Louis Paul Boon, Ben Okri, David Albahari, Franz Schuh, Andreas Okopenko, Ángelos Sikeliános, An Rutgers van der Loeff, Kurt Drawert, Paul Heyse

De Vlaamse schrijver, kunstschilder en dichter Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Aangezien zijn boeken in Vlaanderen slecht werd ontvangen en slecht verkochten, werd zijn meesterwerk ‘De Kapellekensbaan’ door uitgeverij Manteau geweigerd. ‘Mijn kleine oorlog’ (1946) was het laatste boek dat Boon bij Manteau publiceerde. In 1952 verscheen zijn eerste uitgave in Nederland, ‘Twee spoken’ bij de Arbeiderspers; nieuwe uitgaven volgden elkaar in razend tempo op. ‘De Kapellekensbaan’ (1953), ‘Reservaat’ (vijf delen, 1953-1957), ‘Menuet’ (1955), ‘Zomer te Ter-Muren’ (het tweede deel van het boek over de Kapellekensbaan, 1956), ‘De bende van Jan de Lichte’ (1953 / 1957) en ‘De Paradijsvogel’ (1958). ‘De Kapellekensbaan’ en ‘Menuet’ zijn Boons meest vertaalde romans. De eerstgenoemde verscheen onder andere in het Duits (in meerdere vertalingen), het Engels, het Noors en het Spaans. De laatstgenoemde in o.a. het Zweeds, Hongaars, Portugees en Italiaans.

 

Uit:  De kapellekensbaan

 

“Maar als ge dit toch leest, dorpers ende dooren, begin dan niet te doen gelijk de raven die krassen en krassen en alles zwart maken, in de winter de sneeuw en in de zomer het koren, maar leer er uit dat in deze tijd achter de schoonste leuzen alleen bedriegt-de-boer hoogtij viert, en drinkgelagen en hoerderijen na god, de koning, en de democratie, het opperste goed zijn geworden… zodat er de kleine arme gehoonde domme vertrapte en om de tuin geleide man niet veel anders overschiet dan zich een hol met 7 uitgangen te graven, zorgende alleen nog voor zijn vrouw en zijn jongen en zichzelf, zijnde hij van gedacht geworden dat deze laatste dingen de enige ware godsdienst en het enig ware vaderland kunnen zijn. 
Zijt wie ge zijt, maar leer hier uit dat de idealen naar de knoppen gaan door uw en door mijn fout, maar meest van al door de fout van hen die het idealisme hebben uitgevonden om er een stuiver aan te verdienen.
johan janssens “

 

boon

Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)

 

De Nigeriaanse dichter en romanschrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. . Hij studeerde aan de Universiteit van Essex. Zijn eerste roman, Flowers and Shadows, werd gepubliceerd in 1980. Okri won de Booker Prize voor fictie in 1991 met “The Famished Road”, en werd onderscheiden met de Orde van het Britse Rijk in 2001.Ben Okri wordt soms een magisch-realist genoemd, hoewel hij daar zelf niet mee akkoord gaat. Hij schrijft door zijn ervaringen op sleeptouw te laten nemen door fantasie. Enkele van zijn dichtwerken zijn African Elegy (1992) en Mental Fight (1999)

Uit: The Famished Road

“In the beginning there was a river. The river became a road and the road branched out to the whole world. And because the road was once a river it was always hungry. In that land of beginnings spirits mingled with the unborn. We could assume numerous forms. Many of us were birds. We knew no boundaries. There was much feasting, playing and sorrowing. We feasted much because of the beautiful terrors of eternity. We played much because we were free. And we borrowed much because there were always those amongst us who had just returned from the world of the living. They had returned inconsolable for all the love they had left behind, all the suffering they hadn’t redeemed, all that they hadn’t understood, and for all that they had barely begun to learn before they were drawn back to the land of origins.

They had returned inconsolable for all the love they had left behind, all the suffering they hadn’t redeemed, all that they hadn’t understood, and for all that they had barely begun to learn before they were drawn back to the land of origins.”

 

Okri

Ben Okri (Minna,15 maart 1959)

 

De Servische schrijver David Albahari werd op 15 maart 1948 geboren in Pec in Sevie. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de universiteit van Belgrado en woont sinds 1994 in Calgary, Canada. Behalve schrijver is hij ook vertaler; hij vertaalde belangrijke Amerikaanse en Engelse autuers, onder anderen Vladimir Nabokov, V.S. Naipaul, John Updike, Sam Shepard en Saul Bellow. Voor Moederland kreeg hij de belangrijkse Servische publieksprijs voor literatuur. Zijn naam wordt in een adem genoemd met die van Aleksandar Tisma en Danilo Kis.

