Vanavond hebben alle mannen (C. J. Kelk), Carnavalsavond (Linda Pastan)

 

 

The Carnaval door Philippe Walle, 2023

 

Vanavond hebben alle mannen

Vanavond hebben alle mannen
sterren op hun hoofd gespannen,
kruizen op hun rug gedaan
en zijn naar het bal-masqué gegaan.

Vanavond hebben alle vrouwen
jurken met versierde mouwen.
Zij dragen bloemen overal
en trippelen naar het carnaval.

Vanavond hebben alle kinders
vleugels als verheugde vlinders –
en ze fladderen komiek
op de maat van de muziek…

 

C. J. Kelk (28 augustus 1901 – 25 december 1981)
Carnaval in Amsterdam, de geboorteplaats van C. J. Kelk

 

Carnival Evening door Henri Rousseau, 1886

 

Carnavalsavond

Ondanks de enorme avondlucht,
uitgespreid over het grootste deel van het canvas,
de maan niet meer
dan een doffe munt, saai en plat,

in een gedevalueerde koers;
ondanks dat de bomen zelf zo donker zijn,
zich naar boven uitstrekkend als smekelingen,
volkomen bladloos; ondanks wat een gezicht
zou kunnen zijn, ontdaan van gevoel, gekeerd
in hun richting,

stralen de twee kleine figuren
onderaan dit schilderij
dapper in hun carnavalskleding,
alsof de hele donker wordende wereld
de lichten dimt voor een party

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Linda Pastan (New York, 27 mei 1932)
Mardi Gras (Fat Tuesday) im New York, de geboorteplaats van Linda Pasta

 

Zie voor de schrijvers van de 11e februari ook mijn blog van 11 februari 2023 en ook mijn blog van 11 februari 2021 en ook mijn blog van 11 februari 2019 en eveneens mijn blog van 11 februari 2018 deel 2.

Zie ook alle tags voor carnaval op dit blog.

Johan Harstad, Bertolt Brecht

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit:  Hässelby. Het demonteren is begonnen (Vertaald door Paula Stevens)

“Ik zit in de stoel onder het linkerraam. Ik heb de rode sjaal die mijn vader heeft gebreid om mijn nek en draag één bruine wollen sok. De andere heeft hij niet meer af kunnen maken. Mijn vader is twee maanden geleden overleden. Dat is niets nieuws. Er gaan voortdurend vaders dood. Elke dag stort een groot aantal vaders over de rand van de afgrond. Zo hoort het ook. Ze lopen glimlachend binnen op de dag dat je voor het eerst je ogen opendoet, aaien je over je bol en houden je in hun armen. Ze brengen je een paar jaar lang naar de voetbaltraining, lenen je hamer en zaag zodat je een hut in het bos kunt bouwen en geven je op je kop als je ’s avonds te laat thuiskomt. Later vervagen ze, onmerkbaar. Tot ze doodgaan. Geen enkele vader is blijvend. Maar dat denken ze wel, allemaal. Mijn vader is in september gestorven. En om het maar eerlijk te zeggen, ik geloof bijna dat ik blij toe was. Ik schaamde me er toen voor, maar kon het niet helpen dat ik een soort opluchting voelde toen ik hoorde dat hij gestorven was, en een paar dagen later besloot ik het als iets goeds te beschouwen, een mogelijkheid om alles te veranderen. Mijn leven had te lang op pauze gestaan, het beeld had zich als het ware vastgebrand in het scherm, en ik was niet eens zelf vader geworden. Ik had al mijn tijd gebruikt om zoon te zijn. En die klus klaarde ik als de beste.
Mijn vader was negenenzeventig jaar toen het gebeurde. Hij zou zijn bridgevrienden ontmoeten, of bridgekennissen, kun je waarschijnlijk beter zeggen, maar daar kwam hij nooit aan. In plaats daarvan belandde hij op de afdeling Pathologie van het Karolinska Ziekenhuis, in de koelcel in de kelder, in een lade, bedekt met een laken en met een kaartje met zijn naam erop aan de brancard. Mijn vader werd geschept toen hij de straat wilde oversteken, door een vrachtwagen die te hard reed, midden op de Sveavg nota bene, een slappe steenworp van de plek waar Olof Palme twintig jaar eerder was doodgeschoten. Er is iets mis met die straat, dat heb ik altijd al gevonden. En de enige kennis die mijn vader zou ontmoeten was een vroegere buurman uit Göteborg genaamd Bo, die lijkschouwer in dat ziekenhuis bleek te zijn en toevallig die avond dienst had. Dat wil zeggen, ontmoeten is een groot woord. Ze kwamen elkaar in elk geval tegen, mijn vader kwam Bo Ohlsson tegen en hij merkte het niet, merkte niet dat hij werd herkend door een vroegere buurman van wiens bestaan hij niet op de hoogte was geweest, en dat deze man naar ons huis belde, naar onze telefoon, mijn en mijn vaders telefoon. Hij zei:
Hallo. Ongeveer zoals je andere Zweden begroet die je op Lanzarote tegenkomt. Hallo. Je vader is dood. Precies zo. Zonder verdere inleiding, opbouw. Het was een slecht verhaal, in het beste geval. Toen noemde hij zijn naam. En toen moest ik naar het ziekenhuis komen om te bevestigen dat ze de goeie vader hadden.”

