De Grote Poëzieprijs 2023

 

De Grote Poëzieprijs 2023

De Grote Poëzieprijs gaat naar de Nederlandse dichteres en beeldend kunstenaar Marwin Vos voor haar bundel “Wilde dood”. Uit 110 dichtbundels die in 2022 verschenen zijn, heeft de jury van De Grote Poëzieprijs een winnaar gekozen: “wilde dood”, een bundel gedichten over rouw van de Nederlandse dichteres en beeldend kunstenares Marwin Vos. De Grote Poëzieprijs bekroont de beste Nederlandstalige bundel van het jaar met € 25.000,- en is de opvolger van de VSB Poëzieprijs als dé prijs voor Nederlandstalige poëzie. De VSB Poëzieprijs werd sinds 1993 jaarlijks uitgereikt. Marwin Vos werd geboren in 1962. Haar bundel oorlogspaarden tot in de buitenwijken (2015) werd genomineerd voor de J.C. Bloemprijs en de indrukwekkende bundel het leven van sterren (2019) voor De Grote Poëzieprijs 2020,

 

Uit: wilde dood

sterven. sterven. sterven in velden in huizen
in koelwagens in buiken van voertuigen. sterven
in vliegtuigen in cellen op straat. alles loopt door
elkaar. vier in een cel, achtenvijftig in een koelwagen.
aan de overkant Dover. in ballonnen trillingen opvangen
van wat gezegd wordt. tijdens de overtocht knapt de
ballon. het schip was zo licht je zag een twee kringels
en dan niets meer. sommigen kapseisden of liepen op
rotsen of werden onderschept op radar. hoe licht ook
van de kust zichtbaar. de kustmensen knikten en zeiden
los liever op

 

1

stretchers in de straten
sirenes en stretchers

dode wolven
op Tavistock square

lispelen prozaïsch
don’t go out for your lunches

de oudste lijnen liggen boven
in Russel street reis je met de lift
om bij de sporen te komen

stretchers door de straten
sirenes en stretchers

en daarna:

stilte

de straten zijn leeg

 

2

tunnels en de rivier
rijen voor de bootdienst

’s avonds kunnen we met de boot terug

mijd de straat
waar de schrik toeslaat
of neem haar in strijdlustig

processies, parades en maskeraden

 

Shortlist van de Grote Poëzieprijs 2023 (geen portret beschikbaar)

Brief aan mijn moeder (Frank Koenegracht), Jo Gisekin

 

Bij Moederdag

 

Moeder en zoon door Alice Schille, ca. 1910-1915

 

Brief aan mijn moeder

Moet je horen, mamma, luister je?
Ik lees hier over een aanbod
waarbij zeer oude moeders met
meestal zeer oude zonen die
om niet tastbare redenen niet meer
bij ze willen slapen
een zwaan ter beschikking wordt gesteld
door de thuiszorg.
Het gaat om Hollandse zwanen.
Ze zwemmen overdag rond,
maar ’s avonds worden ze opgeborgen
in prachtige vitrines.
Ze worden thuisbezorgd en in je bed gelegd.
Ze slaan hun linker vleugel om je heen: dat
is tegen angst voor duizeligheid en ze leggen
hun snavel op het andere kussen:
dat is tegen eenzaamheid.

’s Ochtends worden ze weer opgehaald.
Nou, doe het maar, mamma.
Je bent er immers voor verzekerd.

 

Frank Koenegracht (Rotterdam, 23 juli 1945)
De Oude Haven in Rotterdam

 

De Vlaamse dichteres Jo Gisekin werd geboren in Gent op 14 mei 1942. Zie ook alle tags voor Jo Gisekin op dit blog.

 

Stilten

Het gras kan leeftijdloos
te stoeien liggen

weiden van gekoeld glazuur
zwemmen met schaduwvleugels
aan bomen voorbij

er is geen wind
geen nukkigheid
die speels jouw zinnen scherpt

voorjaarsbloemen
worden blank geboren
langs trage muren
die de nacht niet zien

Ik voel mij als een waterplant
die stilten
aan elkander knoopt…

 

Lichtwoud

Ik hou niet van liefde
in doofpotten bedreven
de haan naait de nacht
met bloemen bitterheid

Narren hebben vergezichten
huppelbenen van papier
handen die uw huid volspelden
ogen die de weemoed wijder zien

hoor jij nachtegalen eten
de schimmen van hun eigen stem
zich dronken zuigen aan gestolen spelen
of slapen gaan in de huivering van hun web

lichtvoetigheid van duizendpoten
vlugheid die de wijsheid wiegt
kankerbuilen als kokosnoten rijpheid

Ik hou van liefde
die zonnedraden likt
in wouden van licht.