Uit: Fünf Wörter

Hitler in Chicago

“Schon immer beneidete ich Menschen, die ihre Flugreisen genießen. Die Welt ist für sie wie eine fleckige Birne, die man möglichst schnell umfliegen sol
lte. Vielleicht ist das ja richtig. In unserer Zeit, in der man die Langsamkeit verachtet, sind Flugzeuge kein Luxus, sondern ein Mittel, mit dem man die Zugehörigkeit zur Gegenwart dokumentiert und sogar der eigenen Vergangenheit oder Zukunft einige Stunden stehlen kann. Das ist eine Magie, der man nur schwer widersteht.
Ich widerstehe ihr schon seit vielen Jahren. Mich würde es überhaupt nicht stören, ja ich würde mich richtig freuen, wenn ich immer noch mit der Kutsche reisen könnte. Aber die Menschen haben keine Zeit mehr für den Pferdetrab, ja nicht einmal für den Galopp, und deswegen steige ich ungeachtet meines Widerstandes gegenüber dem Zauber der Geschwindigkeit demütig in das Flugzeug und höre untertänig auf die Befehle der Stewardessen. Ich lege den Sicherheitsgurt an, prüfe die Schwimmweste und kontrolliere das Fach, aus dem, wenn nötig, die Sauerstoffmaske herausfallen wird, danach folgt mein Blick dem fluoreszierenden Band, das mich im Falle einer Notlandung zum nächsten Ausgang bringen wird. Dann setze ich den Kopfhörer auf, suche den Kanal mit der Jazzmusik, schlage ein Buch auf und bemühe mich, so schnell wie möglich in Schlaf zu versinken.
So tat ich auch diesmal zu Beginn eines Flugs nach Amerika. Ich kam aus Europa zurück von einem Treffen von Schriftstellern aus Ex-Jugoslawien, das nach der Vorstellung der Stiftung, die es organisiert hatte, Wege zu einer neuen Verständigung öffnen sollte, das aber nur die alten Unterschiede wieder ans Tageslicht beförderte. Ich weiß nicht, warum ich etwas anderes erwartet hatte. Statt von Freude war ich von Bitterkeit erfüllt, die sich, während das Flugzeug auf der Startbahn beschleunigte, langsam, aber sicher in Übelkeit verwandelte, die keine Tablette lindern konnte.”

 

Albahari

David Albahari (Pec, 15 maart 1948)

 

De Oostenrijkse schrijver en essayist Franz Schuh werd geboren op 15 maart 1947 in Wenen. Hij studeerde filosofie, geschiedenis en germanistiek en sloot zijn studie met een promotie af. Van 1976 tot 1980 was hij secrearis-generaal van de Grazer Autorenversammlung, daarna redacteur van het tijdschrift Wespennest en verantwoordelijke voor het essayistische en literaire programma van de uitgeverij Deuticke. Hij werkt als freelancer bij diverse zenders, bij regionale kranten en als docent aan de Universität für angewandte Kunst Wien.

Uit: Schwere Vorwürfe, schmutzige Wäsche

“Ich bin im Beisl aufgewachsen. Allmählich, mit den Jahren, wuchs ich dort zur nötigen Größe heran, um alles zu durchschauen: den abgetretenen, ölig schwarzen Fußboden, die dunkelgelben Tische, die verchromten Wasserhähne, den großen Kasten hinter dem Rücken des Wirtes. In solchen Kästen, stelle ich mir vor, lagen früher vom Eismann gebrachte Eisstücke, die die besten Waren des Hauses kühl hielten. Die Weinflaschen hatte der Wirt ins Wasser gestellt, und mit der unnachahmlichen Eleganz einer zur Gewohnheit gewordenen Pflicht schenkte er aus: Er faßte dabei die schweren Flaschen am Hals und schwenkte sie mit einem gemessenen Ruck zu dem wartenden Glas hin. In der Luft lag vor allem ein matter Biergeruch, vermischt mit dem Dunst servierter Speisen. Das setzt sich gut in den Kleidern fest. Ich höre noch genau dieses leicht in Kreischen ausartende Gemurmel der Angetrunkenen, das Schnalzen triumphierend ausgespielter Karten und ein immer wiederkehrendes »Wos-liegt-des-pickt«-Rufen.