 

Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

 

De Duitse dichter en schrijver Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg geboren. Zie ook alle tags voor Bertolt Brecht op dit blog.

 

AAN DE NAGEBORENEN

III

Gij die uit de voed te voorschijn zult komen
waarin wij zijn verdronken. gedenk
wanneer je over onze zwakheden spreekt,
ook de duistere tijden waaraan gij zijt ontkomen.

Wij waren het toch die door de klassenstrijd gingen,
vaker van landen wisselend dan van schoenen,
vertwijfeld, omdat er alleen onrecht heerste
en geen uitkomst.

Daarbij weten we toch :
ook de haat tegen de miserie graaft de rimpels,
ook de woede om het onrecht
maakt de stemmen heser. Ach, wij
die de bodem wilden effenen voor vriendelijkheid
konden zelf niet vriendelijk zijn.

Gij echter – als het zo ver gekomen is
dat de mens zijn medemens zal helpen –
gedenk ons dan met mededogen.

 

Vertaald door Mark Braet

 

Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e februari ook mijn blog van 10 februari 2022 en ook mijn blog van 10 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Kees Verheul, Elizabeth Bishop

De Nederlandse schrijver, vertaler, slavist en essayist Kees Verheul werd geboren in Hengelo op 9 februari 1940. Zie ook alle tags voor Kees Verheul op dit blog.

Uit: Rusland begint bij de IJssel – Dagboekfragmenten mei-juni 1984

“20/V Prettig om niet te hoeven aansluiten bij wat ik gisteren heb opgeschreven, het niet eens te hoeven overlezen, als bij een verhaal of een stuk voor een krant. Elke dag en elke aantekening zijn eigen vorm en inhoud. Wat waren de sterkste indrukken? De jongen die ik vanmorgen besloop tijdens de orthodoxe mis, tot ik schuin achter hem kwam te staan en hem nu en dan voorzichtig aanraakte. De zoals altijd feilloos en diep werkende combinatie van het erotische en religieuze. Hij was een jaar of achttien, had iets teers en ingetogens, ging ernstig op in de dienst. De kleine moedervlek op zijn kin waar een haar uit groeide, ontroerde me. Natuurlijk durfde ik hem bij het uitgaan van de kerk niet aan te spreken. Troostte mezelf met de mooie gedachte dat het zo, in alle eenzijdigheid en onbepaaldheid, beter was. Twee kaarsen gekocht en aangestoken: een voor Cees die ik vanmorgen tot zijn vreugde weer opbelde, om hem een goede reis voor Rome te wensen. Gegrepen door de golven van collectieve emotie die tijdens het gezang door de kerk sloegen – vooral bij het ‘Christus is opgestaan’, waarvan ik niet wist dat het zo lang na Pasen nog klonk – het stond ook in kermisachtige lampjes boven de doorgang naar de middenruimte. Kon niet nalaten aan het eind van de dienst in de rij te gaan staan om, voor het eerst in mijn leven, het kruis te kussen, natuurlijk achter de in stilte aanbeden jongeman. Op het laatste moment schoof zich een dik oud vrouwtje tussen ons in, zodat niet zíjn lippen vlak voor de mijne het kruis beroerd hadden, maar haar aanraking er tussen lag. Moest inwendig lachen: je verdiende loon! het gevoel van opgenomen te zijn in iets essentieels en dierbaars verdween er niet door. Als ik ergens bij wil horen, al is het maar zo lang als het duurt, dan is het dit. Tijdens de dienst heerste er één groot levend gevoel, zowel bij de celebranten als bij het heen en weer schuifelende, kaarsen aanstekende en zich individueel, in opwellingen bekruisende ‘volk’. De gezichten van althans twee van de mannen in gewaad kwamen me sympathiek voor, vriendelijk, intelligent en doorleefd. Het viel me ook op dat veel van de oude vrouwen in de kerk met een stok liepen, net als ik in verband met mijn pijnlijke ingezwachtelde enkel.
Tussen de voorbijgangers op straat de gedachte: zijn dit mijn vijanden, moeten we hier raketten op richten? Dacht aan Pasternak die in een – niet al te goed – gedicht de anonieme landgenoten die hij in een trein ziet, ‘verafgoodt’. Dat zelfde gevoel heb ik hier ook. Is het sentimentaliteit en moet ik meer denken aan het lot van Misja? Dat kan niet, want ik denk er de hele dag aan.
Om vier uur afgesproken bij de D’s te komen eten. De balkondeur staat open en laat een zee van jong groen zien – ze wonen op de vijfde verdieping, op boomkruinhoogte. De lucht plotseling dreigend betrokken. Als er verweg een onweersflits te zien is mompelt Xenia Pasternaks titel ‘Ogenblikkelijk onweer voor eeuwig’. Het is ook een van mijn favoriete titels en herkenning – ik denk ook aan de ‘honderd verblindende foto’s’ die het onweer in dat gedicht neemt – geeft het samen naar de donderwolken kijken voor een paar zwijgende seconden een voelbare diepte.”