 

Comtesse de Paris

Het went niet dat opgeschoten kale
verwrongen en gespleten schamel in de oksels
perelaars gestript van blad en schors. Hun takken
als stiksels op een stalen lucht. Tentakels van wind
in dwarsligging.

Herhaaldelijk feestte de boomgaard een fruitorgie in kleur
en smaak wulps comtesse de Paris doyenné du Comice en
durondeau moegerijpt in hun zomerse vitrine en dan
naargeestig de val naar beneden en merels die zich bezopen
nog vóór de pluk.

Het dwangbuis van de winter wacht op ontknoping amechtig
het laatste ritueel: de aftocht van rijp en ijzel smeltensklaar
over gladde plaveisels

er is een voelbaar verglijden naar elk seizoen zoals letters
verschuiven op papier.

 

Jo Gisekin (Gent, 14 mei 1942)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e mei ook mijn blog van 14 mei 2019 en ook mijn blog van 14 mei 2018 en eveneens mijn blog van 14 mei 2017 deel 2.

In Memoriam Huub Oosterhuis

In Memoriam Huub Oosterhuis

De Nederlandse priester, theoloog en dichter Huub Oosterhuis is zondag op 89-jarige leeftijd overleden. Dat heeft zijn familie maandag bekendgemaakt. Huub Oosterhuis werd geboren in Amsterdam op 1 november 1933. Zie ook alle tags voor Huub Oosterhuis op dit blog.

 

Gabriël Smit

Gabriël belde mij.
Ik lag, de dood ontkomen,
in Purmerend. Hij schreeuwde:
Wat hoor ik? Heb je pijn?
Ach jongen, ik ben bij je,
dat weet je toch.
——————– Ik wist het.
Zo uit de diepte riep hij.

Zo godverlaten bij me
was hij. En is gebleven.

 

Moederkerk

Ben ik de boom niet
zolang er vogels zijn?
ben ik de moeder niet
opdat er kinderen zijn –
kinderen en vogels, zij
zwierven weg over zee
allen zijn heengegaan
en niemand nam mij mee.

Vogels bevolkten mij
bouwden hun nest in mij
kinderen beminden mij
sneden hun hart in mij –
als zij dan zwerven gaan
en niemand neemt mij mee
ruk ik mijn wortels uit
plant ik mij in de zee.

 

Gelofte

Hoe diep gaat de pijn
van het moedernaakt
maar onaangeraakt
man moeten zijn.

in het niemandsland
van mijn zoete vlees
bekneld en verdeeld
tussen hoop en vrees

sterf ik uit, mijn naam
zal in rook opgaan.

Tenzij leven is
uit de dood opstaan.

 

Huub Oosterhuis (1 november 1933 – 9 april 2023)

125 jaar Bertolt Brecht

 

125 jaar Bertolt Brecht

 

De Duitse dichter en schrijver Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg geboren. Zie ook alle tags voor Bertolt Brecht op dit blog. Dat is vandaag precies 125 jaar geleden.

 

Lied der Galgenvögel

Dass euer schlechtes Brot uns nicht tut drunken
Spüln wir’s hinab mit eurem schlechten Wein-
Dass wir uns ja nicht schon zu früh verschlucken.
Auch werden einst wir schrecklich durstig sein.

Wir lassen euch für eure schlechten Weine
Neidlos und edel euer Abendmahl…
Wir haben Sünden. – Sorgen han wir keine.
Ihr aber habt dafür eure Moral.

Wir stopfen uns den Wanst mit guten Sachen
Das kost’ euch Zähren viel und vielen Schweiß.
Wir haben oft das Maul zu voll zum Lachen
Ihr habt es oft zu voll vom Kyrieleis.

Und hängen wir einst zwischen Himmel und Boden
Wie Obst und Glocken, Storch und Jesus Christ
Dann, bitte, faltet die geleerten Pfoten
Zu einem Vater Eurer, der nicht ist.

Wir haun’ zusammen wonnig eure Frauen
Und ihr bezahlt uns heimlich eure Schmach…
Sie werden mit Wonne zusammengehauen
Und laufen uns noch in die Kerker nach.

Den jungen Weibern mit den hohen Busen
Sind wir viel leichter als der Herr Gemahl
Sie liebt den Kerl, der ihr vom Bett weg Blusen
Die ihr Gemahl bezahlt, beim Abschied stahl.

