In memoriam Hans Tentije
Gisteravond werd bekend dat de Nederlandse dichter en schrijver Hans Tentije afgelopen donderdag, 26 oktober, op 78-jarige leeftijd is overleden. Zie ook alle tags voor Hans Tentije op dit blog.
Hoe ’t is
Wind, steek mosgrijs over ons op, kom
over wat al is aangericht en in ’t uitgelopen wit
hier van ’t ogenblik aan verte tenietgaat
dit uitzicht van steeds snijdender lijnen
niet door vlakbijstaan bewasemd
maar langzaamaan uit ’t denken weggewist
ligt daar beneden wat ’t kijken nogmaals oproept
een huivering onder ’t klamme peau de suède
ontvouwt zich, opties als ’t bedrog
de leegte
mosgrijs: tijd als rijp
op alle takken, bevroren bluswater
dat zich stort over de balkons
pas gemaaid ’t gras en de klaver
langs de weg naar omlaag; afdalen naar
de tuin waarin ’t tafelkleed met klemmen is vastgezet
en ’t ijs smelt binnen de kringen van de glazen
de hond, bijna blind, aan onze voeten
wat achterblijft blijft als mot op de prei
tot er niets meer van over is – en alles wordt
zoals ’t altijd was
Thaulows dood
Walm van hulpstoomvermogen, grijs zeildoek
dat neerhing in de ochtendnevel boven de Zuiderzee –
de dagboot naar Amsterdam
onder zeil ook z’n kist, hoog op ’t achterdek
geplaatst en nog net te ontwaren: ’t nakijken had ik
te laat als ik was, even na vijven aan de haven
of ik daarvoor de hondewagen over de dijk
had gejaagd, om dat nog te zien
ik spande uit bij Spaander, gaf de honden wat water
dronk lusteloos m’n koffie-verkeerd en kreeg de verhalen
maar luisterde niet, hoorde enkel de meeuwen
en de pen weer gaan over ’t papier, ’t voorlezen
van de akte: ‘Heden den zesden November negentienhonderd
zes, verschenen voor ons, Ambtenaar van den burgerlijken
stand der gemeente Edam…’, zette m’n handtekening
op de aangewezen plaats, linksonder, alsof
hij iemand was die ik gekend had en geen vreemde
die ik voor ’t eerst zag toen hij inmiddels dood was
hierboven, in een opgeschud hotelbed
een nieuwe werkdag begon, tenminste
de gelagkamer raakte al aardig vol; men rookte en
praatte, vertelde dat hij de laatste tijd tot aan ’t vallen
van de avond had zitten schilderen aan de waterkant
te zwak om zelfde verf uit z’n tubes te knijpen –
aanlandige wind en tussen vloeibladen bewaard
waren z’n schetsen verdwenen, landschappen als opgerolde
stukken linnen over een schoongeveegde zee
ik zette m’n kraag op en vertrok