Jeroen Brouwers, Ulla Hahn, Monika Rinck

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Alles echt gebeurd

“Thans ben ik 371/2 jaar in leven. `Veel meegemaakt.’ Veel veroorzaakt, veel ondergaan, – oorlog en vrede, liefde en dood. Nergens thuis en toch het lichtje in de verte wel gevonden. Verdwaald en toch het spoor van broodkruimpjes wel weer aangetroffen. Eenzaam en toch bijtijds weer op het schootje kunnen klimmen. Wie nu geen huis heeft, hoeft er ook niet meer aan te beginnen. Wie nu er blijk van geeft nog altijd niets te hebben geleerd, die moet maar dom blijven. Dit is het midden mijns levens, de zomer van mijn bestaan. Al mijn knopjes zijn opengebroken, ik sta volop in de bloemen, ik verspreid een geur waarvan men zegt wel wel, ik bloei me te barsten. Ben ik gelukkig? Mij dunkt, dat is wat anders, al ben ik de laatste jaren niet ongelukkig. Ik mag niet mopperen, ten slotte, en ik mag wel dankbaar zijn ook, uiteindelijk.
Lichamelijk en psychisch behoor ik tot wat gangbaar is. Ik hoef mij niet gezeten in een wagentje of hangend tussen krukken voort te bewegen. Ik heb niet een ijzeren haak in plaats van een hand. ik ben niet astmatisch, slechthorend, kleurenblind, scheel, tandeloos, voor mijn jaren kaal. Ik word niet ontsierd door wratten, wijnvlekken, een bochel, een dwerggestalte. Ik lijd niet aan strotstank. ik ga zonder medicijnen door het leven. Ik ben precies zoals het moet en alles functioneert naar behoren. ‘Mooi’ ben ik niet. Ik ben bijvoorbeeld nogal lijvig. Geestelijk: – geen greintje gekte. Niet fobisch, niet neurotisch, niet psychotisch. Beetje bang in het donker, soms een beetje paranoia, soms wat angst bij sociaal verkeer. Nu en dan de angstdroom, nu en dan het apocalyptisch visioen. Niks aan de hand. Dankzij het feit dat ik ben ‘aangepast’ vorm ik geen gevaar op de weg. Ik ben niet verslaafd aan geestverplaatsende vochten of dampen, niet moordlustig, niet zwakbegaafd. Ik ben geen perverserik en geen maniak. Paranormale gaven bezit ik niet. Karakter: – zeer aimabel. Niks geen slechtigheid aan mij te bespeuren, attent en beleefd, geen vlieg kwaad. Wel cholerisch, niet rancuneus. Neiging tot sentimentaliteit. ‘Rouw. Sterrebeeld: Stier. Verdediger en koesteraar van de eigen plek. Waar ik woon plant ik een boom. Grote orde op zaken, afspraken worden nagekomen, man van de klok, leesbaar handschrift. Kunstminnend, maar uitermate kritisch. Zo gangbaar ben ik dus, en ook overigens heb ik geweldig geboft. ik ben van het blanke ras. Ik ben van het mannelijk geslacht. Ik ben geen homoseksueel. Ik ben geen jood. ik woon (weer) in Nederland.
De middelbare jaren stap ik lachend tegemoet. Op feestjes draag ik mijn speelpakje, bij de barbecue-party mijn blazertje, bij meer plechtige vertoningen mijn strakke pak met vest en stropdas. Haar knippen vindt op tijd en stond plaats. Zelfs een snor laat ik niet groeien, zelfs een zonnebril zet ik niet op als de zon niet schijnt. ik zou graag in een knalgele auto rijden, maar ik rijd in een decent blauwe. De zestiger jaren zijn voorbij, mijn jeugd is ook voorbij. Thans ben ik bang om op welke wijze dan ook er anders uit te zien, of mij anders te gedragen, dan gangbaar is en ‘normaal’ wordt gevonden. Mijn angst voor niet-normaalheid. Ik weet waar die wortelt.”

 

Jeroen Brouwers (30 april 1940 – 11 mei 2022)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Ulla Hahn werd geboren op 30 april 1946 in Brachthausen. Zie ook alle tags voor Ulla Hahn op dit blog.