Sie heben ihre Augen bis zum Himmel
Und ihre Röcke bis zum Hinterteil.
Und ist er frech, so macht der Dümmste Lümmel
Bloß mit dem Adamsapfel sie schon geil.

Dein Rahm der Milch schmeckt schließlich nicht ganz übel
Besonders wenn du selbst ihn für uns kaufst
Wir tauchen dir das Schöpflein in den Kübel
Dass du in der entrahmten Milch versaufst…

Konnt in den Himmel uns der Sprung nicht glücken
War eure Welt uns schließlich einerlei.
Kannst du herauf schauen, Bruder mit dem krummen Rücken?
Wir sind frei, Bruder, wir sind frei!

 

Bertolt Brecht monument voor het Berliner Ensemble (Theater am Schiffbauerdamm)

 

Terzinen over de liefde

Kijk ginds die kraanvogels in grote bogen!
De wolken die hun mee werden gegeven
Trokken al mee met hen van toen ze vlogen
Van het ene leven naar een ander leven.
Op eendere hoogte en met eender ijlen
Leek het of beiden maar bijkomstig bleven.
Laat van die twee geen langer hier verwijlen,
Laat kraanvogels en wolken zo verdelen
De mooie hemel waar zij kort in vliegen.
En laat geen een iets anders zien dan het wiegen
Van de ander in de wind die beide voelen
Die nu al vliegend bij elkander liggen.
Dat zo de wind hen naar het niets ontvoere,
Als zij maar niet vergaan en bij elkander blijven,
Zolang kan geen van beide iets beroeren,
Zolang kan men hen overal verdrijven
Waar regens dreigen of waar schoten knallen.
Zo, onder zon en maan, welhaast verwante schijven,
Vliegen zij weg, elkaar zo welgevallig.
Waarheen dan?
Nergens heen.
Van wie vandaan?
Van allen.
Jullie vragen hoelang die twee al bij elkaar zijn?

Sinds kort.
Wanneer zij uit elkaar gaan?
Gauw.
Zo komt geliefden liefde voor als trouw.

 

Vertaald door Koen Stassijns & Geert van Istendael

 

Liefdesgewoonten

Het is niet zo dat het genot zomaar beklijft.
Vaak dient geconsumeerde kus zich nogmaals aan.
Het nog een keer te doen, al hebben we ’t net gedaan
Dat is wat ons zo naar elkander drijft.

Die kleine beving van je kont, zo lang
Verwacht al! O, jouw sluwe vlees!
Hoe aangenaam, wanneer je hees
Opnieuw te kennen geeft je geile drang!

Hoe jij je knieën buigt! Hoe jij mij weet te geven!
Jouw beven dan, waardoor mijn vlees herkent
Dat je in al je lust nog niet bevredigd bent!
Dat lome draaien! het achteloze naar mij tasten
Terwijl je al glimlacht!
Ach, steeds als je het doet:
Was ’t niet al vaak gedaan, was ’t niet zo goed!

 

Vertaald door Gerda Meijerink

 

Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)
Portret door Shubnum Gill, z.j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e februari ook mijn blog van 10 februari 2022 en ook mijn blog van 10 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

In Memoriam Fay Weldon

De Britse schrijver Fay Weldon is op 4 januari op 91-jarige leeftijd overleden.  Fay Weldon werd geboren op 22 september 1931 in Alvechurch, Engeland. Zie ook alle tags voor Fay Weldon op dit blog.