Seit Lacans Ausspruch habe ich viele Monate in Beisln verbracht, forschend, ob sie nun existieren oder nicht. Ich finde schwer eine Antwort. Oft muß ich an den unglücklichsten Wirt denken, den ich jemals sah: Er war ein kleiner Mann mit einem großen Kopf, der ihm wie von fremden Mächten aufgesetzt schien. Wenn er an den Tisch trat, um eine Bestellung aufzunehmen, trug er steif seinen Kopf auf den hängendsten Schultern der Welt. Bevor er Wirt wurde, war er Computertechniker gewesen, perfekt in der Hard- und in der Software. Über all die Jahre sah er aber als Wirt kaum Kundschaft; es war ungerecht, denn er führte beste Speisen, mundende Weine und Schnäpse. Manchmal blieb der Briefträger, der ihm Rechnungen und Mahnungen gebracht hatte, auf ein Stehachterl, und manchmal kamen, in alphabetischer Reihenfolge angeführt, die beiden Autoren Gustav Ernst und Karin Fleischanderl.”

Schuh

Franz Schuh (Wenen, 15 maart 1947)

 

De Oostenrijkse schrijver Andreas Okopenko werd als zoon van een Oekraïense arts en zijn Oostenrijse vrouw in Košice (Slowakije) geboren op 15 maart 1930. Sinds 1939 woonde defamilie in Wenen. Na zijn studie scheikunde werkte Okopenko in de industrie. Vanaf 1950 wijdde hij zich steeds meer aan de literatuur. Van 1951 tot 1953 gaf hij een tijdschrift uit, waarin talrijke schrijvers van de toenmalige avantgarde een plaats vonden. Sinds 1968 is hij zelfstandig schrijver.  Vooral met zijn alfabetisch opgezette “Lexikon-Roman” uit 1970 kan hij gezien worden als een vroege voorloper van de hypertext-literatuur.

Uit: Die Belege des Michael Cetus

Und schließlich sind da die Kinder, die anders sind als die Märzkinder, weil Kinder einen feinen Sinn für Jahreszeiten haben und wissen, daß sie im September Septemberkinder sein müssen. Der Vierjährige des Hauses, seine fünfjährige Freundin und der Sechsjährige, der zahmer ist als beide, weil er den schalen Geschmack der Schule, den Kopfdruck kompakter Unfreiheit schon eingekrüppelt träg
t. Sie halten sich an den Händen und umgeben einen kleinen Hydranten, aus dem der Garten besprüht wird. Der Greis möchte Kontakt mit ihnen aufnehmen. Na, gefällts euch? oder sonst ein Sprüchel, das man sagt, wenn Marsbewohner aus dem UFO steigen. Hast du ein schönes Kleid heute an! wählt er, zur Fünfjährigen gesprochen. Das Mädel wird rot, überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und streckt schließlich die Zunge heraus. Der Greis überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und sagt: Und eine schöne Zunge! – Du bist dumm! sagt der Vierjährige zu ihm. Der Greis will spielen und tappt nach dem Buben. Der Vierjährige spuckt ihn an. Das Mädchen lacht und streckt, nun zum Selbstzweck, die Zunge heraus. Der Sechsjährige sagt gelangweilt: Geh, lassen wir den alten Tatter. Die Kinder ziehen ab. Die Mutter des Hauses ist irgendwo im Bild und ruft heraus: Kinder, laßt den Herrn Wanner in Ruh, er hat euch nichts getan. Hat sie gesehen, daß er mich angespuckt hat? denkt der Greis ….“

 

Okopenko

Andreas Okopenko (Košice, 15 maart 1930)

 

De Griekse dichter Ángelos Sikeliános werd geboren op 15 maart 1884 op het eiland Lefkas. Hij was een moeilijke leerling op school en het geïnstitutionaliseerde onderwijs lag hem helemaal niet. Niettemin begon hij rechtenstudies maar behaalde nooit een diploma. In 1905 reisde hij naar Amerika waar hij Eva Palmer ontmoette, die zijn vrouw werd. Een van zijn eerste werken, een lang autobiografisch gedicht (1906) met diepe wortels in de oud-Griekse traditie en spiritualiteit, weerspiegelt reeds zijn pantheïstische levensbeschouwing: hij voelt in de natuur een diepere zin en bepaalde krachten aan, welke voor gewone mensen verborgen blijven. Met T.S. Eliot deelde Sikelianos de pessimistische visie op de moderne wereld als een “Wasteland”. Samen met zijn vrouw Eva ijverde hij in de jaren tussen 1920 en 1940 voor de realisatie van de “Delphische Gedachte”: de stichting te Delphi van een internationaal studiecentrum waar een selectie van jonge mensen principes van zuiver geestelijk leven zou leren, met de bedoeling eigentijdse problemen aan te pakken door middel van de waarden der antieke Griekse cultuur. Twee opvoeringen van Griekse tragedies, door hen te Delphi gerealiseerd, hebben de moderne opvattingen over het antieke toneel ingrijpend vernieuwd.