 

Kees Verheul (Hengelo, 9 februari 1940)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Bishop werd geboren op 8 februari 1911 in Worcester, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bishop op dit blog.

 

Een zomerdroom

Naar de verzakte werf
konden maar weinig boten komen.
De bevolking telde twee reuzen,
een idioot, een dwerg,

een vriendelijke winkelier
dommelend achter zijn toonbank,
en onze aardige hospita –
de dwerg naaide haar kleren.

De idioot kon worden verleid
met geplukte bramen,
maar gooide die meteen weer weg.
De gekrompen naaister lachte gevleid.

Aan zee gelegen
blauw als een makreel
ons pension, streperig
alsof het had gehuild.

Buitensporige geraniums
dromden voor de ramen,
de vloeren, belegd met
losse stukken zeil, glommen.

Iedere nacht spitsten wij de oren
hopend op een ransuil.
In de spitse vlam van de lamp
glansde het behang.

De stotterende reus
was de zoon van de hospita
en zat op de trap te mompelen
boven een oude grammatica.

Hij was somber,
maar zij opgewekt.
De slaapkamer was koud
het veren bed benauwend.

We werden in het donker gewekt
door de slaapwandelende beek
onderweg naar zee,
hoorbaar dromend nog.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e februari ook mijn blog van 9 februari 2022 en ook mijn blog van 9 februari 2019 en mijn blog van 9 februari 2017 en ook alle drie blogs van 9 februari 2014.

Rachel Cusk, Elizabeth Bishop

De Canadese schrijfster Rachel Cusk werd geboren op 8 februari 1967 in Saskatoon. Zie ook alle tags voor Rachel Cusk op dit blog.

Uit: Second Place

“I once told you, Jeffers, about the time I met the devil on a train leaving Paris, and about how after that meeting the evil that usually lies undisturbed beneath the surface of things rose up and disgorged itself over every part of life. It was like a contamination, Jeffers: it got into everything and turned it bad. I don’t think I realised how many parts of life there were, until each one of them began to release its capacity for badness. I know you’ve always known about such things, and have written about them, even when others didn’t want to hear and found it tiresome to dwell on what was wicked and wrong. Nonetheless you carried on, building a shelter for people to use when things went wrong for them too. And go wrong they always do!
Fear is a habit like any other, and habits kill what is essential in ourselves. I was left with a kind of blankness, Jeffers, from those years of being afraid. I kept on expecting things to jump out at me – I kept expecting to hear the same laughter of that devil I heard the day he pursued me up and down the train. It was the middle of the afternoon and very hot, and the carriages were crowded enough that I thought I could get away from him merely by going and sitting somewhere else. But every time I moved my seat, a few minutes later there he’d be, sprawled across from me and laughing. What did he want with me, Jeffers? He was horrible in appearance, yellow and bloated with bloodshot bile-coloured eyes, and when he laughed he showed dirty teeth with one entirely black tooth right in the middle. He wore earrings and dandyish clothes that were soiled with the sweat that came pouring out of him. The more he sweated, the more he laughed! And he gabbled non-stop, in a language I couldn’t recognise – but it was loud, and full of what sounded like curses. You couldn’t exactly ignore it, and yet that was precisely what all the people in the carriages did. He had a girl with him, Jeffers, a shocking little creature, nothing more than a painted child who was barely clothed – she sat on his knee with parted lips and the soft gaze of a dumb animal while he fondled her, and nobody said or did a thing to stop him. Of all the people on that train, was it true that the one most likely to try was me? Perhaps he followed me up and down the carriages to tempt me into it. But it was not my own country: I was only passing through, going back to a home I thought of with secret dread, and it didn’t seem up to me to stop him. It’s so easy to think you don’t matter all that much at the very moment when your moral duty as a self is most exposed. If I’d stood up to him, perhaps all the things that happened afterwards wouldn’t have occurred. But for once I thought, let someone else do it! And that is how we lose control over our own destinies.”

 

Rachel Cusk (Saskatoon, 8 februari 1967)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Bishop werd geboren op 8 februari 1911 in Worcester, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bishop op dit blog.