Uit: The Life and Loves of a She Devil

“TWO Now. Outside the world turns: tides surge up the cliffs at the foot of Mary Fisher’s tower, and fall again. In Australia the great gum trees weep their bark away; in Calcutta a myriad flickers of human energy ignite and flare and die; in California the surfers weld their souls with foam and flutter off into eternity; in the great cities of the world groups of dissidents form their gaunt nexi of discontent and send the roots of change through the black soil of our earthly existence. And I am fixed here and now, trapped in my body, pinned to one particular spot, hating Mary Fisher. It is all I can do. Hate obsesses and transforms me: it is my singular attribution. I have only recently discovered it. Better to hate than to grieve. I sing in praise of hate, and all its attendant energy. I sing a hymn to the death of love. If you travel inland from Mary Fisher’s tower, down its sweep of gravelled drive (the gardener is paid $110 a week, which is low in any currency), through the windswept avenue of sadly blighted poplars (perhaps this is his revenge), then off her property and on to the main road and through the rolling western hills, and down to the great wheat plain, and on and on for a hundred kilometres or so, you come to the suburbs and the house where I live: to the little green garden where my and Bobbo’s children play. There are a thousand more or less similar houses, to the east, north, west and south: we are in the middle, exactly in the middle, of a place called Eden Grove. A suburb. Neither town nor country: intermediate. Green, leafy, prosperous and, some say, beautiful. I grant you it is a better place to live than a street in downtown Bombay. I know how central I am in this centreless place because I spend a lot of time with maps. I need to know the geographical detail of misfortune. The distance between my house and Mary Fisher’s tower is one hundred and eight kilometres, or sixty-seven miles. The distance between my house and the station is one and a quarter kilometres, and from my house to the shops is 660 metres. Unlike the majority of my neighbours I do not drive a car. I am less well co-ordinated than they. I have failed four driving tests. I might as well walk, I say, since there is so little else to do, once you have swept the corners and polished the surfaces, in this place, which was planned as paradise. How wonderful, I say, and they believe me, to stroll through heaven. Bobbo and I live at No. 19 Nightbird Drive. It is a select street in the best part of Eden Grove. The house is very new: we are its first occupants. It is clean of resonance. Bobbo and I have two bathrooms, and picture windows, and we wait for the trees to grow: presently, you see, we will even have privacy. Eden Grove is a friendly place. My neighbours and I give dinner parties for one another. We discuss things, rather than ideas; we exchange information, not theories; we keep ourselves steady by thinking about the particular. The general is frightening.”

 

Fay Weldon (22 september 1931 – 4 januari 2023)

In Memoriam Hans Magnus Enzensberger

 

In Memoriam Hans Magnus Enzensberger

 

De Duitse dichter en schrijver Hans Magnus Enzensberger is vorige week donderdag, 24 november, op 93-jarige leeftijd overleden. Hans Magnus Enzensberger werd geboren op 11 november 1929 in Kaufbeuren. Zie ook alle tags voor Hans Magnus Enzensberger op dit blog.

 

Der Unverwundbare

In der Wissenschaft der Unterlassung
hat er es weit gebracht.
Blutrünstig die Verbrechen,
die er nicht beging,
endlos die Heerschar der Fehler,
die er vermieden hat.
Passende bemerkungen,
ungeschwängerte Mädchen
säumen seinen Weg.
Seine Geruchlosigkeit
ist atemberaubend,
sein Leumund
macht jede chemische Reinigung brotlos,
er ist weiß, er niest nicht,
er segnet uns, ist gesegnet.
andere Lebenszeichen
von seiner Seite
sind nicht zu befürchten.
Warzenlos verschwindet er
in seinem eigenen Foto.

 

Die Scheisse

Immerzu höre ich von ihr reden
als wäre sie an allem schuld.
Seht nur, wie sanft und bescheiden
sie unter uns Platz nimmt!
Warum besudeln wir denn
ihren guten Namen
und leihen ihn
dem Präsidenten der USA,
den Bullen, dem Krieg
und dem Kapitalismus?
Wie vergänglich sie ist,
und das, was wir nach ihr nennen,
wie dauerhaft!
Sie, die Nachgiebige
führen wir auf der Zunge
und meinen die Ausbeuter.
Sie, die wir ausgedrückt haben,
soll nun auch noch ausdrücken
unsere Wut?
Hat sie uns nicht erleichtert?
Von weicher Beschaffenheit
und eigentümlich gewaltlos
ist sie von allen Werken des Menschen
vermutlich das friedlichste.
Was hat sie uns nur getan?

 

De instrumenten

Oogschaartje, mergepen, amniohaak –
je hoort het niet graag.
Zelfs de chirurgen passen ervoor op
om ons de steekbeitel te laten zien,
dat zou te hard zijn, de curettagelepel,
dat zou niet beleefd zijn, de hersenspatel
en de leverhaak. Alleen als het pijn doet
in de spoedeisende hulp vertrouwen we ons
met gesloten ogen toe aan de penisklem,
aan de bloedschepper. Dan ja!
Gezegend, zeggen ze, nu ineens,
zijn jullie, vulvaspreider en botrasp,
onze enige hoop
vlak voor de ziekenzalving.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Hans Magnus Enzensberger (11 november 1929 – 24 november 2022)