 

Because I deeply praised

Because I deeply praised and trusted earth

and did not spread my secret wings in flight

but rooted in the stillness all my mind,

the spring again has risen to my thirst,

the dancing spring of life, my own joy’s spring.

 

Because I never questioned how and when

but plunged my thought into each passing hour

as though its boundless goal lay hidden there,

no matter if I live in calm or storm,

the rounded moment shimmers in my mind,

the fruit falls from the sky, falls deep inside me.

 

Because I did not say: “here life starts, here ends,”

but “days of rain bring on a richer light

and earthquakes give the world a firmer base,

for secret is earth’s live creative pulse,”

all fleeting things dissolve away like clouds,

great Death itself has now become my kin.

 

 

Vertaald door Edmund Keeley en Philip Sherrard

 

Sikelianos

Ángelos Sikeliános (15 maart 1884 – 9 juni 1951)

 

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. An Rutgers van der Loeff was de dochter van een bacterioloog en een vertaalster. Ze studeerde klassieke talen, maar toen haar vader overleed gaf ze haar studie op. Ze ging onder andere boeken vertalen, soms samen met haar moeder. In 1934 trouwde ze; ze kreeg vier kinderen. Haar eerste boek schreef ze samen met haar moeder. Daarna volgde nog een aantal boeken voor volwassenen. Naar aanleiding van een krantenbericht schreef ze haar eerste kinderboek, en er volgden er nog een heleboel meer. Pas op het eind van haar leven begon ze weer meer voor volwassenen te schrijven. Tot de dood van haar man woonde ze in het door haar vader gebouwde vakantiehuis in het Gooi. In 1985 verhuisde ze naar het Rosa Spierhuis, waar ze nog 5 jaar verbleef.

 

Uit: Rossy, dat krantenkind

Op het kermisterrein van de grote tentoonstelling was het zo vol, dat de mensen maar heel langzaam konden voort komen. Ze bewogen zich traag langs de zweefmolens en schietkramen, langs alle lokkende tentjes met ijs en gekoelde thee en watermeloen, en uit de lucht gezien leek het alsof ze voortschoven in dikke, samengekleefde drommen.

‘Hoe veel mensen zouden er wel zijn?’ vroeg de man aan het meisje. Ze zaten samen in een schommelbakje van het Reuzenwiel. Wanneer het rad ronddraaide, hing het bakje helemaal schuin en de wind suisde om hun oren. Maar nu stonden ze even stil om passagiers in en uit te laten of misschien ook wel voor de aardigheid om de mensen in de bengelende bakjes eens van boven af te laten neerkijken op al die drukte daar beneden.‘Net een mierenhoop,’ zei het meisje.‘Helemaal geen mierenhoop, niks mierenhoop,’ zei de man.‘Alleen mensen kunnen zo iets doen.’

rutgers

An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op[ 15 maart 1956 in Henningsdorf. Hij groeide op in Hohen Neuendorf bij Berlijn en vanag 1967 in Dresden. Tegen de wens van zijn familie in leerde hij voor electricien. Pas later haalde hij aan de avondschool zijn eindexamen gymnasium. Hij werkte als bakkersknecht, als hulpkracht bij de post en in de bibliotheek van Dresden. Van 1982 tot 1985 studeerde hij aan het Literaturinstitut Johannes R. Becher in Leipzig, waar hij vanaf 1984 woonde. Sinds 1986 is hij zelfstandig schrijver.

Kontakte

Ich sah sie, hinter den Scheiben,
sprechen, sah, daß sie allein war,
und daß sie mich nicht sah,

und sprach. Hinter ihrem Fahrzeug,
am Straßenrand,
zwei zueinander geneigte,

sehr nackte Platanen,
dahinter die tote Fabrik,
darüber der Mond,

etwas gesplittert vom Winter.
Dann fuhr ich weiter,
und ich fuhr lange ohne Erinnerung hin.

