Emmy van Lokhorst

De Nederlandse schrijfster en literatuurcriticus Emmy van Lokhorst werd geboren in Den Haag op 26 augustus 1891. Van Lokhorst was een dochter van de architect en Rijksbouwkundige Jacobus van Lokhorst. Ze doorliep de hbs in Den Haag en de kweekschool voor onderwijzeressen in Arnhem. Ze werkte kort als lerares in Amsterdam en was au pair in Londen en daarna in Ierland. Van Lokhorst debuteerde in 1917 met de Bildungsroman “Phil’s amoureuze perikelen”, die eerder als feuilleton in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift verschenen was. Naast het schrijven werd ze bekend van haar huwelijken en verhoudingen. Van Lokhorst huwde in 1916 de schrijver en journalist Hans van Loon, met wie ze in Frankrijk woonde. Zij studeerde toen Frans aan de Sorbonne. Het paar ging in 1919 uit elkaar, maar huwde opnieuw in 1922. Gedurende haar tweede huwelijk met Van Loon had ze in 1923-25 een verhouding met de dichter Martinus Nijhoff, die ze in 1934 beschreef in de sleutelroman De toren van Babel. In februari 1927 gingen Van Lokhorst en Van Loon definitief uit elkaar en een maand later huwde Van Lokhorst met de componist Willem Pijper, met wie ze in Amsterdam en later in Wassenaar ging wonen. Tijdens dit huwelijk liep de samenwerking tussen Pijper en Nijhoff rond de opera Halewijn uit op ruzie. Nijhoff trok zich terug en Van Lokhorst werkte het libretto van de opera om in samenwerking met H.W.J.M. Keuls. Omdat ze al enige jaren een verhouding had met de literatuurcriticus D.A.M. Binnendijk, gingen zij en Pijper in 1936 uit elkaar. Van Lokhorst vestigde zich in Oegstgeest en huwde daar in 1938 met de psychiater Paul Hugenholtz. Het paar keerde terug naar Amsterdam en raakte daar bevriend met de schrijfster Anna Blaman en de dichteres M. Vasalis. In 1950 werd ook het vierde huwelijk ontbonden, toen Hugenholtz haar verliet voor een patiënte. In de Tweede Wereldoorlog stelden Van Lokhorst en Victor E. van Vriesland het Boekenweekgeschenk 1941 “Novellen en gedichten” samen, dat naar het oordeel van de Duitse bezetters niet “arisch” genoeg was. Ook speelde zij een rol in het protest tegen de door de bezetters ingestelde Nederlandsche Kultuurkamer. Na de oorlog verschoven haar activiteiten van het scheppend schrijven naar redactioneel en organisatorisch werk. Ze was toneelcriticus en zat in de redactie van De Gids en van het VARA-radioprogramma Artistieke staalkaart. Ze was lid van de Raad voor de Kunst en maakte deel uit van literaire jury’s, onder meer van de P.C. Hooft-prijs.

Uit: Het vervreemde bezit

“Donkerder werd de middag; in het park daalde paarse schemer tusschen de boomen. Twee vrouwen wandelden door de smalle lanen; zij gingen zwijgend naast elkander voort tot zij bij de bank aan den vijver kwamen. De jongste raakte even den arm van de andere vrouw en met een zucht liet deze zich op de bank zinken.
Over den vijver lag bleekgrijs schijnsel, waarin zwanen dreven. Een zwarte vogel wiekte laag over het water en verdween achter het ronde bruggetje. De wind kwam en ging met zacht geruisch in de boomen boven hun hoofd. De oudste der twee vrouwen begon, zonder haar gezellin aan te zien, plotseling snel te spreken. Zij zat rechtop, haar handen in de grijs glacé handschoenen lagen in elkaar gevouwen op haar schoot. Zij staarde voor zich uit, en af en toe hief zij haar rechterhand op, als om aan te wijzen, wat zij voor zich zag.
‘Nu ik u beter ken, zal ik u vertellen, wat er gebeurd is, zuster. U moet goed naar mij luisteren, want het is een vreemd verhaal, maar u weet, dat ik volkomen normaal ben, al zeggen zij van niet. Ik ben altijd een sterke, gezonde vrouw geweest, ik was nooit ziek, dat moet iedereen toegeven. Maar het verdriet heeft mij eronder gekregen; ik ben nu soms heel moe, zoo moe, dat ik wel nooit meer uitgerust zal raken. Dat komt door het verdriet, en door het huis. Aan dat huis zal ik ten onder gaan.
Ik ben niet zoo heel jong getrouwd, ik was negen en twintig, toen ik mijn man voor het eerst ontmoette. Hij was tien jaar ouder dan ik en ik zag tegen hem op, half met bewondering, half met angst.
De eerste jaren van ons huwelijk leefde ik in een voortdurende spanning; den geheelen dag was ik bezig in huis alles zóó te verzorgen, als mijn echtgenoot het wilde. Ik ging nooit alleen uit, behalve om eenige huishoudelijke inkoopen te doen. Ik had eigenlijk geen vriendin, of eenig familielid, die ik kon bezoeken. Mijn ouders waren jaren voor mijn huwelijk gestorven en ik was hun eenig kind geweest.
Wel kwamen af en toe kennissen bij ons op bezoek, maar dat waren meest veel oudere menschen, met wie ik geen contact had. Mijn man leefde heel eenvoudig. Den geheelen dag was hij op zijn kantoor; ’s avonds zat hij met papieren en brieven voor zich zijn pijp te rooken, terwijl ik thee in schonk en wat naaiwerk onder handen had. Een enkele maal gingen wij wel eens naar een concert of naar een schouwburg, maar die uitgangetjes brachten weinig verandering in het eentonige leven, dat wij leidden.”

 
Emmy van Lokhorst (26 augustus 1891 – 27 mei 1970)