Friedenspreis des Deutschen Buchhandels 2022 voor Serhiy Zhadan

Friedenspreis des Deutschen Buchhandels voor Serhiy Zhadan

De Friedenspreis des Deutschen Buchhandels 2022 is toegekend aan se Oekraïense dichter, romanschrijver, essayist en vertaler Serhiy Viktorovych Zhadan.  Serhiy Zhadan werd geboren op 23 augustus 1974 in in Starobilsk, in het gebied Loehansk.  De prijsuitreiking vindt plaats op zondag 23 oktober 2022 in de Paulskirche in Frankfurt. De jury eert Zhadan voor zijn uitstekende artistieke werk en voor zijn humanitaire houding, waarmee hij zich tot de mensen in oorlog wendt en hen helpt met gevaar voor eigen leven: “In zijn romans, essays, gedichten en songteksten neemt Serhiy Zhadan ons mee in een wereld die grote omwentelingen heeft ondergaan en tegelijkertijd leeft van traditie. Zijn teksten vertellen hoe oorlog en vernietiging deze wereld binnenkomen en mensen door elkaar schudden. Daarbij vindt de schrijver zijn eigen taal, die ons op een krachtige en gedifferentieerde manier laat zien wat velen lange tijd niet wilden zien.” Zie ook alle tags voor Serhiy Zhadan op dit blog.

Uit: The Orphanage (Vertaald doorReilly Costigan-Humes en Isaac Stackhouse Wheeler)

“The place is packed with soldiers. They’re standing behind some cinder blocks, underneath some frayed national flags, wordlessly looking toward the city. Just how many times has he driven through this area over the past six months, since the government returned after brief, intense fighting? When he was heading into the city or coming back home to the Station, he had to wait for them to check his papers—wait for trouble, that is. But they always let Pasha through, without saying a word—he was a local, with the papers to prove it. The government didn’t have a bone to pick with him. Pasha had gotten used to the soldiers’ apathetic eyes, smooth, mechanical movements, and black fingernails, and to the fact that you had to hand over your papers and wait for your own country to verify your standing as a law-abiding citizen. The soldiers would give Pasha his papers back, and he’d stuff them in his pocket, trying not to make eye contact with anyone. Rain had washed the color out of the national flags. It dissolved in the gray autumn air like snow in warm water.
Pasha looks out the window and sees a jeep wrapped in dark metal armor streaking past them. Three men with assault rifles hop out of the jeep and run toward the pack of people clumped together up ahead, paying no mind to the express hearse. The soldiers are standing there, yelling back and forth, grabbing binoculars out of each other’s hands, scanning the highway, straining their eyes, red from smoke and sleepless nights, framed by deep wrinkles. But the highway is empty, so empty it’s unsettling. There’s generally always somebody driving through, even though the city’s been completely surrounded for a long period of time and the ring is tightening, someone or other is always making a run for the city or coming back along the only road. Mostly soldiers transporting ammunition or volunteers taking all sorts of useless crap like winter clothes or cold medicine from here, the north, where there isn’t any fighting, to the besieged city. Who needs cold medicine in a city getting pounded by heavy artillery, a city that’s going to fall any day now? But that wasn’t stopping anyone; every once in a while, a whole convoy would leave the mainland and make a run for the besieged area. Sometimes they’d come under fire, which was to be expected. It was obvious that the city would fall, the government troops would be forced to retreat and take the flags of Pasha’s country with them, and the front line would shift to the north, toward the station, and death would come a few miles closer. But did anyone actually care? Even civilians mustered up the courage to make a run for the city over the crumbling asphalt of the highway. The soldiers tried to talk them out of it, but nobody around here really trusted the soldiers. You just couldn’t tell people anything, they all thought they knew best. You’d see some old-timer hiking all the way into town in the middle of a mortar attack to file some paperwork for his pension. Well, if it comes down to death or bureaucracy, sometimes death is the right call. Sometimes the soldiers would get irritated enough to block off the crossings, but long lines would form at the checkpoints as soon as the shelling abated. Then they’d have to let people through.”

 

Serhiy Zhadan (Starobilsk, 23 augustus 1974)

Booker Prize 2022 voor Shehan Karunatilaka

Booker Prize 2022 voor Shehan Karunatilaka

De Sri Lankaanse schrijver Shehan Karunatilaka krijgt de Booker Prize 2022 voor zijn roman “The Seven Moons of Maali Almeida”. Shehan Karunatilaka werd geboren in 1975 inGalle in Zuid-Sri Lanka. Zie ook alle tags voor Shehan Karunatilaka op dit blog.