 

Idylle, rückwärts

 

Eben noch war es der Leichtsinn
des Frühlings, und schon pfeifen die Vögel
im Innenohr weiter, ununterscheidbar
vom Rauschen des Blutes,
oder was sonst noch passiert

jenseits der Herrlichkeiten.
Man beschäftigt die Fachwelt
mit seinem Körper, nervt,
weil die Geheimnisse wechseln,
und wird auf die Zukunft verwiesen.

Dabei ist das alles, von einem Moment
auf den andern, sehr einfach:
die Idylle spult rückwärts,
wie ein Film am Anschlag der Rolle.
Die Geschichte der Geschichte beginnt,

das andere Leben, als Homunkulus
im Sprechstundenzimmer
mit gebürstetem Schädel
und Stich in die Vene.
Sehr privat auch erkennbar als Schwäche

des Phallus, dieser Knick einer Blume,
bevor sie zum Kraut fällt.
Es ist der Anfang vom Abgang.
Es ist die Stunde der Hunde.
Und so geht es zu nach den Höhepunkten:

Beckett, mein Teckel, vierjährig –
wegen Aufruhr geschlachtet;
die Arktis mit ihren Eiskremreserven –
leergepickelt. Schöne Maschinen
fallen vom Himmel wie Schuppen

der kranken Kopfhaut. Überall Brände,
alle U-Boote sinken. Das Arbeitsamt online
(keine Chance mehr für Fahrradfahrer).
Nietzsche auch tot, mehrfach. Von oben
betrachtet – das reine Wissenscha
ftschaos.

Doch hosianna, ihr Börsianer!
In den Chat-Rooms der Hölle
pokern wir weiter.
Die Adressen der Unsterblichkeit leuchten.
Die fröhlichen Toten winken uns zu.

Drawert

Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

De Duitse schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Heyse was de zoon van een Berlijns hoogleraar in de klassieke filologie. Zijn moeder, Julie Salomon, was joods. Heyse stond positief tegenover de liberale revolutie van 1848 en het Frankfurter Parlement, maar omdat zijn entourage overwegend conservatief was en hij niemand voor het hoofd wou stoten, nam hij niet actief deel aan de revolutie. In 1849 ging hij in Bonn studeren, maar raakte er in een liefdesaffaire met de vrouw van een professor verzeild en moest noodgedwongen terugkeren. Terug in Berlijn werd hij goed bevriend met Storm en won een gedichtenwedstrijd in de Tunnel über der Spree met zijn gedicht ‘Das Tal von Espigno’. Heyse had een grote belangstelling voor Italië, en in 1852 ging hij er op studiereis, waar hij Scheffel en Böcklin ontmoette. Hij was zodanig onder de indruk van de zuiderse landschappen, dat zijn eerste werken doordrongen zijn van de Italiaanse cultuur. Zijn novelle L’Arrabbiata uit deze tijd is zijn populairste gebleven. In 1854 kreeg Heyse van koning Maximiliaan II van Beieren een professorenmandaat in München aangeboden; hij huwde met Margarete Kugler en stichtte de dichtervereniging Das Krokodil. In de daaropvolgende jaren schreef Heyse letterlijk massa’s werken, waaronder 150 novellen en een lange rist toneelstukken. In 1910 won hij de Nobelprijs voor de Literatuur.

Uit: L’Arrabbiata

“Die Sonne war noch nicht aufgegangen. Über dem Vesuv lagerte eine breite graue Nebelschicht, die sich nach Neapel hinüberdehnte und die kleinen Städte an jenem Küstenstrich verdunkelte. Das Meer lag still. An der Marine aber, die unter dem hohen Sorrentiner Felsenufer in einer engen Bucht angelegt ist, rührten sich schon Fischer mit ihren Weibern, die Kähne mit Netzen, die zum Fischen über Nacht draußen gelegen hatten, an großen Tauen ans Land zu ziehen. Andere rüsteten ihre Barken, richteten die Segel zu und schleppten Ruder und Segelstangen aus den großen vergitterten Gewölben vor, die tief in den Felsen hineingebaut über Nacht das Schiffgerät bewahren. Man sah keinen müßig gehen; denn auch die Alten, die keine Fahrt mehr machen, reihten sich in die große Kette derer ein, die an den Netzen zogen, und hie und da stand ein Mütterchen mit der Spindel auf einem der flachen Dächer, oder machte sich mit den Enkeln zu schaffen, während die Tochter dem Manne half.”

 

heyse

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)