Nobelprijs voor Literatuur 2023 voor Jon Fosse

Nobelprijs Literatuur 2023 voor Jon Fosse

De Nobelprijs voor Literatuur 2023 is toegekend aan de Noorse schrijver en dichter Jon Fosse. Het comité prijst de 64-jarige schrijver voor zijn ‘innovatieve toneelstukken en proza die een stem hebben gegeven aan het onzegbare’. Fosses toneelstukken worden binnen en buiten Europa gespeeld. De prijs wordt toegekend voor zijn hele oeuvre, dat 40 toneelstukken omvat, en vele tientallen romans, essays, kinderboeken en vertalingen. Het Nobelcomité prijst zijn bijzonder artistieke techniek, waarmee hij ‘menselijke angst en ambivalentie in de kern blootlegt’. Jon Fosse werd geboren in Haugesund op 29 september 1959. Zie ook alle tags voor Jon Fosse op dit blog.  Op 10 oktober verschijnt zijn nieuwe novelle “Een schitterend wit” in de vertaling van Marianne Molenaar. Zijn toneelwerk wordt uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek.

Uit: Slapeloos (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Ik ben zo moe, zegt Alida en ze blijven staan en Asle kijkt naar Alida en hij weet niet hoe hij haar moet troosten, want ze hadden elkaar al zo vaak getroost door over het kind te praten dat zou komen, of het een meisje zou zijn of een jongen, daar praatten ze over, en Alida dacht dat meisjes gemakkelijker waren, en hij dacht het tegendeel, dat het gemakkelijker was met een jongen, maar of het nu een jongen werd of een meisje, ze zouden hoe dan ook blij zijn met het kind waar ze nu gauw de ouders van werden, en dankbaar, dat zeiden ze en ze troostten zich met de gedachte aan het kind dat nu gauw geboren zou worden. Asle en Alida liepen door de straten van Bjørgvin. En tot nu toe hadden ze er niet zo zwaar aan getild dat niemand hun onderdak wilde geven, het kwam vast wel in orde, er zou vast gauw iemand zijn die een kamertje te huur had waar ze een tijdje konden wonen, het moest wel in orde komen, met zo veel huizen in Bjørgvin, kleine huizen en grote huizen, niet zoals in Dylgja, waar alleen een paar boerderijen waren en wat kleine vissershuisjes, zij, Alida, was de dochter van moeder Herdis op Brotet, zoals ze daar zeiden, en kwam van een boerderijtje in Dylgja, daar was ze opgegroeid bij moeder Herdis samen met haar zus Oline, nadat vader Aslak verdween en nooit meer was teruggekomen, toen Alida drie was en haar zus Oline vijf, en Alida had niet eens herinneringen aan haar vader, alleen aan zijn stem, want in gedachten kon ze zijn stem nog horen, het diepe gevoel dat in zijn stem lag, de hoge heldere en de zware klanken, maar dat was dan ook alles wat ze van vader Aslak nog had, want ze herinnerde zich er niets van hoe hij eruitzag, en verder herinnerde ze zich ook niets, alleen zijn stem als hij zong, dat was alles wat ze van vader Aslak nog had. En hij, Asle, was opgegroeid in een boothuis in Dylgja waarvan ze de zolder bewoonden, daar groeide hij op bij moeder Silja en vader Sigvald, tot vader Sigvald op zee bleef op een dag toen plotseling de herfststorm opstak, hij was aan het vissen ten westen van de eilanden en daar voor de eilanden zonk de boot, voor Storesteinen. En toen waren moeder Silja en Asle alleen in het boothuis. Maar niet lang nadat vader Sigvald was overleden werd moeder Silja ziek, ze werd steeds magerder, ze werd zo mager dat het leek of je door haar gezicht heen tot op het bot keek, haar grote blauwe ogen leken steeds groter te worden en vulden ten slotte bijna haar hele gezicht, vond Asle, en haar lange bruine haar werd dunner dan ooit, en piekerig, en toen, toen ze op een ochtend niet opstond, vond Asle haar dood in bed. Moeder Silja lag met haar grote blauwe ogen open en keek naast zich, naar waar vader Sigvald had moeten liggen. Het lange dunne bruine haar bedekte bijna haar hele gezicht. Daar lag moeder Silja en was dood.”

Jon Fosse (Haugesund, 29 september 1959)

Nobelprijs voor de Literatuur 2022 voor Annie Ernaux

Nobelprijs voor de Literatuur 2022 voor Annie Ernaux

De Nobelprijs voor de Literatuur van 2022 is toegekend aan de Franse schrijfster Annie Ernaux. In een toelichting noemt de Zweedse Academie Ernaux’ ‘moed en klinische scherpte, waarmee zij de wortels, vervreemding en collectieve binding van de persoonlijke herinnering blootlegt’ als reden voor de toekenning. Annie Ernaux werd geboren in Lillebonne op 1 september 1940. Annie Ernaux bracht haar kindertijd door in Yvetot, Normandië. Zie ook alle tags voor Annie Ernaux op dit blog.