 

De baai

(Op mijn verjaardag)

Bij eb, zoals nu, hoe helder niet het water.
Brokkelende ribben mergel steken wit zinderend uit,
de boten liggen op het droge, de palen droog als luciferhoutjes.
Eerder opslorpend dan opgeslorpt te worden,
maakt het water in de baai niets nat,
de kleur van een gasvlam in zijn laagste stand gedraaid.
Je kunt ruiken hoe het in gas verandert; als je Baudelaire was
zou je waarschijnlijk horen hoe het in marimbamuziek verandert.
De okeren kleine baggermolen, aan het eind van het haventje in bedrijf,
ratelt reeds zijn droge perfect onbeklemtoonde claves.
De vogels zijn buitenmaats. Pelikanen storten zich,
onnodig hard dunkt mij, in dit bijzondere gas,
als pikhouwelen
en komen zelden met iets toonbaars boven,
vliegen dan weg met grappig ellebogenwerk.
Zwartwitte fregatvogels zeilen
op onmerkbare windstromen
en openen hun staarten als een gebogen reeks scharen
of spannen ze als vorkbenen tot zij in trilling raken.
De slonzige sponsboten lopen binnen
met het gedienstige air van jachthonden,
stijf staand van strooien speren en haken
en volgehangen met schommelende sponzen.
Er loopt een hek van kippengaas langs het haventje
waar, blinkend als kleine ploegijzers,
de blauwgrijze haaienstaarten voor de Chinese restaurants
te drogen worden gehangen.
Sommige witte bootjes liggen nog tegen elkaar gestapeld
of op hun zij, lekgeslagen
en nog niet geborgen, zo het ooit gebeurt, na de laatste hevige storm,
als opengescheurde, onbeantwoorde brieven.
De baai ligt bezaaid met oude correspondenties.
Klak. Klak. Zo maalt de baggermolen
en brengt een druipende kaak vol mergel boven.
Al deze slordige drukte houdt aan,
vreselijk maar vrolijk.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e februari ook mijn blog van 8 februari 2019 en ook mijn blog van 8 februari 2015.

Charles Dickens, Lioba Happel

De Engelse schrijver Charles Dickens werd geboren op 7 februari 1812 in Landport. Zie ook alle tags voor Charles Dickens op dit blog.

Uit: The Old Curiosity Shop

“Night is generally my time for walking. In the summer I often leave home early in the morning, and roam about fields and lanes all day, or even escape for days or weeks together; but, saving in the country, I seldom go out until after dark, though, Heaven be thanked, I love its light and feel the cheerfulness it sheds upon the earth, as much as any creature living.
I have fallen insensibly into this habit, both because it favours my infirmity and because it affords me greater opportunity of speculating on the characters and occupations of those who fill the streets. The glare and hurry of broad noon are not adapted to idle pursuits like mine; a glimpse of passing faces caught by the light of a street-lamp or a shop window is often better for my purpose than their full revelation in the daylight; and, if I must add the truth, night is kinder in this respect than day, which too often destroys an air-built castle at the moment of its completion, without the least ceremony or remorse.
That constant pacing to and fro, that never-ending restlessness, that incessant tread of feet wearing the rough stones smooth and glossy–is it not a wonder how the dwellers in narrows ways can bear to hear it! Think of a sick man in such a place as Saint Martin’s Court, listening to the footsteps, and in the midst of pain and weariness obliged, despite himself (as though it were a task he must perform) to detect the child’s step from the man’s, the slipshod beggar from the booted exquisite, the lounging from the busy, the dull heel of the sauntering outcast from the quick tread of an expectant pleasure-seeker–think of the hum and noise always being present to his sense, and of the stream of life that will not stop, pouring on, on, on, through all his restless dreams, as if he were condemned to lie, dead but conscious, in a noisy churchyard, and had no hope of rest for centuries to come.
Then, the crowds for ever passing and repassing on the bridges (on those which are free of toil at last), where many stop on fine evenings looking listlessly down upon the water with some vague idea that by and by it runs between green banks which grow wider and wider until at last it joins the broad vast sea–where some halt to rest from heavy loads and think as they look over the parapet that to smoke and lounge away one’s life, and lie sleeping in the sun upon a hot tarpaulin, in a dull, slow, sluggish barge, must be happiness unalloyed–and where some, and a very different class, pause with heaver loads than they, remembering to have heard or read in old time that drowning was not a hard death, but of all means of suicide
the easiest and best.”

 

Charles Dickens (7 februari 1812 – 9 juni 1870)

 

De Duitse dichteres, schrijfster en vertaalster Lioba Happel werd geboren op 7 februari 1957 in Aschaffenburg. Zie ook alle tags voor Lioba Happel op dit blog.

