Hans Lodeizen, Henk Hofland, Arie Storm, Uwe Johnson, Simin Behbahāni, Francesco Petrarca, Maurice Gilliams, Erik Axel Karlfeldt, Cormac McCarthy

De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook mijn blog van 20 juli 2010 en eveneens alle tags voor Hans Lodeizen op dit blog.

 

Weet je nog…

Weet je nog…? – Toen de wind, de bomen
Tergde en hen de mantels, van het lichaam trok,
Dat wij samen – de regen kletterde bij stromen –
Schuilden onder ’t loof, en jij zó schrok

Toen ik je zei dat dit het eind was, en voorgoed
Onze wegen voortaan zouden scheiden.
‘Mijn arme kind ’t is droevig maar het moet;
Beter is het heen te gaan’ Ik zweeg en jij schreide.

Weet je nog? Toen mijn hand de jouwe
Zachtkens drukte, omdat jij spoedig zou zien
Dat ik niet de beste was. ‘zo zijn vrouwen!’
En dat jij door je tranen lachte, en zei; ‘Misschien…!”

Nu is het herfst opnieuw en regen, maar alleen
Schuil ik onder ’t lover, denk aan jou – en ween…

 

In de bedding van je heupen

In de bedding
van je heupen wil ik slapen
door de hemel van je
ogen bedekt

je voeten zijn ver
en toch behoren ze bij je als een
vlieger zijn ze opgelaten
in een zomerdag

ik woon
in een ander huis; soms
komen we elkander tegen
ik slaap altijd zonder jou
en wij zijn altijd samen

 

spinnenwebben van moeheid

spinnenwebben van
moeheid dragen over
grandioze zeeën zijn
ellendig hart. en toch
zal alles zo blijven

 

 
Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)

 

De Nederlandse schrijver, journalist, commentator, essayist en columnist Henk Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Henk Hofland op dit blog.

Uit: Het Barend Servet effect

“De hoes van de LP Waar moet dat heen? vertoont geen opgewekte gezelschappen. Op de kleurenfoto aan de voorkant zien we Fred Haché woedend op de lekke achterband van een meer dan tien jaar oude Saab wijzen, terwijl Barend Servet wanhopig op zijn hoofd krabt en de Dames RiMiCo met een mengsel van onkunde, wanbegrip, twijfel en ontsteltenis het verdere verloop der gebeurtenissen afwachten. Vooral dank zij de aanwezigheid van Servet (die, zoals we later zullen zien, een buitenbeentje is) kan men bij dit tafereel nog wel aan iets komisch denken, maar uit de verschijning van de Dames valt al iets heel anders op te maken.
De volledige waarheid zien we pas als we de hoes omdraaien. Daar staan alle belangrijke medewerkers aan de shows op het toneel gegroepeerd. Het is een wat schèmerige zwart-wit foto, waarop we van links naar rechts onderscheiden een vermagerde, ziekelijke man die met een somber gezicht in de coulissen staart; de geestelijke met zwarte pij, glimmend gezicht en ingevallen mond; Gerrit Dekzeil, de zanger, die boven een das met vrolijk patroon neerslachtig naar de grond kijkt; Fred Haché, streng, tevens verongelijkt en met de handen waardig voor de onderbuik gekruist; Servet, opnieuw de enige die duidelijk optimisme uitstraalt, maar daarbij betrekkelijk stom kijkt; dan de koningin met de halfbegrijpende blik der ouden van dagen, het toch gezellig vindend; de Dames RiMiCo in dameskleding, één zelfs in broekpak, en allen reeds flink beproefd door de tand des tijds; tenslotte Sjefke van Oekel die met een breed arm gebaar, trots glimlachend, dit treurige gezelschap aan het publiek vertoont. Hij heeft er zijn beste pak voor aangetrokken, zijn schoenen glanzen, het haar is met zorg achterover geplakt en hij straalt: het is kennelijk een hoogtepunt in zijn leven. Een feestdag.
De shows van Haché, Servet en Van Oekel zijn rijker aan interpretatieve mogelijkheden dan alles wat er ooit in Nederland aan amusement op de televisie te zien is geweest. Eén van de interpretaties voert naar de vreselijke treurigheid waarvan ik hierboven, in de beschrijving van de foto’s op de hoes, een voorbeeld heb gegeven.”

 

 
Henk Hofland (20 juli 1927 – 21 juni 2016)
Barend Servet en Sjef van Oekel

 

De Nederlandse schrijver en literatuurcriticus Arie Storm werd geboren in Den Haag op 20 juli 1963. Zie ook alle tags voor Arie Storm op dit blog.