Uit: Les Années

« Toutes les images disparaîtront.
la femme accroupie qui urinait en plein jour derrière un baraquement servant de café, en bordure des ruines, à Yvetot, après la guerre, se renculottait debout, jupe relevée, et s’en retournait au café 
la figure pleine de larmes d’Alida VaIIi dansant avec Georges Wilson dans le film Une aussi longue absence 
l’homme croisé sur un trottoir de Padoue, l’été 90, avec des mains attachées aux épaules, évoquant aussitôt le souvenir de la thalidomide prescrite aux femmes enceintes contre les nausées trente ans plus tôt et du même coup l’histoire drôle qui se racontait ensuite : une future mère tricote de la layette en avalant régulièrement de la thalidomide, un rang, un cachet. Une amie horrifiée lui dit, tu ne sais donc pas que ton bébé risque de naître sans bras, et elle répond, oui je sais bien mais je ne sais pas tricoter les manches 
Claude Piéplu en tête d’un régiment de légionnaires, le drapeau dans une main, de l’autre tirant une chèvre, dans un film des Charlots 
cette dame majestueuse, atteinte d’Alzheimer, vêtue d’une blouse à fleurs comme les autres pensionnaires de la maison de retraite, mais elle, avec un châle bleu sur les épaules, arpentant sans arrêt les couloirs, hautainement, comme la duchesse de Guermantes au bois de Boulogne et qui faisait penser à Céleste Albaret telle qu’elle était apparue un soir dans une émission de Bernard Pivot 
sur une scène de théâtre en plein air, la femme enfermée dans une boîte que des hommes avaient transpercée de part en part avec des lances d’argent – ressortie vivante parce qu’il s’agissait d’un tour de prestidigitation appelé Le Martyre d’une femme 
les momies en dentelles déguenillées pendouillant aux murs du couvent dei Cappuccini de Palerme 
le visage de Simone Signoret sur l’affiche de Thérèse Raquin
la chaussure tournant sur un socle dans un magasin André rue du Gros-Horloge à Rouen, et autour la même phrase défilant continuellement : « avec Babybotte Bébé trotte et pousse bien » 
l’inconnu de la gare Termini à Rome, qui avait baissé à demi le store de son compartiment de première et, invisible jusqu’à la taille, de profil, manipulait son sexe à destination des jeunes voyageuses du train sur le quai d’en face, accoudées à la barre 
le type dans une publicité au cinéma pour Paic Vaisselle, qui cassait allègrement les assiettes sales au lieu de les laver. Une voix off disait sévèrement « ce n’est pas la solution ! » et le type regardait avec désespoir les spectateurs, « mais quelle est la solution ? » 

 

Uit: De jaren (Vertaald door Rokus Hofstede)

“Alle beelden zullen verdwijnen.
de op haar hurken zittende vrouw die, na de oorlog, in Yvetot op klaarlichte dag urineerde achter een als café dienstdoen-de barak, aan de rand van de kapotgeschoten huizen, daarna overeind kwam, met opgeschorte rok haar broekje omhoog-trok en weer het café binnen ging
het betraande gezicht van Alida Valli dansend met Georges Wilson in de film Une aussi !engste absence
de in de zomer van ’90 terloops op een trottoir in Padua geziene man, met handen die aan zijn schouders vastgegroeid zaten, waardoor je meteen terugdacht aan softenon, het middel dat zwangere vrouwen dertig jaar eerder voorgeschreven kregen tegen misselijkheid, en tegelijk ook aan het grapje dat nadien de ronde deed: een aanstaande moeder breit haar babyuitzet bij elkaar en slikt stipt softenon, na elke toer een pilletje. Een geschrokken vriendin zegt: weet je dan niet dat je baby wel eens zonder armen geboren zou kunnen worden, waarop zij zegt ja dat weet ik, maar ik weet niet hoe ik de mouwen moet breien
Claude Piéplu aan het hoofd van een peloton soldaten van het vreemdelingenlegioen, met in zijn ene hand de vlag en in zijn andere het touw waaraan hij een geit voorttrekt, in een film van Les Charlots
die majesteitelijke, aan alzheimer lijdende dame, net als de andere bewoonsters van het bejaardentehuis gekleed in een bloemetjesblouse, al had zij daarbij een blauwe sjaal over haar schouders geslagen, die onafgebroken met een blik vol minachting door de gangen schreed, als was ze de hertogin van Guermantes in het Bois de Boulogne, en die deed denken aan Céleste Albaret zoals ze op een avond was verschenen in een uitzending van Bernard Pivot
op een toneel in de openlucht, de vrouw die opgesloten zat in een doos waar mannen van alle kanten zilveren zwaarden doorheen hadden gestoken — en die levend naar buiten kwam, want het ging om een goocheltruc getiteld De lijdensweg van een vrouw
de op een voetstuk ronddraaiende schoen in een André-winkel in de Rue du Gros-Horloge in Rouen, en rond dat voetstuk hetzelfde zich onophoudelijk herhalende zinnetje: ‘Baby loopt en groeit vlot met Babybotte’ de onbekende man op Stazione Ihnnini in Rome die de store van zijn eersteklascompartiment half had laten zakken zodat hij tot zijn middel onzichtbaar was, en die, van opzij gezien, aan zijn geslachtsdeel frunnikte ten overstaan van de uit het venster hangende jonge reizigsters in de trein op het tegenoverliggende spoor de figuur in een bioscoopreclame voor het afwasmiddel Paic die welgemoed vieze borden stukgooide in plaats van ze af te wassen. Een commentaarstem zei streng: Mat is niet de oplossing!’, en de figuur keek wanhopig op naar de toeschouwers: ‘Maar wat is dan wel de oplossing?’”