 

HOE STRAK zijn de grenzen verdeeld over de hemel
Hoe koppig mijn voorhoofd aan het raam
Waarheen de wind vandaag zijn berichten stuurde
Met harde handen

Opdrachten mij aan hem te onderwerpen
Verzoeken om hem te ontmoeten

’s Nachts van sneeuwdauw nat geworden gezichten
Een trekken een uit elkaar
Tevoorschijn dromen

Ik doe alsof ik blind ben

Tot aan de ochtend tot het maart is
Totdat ik met een schok rechtop schiet, mijn geheel
Tot nu toe geleefde leven opstaat

Mij aankijkt

En met bulderend gelach
Achteruit afdaalt in de
Onherroepelijke de voorbijgegane tijd

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Lioba Happel (Aschaffenburg, 7 februari 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e februari ook mijn blog van 7 februari 2019 en eveneens mijn blog van 7 februari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Thomas von Steinaecker, Heinz Kahlau

De Duitse schrijver en journalist Thomas von Steinaecker werd geboren op 6 februari 1977 in Traunstein. Zie ook alle tags voor Thomas von Steinaecker op dit blog.

Uit: Die Privilegierten

„Auf den schwankenden Ästen der Baumreihe an der Grenze zur Lichtung hockten die Rohrweihen. Obwohl die meisten von ihnen noch nie einen richtigen Winter miterlebt haben konnten, musste ihr Instinkt ihnen gesagt haben, dass die Gräser bald von den kleinen Nagern zittern würden, die sich noch vor dem ersten Schnee in den nächsten Stunden Vorräte und einen Platz zum Überwintern suchen würden. Ich hatte meinen Big Boy unter dem Bett vergessen. Ich war überzeugt, an diesem Tag sicher zu sein. Keine Situation, die mehr als ein Messer erfordern würde. Ich musste mich nur von den Flughunden fernhalten. Dennoch nahm ich mir vor, von nun an die Hütte nicht mehr ohne Gewehr zu verlassen. Unter dem Blick der Habichtverwandten trat ich in den kalten Schatten des
Waldes. Nach ein paar Metern drehte ich mich um. Hinter mir war die Wiese zu einer grellen Masse zerflossen, in deren Licht nichts mehr zu erkennen war. Nach wenigen Schritten wurde ich fündig. Im Dickicht leuchtete es. Ich bog den Farn zur Seite. Zwischen Moospolstern stand eine etwa fünf Zentimeter hohe Blume, die, soweit ich mich erinnerte, noch in keinem meiner Verzeichnisse auftauchte. Es konnte sich um eine neue Art handeln, vielleicht aber auch bloß um eine Mutation. Die Pflanze, möglicherweise zur Familie der Ericales gehörig, besaß genau fünfzehn offen-glockige gelbe Blütenblätter mit rosafarbenen Staubblättern und einem Griffel, der von einer dunkelvioletten Narbe gekrönt wurde. Behutsam drehte ich einen der robusten Stängel aus dem lockeren Erdreich. Der winzige Samen, der durch meine Lupe am Ende der haarfeinen Wurzel zu erkennen war, hatte den Jahreszeitenwechsel offenbar sofort registriert. Er hatte getrieben. Der süße, schokoladige Duft, den die Blütenblätter verströmten, besaß eine starke Wirkung, die aus der Not geboren war: Wo anderen Blumen Wochen blieben, um bestäubt zu werden, hatten sie wohl nur Tage. Mit Erfolg. Im Gegenlicht, das zwischen den Stämmen in Streifen einfiel, glitzerten Insekte
nwolken. Jetzt bereute ich es, nicht meinen Kescher mitgenommen zu haben. Aber natürlich wäre ich völlig außerstande gewesen, auf Jagd zu gehen. Diese Zeiten waren vorbei. Ich habe mich oft gefragt, was in den Pflanzen in dem Moment, da ich sie abbreche, vorgehen mag. Ich bin immer zum selben Schluss gelangt. Für sie ist die Welt in zwei Felder geteilt. Lebewesen existieren für sie nicht, keine Tiere, keine Menschen, auch keine anderen Pflanzen, kein Hass, keine Liebe. Nur dies: Licht und Nicht-Licht. Ich war das Nicht-Licht. Allein diese kleine Aktion, die früher nur eine Winzigkeit in meinem Tagesablauf gebildet hätte, hatte mich merklich angestrengt. Trotz der Ibus hatten sich die Schmerzen in meinen Gliedern verstärkt, sie brannten.“

 

Thomas von Steinaecker (Traunstein, 6 februari 1977)

 

De Duitse dichter en schrijver Heinz Kahlau werd op 6 februari 1931 geboren in het dorpje Drewitz. Zie ook alle tags voor Heinz Kahlau op dit blog.

 

Alles wat waar is

Alles wat waar is
kan stil zijn.

