De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.
Le rebelle
Un ange furieux fond du ciel comme un aigle,
Du mécréant saisit à plein poing les cheveux,
Et dit, le secouant : ” Tu connaîtras la règle !
(Car je suis ton bon Ange, entends-tu ?) Je le veux !
Sache qu’il faut aimer, sans faire la grimace,
Le pauvre, le méchant, le tortu, l’hébété,
Pour que tu puisses faire, à Jésus, quand il passe,
Un tapis triomphal avec ta charité.
Tel est l’Amour ! Avant que ton coeur ne se blase,
A la gloire de Dieu rallume ton extase ;
C’est la Volupté vraie aux durables appas !”
Et l’Ange, châtiant autant, ma foi ! qu’il aime,
De ses poings de géant torture l’anathème ;
Mais le damné répond toujours : ” Je ne veux pas !”
Mens en zee
U, vrije mens, vereert de zee het allermeest.
Zij is uw spiegelbeeld: u kunt uw ziel ontwaren
In het oneindig deinen van haar zilte baren,
Al even bitter als de afgrond van uw geest.
U duikt diep in uw evenbeeld vol zelfbehagen;
Uw oog en arm omvademen het, en uw hart
Vergeet soms het gejammer van zijn eigen smart
In het geluid van haar ontembaar woeste klagen.
Steeds zult u beiden even duister en gesloten zijn:
Mens, niemand kan de diepten van uw geest doorgronden;
Zee, niemand heeft de schatten in uw schoot gevonden,
Zo angstvallig bewaart u beiden uw geheim.
En desondanks gaat sedert onheuglijke tijden
Uw tweekamp ongenadig en verbeten voort,
Zozeer bent u verknocht aan slachting en aan moord,
Die onverbiddelijk als broers elkaar bestrijden.
Vertaald door Paul Claes
Der Mensch und das Meer
Du freier Mensch, du liebst das Meer voll Kraft,
Dein Spiegel ist’s. In seiner Wellen Mauer,
Die hoch sich türmt, wogt deiner Seele Schauer,
In dir und ihm der gleiche Abgrund klafft.
Du liebst es, zu versinken in dein Bild,
Mit Aug’ und Armen willst du es umfassen,
Der eignen Seele Sturm verrinnen lassen
In seinem Klageschrei, unzähmbar wild.
Ihr beide seid von heimlich finstrer Art.
Wer taucht, o Mensch, in deine letzten Tiefen,
Wer kennt die Perlen, die verborgen schliefen,
Die Schätze, die das neidische Meer bewahrt?
Und doch bekämpft ihr euch ohn’ Unterlass
Jahrtausende in mitleidlosem Streiten,
Denn ihr liebt Blut und Tod und Grausamkeiten,
O wilde Ringer, ewiger Bruderhass!
Vertaald door Stefan George
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Foto door Nadar
De Nederlandse schrijver, correspondent en programmamaker Jelle Brandt Corstius werd geboren in Bloemendaal op 9 april 1978. Zie ook alle tags voor Jelle Brandt Corstius op dit blog.
Uit: Arctisch Dagboek
“Ik heb het ook vaak gehad bij het interviewen van Russische officials. Aanvankelijk onderbrak ik hun monologen, waarna zij getergd korte en onbruikbare antwoorden gaven. En ik had hun wodka ook al afgeslagen! Later werd ik wijzer en liet ik zo’n man rustig zijn monoloog houden. Nadat ik een wodka achterover had geslagen en een augurk had gegeten, keek ik zo’n man aan en knikte af en toe op de juiste momenten, zonder te horen waar hij het over had – een handigheid van onschatbare waarde. In de tussentijd dacht ik aan andere dingen, bijvoorbeeld wat ik ging koken die avond, of nam ik rustig nog een augurk. Als de official na een halfuur was uitgepraat zette ik de recorder aan en startte ik het echte interview.
De man was tevreden dat hij zijn zegje had kunnen doen, en ik zat met een man die zin had om te praten. Iedereen blij. De man ratelde verder over zijn vrindje, of god weet waarover, en ik moest denken aan de reis met Jeroen naar de Sami. De leider van de rendierbrigade had ons meegenomen naar zijn kudde, een paar uur reizen per rendierslee over bevroren meren en bevroren toendra. Op een meer stopten wij, en de rendierman en Jeroen vertrokken om de rendieren te zoeken. Ik bleef achter op het ijs.