 

Annie Ernaux (Lillebonne, 1 september 1940)

Nobelprijs voor Literatuur 2021 voor Abdulrazak Gurnah

Nobelprijs voor Literatuur 2021 voor Abdulrazak Gurnah

De Tanzaniaanse schrijver Abdulrazak Gurnah ontvangt de Nobelprijs voor Literatuur 2021. Abdulrazak Gurnah werd geboren in Zanzibar op 20 december 1948.  Gurnah groeide op in het toenmalige Britse protectoraat Zanzibar en ontvluchtte in 1967 de Revolutie van Zanzibar. Hij ging in 1968 studeren in Canterbury, eerst in een technische richting, maar stapte in 1971 over op literatuur. Hij schreef zijn proefschrift aan de Universiteit van Kent in 1982. Hij gaf van 1980 tot 1983 colleges aan de Bayero University Kano in Nigeria en keerde daarna terug naar Canterbury als hoogleraar Engelse en postkoloniale literatuur aan de Universiteit van Kent, waar hij in 2017 met emeritaat ging. Sinds 2006 is hij FRSL (fellow) van de Britse Royal Society of Literature. Gurnah schreef diverse boeken en artikelen over literatuur, met name over zaken rond kolonialisme en de verhoudingen tussen Afrika, India en het Westen. Hij levert sinds 1987 bijdragen aan het aan internationale literatuur gewijde Britse kwartaalschrift Wasafiri en publiceerde over schrijvers als V.S. Naipaul, Salman Rushdie, Wole Soyinka en Zoë Wicomb. Gurnah is een Engelstalig auteur. Hij schreef een tiental romans. De bekendste zijn “Memory of Departure” (1987), “Paradise” (1994) en “By the Sea” (2001). Dat laatste boek stond op de longlist van de Booker Prize en de shortlist van Los Angeles Times Book Award. Veel van zijn fictie is gesitueerd rond de Oost-Afrikaanse kustgebieden, waarbij zijn personages onderdeel deel zijn van een grotere wereld in verandering. Na emigratie mislukken deze jonge mannen doordat ze de aansluiting met hun nieuwe omgeving missen. Onbegrip, ongeloof, afwijzing en miscommunicatie door de taalbarrière zorgen steeds weer voor problemen. Vaak voelen ze zich ontworteld, vervreemd, ongewenst en beroofd van hun identiteit. Ze nemen de rol aan van slachtoffer, maar Gurnah laat zijn personages wel met ironie, humor en zelfrelativering reflecteren op de eigen situatie. De meest recente roman Abdulrazak Gurnah is “Afterlives” uit 2020.

Uit: Afterlives

“Khalifa was twenty-six years old when he met the merchant Amur Biashara. At the time he was working for a small private bank owned by two Gujarati brothers. The Indian-run private banks were the only ones that had dealings with local merchants and accommodated themselves to their ways of doing business. The big banks wanted business run by paperwork and securities and guarantees, which did not always suit local merchants who worked on networks and associations invisible to the naked eye. The brothers employed Khalifa because he was related to them on his father’s side. Perhaps related was too strong a word but his father was from Gujarat too and in some instances that was relation enough. His mother was a countrywoman. Khalifa’s father met her when he was working on the farm of a big Indian landowner, two days’ journey from the town, where he stayed for most of his adult life. Khalifa did not look Indian, or not the kind of Indian they were used to seeing in that part of the world. His complexion, his hair, his nose, all favoured his African mother but he loved to announce his lineage when it suited him. Yes, yes, my father was an Indian. I don’t look it, hey? He married my mother and stayed loyal to her. Some Indian men play around with African women until they are ready to send for an Indian wife then abandon them. My father never left my mother.
His father’s name was Qassim and he was born in a small village in Gujarat which had its rich and its poor, it’s Hindus and it’s Muslims and even some Hubshi Christians. Qassim’s family was Muslim and poor. He grew up a diligent boy who was used to hardship. He was sent to a mosque school in his village and then to a Gujarati-speaking government school in the town near his home. His own father was a tax collector who travelled the countryside for his employer, and it was his idea that Qassim should be sent to school so that he too could become a tax collector or something similarly respectable. His father did not live with them. He only ever came to see them two or three times in a year. Qassim’s mother looked after her blind mother-in-law as well as five children. He was the eldest and he had a younger brother and three sisters. Two of his sisters, the two youngest, died when they were small. Their father sent money now and then but they had to look after themselves in the village and do whatever work they could find. When Qassim was old enough, his teachers at the Gujarati-speaking school encouraged him to sit for a scholarship at an elementary English-medium school in Bombay, and after that his luck began to change. His father and other relatives arranged a loan to allow him to lodge as best he could in Bombay while he attended the school. In time his situation improved because he became a lodger with the family of a school friend, who also helped him to find work as a tutor of younger children. The few annas he earned there helped him to support himself.”

