De Nederlandse dichter en criticus Ad Zuiderent werd geboren in ’s-Gravendeel op 28 mei 1944. Zuiderent maakte op zijn achtste de watersnood van 1953 in Nederland mee. Hij studeerde Nederlands taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 1969 ging hij lesgeven. Zes jaar lang doceerde hij Nederlands op de Christelijke Scholengemeenschap Buitenveldert te Amsterdam waarna hij voor vier jaar moderne Nederlandse letterkunde en vakdidactiek gaf aan de lerarenopleiding VL-VU. Tussen 1976 en 1978 gaf hij poëzieanalyse bij een opleiding Nederlands in Amsterdam. Van 1979 tot 2009 werkte hij als wetenschappelijk medewerker aan de Vrije Universiteit. Hij schreef recensies voor het dagblad Trouw en De Tijd en is redacteur van het Kritisch Literatuur Lexicon. Zuiderent is naast letterkundige tevens dichter. Sinds 1966 publiceert hij gedichten in literaire tijdschriften, zoals Merlyn, Raster, Soma, Maatstaf, De Revisor, Tirade en het Nieuw Wereldtijdschrift. In 1968 debuteerde hij met de bundel “Met de apocalyptische mocassins van Michel de Nostredame op reis door Nederland” waarin hij de door hem beleefde watersnood van 1953 beschrijft.
Waar geen haven is
Dichter, kunstkind, wat zul je nog dichten.
In eeuwigheid, dat gesloten systeem, drijf je
voorbij. Maar zoek je ’s avonds het lek, is er
niemand daarbuiten, kieuw noch bek. Enkel gordijnen
waarachter de buren het nieuws of de nachtfilm
bekijken. Je lyrisch betoog kan bewegen als
een pont aan de steiger, je kapseist hooguit
in het zich van een horizon, een verre vriend.
Op de rede, op straat blijft het stil, al die tijd.
Je denkt dat ze dichters en kinderen eerst
zullen horen, maar hun gordijnen hangen in slik.
Op de fiets
Een nuchter fietser op de gracht: wat valt
dat is een herfstblad – licht stijgt op.
Nóg is er geen gevoel van kortste dag.
Maar keert het licht, dan keert de fietser ook
de stad de rug toe, kiest rivier voor gracht,
sneeuw op de buitenweg voor stadse prak.
Wat voedt nog zijn herinnering: de damp
die geurt bij ’t uitdoen van een regenpak?
Ging ooit Sebastiaan naar Duivendrecht?
Komt lente, lost de eenzaamheid zich op
in wie hij tegenkomt de Amstel langs:
de fietsers met hun hand omhoog als vrienden.
Zo voelt wie de beslotenheid verliet,
bedreigd door damp van snelverkeer, zich thuis
voorbij de weiden achter zijn bureau.
Maar op een zomerdag slaat hij voorbij
de brug linksaf, wil de rivier ten einde:
komend van Ouderkerk zoekt hij weer stad.
Na molen en begraafplaats wordt het stil:
‘Zo eeuwig fietsen!’ gaat het door hem, en
geen mens ziet dat zijn fiets de lucht in wil.
Ad Zuiderent (’s-Gravendeel, 28 mei 1944)