In stilte rijpen de vruchten.
Bladeren vallen in stilte.
Stom bedekt de sneeuw ze,
Zachtjes bevriest het meer –
De dood komt als slaap.

Voortplanting gaat in stilte.
Zonlicht schreeuwt niet.
Niemand hoort het als de sneeuw verdwijnt.
Alle grassen komen uit de aarde –
stom.
Als bloemen opengaan,
dreunt het niet.

Alles wat waar is
kan stil zijn.
Voor onze oren.
Geen mens kan horen
wat de uil hoort.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Heinz Kahlau (6 februari 1931 – 6 april 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e februari ook mijn blog van 6 februari 2023 en ook mijn blog van 6 februari 2019 en ook mijn blog van 6 februari 2011 deel 2.

Geert Buelens, Heinz Kahlau

De Vlaamse dichter, essayist en columnist Geert Buelens werd geboren in Duffel op 5 februari 1971. Zie ook alle tags voor Geert Buelens op dit blog.

 

Middenklasse (Rag)

We klampen ons vast
aan elke wielklem die op ons pad
komt als gelegen, als tenminste iets
dat ons gegund blijft

Maar wat blijft er over
wat komt tot ons als onverdeeld

We vieren openingen en sluitingen
die uit oost en zuid komen aangewaaid
We grijpen kansen die zich voordoen
als aan de laatste schooier

Wat een tocht leek op Discovery Channel
speelt zich af in ieders ondergrond

Voorwaarts, voorwaarts spelt het parool,
wat er te redden valt wanneer de storm
opsteekt en het schroot wappert
als van blikken de blues

Omhelzen we de ruilhandel,
de vindingrijkheid van een wakker vuur

 

Danspartijen (Zedenkomedie)

Blijgezind gehuppel in de bergen
zijn we daarom thuis vertrokken
zijn we jivend in een kring gaan staan
om uitbetaald te worden in
belminuten of pruiken van barbiehaar

Wat is er geworden van het telraam
waarmee aan stukwerk werd gedaan
wat van de foxtrot,
bevriende ledematen
en matrozen

We zitten onszelf in de weg
en knagen op rotjes
en limoenen

Scheelzien tot het ochtend wordt
verknoopt al in de gloria
van waar geen eind aan komt

 

Open deur (Huisvredebreuk)

Er kwam een vreemde door
die rommelde in laden
en geld meenam
uit een vorige eeuw

Onbruikbaar goed
verdwenen uit de koers-
tabellen, verworden
tot gekleurd papier

Voor de valutablinde
viel hier niets to halen
Voor wie wel
wie zocht

Bezitsverlies is onvermijdelijk
ook ongevraagd
wordt er gedeeld

 

Geert Buelens (Duffel, 5 februari 1971)

 

De Duitse dichter en schrijver Heinz Kahlau werd op 6 februari 1931 geboren in het dorpje Drewitz. Zie ook alle tags voor Heinz Kahlau op dit blog.

 

Weet je dat perzikbloesems

Weet je dat perzikbloesems
van binnen verdrietig zijn?
Zij hebben namelijk ’s nachts
gehuild,
omdat ze zo verlangden
naar de wind
en naar de zon,
die toch ’s nachts niet schijnt.
Weet jij,
dat zo jouw ogen ook zijn?

 

Mijn hoop

Op jouw leeftijd, mijn kind,
heeft Ieder mens nog redenen
om aan te nemen
dat hij zowel
vliegen als lopen zou
kunnen leren

ik kijk er wel voor uit
je wijzer te maken.

Misschien
ben toch ik het,
die zich vergist.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Heinz Kahlau (6 februari 1931 – 6 april 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e februari ook mijn blog van 5 februari 2021 en ook mijn blog van 5 februari 2019.

Ben Lerner

De Amerikaanse dichter, schrijver, essayist en criticus Benjamin S. (Ben) Lerner werd geboren op 4 februari 1979 in Topeka, Kansas. Zie ook alle tags voor Ben Lerner op dit blog.

 

jumpsuits . . .

jumpsuits, they have changed
paintings, I
behind the concertina wire
can’t look at it anymore, that wall
across which shadows play
Sorry to be vague
at such an hour. Were you
When I called, I heard
my voice

anywhere near waking
in the background
Strange, reversible lines, I thought
he was dead. He is
better of it, pushing the glass
away. How many songs
can it hold, that thing
I’ve seen in windows, has it changed
singing, or

hooded figures
I didn’t know
it had a camera, some features are
The blue of links, obscure
beneath the face, the green
We still don’t have a word for
Simulated drowning in
embedded streams
a perfect world

 