Uit: Genot en huiver: de grote sprookjes van Maarten ’t Hart

“Er zijn schrijvers die je bijna je hele leven met je meedraagt, vanaf het moment dat je literatuur gaat lezen tot aan de man van middelbare leeftijd die je later wordt, en vermoedelijk nog wel langer, en die alleen al wanneer je hun naam ergens leest of hoort meteen iets in je wakker maken. Ik schreef in de vorige zin ‘je’, ongeveer zoals een voetballer praat die een strafschop heeft gemist en daar in de je-vorm over vertelt alsof het een heel andere persoon betreft, maar ik bedoel natuurlijk ik. Mijn eerste grote liefde, dat is Maarten ’t Hart, en ik ga het daar nu heel eerlijk over hebben. Dat moet op een persoonlijke manier, want ’t Hart is een schrijver die je persoonlijk aanspreekt, die een vriend van je wordt terwijl je hem leest, die je niet op een afstand houdt, maar je juist in zijn armen sluit. Er is voor mij geen andere wijze dan een persoonlijke als ik het iets uitgebreider over hem heb, over hem en zijn boeken, vooral over zijn boeken, die toevoeging lijkt overbodig maar is het niet, want dat betekent Maarten ’t Hart voor mij in de eerste plaats: een liefde voor lezen en een liefde voor boeken; niet alleen zijn boeken, maar boeken in het algemeen, literatuur.
Er is een tijd geweest dat ik me er een beetje voor schaamde, voor mijn liefde voor Maarten ’t Hart, en dat lag niet aan Maarten en niet aan mij maar aan de anderen, anderen die die liefde probeerden te frustreren; eerst mijn vader, die zelf niet las maar die de door mij bewonderde auteur op tv had gezien en allerlei flauwe dingen over hem zei, later las ik nare dingen over de stijl van ’t Hart, dat hij slordig zou schrijven, en dat hij niet meer dan een ordinaire verteller zou zijn, of dat er te veel natuur in zijn werk voorkwam.”

 

 
Arie Storm (Den Haag, 20 juli 1963)

 

De Duitse schrijver Uwe Johnson werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen). Zie ook alle tags voor Uwe Johnson op dit blog.

Uit: Mutmaßungen über Jakob

„Achtundsechzig Jahre alt, Kunsttischler, wohnhaft Jerichow Ziegeleistrasse. Ich konnte und konnte mir nicht denken was das Referat Militärische Spionageabwehr mit dem gewinnen wollte. Diese Berichte von der Dienststelle Jerichow, quengelig, meistens private Anzeigen: hat dies gesagt, hat das zu verstehen gegeben. Hat öffentlich im Krug von Jerichow (glaube nicht dass da im Krug “öffentlich” bedeutet, die kennen sich doch alle, na ja: öffentlich im Krug) das Lied gesungen von dem Hund, der in die Küche kam, der schiss dort auf ein Ei, da nahm der Koch den Löffel, und schlug den Hund zu Brei, da kamen die Hunde zusammen, und lobten sehr den Koch, und schrieben auf den Grabstein, geschissen hat er doch, dann kam der Hund wieder in die Küche und das hab ich jetzt vergessen und jaja ich verstehe schon. Das schreiben die nun auf. Geben wir ernstlich zu bedenken. Die scheinen zu meinen, die Agenten hätten Vereinslieder, nächstens wollen sie vielleicht amtliche Abzeichen einführen. Hundefänger. Darüber ärgern die sich, darüber ärgern sich noch ganz andere Leute, die lassen Cresspahl lieber den gemütlichen Lebensabend. Bis ich sah er hatte eine Tochter, geboren 1933, Oberschule in Jerichow, Studium der Anglistik in Leipzig, Dolmetscherschule Frankfurt am Main, am Main, und seit Anfang des Jahres (aber das hatten nicht die in Jerichow gemerkt, denn Cresspahl wird es ihnen nicht erzählt haben:) the N.A.T.O. Headquarters. Ich blätterte noch die anderen Vorschläge durch, konnte mit keinem so recht warmwerden, alle so schnurgerade Röntgenarbeit, kurzgesagt stur, und gegen Mittag fuhr ich zurück zur M.S.A. und liess mich melden bei Lagin und legte ihm die Mappe hin, wenn schon, dann will ich was davon haben.“

 

 
Uwe Johnson (20 juli 1934 – 24 februari 1984)
Borstbeeld voor het John-Brinckman-gymnasium in Güstrow

 

De Iraanse dichteres en schrijfster Simin Behbahāni werd geboren in Teheran op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Simin Behbahāni op dit blog.