Er stond geen wind, er waren geen vogels, nergens was een spoor van beschaving. Er waren zelfs geen bomen, alleen maar ijs, dat vloeiend overging in een melkachtige lucht. Voor de eerste keer in mijn leven maakte ik complete stilte mee. Het was zo stil dat ik het bloed door mijn aderen hoorde stromen. Die twintig minuten totdat Jeroen en de rendierhouder terugkwamen waren angstig en fantastisch tegelijk.
Ik werd uit mijn gedachten gehaald toen de man zijn arm van mijn schouder haalde, en onmiddellijk drong een vrouw zich aan mij op. Zij stelde me wat impertinente vragen over mijn zus Aaf, die ze alleen maar kende als columnist uit de Volkskrant. Toen ik daar geen antwoord op gaf vertelde ze dat zij zelf geen cent te makken had, maar dat een rijke vriendin de reis had betaald. Ze wees naar een vrouw in de hoek van de zaal met een indrukwekkend permanentje, dat deed denken aan de boeg van een ijsbreker.”
Jelle Brandt Corstius (Bloemendaal, 9 april 1978)
De Vlaamse dichter en schrijver Karel Jonckheere werd geboren in Oostende op 9 april 1906. Zie ook alle tags voor Karel Jonckheere op dit blog.
Roofbouw op het ijle
Nu ik nog ben wil ik de dood beleven
te meer daar hij als waarde niet bestaat,
ik pleeg geen roofbouw op een later staat
waar ik als ziel of schim subtiel zou zweven.
Niet eens een lokkend omgekeerd verleden
is het hiernamaals met zijn eeuwigheid,
die dwaze som van korte stukjes tijd
waaraan wij, mens na mens, ons bloed besteden.
Geen syndicaat bij sterven, geen misdeelden,
het grote niets is hedendaags jolijt
verrijs gerust eer ge begraven zijt:
de dood is slechts afwezigheid in beelden.
Gesprek voor het inslapen
Ach, niet de dood alleen is afscheid van het leven,
maar elke droom, die sterft maakt ons verkleumd en oud,
en hij, die eenzaam is en met het leed vertrouwd,
weet dat geen enkle God wat heen is weer kan geven.
‘k Had u een huis gebouwd met bloemen om de muren
naar ouden Vlaamschen aard; mijn boeken, uw klavier;
er zouden kindren zijn, een hond, een goed vat bier,
gij zoudt mijn glimlach zijn en ik uw avonturen.
We hadden ’t saam beslist, we leerden beiden wachten
en zoenden ons den mond bij ’t minste twijfelwoord;
zoo teeder heeft geen man ooit aan een vrouw behoord
en niemand werd zoo mild in louterend verwachten.
Maar wie zijn droom verhaalt ziet dezen droom ook sterven
en dit is onze straf, en het is niemands schuld,
nu gaan wij onzen weg, het hart is onvervuld,
maar geen van beiden kan het beeld van d’ander derven.
Is er geen droom, mijn kind, die ons nog saam doet hooren,
ons rest nog innigheid, wij pleegden geen verraad,
houdt ieder voor zich zelf de pijn, die ’t leven slaat,
wij hebben ’t paradijs maar niet ons hart verloren.
Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993)
Naar een tekening van Marc Neels
De Engelse dichteres, schrijfster en “spoken-word artist” Joolz Denby werd geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook alle tags voor Joolz Denby op dit blog.
Bradford (Fragment)
I fill my bag with fruit and wander on,
window-shopping, my eye caught by the fabric shops
that burst with rolls and bolts of lace, and lamé
metallic and dangerous as deep water,
with satin, crepe and polyester
crusted with sequins, bullion and tiny mirrors,
foil stamped, hologrammed and photo-printed,
fabric patterned in every possible way;
striped and checked, hazy with impossible flowers,
stark with calligraphic motifs repeating and repeating
unknown phrases in an unknown tongue.