By any measure

By any measure, it was endless
winter. Emulsions with
Then circled the lake like
This is it. This April will be
Inadequate sensitivity to green. I rose
early, erased for an hour
Silk-brush and ax
I’d like to think I’m a different person
latent image fading

around the edges and ears
Overall a tighter face
now. Is it so hard for you to understand
From the drop-down menu
In a cluster of eight poems, I selected
sleep, but could not
I decided to change everything
Composed entirely of stills
or fade into the trees

but could not
remember the dream
save for one brief shot
of a woman opening her eyes
Ari, pick up. I’m a different person
In a perfect world, this would be
April, or an associated concept
Green to the touch
several feet away

 

The bird’s-eye view

The bird’s-eye view abstracted from the bird. Cover me, says the soldier on the screen, I’m going in. We have the sense of being convinced, but of what? And by whom? The public is a hypothetical hole, a realm of pure disappearance, from which celestial matter explodes. I believe I can speak for everyone, begins the president, when I say famous last words.

 

Thematische index

Gedichten over nacht
en aanverwante gedichten. Schilderijen
over nacht,
slaap, dood en
de sterren.
Ik ken nog een gedicht van
school onder de sterren, maar
hoor niet bij een school
van poëzie.
Straal vergeten. Ik herinner me alleen
dat het zich afspeelde in de wereld en dat het thema
uiteenging.

Gedichten
over sterren en
hoe ze worden uitgewist door straat-
verlichting,
straten
in een gedicht over kracht
en de scholen daarin. We leerden
alles over de nacht op de universiteit,
hoe die van toepassing is,
avondschool onder de sterren waar we
de liefde
als onderwerp namen. Ik voltooide mijn studie van vorm

en vergat het.
Vannacht,
gedichten over de zomer
en de sterren gesorteerd per tijdperk
boven mij.
Ook gedichten over verdriet
en dans. Ik dacht dat ik naar je toe zou komen
met deze thema’s
als mijn zintuigen.
Herinner je je mij nog
van de wereld?
Ik speelde me daar af en we spraken

op het gras, vergeleken iets
met gevangenis, iets
met film.
Gedichten over dromen
als motten bij straatverlichting
tot de clichés
gloeien, zachte
gloed van het scherm
geeft af op onze handen,
blauwdrukken op de vensters.
Wat pretentieus
om nu te leven,

en al helemaal om te herleven
als poëzie en gedichten
geregistreerd naar
hun cadensen die op ons neerdalen terwijl
ze uiteengaan. Het was belangrijk om uiteen te gaan
gisteren
in seriewerk over lichten
zodat afstand bezit kon nemen van de stem
en zich tot jou kon richten
vannacht.
Gedichten over jou, proza-
gedichten.

 

Vertaald door Arthur Wevers

 

Ben Lerner (Topeka, 4 februari 1979)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e februari ook mijn blog van 4 februari 2019 en eveneens mijn blog van 4 februari 2018 deel 1 en ook deel 2.

Georg Trakl, Ferdinand Schmatz

De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog.

 

Frühling der Seele

Aufschrei im Schlaf; durch schwarze Gassen stürzt der Wind,
Das Blau des Frühlings winkt durch brechendes Geäst,
Purpurner Nachttau und es erlöschen rings die Sterne.
Grünlich dämmert der Fluß, silbern die alten Alleen
Und die Türme der Stadt. O sanfte Trunkenheit
Im gleitenden Kahn und die dunklen Rufe der Amsel
In kindlichen Gärten. Schon lichtet sich der rosige Flor.

Feierlich rauschen die Wasser. O die feuchten Schatten der Au,
Das schreitende Tier; Grünendes, Blütengezweig
Rührt die kristallene Stirne; schimmernder Schaukelkahn.
Leise tönt die Sonne im Rosengewölk am Hügel.
Groß ist die Stille des Tannenwalds, die ernsten Schatten am Fluß.

Reinheit! Reinheit! Wo sind die furchtbaren Pfade des Todes,
Des grauen steinernen Schweigens, die Felsen der Nacht
Und die friedlosen Schatten? Strahlender Sonnenabgrund.

Schwester, da ich dich fand an einsamer Lichtung
Des Waldes und Mittag war und groß das Schweigen des Tiers;
Weiße unter wilder Eiche, und es blühte silbern der Dorn.
Gewaltiges Sterben und die singende Flamme im Herzen.

Dunkler umfließen die Wasser die schönen Spiele der Fische.
Stunde der Trauer, schweigender Anblick der Sonne;
Es ist die Seele ein Fremdes auf Erden. Geistlich dämmert
Bläue über dem verhauenen Wald und es läutet
Lange eine dunkle Glocke im Dorf; friedlich Geleit.
Stille blüht die Myrthe über den weißen Lidern des Toten.

Leise tönen die Wasser im sinkenden Nachmittag
Und es grünet dunkler die Wildnis am Ufer, Freude im rosigen Wind;
Der sanfte Gesang des Bruders am Abendhügel.