 

Tu veux que je n’existe pas

Tu veux que je n’existe pas
Mais j’existerai quand même
Je ne quitterai pas le pays
Tant que le combat durera
Je résisterai
Je ne l’abandonnerai pas

Je porte en moi une plaine
De mots de poèmes
Mon être respire l’air du pays
Je suis la gazelle vive du ghazal
Tu ne me chasseras pas facilement

Je suis en vie
Ma voix est ardeur et révolte
Je n’évite ni la pierre ni le roc
Tu ne pourras harnacher mon torrent

Pourquoi voiler ma chevelure
Pourquoi me travestir pour te combattre
Je suis femme et jamais ne prendrai par ruse
La voie de l’effacement

Que tu protestes ou que tu cries
J’ai dit ce que j’avais à dire
“Seule la voix reste
Mais moi je ne serai pas toujours là
Malgré la vieillesse la maladie
Je veux chevaucher
Même si je ne peux plus monter à cheval

 

Vertaald door Farideh Rahnema en Élaine Audet

 

 
Simin Behbahāni (20 juli 1927 – 19 augustus 2014)

 

De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca werd geboren in Arezzo op 20 juli 1304. Zie ook alle tags voor Francesco Petrarca op dit blog.

Uit: Die Besteigung des Mont Ventoux (Vertaald door Kurt Steinmann)

„Den höchsten Berg dieser Gegend, den man nicht unverdientermaßen Ventosus, den Windigen, nennt, habe ich am heutigen Tage bestiegen. Dabei trieb mich einzig die Begierde, die ungewöhnliche Höhe dieses Flecks Erde durch Augenschein kennenzulernen. Viele Jahre lang hatte dieses Unternehmen mir im Sinne gelegen; habe ich doch in der hiesigen Gegend, wie du weißt, seit meiner Kindheit geweilt, wie eben das Schicksal die menschlichen Dinge fügt. Dieser Berg aber, der von allen Seiten weithin sichtbar ist, steht mir fast immer vor Augen.
Nun aber faßte ich den Entschluß, endlich einmal auszuführen, was ich täglich hatte ausführen wollen, besonders nachdem mir tags zuvor, als ich römische Geschichte beim Livius nachlas, zufällig jene Stelle vor Augen gekommen war, wo Philipp, der Mazedonierkönig, den Berg Hämus in Thessalien besteigt.
Mir schien für einen Jüngling ohne Anteil am Staatsleben entschuldbar zu sein, was man ja an einem greisen König nicht tadelt. Als ich aber wegen eines Begleiters mit mir zu Rate ging, erschien mir, so merkwürdig es klingt, kaum einer meiner Freunde dazu geeignet: so selten ist selbst unter treuen Freunden jener vollkommenste Zusammenklang aller Wünsche und Gewohnheiten. Was glaubst du wohl? Schließlich wende ich mich um Beistand an den, der mir zunächst steht, und eröffne die Sache meinem jüngeren, meinem einzigen Bruder, den du ja gut kennst. Frohere Botschaft hätte er nicht hören können, und er dankte mir freudig, daß er bei mir gleichzeitig die Stelle eines Freundes und eines Bruders hätte.“

 

 
Francesco Petrarca (20 juli 1304 – 19 juli 1374)
Mont Ventoux

 

De Vlaamse dichter en schrijver Maurice Gilliams werd geboren in Antwerpen op 20 juli 1900. Zie ook alle tags voor Maurice Gilliams op dit blog.

 

Aan het venster

Achter het huis ademt het bosch;
en de nacht, waar ik zóó van houd
met ver gebliksem, verkleumt mij
met waaiende lentekou.

Hier, waar mijn linker hand de rechter voelt
tast ik naar niets beters meer;
waar ik van hebben wou is weggebloed
en mijne liefde bloeit niet weer.

Boven mij jagen de wolken voort;
beneden slaapt de wilde grond;
en als een zwaar kasteel van droom
sta ik in mijn eigen schaûw vermomd.

En mijne liefde bloeit niet weer.
Op de orkaan tuimelt een struik voorbij;
zijn donkre rozen draagt hij eens
misschien vér van mij.

 

Droomballade

Alleen een stem bleef achter bij mij,
in de hut op de heuvelkam;
rondom lagen de herders wijd
in het veld, bij een rosse vlam.