Uit: The Seven Moons of Maali Almeida

 “The memories come to you with pain. The pain has many shades. Sometimes, it arrives with sweat and itches and rashes. At other times, it comes with nausea and headaches. Perhaps like amputees feeling absent limbs, you still hold the illusion of your decaying corpse. One minute you are retching, the next you are reeling, the next you are remembering.
You met Jaki five years ago in the Casino at Hotel Leo. She was twenty, just out of school, and losing pathetically at baccarat. You were back from a torrid tour of the Wanni, unhinged by the slaughter, breaking bread with shady people, seeing the bad wherever you looked, and wearing your notorious red bandanna. You had sold the photos to Jonny at the Associated Press and cashed a welcome six-figure cheque. Even in Lankan rupees, six figures are better than five.
You had outplayed the house at blackjack, whacked the crab at the buffet and washed it down with some free gin. A regular day at the office.
‘Don’t bet on ties, sister,’ you said to the strange girl with frizzy hair and black make-up. She looked at you and rolled her eyes, which you found strange. Women usually like the look of you, not knowing that you prefer cock to cooch. A trimmed beard, an ironed shirt and a bit of deodorant will elevate you above a herd of sweaty Lankan hetero males.
‘I just won twenty thousand rupees,’ she said.
You noticed she was alone and that no one was hitting on her, both unusual for women in casinos in Colombo.
‘And the chances of you winning that again are nine per cent. And this house only pays out seven-to-one, minus commission. Which means, follow that strategy a hundred times and you will lose, even when you win.’
‘A man who knows everything. What a surprise.’
The croupier stared you down. You shrugged and placed her chips on the banker. She half smiled and half frowned, but let you commandeer her bet.
‘You better pay if I lose that.’
‘If you can’t think in numbers, this place will eat you up, sweetheart. The universe is all mathematics and probabilities.’
‘I come to get mellow. Not to do sums,’ she said.
When the bet came in, she let you place another, and then another.”

 

Shehan Karunatilaka (Galle, 1975)

Deutscher Buchpreis 2022 voor Kim de l’Horizon

Deutscher Buchpreis 2022 voor Kim de l’Horizon

De Zwitserse, genderfluïde niet-binaire dichter en schrijver Kim de l’Horizon is de winnaar van de Deutscher Buchpreis. Hij ontvangt de prijs voor zijn debuutroman “Blutbuch”. De jury van de boekenprijs oordeelde: «Met enorme creatieve energie zoekt het non-binaire verhalende personage uit Kim de l’Horizons roman Book of Blood naar zijn eigen taal. […] Welke verhalen zijn er voor een lichaam dat conventionele ideeën over gender tart? […] Elke poging tot taal, van de sculpturale scène tot de essay-achtige memoires, ontwikkelt een urgentie en literaire vernieuwing die de jury provoceerde en inspireerde.» Zie ook alle tags voor Kim de l’Horizon op dit blog.