 

Drei Träume

I
Mich däucht, ich träumte von Blätterfall,
Von weiten Wäldern und dunklen Seen,
Von trauriger Worte Widerhall –
Doch könnt’ ich ihren Sinn nicht verstehn.
Mich däucht, ich träumte von Sternenfall,
Von blasser Augen weinendem Flehn,
Von eines Lächelns Widerhall –
Doch könnt’ ich seinen Sinn nicht verstehn.
Wie Blätterfall, wie Sternenfall,
So sah ich mich ewig kommen und gehn,
Eines Traumes unsterblicher Widerhall –
Doch könnt’ ich seinen Sinn nicht verstehn.

 

Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914)
Portret door Zoran Maslic, 2021

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Ferdinand Schmatz werd geboren op 3 februari 1953 in Korneuburg. Zie ook alle tags voor Ferdinand Schmatz op dit blog.

 

spreken, over tandslijpen erna

onder in het dier
grijpt zich iets vast
in de tand – de tijd – en slijpt
boven de ogen hoog in het denken
wat gezien is om in schrijven
wenkt het bewaarde het schrift uit  
tot in het bij monde gezegde

waar lippen de bladen
tot tekens bewegen
van bamboe tot papier
omhoog jagen het oog in
het achter eigen staven
weggeslotene kussen

waar het vuur naar feest kantelt
en de nacht begint na te praten
de bittere bries van de dag
– zoet wordt zout –
in mallen opgetast de zinnen
gegoten uit letters in zwart
die al slijpend de dingen verfraaien

voor de klankbouw de lijst vormen
in het donker, van bloed
waar de tand het gesprokene was
de werkers daar aanzet tot kauwen
zodat wisselwoorden
in toonveranderingen
hoorbaar worden
schaduwen

naar de regel van in de kring handen geven
volgt elke versvoet in de maat van de hakken
gezet onder palmen
slaan in het hout
klinken in de botsing der ogen
zintuig onteigende vruchten

wimper geeft ooglid de aanwijzing:
geniet ervan de dag te lezen
van het trots uitspreken van fouten
– ze zijn zout in de zinnensoep –
van begrijpen tot gissen verheven
de feiten van spreuken verlost

van de mond opgebladerd
verandert het ritme
de zintuigen terug in
eenmaal gaande de angst
voor de terugkeer van ´t zelfde
meteen (als) op jacht

 

Vertaald door Tonnus Oosterhoff

 

Ferdinand Schmatz (Korneuburg, 3 februai 1953)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e februari ook mijn blog van 3 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Nunc dimittis (Cordula Wöhler), Günter Eich

 

 

De presentatie in de tempel door Luis de Morales, 1562

 

Nunc dimittis

Wem hab’ ich mein Herz und mein Leben geschenkt?
O Jesus, nur Dir – Dir allein!
Wo hab’ ich’s verborgen und tief es versenkt?
Hier in des Altares Schrein!
Wen hab’ ich als Wächter darüber gestellt?
O, das ist das – „ewige Licht!“
Und wo ist mein Himmel und wo meine Welt?
Nur hier, wo sein Strahl zu mir spricht!

Was sagt es mir leis’ denn bei Tag und bei Nacht?
O, Nichts, als von Ihm, meinem Herrn!
Und was hat mein Herz denn so glücklich gemacht?
Dass immer mehr lieben es lern’!
Und wie tut’s Ihn lieben, dies glückliche Herz?
So, dass es gern Alles Ihm gibt!
Und was ist sein Kummer, sein einziger Schmerz?
Ach, dass es nicht mehr noch Ihn liebt!

Und was ist sein Bitten und tägliches Fleh’n?
„Herr, leben und sterben für Dich!“
Und was ist der Tag, den zumeist ich ersehn’?
Ach, wann kommt doch Lichtmess für mich!
Und was ist das Lied, das am liebsten ich sang’?
Ach Gott, – „Nunc dimittis“ allein!
O, wenn nur erst das einst zu Lichtmess erklang’,
Dann wollt’ ich am glücklichsten sein!

 

Cordula Wöhler (17 juni 1845 – 6 februari 1916)
De St.-Johannis-Kirche in Malchin, de geboorteplaats van Cordula Wöhler

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Namen

Namen met een i
of namen met een o,
vergeefs probeer ik
me medeklinkers
te herinneren.

Het ruist langs
als het ruisen in de telefoon,
als als.
Ik luister gespannen.
Veel gesprekken
in het jaar 1200,
ze gaan over mij,
maar de uitspraak is anders,
ik heb er moeite mee.
Iemand met een a praat
op me in,
een soort handdruk,
die ik niet beantwoord,
een slok wijn,
opgedroogd,
een u die overbleef,
een vergeefse i-grec.

 

Vertaald door Jan Gielkens

 

Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)

 

Zie ook alle tags voor Maria Lichtmis op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 2e februari ook mijn blog van 2 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.