Ik vroeg: wie heeft mij lief,
in dees armzalig nachtverblijf?
ik sloot de oogen en er daalde zeer diep
een ijskoud kristal in mij.

Het licht van mijn bloed viel er door
en ik zag binnen mijn eigen lijf
de schoone landen van de dood
en de bergen van ’t paradijs.

Het heeft niet lang geduurd,
en dan kreeg ik weer pijn;
maar toen ik buiten zag naar het vuur
waren de herders reeds voorbij.

 

 
Maurice Gilliams (20 juli 1900 – 18 oktober 1982)

 

De Zweedse dichter Erik Axel Karlfeldt werd geboren op 20 juli 1864 in Folkärna. Zie ook alle tags voor Erik Axel Karlfeldt op dit blog.

 

Sehnsucht heißt es, mein Erbeteil

Sehnsucht heißt es, mein Erbeteil,
Schloss in sich sehnenden Tälern.
Sachte ein seltsames Saitenspiel
freudlos ertönt in den Sälen.

Sag, warum sprudelst du, klagender Strom
tief aus den düstern Gemächern?
Du, der am Tage mich singt in den Traum,
lässt mich des Nachts auch erwachen?

Wer ist die Seel´, die mit seufzendem Ton,
atmet aus heimlichen Saiten?
Lieblich die Düfte aus Grashummels Bau,
über das Herbstland sich breiten.

Sommer verblassen und Sonnen verglühn,
zäher die Stunden verrinnen,
welkenden Ros´gärten Düfte entfliehn,
Rückblicke wispern und singen.

Klinge, du klagendes Saitenspiel,
Freund mir in träumenden Sälen!
Sehnsucht heißt es, mein Erbeteil,
Schloss, in sich sehnenden Tälern.

 

Vertaald door Willi Grigor en Bertram Kottmann

 

 
Erik Axel Karlfeldt (20 juli 1864 – 8 april 1931)
Portret door Anders Zorn, 1906

 

De Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy werd geboren op 20 juli 1933 in Providence, Rhode Island. Zie ook alle tags voor Cormac McCarthy op dit blog.

Uit: No Country for Old Men

“Somewhere out there is a true and living prophet of destruction and I don’t want to confront him. I know he’s real. I have seen his work. I walked in front of those eyes once. I wont do it again. I wont push my chips forward and stand up and go out to meet him. It ain’t just bein’ older. I wish that it was. I cant say that it’s even what you are willin’ to do. Because I always knew that you had to be willin’ to die to even do this job. That was always true. Not to sound glorious about it or nothin’ but you do. If you ain’t they’ll know it. They’ll see it in a heartbeat. I think it is more like what you are willin’ to become. And I think a man would have to put his soul at hazard. And I wont do that. I think now that maybe I never would.
The deputy left Chigurh standing in the corner of the office with his hands cuffed behind him while he sat in the swivel chair and took off his hat and put his feet up and called Lamar on the mobile.
Just walked in the door. Sheriff he had some sort of thing on him like one of them oxygen tanks for emphysema or whatever. Then he had a hose that run down the inside of his sleeve and went to one of them stun guns like they use at the slaughterhouse. Yessir. Well that’s what it looks like. You can see it when you get in. Yessir. I got it covered. Yessir.
When he stood up out of the chair he swung the keys off his belt and opened the locked desk drawer to get the keys to the jail. He was slightly bent over when Chigurh squatted and scooted his manacled hands beneath him to the back of his knees. In the same motion he sat and rocked backward and passed the chain under his feet and then stood instantly and effortlessly. If it looked like a thing he’d practiced many times – it was. He dropped his cuffed hands over the deputy’s head and leaped into the air and slammed both knees against the back of the deputy’s neck and hauled back on the chain.
They went to the floor. The deputy was trying to get his hands inside the chain but he could not. Chigurh lay there pulling back on the bracelets with his knees between his arms and his face averted. The deputy was flailing wildly and he’d begun to walk sideways over the floor in a circle, kicking over the wastebasket, kicking the chair across the room. He kicked shut the door and he wrapped the throw rug in a wad about them. He was gurgling and bleeding from the mouth. He was strangling on his own blood. Chigurh only hauled the harder. The nickel plated cuffs bit to the bone.”

 

 
Cormac McCarthy (Providence, 20 juli 1933)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juli ook mijn blog van 20 juli 2013 deel 2 en eveneens deel 3.