Uit: Blutbuch

„Wir sprachen nie darüber, ob es für andere Familien auch so anstrengend ist, so zu tun, als wären sie wie die anderen Familien, wir sprachen nie über Normalität, nie über Heteronormativität, Queemess, wir sprachen nie über Klasse, die sogenannte »Dritte« Welt und die geheimen Geflechte der Pilze, die viel grösser und feiner sind als in unserer Vorstellung, wir sprachen nie über all die Wege, die diese Welt bereithält, die sie uns bereithält, um vor uns selbst davonzulaufen, die gewundenen Wege, die im Schatten grosser Pappeln liegenden Wege, die öden, endlosen Wege, die diese Welt umspinnen, wie ein Faden einen Fadenknäuel umspinnt, aber wir sprachen über die Wege, die alle zusammen »Jakobsweg« heissen.
Vor einigen Wochen sassen wir auf dem Sofa, du hast mir eines der Fotoalben gezeigt. Ich habe mich gezwungen, dasselbe Interesse vorzutäuschen wie die letzten zehn Male, als du mir dieselben Fotos mit denselben Kommentaren erläutert hast. Wir schauten uns ein Foto deiner Mutter an, auf dem sie schwanger mit dir ist, ein Foto, das mich die ersten Male überrascht hat, weil da einfach eine nackte Frau zu sehen ist, in einem kleinbürgerlichen Familienalbum von 1935. Plötzlich hast du deinen Redefluss unterbrochen, mich angeschaut und gefragt: »Warum bist du eigentlich nie da?«
Ich sitze hier an meinem Schreibtisch in Zürich, ich bin sechsundzwanzig, es wird langsam dunkel, es ist einer dieser Abende, die noch Winterabende sind, während mensch schon eine Vorahnung von Frühling riecht, ein samtiger Geruch: von Bodnant-Schneeballblüten, übertrieben süss und weissrosa; von Menschen, die wieder beginnen zu joggen und ihren Schweiss durch die viel zu sauberen Strassen tragen. Ich jogge nicht. Ich sitze hier und kaue meine Fingernägel, trotz des Ecrinal-Bitternagellacks, ich kaue, bis der weisse Rand abgekaut ist und noch weiter, ich dränge den weissen Rand beständig nach hinten. Vor einem halben Jahr habe ich diesen ultralangweiligen Job im Staatsarchiv angenommen, ich stecke den ganzen Tag zwischen Regalen tief unter der Erde, katalogisiere Krankenakten längst verstorbener Patientinnen, ich spreche mit niemenschem, bin zufrieden, bin unsichtbar, lasse meine Haare wachsen, gehe nach Hause und setze mich hierhin, an meinen Schreibtisch, von wo aus ich die Buche im Nachbargarten sehen kann, von wo aus mir die Erinnerungen an die Blutbuche kommen, unsere Blutbuche, die grosse, rotlaubige Buche in der Mitte unseres Gartens. Ich schreibe. Wenn meine Freundinnen Dina und Mo, die auch irgendwo sitzen und schreiben, mir schreiben: »Kommst du was trinken?«, dann schreibe ich nicht zurück. Ich versuche zu schreiben, und wenn ich nicht schreiben kann, wenn ich im Wattenmeer der Vergangenheit versinke, dann rasiere ich mich, dusche und fahre mit dem Fahrrad in die Aussenbereiche der Stadt, in die Aussenröcke, wie die Engländerinnen sagen, ich suche die Tankstellen und Fussballplätze ab, ich tigere vor den Gyms auf und ab, die Grindr-App ist meine bleiche Fackel in der Nacht der Agglomeration, sie weist mir den Weg zu den Männern, die ich suche, die ich brauche, die ich mich brauchen lasse, von denen ich mir hinter dem Fahrradhäuschen den Rock hochschieben lasse und die ich sich in mich hineinschieben lasse, schnell und gefühllos, ich habe ja genug Gefühle, ich brauche nicht noch mehr davon, ich brauche endlich mal einen harten cut von ihnen.“

 

Kim de l’Horizon (Ostermundigen, 9 mei 1992)

Nobelprijs voor de Literatuur 2022 voor Annie Ernaux

Nobelprijs voor de Literatuur 2022 voor Annie Ernaux

De Nobelprijs voor de Literatuur van 2022 is toegekend aan de Franse schrijfster Annie Ernaux. In een toelichting noemt de Zweedse Academie Ernaux’ ‘moed en klinische scherpte, waarmee zij de wortels, vervreemding en collectieve binding van de persoonlijke herinnering blootlegt’ als reden voor de toekenning. Annie Ernaux werd geboren in Lillebonne op 1 september 1940. Annie Ernaux bracht haar kindertijd door in Yvetot, Normandië. Zie ook alle tags voor Annie Ernaux op dit blog.