Brilliant as some dead caliph’s treasure
the windows blaze with textile gems;
sapphire and emerald; ruby, heavy turquoise
and white that glimmers with the blue sheen of
Chomolungma’s distant snows.
One window is all pinks; from summer’s dusky rose
through bubblegum, Shocking to a
shell pink so faint it’s hardly breathing.
And best of all, so beautiful it makes me sigh,
a half unrolled length of pure, gleaming
silk that fades from blood red to the pink
of a desert sunset and back again.
But I walk on, down into the valley and the
secret stone puzzle that’s the City.
Above me far overhead, wind-driven clouds unfurl
like great tattered banners, whipping through the blue
like flying prayers; they twist and roil like a time-lapse film,
cinematic, impossible and always with us in
this place so dominated by vast, untameable skies.
Joolz Denby (Colchester, 9 april 1955)
De Duitse dichter, schrijver, essayist en criticus Albert von Schirnding werd geboren op 9 april 1935 in Regensburg. Zie ook. Zie ook alle tags voor Albert von Schirnding op dit blog.
Uit: Thomas Mann
“In einem langen Brief vom 23. Juni 1950 an den Literaturwissen-schaftler Hans Mayer, den Autor des Buches Thomas Mann. Werk und Entwicklung, wehrt sich der Dichter gegen das Prädikat des «Ungeliebten», das ihm der Verfasser der Monographie in einem Kapitel über «Gerhart Hauptmann oder die Persönlichkeit» zugesprochen hatte. Die Leser, so Hans Mayer, empfanden ihm gegenüber Bewunderung, nicht aber Ehrfurcht oder gar Liebe. Und erst recht sei diese Distanz bei den schreibenden Zeitgenossen spürbar. «Allenthalben war Fremdheit. Ihnen allen war Thomas Mann der Ungeliebte.» Der Brief-schreiber halt entgegen: «Unbeliebt soll man sich machen bei den Dummen und Schlechten, und ich habe es immer unbedenklicher, rücksichtsloser getan, je alter ich wurde. Aber ungeliebt war ich nicht, bin ich nicht, will ich nicht sein, leugne, es zu sein.» Der Verfasser des vorliegenden Buches weiß aus eigener intensiver Erfahrung, wie we-nig schon in den fünfziger Jahren, als er zwanzigjährig seine ersten Begegnungen mit dem Zauberberg, dem Joseph, dem Doktor Faustus, dem Felix Krull absolvierte, Bewunderung und Liebe für den «Zauberer» einander auszuschließen brauchten. Aber diese Liebe mußte auch in den Jahrzehnten, die folgten, erstaunt und irritiert zur Kennt-nis nehmen, daß keiner der großen Schriftsteller des zwanzigsten Jahrhunderts bei allem Weltruhm stärkere allergische Reaktionen hervorgerufen hat als Thomas Mann. Die Gründe dafür sind sehr verschieden; sie scheinen mir aber mehr bei den Kritikern und in den Zeitumständen zu liegen als in der Person und im Werk des Geschmähten. Der Erzähler wurde als selbsterwählter Repräsentant einer verfaulten bürgerlichen Kultur, als herzloser Ironiker und selbstgefälliger Manierist beschimpft. Dem Verfasser einer der «Forderung des Tages», der nach wie vor auch der unsere ist, Genüge leistenden politischen Essayistik wurden Ahnungslosigkeit, Blindheit, Opportunismus, Verrat nachgesagt. Der Autor der Tagebücher mußte sich von hoher moralischer Entrüstungswarte Antisemitismus, Narzißmus, Eiseskälte seinen nächsten Angehörigen gegenüber, feig unterdrückte Homosexualität vorwerfen lassen.“
Albert von Schirnding (Regensburg, 9 april 1935)
Thomas Mann
De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.
Anruf
Wilna, Eiche
du –
meine Birke,
Nowgorod –
einst in Wäldern aufflog
meiner Frühlinge Schrei, meiner Tage
Schritt erscholl überm Fluß.
Ach, es ist der helle
Glanz, das Sommergestirn,
fortgeschenkt, am Feuer
hockt der Märchenerzähler,
die nachtlang ihm lauschten, die Jungen
zogen davon.