 

Abdulrazak Gurnah (Zanzibar, 20 december 1948)

Herman Brusselmans, Louise Glück

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: De Tafel

“Ik heb jaren aan een stuk bezworen dat ik nooit een boek zou schrijven met als titel De tafel. En tja, op een dag begin je er dan toch aan. Want hoewel ik vanaf 1982 vond dat De tafel een veel te simpele, weinigzeggende titel is, dacht ik daarstraks: nou, eigenlijk valt dat wel mee. Tenslotte weet iedereen wat een tafel is, en een titel mag gerust begrijpelijk zijn voor het grote publiek. Zonder tafel zouden we in een heel andere cultuur leven, bijvoorbeeld de woestijncultuur, waar de bewoners van de grond eten, of van een zelf geknoopt tapijt. Geef mij dan maar een tafel. Ik heb slechts één keer in m’n leven van de grond gegeten, en dat was toen ik drie maanden in een psychiatrisch instituut verbleef, en iedereen daar ervan wilde overtuigen dat ik werkelijk gek was. Van de grond eten, m’n uitwerpselen verkopen voor veel te veel geld aan de andere gekken, een vrouw die bij de verpleging zat beloven dat ik haar zwanger zou maken en daarna alsnog weigeren om met haar te neuken, dat soort dingen. Het was geen leuke periode. Oké, er zit iets fout in m’n hoofd, dat wel. Dat 6begon al goed toen ik op straat een paard wilde omhelzen, maar het bleek geen paard maar een oud wijf met een veel te groot bovengebit. Ik omhelsde haar trouwens veel te stevig, en door ademnood viel ze neer op de straat. Ik riep: ‘Bel de politie! Bel de politie! Een vrouw probeert de straat te stelen!’ Niemand belde de politie omdat iedereen wist: een straat stelen door er bewusteloos op neer te vallen, dat is onmogelijk. Zeker niet als de zogenaamde dief een vrouw is van tweeënnegentig, zich bovendien voortbewegend met een rollator. Ik gaf haar een trap in haar maag. Stom wijf. Eerst een beetje een paard lopen imiteren, en dan in coma raken, ik ken dat, mij moet je geen appelen voor citroenen verkopen. Omdat ik nog nooit de kut had gezien van een tweeënnegentigjarige vrouw, deed ik haar rok en haar onderbroek uit, en staarde ik tussen haar benen. Godverdomme, zoiets lelijks had ik nog nooit gezien. Het leek wel alsof tussen die benen de smoel van een hamster was ontploft. Van die rauwe vleesresten, weet je wel. Zo’n harige, ontplofte smoel van een bejaarde hamster. Zou die kut ook naar een dode hamster rúiken? Ik stak m’n neus tussen de benen van de vrouw en snoof hard en veelvuldig. Nee, de kut rook niet naar een dode hamster, maar wel naar iets wat per ongeluk zoek is geraakt in een slachthuis en daar al enkele weken ligt te rotten.
Ondertussen had iemand alsnog de politie gebeld, niet om de oude vrouw aan te houden vanwege straatdiefstal, maar om mij aan te houden vanwege het op een onzedelijke manier lastigvallen van die vrouw. Altijd als er iets gebeurt met een man en een vrouw, wordt de man in het ongelijk gesteld. Dat is al zo sinds de tweede feministische golf van 1865, toen een Franse lesbo door een rechter in het gelijk werd gesteld nadat ze een man beschuldigd had van verkrachting.”

