan, een meisje dat in 1975 op vijftienjarige leeftijd was verdwenen, opgegraven in de tuin van Harry Quebert, een levende legende uit de Amerikaanse literatuur. Die zaak trok ik me erg aan: Harry Quebert was mijn docent aan de universiteit maar vooral ook mijn beste vriend destijds. Ik kon niet geloven dat hij schuldig was. In een eenzame kruistocht trok ik door New Hampshire om mijn eigen onderzoek te doen. Hoewel het me uiteindelijk lukte zijn onschuld te bewijzen, zou onze vriendschap de geheimen die ik daarbij over hem ontdekte niet overleven.
Het onderzoek leverde me stof voor een boek, De waarheid over de zaak Harry Quebert, dat in het najaar van 2009 verscheen en zoveel succes had dat ik daarmee mijn naam als schrijver van nationaal belang vestigde. Dat boek was het bewijs waarop mijn lezers en de critici sinds mijn eerste roman hadden gewacht om me definitief in de schrijversstand te kunnen verheffen. Ik was niet langer een eendagsvlieg, een vallende ster die door de nacht was opgeslokt, een uitgebrand lopend vuurtje; ik was nu een door het publiek erkende schrijver die alle recht had zich onder zijn gelijken te scharen. Dat voelde als een enorme opluchting. Alsof ik mezelf had teruggevonden na drie jaar ronddolen in de woestijn van het succes.”

 

Joël Dicker (Genève, 16 juni 1985)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Silke Scheuermann op dit blog.

 

De lamp

Ik doe de deur open op een kier:
nog steeds de gang met de ouderwetse
lamp. Vroeger spookte het hier. Als ik vandaag
de trap op ga, weet ik nooit wat me in de kamer
te wachten staat. Zal de kamer zijn leeggeruimd,
koud en kaal? Is het een berging geworden voor
een verzameling Madonna’s? Hoe oud is hij eigenlijk
ondertussen, de kamer van mijn jeugd? Het is
de kam
er van mijn leven is geworden, is
zo vaak veranderd. Maar elke keer herkennen we elkaar weer.

Fosforescerend stof in het donker. De ruggen van de boeken
verzamelen stof. Woorden nauwelijks leesbaar, de snede verguld, de letters
ook. Dat was lang voordat ik begon te lezen, we lagen
in het water als narcissen. Het meer was van het huis net ver genoeg
weg om elkaar onopgemerkt te omarmen. Daarna
vluchtte ik de kamer in. De deur ging dicht. Ik wilde de ruggen
van de woordenboeken strelen, maar men had ze
haastig weggebracht. Waarheen? Ik stond daar alleen
met de muren. En dacht aan jou, alleen met de stenen.
Sterren tussen ons, zo’n helder licht
als de gang niet eens kan aanduiden. Ik
moest de kamer al weer uit
om jou te zoeken Ik ga. Steeds weer. Hij blijft.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)

 

En als toegift bij een andere verjaardag:

 

De dood der geliefden (als Baudelaire)

Ons wachten bedden vol van lichte geuren.
Er liggen divans, diep als graven, klaar.
De lucht is mooier boven hoven, waar
zich vreemde bloemen in ontluiken kleuren.

We zullen lang ons laatste uur betreuren.
Als fakkels branden onze harten zwaar.
Ze schijnen, dubbel in het spiegelpaar
van onze geest, naar eigen vlam te speuren.

Een avond valt tot rose-blauwe mystiek.
We vloeien samen in een licht, uniek
als grote tranen die van afscheid beven.

En later zal men ons een engel sturen
die, trouw en vrolijk, voor ons nieuw laat leven,
beroete spiegels en gedoofde vuren.

 

Frans Roumen (Wessem, 16 juni 1957)
Tristan en Isolde (De Dood) door Rogelio de Egusquiza, 1910  

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e juni ook mijn blog van 16 juni 2019 en ook mijn blog van 16 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.