 

Voorgeschreven

Dit verlangen
om je bij je naam te noemen
Deze angst
om je bij je naam te noemen

Dit verlangen
om woord te houden
Deze angst
slechts woord te houden

Dit verlangen naar een leven
dat geen gedicht wordt
Deze angst voor een gedicht
dat op een leven vooruitloopt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ulla Hahn (Brachthausen, 30 april 1946)

 

De Duitse dichteres en essayiste Monika Rinck werd geboren op 29 april 1969 in Zweibrücken. Zie ook alle tags voor Monika Rinck op dit blog.

 

gemoedsleer

Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen: je kunt hier ronduit
niet in alle ruwheid naar binnen gaan. Vreemd, ik kan jullie helemaal niet horen,
omdat ik zo schreeuw, waarschijnlijk. Ik draag mijn toorn als een hertengewei
Ik heb de ruimtes waar moois gebeurde heuphoog met bouillon laten vollopen,
ik heb de fluit overblazen, de posthoorn, tegen het mondstuk sprongen
mijn lippen open. Ik woedde, ik woed. Ik rookte, ik rook. Ik zing, scherts,
kus, slaap. Ik staarde en staar in het wit. Ik heb liederen in me
en een zeis. Het is Schluss, zegt de zeis me. En alsof het
donkerder en helderder is, verschijnt het verwoeste dorp. Door de afgrond
van mijn ziel trekt een kudde. Waar is de fluit dan? Weet ik niet.
Verkneukelend vee graast op verrotte weides a a a akelige klaver.
Morgen wordt het zelf geslacht, gevild, afgeknaagd, ingemaakt,
verkondigt de zeis. Niemand gelooft hem hoewel niemand hem weerspreekt.
Het is de op zijn kop gezette, van boven tot onder vervuilde idylle.
Het schijnt dat het einde van de lieftalligheid gekomen is. Hier moet ik helaas afsluiten.
Van harte het beste wenst je maagd je toe. Watch me explode.

 

Vertaald door Miek Zwamborn

 

Monika Rinck (Zweibrücken, 29 april 1969)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e april ook mijn blog van 30 april 2020 en eveneens mijn blog van 30 april 2018 en ook mijn blog van 30 april 2016 deel 1 en eveneens deel 2.

In Memoriam Paul Auster

In Memoriam Paul Auster

De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Paul Auster is op dinsdag, 30 april,  op 77-jarige leeftijd overleden. Paul Auster werd geboren op 3 februari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Paul Auster op dit blog.

Uit: City of Glass

“Motion was of the essence, the act of putting one foot in front of the other and allowing himself to follow the drift of his own body. By wandering aimlessly, all places became equal, and it no longer mattered where he was. On his best walks, he was able to feel that he was nowhere. And this, finally, was all he ever asked of things: to be nowhere. New York was the nowhere he had built around himself, and he realized that he had no intention of ever leaving it again.
In the past, Quinn had been more ambitious. As a young man he had published several books of poetry, had written plays, critical essays, and had worked on a number of long translations. But quite abruptly, he had given up all that. A part of him had died, he told his friends, and he did not want it coming back to haunt him. It was then that he had taken on the name of William Wilson. Quinn was no longer that part of him that could write books, and although in many ways Quinn continued to exist, he no longer existed for anyone but himself.
He had continued to write because it was the only thing he felt he could do. Mystery novels seemed a reasonable solution. He had little trouble inventing the intricate stories they required, and he wrote well, often in spite of himself, as if without having to make an effort. Because he did not consider himself to be the author of what he wrote, he did not feel responsible for it and therefore was not compelled to defend it in his heart. William Wilson, after all, was an invention, and even though he had been born within Quinn himself, he now led an independent life. Quinn treated him with deference, at times even admiration, but he never went so far as to believe that he and William Wilson were the same man. It was for this reason that he did not emerge from behind the mask of his pseudonym. He had an agent, but they had never met. Their contacts were confined to the mail, for which purpose Quinn had rented a numbered box at the post office. The same was true of the publisher, who paid all fees, monies, and royalties to Quinn through the agent. No book by William Wilson ever included an author’s photograph or biographical note. William Wilson was not listed in any writers’ directory, he did not give interviews, and all the letters he received were answered by his agent’s secretary. As far as Quinn could tell, no one knew his secret. In the beginning, when his friends learned that he had given up writing, they would ask him how he was planning to live. He told them all the same thing: that he had inherited a trust fund from his wife. But the fact was that his wife had never had any money. And the fact was that he no longer had any friends.”

 

Paul Auster (3 februari 1947 – 30 april 2024)