 

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Metten

Wat heb je met mijn hart
dat je het keer op keer moet breken
als een kweker die zijn nieuwe
ras beproeft? Experimenteer
maar op iets anders: hoe kan ik leven
in groepen, zoals jij wilt, als jij me
in de quarantaine van hartzeer dwingt, me scheidt
van de gezonde leden van
mijn eigen soort: zoiets doe je niet
in de tuin, de zieke roos
afzonderen; die laat je rustig met zijn openbare
geteisterde bladeren in
de gezichten van de andere rozen wapperen, en de luizen

van de ene op de andere plant springen, wat maar weer bewijst
dat ik het laagste van jouw schepselen ben, lager nog
dan de tierige bladluis en de klimmende roos – Vader,
als vertegenwoordiger van mijn eenzaamheid, verzacht
althans mijn schuld; neem
het brandmerk van mijn afzondering weg, tenzij
je van plan bent mij weer
voor altijd gezond te maken, zoals ik
gezond was en heel in mijn onbegrepen jeugd,
of als toen niet, onder de lichte druk
van mijn moeders hart, of als toen niet
in dromen: eerste
wezen dat nooit zou sterven.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e oktober ook mijn blog van 9 oktober 2018 en ook mijn blog van 9 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 9 oktober 2016 deel 2.

Nobelprijs voor Literatuur 2020 voor Louise Glück

Nobelprijs voor Literatuur 2020 voor Louise Glück

De Nobelprijs voor de Literatuur is dit jaar toegekend aan Louise Glück. Haar poëzie wordt gekenmerkt door een streven naar duidelijkheid, aldus het comité. Terugkerende thema’s zijn het gezinsleven en de relatie tussen ouders en broers en zussen. De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

The Red Poppy

The great thing
is not having
a mind. Feelings:
oh, I have those; they
govern me. I have
a lord in heaven
called the sun, and open
for him, showing him
the fire of my own heart, fire
like his presence.
What could such glory be
if not a heart? Oh my brothers and sisters,
were you like me once, long ago,
before you were human? Did you
permit yourselves
to open once, who would never
open again? Because in truth
I am speaking now
the way you do. I speak
because I am shattered.

 

Vespers

In your extended absence, you permit me
use of earth, anticipating
some return on investment. I must report
failure in my assignment, principally
regarding the tomato plants.
I think I should not be encouraged to grow
tomatoes. Or, if I am, you should withhold
the heavy rains, the cold nights that come
so often here, while other regions get
twelve weeks of summer. All this
belongs to you: on the other hand,
I planted the seeds, I watched the first shoots
like wings tearing the soil, and it was my heart
broken by the blight, the black spot so quickly
multiplying in the rows. I doubt
you have a heart, in our understanding of
that term. You who do not discriminate
between the dead and the living, who are, in consequence,
immune to foreshadowing, you may not know
how much terror we bear, the spotted leaf,
the red leaves of the maple falling
even in August, in early darkness: I am responsible
for these vines.

 

October (section I)

Is it winter again, is it cold again,
didn’t Frank just slip on the ice,
didn’t he heal, weren’t the spring seeds planted

didn’t the night end,
didn’t the melting ice
flood the narrow gutters

wasn’t my body
rescued, wasn’t it safe

didn’t the scar form, invisible
above the injury

terror and cold,
didn’t they just end, wasn’t the back garden
harrowed and planted—

I remember how the earth felt, red and dense,
in stiff rows, weren’t the seeds planted,
didn’t vines climb the south wall

I can’t hear your voice
for the wind’s cries, whistling over the bare ground

I no longer care
what sound it makes

when was I silenced, when did it first seem
pointless to describe that sound

what it sounds like can’t change what it is—

didn’t the night end, wasn’t the earth
safe when it was planted

didn’t we plant the seeds,
weren’t we necessary to the earth,

the vines, were they harvested?

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

Nobelprijs voor Literatuur 2019 voor Peter Handke

Nobelprijs voor Literatuur 2019 voor Peter Handke

De Oostenrijkse toneelschrijver Peter Handke  heeft de Nobelprijs voor Literatuur 2019 gewonnen. Hij kreeg de prijs voor zijn invloedrijke werk, dat met linguïstische vindingrijkheid de periferie en specificiteit van menselijke ervaringen heeft onderzocht. Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren. Zie ook alle tags voor Peter Handke op dit blog.