Einsam wird er singen:
Über die Steppe
fahren Wölfe, der Jäger
fand ein gelbes Gestein,
aufbrannt’ es im Mondlicht. –
Heiliges schwimmt,
ein Fisch,
durch die alten Täler, die waldigen
Täler noch, der Väter
Rede tönt noch herauf:
Heiß willkommen die Fremden.
Du wirst ein Fremder sein. Bald.
Die Frauen der Nehrungsfischer
Wo das Haff
um den Strand lag
dunkel, unter der Nacht noch,
standen sie auf im klirrenden
Hafer. Draußen die Boote
sahen sie, weit.
Wenn sie kamen – die Alten
wachten am Ruder, die Söhne,
wirr vor Schlaf, in den Armen
des Netzzugs Last –,
ging durch den Himmel ein heller
Streif und hing um die Dächer.
Droben
wenige Rufe
trieben im Wind.
Und gering war der Fang.
Vor Zeiten, sagt man, umglänzte
hundertschwärmig der Hering
draußen die Meerbucht, silbern
schwand er. Die Närrin
schreit es am Waldrand hin, –
altes Lied, Gewitter
reißt’s aus der Bläue.
Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Hier met Günter Grass (lins) in 1964
De Franse toneelschrijver Bernard-Marie Koltès werd geboren in Metz op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Bernard-Marie Koltès op dit blog.
Uit: Roberto Zucco
“Une voix – Par où as-tu filé? Donne-nous la filière.
Zucco – Par le haut. Il ne faut pas chercher à traverser les murs, parce que, au-delà des murs, il y a d’autres murs, il y a toujours la prison. Il faut s’échapper par les toits, vers le soleil. On ne mettra jamais un mur entre le soleil et la terre.
Une voix – Et les gardiens?
Zucco – Les gardiens n’existe pas. Il suffit de ne pas les voir. De toute façon, je pourrais en prendre cinq dans une seule main et les écrase d’un coup.
Une voix – D’où te vient ta force,Zucco, d’où te vient ta force?
Zucco – Quand j’avance, je fonce, je ne vois pas les obstacles, et, comme je ne les ai pas regardés, ils tombent tout seuls devant moi. Je suis solitaire et fort, je suis un rhinocéros.
(…)
Zucco – Je ne suis qu’un garçon normal et raisonnable monsieur. Je ne me suis jamais fait remarquer […]. J’ai toujours pensé que la meilleure manière de vivre tranquille était d’être aussi transparent qu’une vitre, comme un caméléon sur la pierre, passer à travers les murs, n’avoir ni couleur ni odeur ; que le regard vous traverse et voie les gens derrière vous comme si vous n’étiez pas là. C’est une rude tâche d’être transparent ; c’est un métier ; c’est un ancien, très ancien rêve d’être invisible. Je ne suis pas un héros. Les héros sont des criminels. Il n’y a pas de héros dont les habits ne soient pas trempés de sang, et le sang est la seule chose au monde qui ne puisse pas passer inaperçue. C’est la chose la plus visible au monde. Quand tout sera détruit, qu’un brouillard de fin du monde recouvrira la terre, il restera toujours les habits trempés de sang des héros.”
Bernard-Marie Koltès (9 april 1948 – 15 april 1989)
Scene uit een opvoering in Avignon, 2017
De Duitse schrijver Arnold Stadler werd geboren op 9 april 1954 in Meßkirch. Zie ook alle tags voor Arnold Stadler op dit blog.
Uit: Rauschzeit
„Und das ist gut so, dachte sie schon fast vergnügt an ihre Tante Mausi, die schon früh, das heißt in einem Alter, in dem sie selbst jetzt war, gesagt hatte: »Ik hab abjedankt. Sollen die
Jungen mal ran!«
In solchen Romanen war es dann so, als wären die Frauen von einem Mann ausgedacht, seine Geschöpfe, und als hätte Gott zu den Männern gehört. In den Liebesopern war es genauso.
Immer nur Männer, oftmals alte, die diese dicken Romane und Opern geschrieben hatten, und über die Jahrhunderte und Jahrtausende waren es Frauen, die sich von den Männern erklären
lassen sollten, was die Liebe war.