Uit: Les Années

« Toutes les images disparaîtront.
la femme accroupie qui urinait en plein jour derrière un baraquement servant de café, en bordure des ruines, à Yvetot, après la guerre, se renculottait debout, jupe relevée, et s’en retournait au café 
la figure pleine de larmes d’Alida VaIIi dansant avec Georges Wilson dans le film Une aussi longue absence 
l’homme croisé sur un trottoir de Padoue, l’été 90, avec des mains attachées aux épaules, évoquant aussitôt le souvenir de la thalidomide prescrite aux femmes enceintes contre les nausées trente ans plus tôt et du même coup l’histoire drôle qui se racontait ensuite : une future mère tricote de la layette en avalant régulièrement de la thalidomide, un rang, un cachet. Une amie horrifiée lui dit, tu ne sais donc pas que ton bébé risque de naître sans bras, et elle répond, oui je sais bien mais je ne sais pas tricoter les manches 
Claude Piéplu en tête d’un régiment de légionnaires, le drapeau dans une main, de l’autre tirant une chèvre, dans un film des Charlots 
cette dame majestueuse, atteinte d’Alzheimer, vêtue d’une blouse à fleurs comme les autres pensionnaires de la maison de retraite, mais elle, avec un châle bleu sur les épaules, arpentant sans arrêt les couloirs, hautainement, comme la duchesse de Guermantes au bois de Boulogne et qui faisait penser à Céleste Albaret telle qu’elle était apparue un soir dans une émission de Bernard Pivot 
sur une scène de théâtre en plein air, la femme enfermée dans une boîte que des hommes avaient transpercée de part en part avec des lances d’argent – ressortie vivante parce qu’il s’agissait d’un tour de prestidigitation appelé Le Martyre d’une femme 
les momies en dentelles déguenillées pendouillant aux murs du couvent dei Cappuccini de Palerme 
le visage de Simone Signoret sur l’affiche de Thérèse Raquin
la chaussure tournant sur un socle dans un magasin André rue du Gros-Horloge à Rouen, et autour la même phrase défilant continuellement : « avec Babybotte Bébé trotte et pousse bien » 
l’inconnu de la gare Termini à Rome, qui avait baissé à demi le store de son compartiment de première et, invisible jusqu’à la taille, de profil, manipulait son sexe à destination des jeunes voyageuses du train sur le quai d’en face, accoudées à la barre 
le type dans une publicité au cinéma pour Paic Vaisselle, qui cassait allègrement les assiettes sales au lieu de les laver. Une voix off disait sévèrement « ce n’est pas la solution ! » et le type regardait avec désespoir les spectateurs, « mais quelle est la solution ? » 

 

Uit: De jaren (Vertaald door Rokus Hofstede)

“Alle beelden zullen verdwijnen.
de op haar hurken zittende vrouw die, na de oorlog, in Yvetot op klaarlichte dag urineerde achter een als café dienstdoen-de barak, aan de rand van de kapotgeschoten huizen, daarna overeind kwam, met opgeschorte rok haar broekje omhoog-trok en weer het café binnen ging
het betraande gezicht van Alida Valli dansend met Georges Wilson in de film Une aussi !engste absence
de in de zomer van ’90 terloops op een trottoir in Padua geziene man, met handen die aan zijn schouders vastgegroeid zaten, waardoor je meteen terugdacht aan softenon, het middel dat zwangere vrouwen dertig jaar eerder voorgeschreven kregen tegen misselijkheid, en tegelijk ook aan het grapje dat nadien de ronde deed: een aanstaande moeder breit haar babyuitzet bij elkaar en slikt stipt softenon, na elke toer een pilletje. Een geschrokken vriendin zegt: weet je dan niet dat je baby wel eens zonder armen geboren zou kunnen worden, waarop zij zegt ja dat weet ik, maar ik weet niet hoe ik de mouwen moet breien
Claude Piéplu aan het hoofd van een peloton soldaten van het vreemdelingenlegioen, met in zijn ene hand de vlag en in zijn andere het touw waaraan hij een geit voorttrekt, in een film van Les Charlots
die majesteitelijke, aan alzheimer lijdende dame, net als de andere bewoonsters van het bejaardentehuis gekleed in een bloemetjesblouse, al had zij daarbij een blauwe sjaal over haar schouders geslagen, die onafgebroken met een blik vol minachting door de gangen schreed, als was ze de hertogin van Guermantes in het Bois de Boulogne, en die deed denken aan Céleste Albaret zoals ze op een avond was verschenen in een uitzending van Bernard Pivot
op een toneel in de openlucht, de vrouw die opgesloten zat in een doos waar mannen van alle kanten zilveren zwaarden doorheen hadden gestoken — en die levend naar buiten kwam, want het ging om een goocheltruc getiteld De lijdensweg van een vrouw
de op een voetstuk ronddraaiende schoen in een André-winkel in de Rue du Gros-Horloge in Rouen, en rond dat voetstuk hetzelfde zich onophoudelijk herhalende zinnetje: ‘Baby loopt en groeit vlot met Babybotte’ de onbekende man op Stazione Ihnnini in Rome die de store van zijn eersteklascompartiment half had laten zakken zodat hij tot zijn middel onzichtbaar was, en die, van opzij gezien, aan zijn geslachtsdeel frunnikte ten overstaan van de uit het venster hangende jonge reizigsters in de trein op het tegenoverliggende spoor de figuur in een bioscoopreclame voor het afwasmiddel Paic die welgemoed vieze borden stukgooide in plaats van ze af te wassen. Een commentaarstem zei streng: Mat is niet de oplossing!’, en de figuur keek wanhopig op naar de toeschouwers: ‘Maar wat is dan wel de oplossing?’”

 

Annie Ernaux (Lillebonne, 1 september 1940)