Uit: Kali: Eine Vorwintergeschichte

„Der Fahrer hat mittendrin eine Platte oder Kassette eingelegt, wieder wie im Ritual, die von ihr nach dem ersten Ton gestoppt wird.
Und er spricht dann weiter: »Vielen Sängern, und mehr noch Sängerinnen, wird eine warme Stimme nachgesagt. Bloß ist das oft die falsche Wärme. Eine angetrimmte Wärme. Eine Wärme mit Botschaft. Ihre Stimme ist anders warm. Längst zähle ich sie nicht mehr, die Stars, die ich gefahren habe, durch mein Land.
Sie hier sind die erste, die für mein Land Augen gehabt hat, auf den Seitenstraßen und auf den
Zwischenstrecken, da besonders. Ihre Stimme, die kommt aus Ihrem Schauen. Und wie Sie
geschaut haben all die Zeit lang. Dabei war das kein warmer Blick. Ihre Art Schauen war finster, und es hat mir Angst gemacht, eine seltsame Angst. Erst mit Ihrer Musik übertrug sich dieses Drohen als Wärme, und blieb doch im Unterton Drohung. Wir sollten laut ihm alle verschwinden von hier, abhauen von hier. Und dabei hat Ihr Drohen, anders seltsam, mir Lust gemacht, aufs Abhauen, aufs Weggehen, und überhaupt auf das Gehen. Und stattdessen fahre ich, und fahre, und fahre.« – Sie: »Und wen werden Sie als nächsten durch Ihr Land fahren?« – Der Fahrer: »Fürs erste niemanden
mehr. Es kommt der Winter, und die Sänger bleiben im Süden. Und hier ist alles andere als der Süden.«
Sein Reden ist übergegangen in eine Art Singen: »Sie waren unsere Vorwintersängerin. Nach Ihnen bleibt uns nur noch der Heimweg. Verdammter Heimweg. Auch lang nach Mitternacht. Auch auf mein Bootshaus am Fluß. Meine Eltern waren Indianer. Ah, wär ich ein Indianer. Wär ich ein Indianer, ich wüßte wohin, am Morgen wie am Abend, am Tag wie in der Nacht. Nur sind meine Eltern tot. Und
die Indianer sind in einem anderen Land. Und alle Indianer sind tot.« Sein Lied ist zuende: »Sie steigen aus wie üblich?« Sie hat genickt, und er hat gehalten: »Und morgen früh zum Flughafen?« Darauf sie: »Schlafen Sie sich aus.«
Darauf der Fahrer: »Winterschlaf. Mein Winterschlaf. Unser Winterschlaf bis zum nächsten
Konzert. Schön wär’s. Durch die Musik dem Haus entkommen! Den Häusern!« Und unversehens läßt er sie jetzt aussteigen, drängt sie fast aus dem Auto, schlägt hinter ihr die Tür zu und prescht auch schon, mit einem Reifen einen Bordstein schrammend, davon, ins Zentrum? auf der Flucht? auf einer Verfolgungsjagd, ins Leere?“

Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

Nobelprijs voor Literatuur 2018 voor Olga Tokarczuk

Op 10 oktober 2019 werd bekendgemaakt dat de Nobelprijs voor Literatuur 2018 werd toegekend aan Olga Tokarczuk. De Poolse schrijfster Olga Tokarczuk werd geboren in Sulechów, dichtbij Zielona Góra, op 29 januari 1962. (Het jaar 2018 was het jaar dat de Nobelprijs wegens enkele schandalen niet is uitgereikt). De jury prijst Tokarczuks “narratieve verbeelding die met encyclopedische passie het oversteken van grenzen als levensvorm vertegenwoordigt”. Ook krijgt ze lof voor haar humor en spitsvondigheid die terug te vinden is in haar werk.

Uit: Flights (Vertaald door Jennifer Croft)

“THE WORLD IN YOUR HEAD
The first trip I ever took was across the fields, on foot. It took them a long time to notice I was gone, which meant I was able to make it quite some distance. I covered the whole park and even – going down dirt roads, through the corn and the damp meadows teeming with cowslip flowers, sectioned into squares by ditches – reached the river. Though of course the river was ubiquitous in that valley, soaking up under the ground cover and lapping at the fields.
Clambering up onto the embankment, I could see an undulating ribbon, a road that kept flowing outside of the frame, outside of the world. If you were lucky, you might catch sight of a boat there, one of those great flat boats gliding over the river in either direction, oblivious to the shores, to the trees, to the people who stand on the embankment, unreliable landmarks, perhaps, not worth remarking, just an audience to the boats’ own motion, so full of grace. I dreamed of working on a boat like that when I grew up – or even better, of becoming one of those boats.
It wasn’t a big river, only the Oder, but I, too, was little then. It had its place in the hierarchy of rivers, which I later checked on the maps – a minor one, but present, nonetheless, a kind of country viscountess at the court of the Amazon Queen. But it was more than enough for me. It seemed enormous. It flowed as it liked, essentially unimpeded, prone to flooding, unpredictable.

Occasionally along the banks it would catch on some underwater obstacle, and eddies would develop. But the river flowed on, parading, concerned only with its hidden aims beyond the horizon, somewhere far off to the north. Your eyes couldn’t keep focused on the water, which pulled your gaze along up past the horizon, so that you’d lose your balance.
To me, of course, the river paid no attention, caring only for itself, those changing, roving waters into which – as I later learned – you can never step twice.
Every year it charged a steep price to bear the weight of those boats – because each year someone drowned in the river, whether a child taking a dip on a hot summer’s day or some drunk who somehow wound up on the bridge and, in spite of the railing, still fell into the water. The search for the drowned always took place with great pomp and circumstance, with everyone in the vicinity waiting with bated breath. They’d bring in divers and army boats.
According to adults’ accounts we overheard, the recovered bodies were swollen and pale – the water had rinsed all the life out of them, blurring their facial features to such an extent that their loved ones would have a hard time identifying their corpses.”