Also ein blonder Däne, der neben ihr mitanhören und mitansehen müsste, wie Tosca singend in den Tod sprang. So hatte es Puccini verfügt, geschrieben in Rom, in ein paar Monaten des Jahres 1899, und zum ersten Mal gehört ebenda, Anno 1900, zum dreißigsten Geburtstag Italiens und der Eroberung Roms durch die Italiener. Das war nun über zweieinhalbtausend Jahre nach der Eroberung Italiens durch die Römer. So viel Geschichte musste sein.
Puccini ließ eine Frau in den Tod springen, von der Engelsburg, die gerade noch die Zuflucht des Papstes gewesen war, auf der Flucht vor den päpstlichen Männern und Folterern. Das erwartete sie. Mehr wusste Mausi nicht. Sie lebte gerne, es war Freitag, der 25. Juni 2004. Jetzt wurden die Tage wieder kürzer. Friedrich Gulda (sonst war es immer Lili Kraus) spielte gerade für sie das Andante con variazioni in fa minore von Franz Joseph Haydn. Alain war in Köln.
Die Welt war der Ort, wo uns die Zeit davonlief, von diesem Satz in meinem Kopf war ich schon gleich nach 5 Uhr aus dem Bett getrieben worden, und mit den Sätzen von Mausi, die sie mir mit auf den Weg nach Köln gegeben hatte, stand ich nun vor meinem Morgenspiegel: Dass du wie ein Waldschrat aussiehst, weißt du. Und außerdem hatte sie mich kurz darauf auch noch gefragt: »Sollten wir nicht ins Vegetarische wechseln?
« Das setzte die Geschichte von Menschen voraus, deren große Zeit vorbei war.“
Arnold Stadler (Meßkirch, 9 april 1954)
Onafhankelijk van geboortedata
De Nederlandse schrijfster, journaliste en presentatrice Yaël Vinckx werd geboren in Hazerswoude in 1968. Zie ook alle tags voor Yaël Vinckx op dit blog.
Uit: De oorlog van mijn moeder
“In de stationshal droop de condens van de muren.
De vluchtelingen verdrongen zich voor de loketten; ze stampten op elkaars tenen, elleboogden zich naar voren, snauwden elkaar af. Inge zat op de arm van Hubertina, maar algauw moest zij haar dochter op de grond zetten om hun plek met heel haar lichaam te verdedigen. De natte zomen sloegen het kind in het gezicht, terwijl grote koffers haar dreigden te verpletteren en plunjezakken zich elk moment als een metershoge vloedgolf over haar uit konden storten. Ze werd verzwolgen door een zee aan zware, doorweekte jassen. In die vloed gleed haar hand, bijna onopgemerkt, uit die van moeder.
Het duurde even voor Hubertina zich realiseerde dat ze haar dochtertje niet langer beet had. In paniek riep ze haar naam. Ergens tussen het gebrul van de metershoge zoomgolven door hoorde Inge haar stem. Die klonk gesmoord, zoals iedere zaterdag als Hubertina haar hoofd onder water duwde in de wastobbe in de keuken, om haar bruine krullen te wassen.
‘Inge? Inge! Waar ben je?’ Wanhopig trok Hubertina haar zoon uit de rij, sleepte de tassen naast hem en viel op haar handen en knieën. Zo kroop ze langs de mensen terwijl ze de naam van haar verloren dochter schreeuwde. Inge wilde roepen, maar was bang dat als ze haar mond zou openen ze in de natte zomen zou stikken. Opeens trok een grote man haar tussen zijn voeten vandaan en gaf haar over de hoofden van de andere wachtenden aan Hubertina. Zij drukte haar dochter tegen zich aan en streek de natte haren uit Inges gezicht. ‘Dat mag je nooit meer doen!’
Iedereen keek nu naar de vrouw en de twee kinderen, maar niemand maakte plaats. Uiteindelijk moest Hubertina Inge opnieuw op de grond zetten om samen met Carl jr. de koffers naar het einde van de rij te slepen, waar het gezin voor de tweede keer aansloot.”
Yaël Vinckx (Hazerswoude, 1968)
Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 9 april 2007 en ook mijn blog van 9 april 2008 en eveneens mijn blog van 9 april 2009.