 

Olga Tokarczuk (Sulechów, 29 januari 1962)

Nobelprijs voor Literatuur 2017 voor Kazuo Ishiguro

Nobelprijs voor Literatuur 2017 voor Kazuo Ishiguro

De Nobelprijs voor Literatuur 2017 is toegekend aan de Engels-Japanse schrijver Kazuo Ishiguro. Dat heeft de Zweedse Academie donderdag in Stockholm bekendgemaakt. Kazuo Ishiguro werd op 8 november 1954 geboren in Nagasaki. Zie ook mijn blog van 8 november 2009 en ook mijn blog van 8 november 2010 en eveneens alle tags voor Kazuo Ishiguro op dit blog.

Uit: The Remains of the Day

“Strange beds have rarely agreed with me, and after only a short spell of somewhat troubled slumber, I awoke an hour or so ago. It was then still dark, and knowing I had a full day’s motoring ahead of me, I made an attempt to return to sleep. This proved futile, and when I decided eventually to rise, it was still so dark that I was obliged to turn on the electric light in order to shave at the sink in the corner. But when having finished I switched it off again, I could see early daylight at the edges of the curtains.
When I parted them just a moment ago, the light outside was still very pale and something of a mist was affecting my view of the baker’s shop and chemist’s shop opposite. Indeed, following the street further along to where it runs over the little round-backed bridge, I could see the mist rising from the river, obscuring almost entirely one of the bridge-posts. There was not a soul to be seen, and apart from a hammering noise echoing from somewhere distant, and an occasional coughing in a room to the back of the house, there is still no sound to be heard. The landlady is clearly not yet up and about, suggesting there is little chance of her serving breakfast earlier than her declared time of seven thirty.
Now, in these quiet moments as I wait for the world about to awake, I find myself going over in my mind again passages from Miss Kenton’s letter. Incidentally, I should before now have explained myself as regards my referring to ‘Miss Kenton’. ‘Miss Kenton’ is properly speaking ‘Mrs Benn’ and has been for twenty years. However, because I knew her at close quarters only during her maiden years and have not seen her once since she went to the West Country to become ‘Mrs Benn’, you will perhaps excuse my impropriety in referring to her as I knew her, and in my mind have continued to call her throughout these years. Of course, her letter has given me extra cause to continue thinking of her as ‘Miss Kenton’, since it would seem, sadly, that her marriage is finally to come to an end. The letter does not make specific the details of the matter, as one would hardly expect it to do, but Miss Kenton states unambiguously that she has now, in fact, taken the step of moving out of Mr Benn’s house in Helston and is presently lodging with an acquaintance in the nearby village of Little Compton.
It is of course tragic that her marriage is now ending in failure. At this very moment, no doubt, she is pondering with regret decisions made in the far-off past that have now left her, deep in middle age, so alone and desolate. And it is easy to see how in such a frame of mind, the thought of returning to Darlington Hall would be a great comfort to her. Admittedly, she does not at any point in her letter state explicitly her desire to return; but that is the unmistakable message conveyed by the general nuance of many of the passages, imbued as they are with a deep nostalgia for her days at Darlington Hall. Of course, Miss Kenton cannot hope by returning at this stage ever to retrieve those lost years, and it will be my first duty to impress this upon her when we meet. I will have to point out how different things are now – that the days of working with a grand staff at one’s beck and call will probably never return within our lifetime. But then Miss Kenton is an intelligent woman and she will have already realized these things. Indeed, all in all, I cannot see why the option of her returning to Darlington Hall and seeing out her working years there should not offer a very genuine consolation to a life that has come to be so dominated by a sense of waste.“

 
Kazuo Ishiguro (Nagasaki, 8 november 1954)

Nobelprijs voor Literatuur 2016 voor Bob Dylan

Nobelprijs voor Literatuur 2016 voor Bob Dylan

De Nobelprijs voor de Literatuur is dit jaar toegekend aan de Amerikaanse zanger, songwriter en dichter Bob Dylan. Bob Dylan werd geboren als Robert Allen Zimmerman op 24 mei 1941 in Duluth, Minnesota. Zie ook alle tags voor Bob Dylan op dit blog 

Mr. Tambourine Man

Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
I’m not sleepy and there is no place I’m going to
Hey !
Mr Tambourine Man, play a song for me
In the jingle jangle morning I’ll come followin’ you.
Though I know that evenin’s empire has returned into sand
Vanished from my hand
Left me blindly here to stand but still not sleeping
My weariness amazes me, I’m branded on my feet
I have no one to meet
And the ancient empty street’s too dead for dreaming.

Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
I’m not sleepy and there is no place I’m going to
Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
In the jingle jangle morning I’ll come followin’ you.

Take me on a trip upon your magic swirlin’ ship
My senses have been stripped, my hands can’t feel to grip
My toes too numb to step, wait only for my boot heels
To be wanderin’
I’m ready to go anywhere, I’m ready for to fade
Into my own parade, cast your dancing spell my way
I promise to go under it.

Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
I’m not sleepy and there is no place I’m going to
Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
In the jingle jangle morning I’ll come followin’ you.

Though you might hear laughin’, spinnin’ swingin’ madly across the sun
It’s not aimed at anyone, it’s just escapin’ on the run
And but for the sky there are no fences facin’
And if you hear vague traces of skippin’ reels of rhyme
To your tambourine in time, it’s just a ragged clown behind
I wouldn’t pay it any mind, it’s just a shadow you’re
Seein’ that he’s chasing.

Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
I’m not sleepy and there is no place I’m going to
Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
In the jingle jangle morning I’ll come followin’ you.

Then take me disappearin’ through the smoke rings of my mind
Down the foggy ruins of time, far past the frozen leaves
The haunted, frightened trees, out to the windy beach
Far from the twisted reach of crazy sorrow
Yes, to dance beneath the diamond sky with one hand waving free
Silhouetted by the sea, circled by the circus sands
With all memory and fate driven deep beneath the waves
Let me forget about today until tomorrow.

Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
I’m not sleepy and there is no place I’m going to
Hey ! Mr Tambourine Man, play a song for me
In the jingle jangle morning I’ll come followin’ you.

 
Bob Dylan (Duluth, 24 mei 1941)

 

 

[youtube https://www.youtube.com/watch?v=PYF8Y47qZQY&w=560&h=315]

Nobelprijs voor Literatuur 2015 voor Svetlana Aleksijevitsj

Nobelprijs voor Literatuur 2015 voor Svetlana Aleksijevitsj

De Wit-Russische onderzoeksjournaliste, ornithologe en schrijfster Svetlana Aleksijevitsj werd bekroond met de 2015 Nobelprijs voor Literatuur “voor haar polyfone geschriften, een monument voor het lijden en de moed in onze tijd”. Zij is de eerste journalist en de eerste schrijver uit Wit-Rusland die deze prijs wint. Zie ook alle tags voor Svetlana Aleksijevitsj op dit blog.

Uit: Der Krieg hat kein weibliches Gesicht (vertaald door Ganna-Maria Braungard)

„Ich schreibe ein Buch über den Krieg… Ich, die ich keine Kriegsbücher mochte, obwohl sie in meiner Kindheit und Jugend die gängige Lieblingslektüre waren. Bei allen meinen Altersgenossen.
Das ist nicht weiter erstaunlich – wir waren Kinder des Sieges. Kinder der Sieger. Was erinnere ich noch vom Krieg? Mein kindliches Unbehagen vor unbekannten und furchteinf lößenden Worten. Über den Krieg wurde unentwegt gesprochen: in der Schule und zu Hause, bei Hochzeiten und Taufen, an Feiertagen und auf dem Friedhof. Sogar unter Kindern. Der Krieg blieb auch nach dem Krieg die Heimstatt unserer Seele. Alle lebten dort, alles hatte seinen Ursprung in dieser schrecklichen Zeit, auch in unserer Familie: Mein ukrainischer Großvater, der Vater meiner Mutter, ist an der Front
gefallen, meine weißrussische Großmutter, die Mutter meines Vaters, ist bei den Partisanen an Typhus gestorben, zwei ihrer Söhne sind verschollen, von den dreien, die sie an die Front geschickt hatte, kam nur einer zurück… Mein Vater…
Schon als Kinder kannten wir keine Welt ohne Krieg, die Welt des Krieges war die einzige Welt, die wir kannten, und die Menschen des Krieges die einzigen Menschen, die wir kannten. Ich kenne auch
heute keine andere Welt und keine anderen Menschen. Hat es sie überhaupt je gegeben?
***
Es lässt sich wohl kaum zählen, wie viele Kriegsbücher auf der ganzen Welt bereits geschrieben wurden. Vor kurzem las ich irgendwo, auf der Erde seien schon über dreitausend Kriege geführt
worden. Und Bücher darüber gibt es noch mehr… Doch alles, was wir über den Krieg wissen, haben uns Männer erzählt. Wir sind Gefangene der „männlichen“ Vorstellungen und der „männlichen“
Empfindungen. „Männlicher“ Worte. Die Frauen schweigen, und wenn sie einmal darüber reden, dann erzählen sie nicht ihren eigenen Krieg, sondern einen fremden. Passen sich einer ihnen fremden Sprache an – dem festgeschriebenen männlichen Kanon.
Nur zu Hause oder im Kreis ihrer Frontfreundinnen weinen sie und erzählen (das habe ich bei meinen Reisen als Journalistin oft erlebt) von einem Krieg, der das Herz stocken lässt. Man wird innerlich ganz still – was man da erfährt, ist nichts Entlegenes und Vergangenes, das sind Erkenntnisse über den Menschen, die immer vonnöten sind.
Selbst im Paradiesgarten. Weil der menschliche Geist nicht so stark und geschützt ist, braucht er ständig Unterstützung.“

 
Svetlana Aleksijevitsj (Stanyslaviv, 31 mei 1948)