Herman de Coninck, Hans Andreus, W.S. Auden, Rosalía de Castro, Raymond Queneau, Anaïs Nin, Justus van Effen

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zijn ouders hadden er een katholieke boekhandel, wat hem (en zijn zus) in staat stelde al op jonge leeftijd van de wereldliteratuur te snoepen. Hij doorliep de humaniora aan het Sint-Romboutscollege in zijn geboortestad en schreef toen al voor het schoolkrantje. Hij was al op zijn 15de vastberaden om schrijver te worden. Hij studeerde daarom Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven waar hij meewerkte aan het studentenblad Universitas. In 1966 werd hij licentiaat in de Letteren. Hij woonde daarna 5 jaar in Heverlee. Uiteindelijk vestigde hij zich in de wijk Zurenborg te Berchem bij Antwerpen. Van 1966 tot 1970 was Herman de Coninck actief als leraar, deze periode werd echter onderbroken door zijn legerdienst in 1967. In 1970 nog werd hij redacteur bij het Vlaamse weekblad Humo, waar hij tevens, samen met Piet Piryns, interviews maakte.

Februari

De berken staan grauwwit
als dunne aspergeachtige damesbenen
voor het eerst zonder nylons.
Het kreupelhout schuurt knisperig
als een huig-r langs onze kleren;
het kreupelhout waaraan als nevel
de sluiers van door en door luchtig geklede
voor te lompe liefde voortvluchtige,
altijd een beetje te licht lachende minnaressen
zijn blijven hangen.

Het is niet meteen duidelijk of we mekaar
zo stevig vastpakken uit kou of uit liefde
maar misschien is dat hetzelfde.
Want koud is het hier
als in een soort kathedraal, het soort,
diepvriesreligie dat 2000 jaar lang Christus
koel heeft bewaard. En de zon schijnt
als het lichtje in een koelkast.

En de mist ’s avonds lijkt op het soort vaagheid
dat ontstaat in het hoofd van een seniele god
die niets meer, laat staan een landschap,
kan onthouden. Kijk maar waar ie nou weer
Leuven anno 1975 heeft verloren gelegd.

 

Ter ere van de goedertieren maan
(Vrij, respectievelijk zeer vrij, naar Edna St. Vincent Millay)

8

Nee, liefde is niet blind. Ik zie ook met één oog
je lelijkheid en andermans verfijnde charme.
Ik ken zelfs alle sproeten op je armen
en hoe je ogen veel te ver uiteenstaan, en je wenkbrauwen te hoog

om mooi te zijn. Nee, liefde is niet doof,
ik hoor ook met één oor je domme conversatie
en voel met handen, huid en haar je povere bibberatie
die grote passie moet verbeelden, hier in mijn alkoof.

En toch hou ik van jou veel meer dan omgekeerd.
En dat dit liefde zijn zou, heb ik nooit beweerd.
Dit is veeleer een soort eenrichtingsverkeer

waarin steeds ik het wijf ben, jij de heer.
En dat de wereld daarmee lacht, kan mij niet raken.
En als ik al te lijden heb, zijn dat mijn eigen zaken.

coninck
Herman de Coninck  (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Nederlandse dichter en prozaschrijver Hans Andreus (Ps. van Johan Wilhelm van der Zant)werd geboren in Amsterdam op 21 februari 1926. Na hbs en toneelschool enkele maanden werkzaam als corrector. In 1950 vertrok hij voor vijf jaar naar het buitenland: Parijs, Rome en een reis door Italië. Teruggekeerd verkoos hij de vrijheid van het schrijverschap – dat voor hem als elk ander vak een métier betekende – boven een vast beroep. Zijn werk is zeer gevarieerd: gedichten, hoorspelen, televisie- en reclameteksten, chansons, romans, een novelle en tal van kinderboeken.

De verste grenzen en onbegrensd hierin een mens,
dat is mijn basiliek.
Ik snijd de profielen der doden;
ik verstoor het evenwicht en ik herstel het;
ik weet dat degeen die een pijl is van mildheid,
doel treft. In grove trekken
is dit mijn erfenis. Ik schuw de secte
en zie de anderen. Uit noodzaak

onderzoek ik het heelal.

Maar moeilijker dan dit te verstaan
is te verstaan de stem die men altijd opnieuw moet kiezen.
En moeilijker dan leven
is niet af te wijken van die stem
en het geduld te leren.

 

VOOR EEN DAG VAN MORGEN

Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.

Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man alleen maar een vrouw,
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.

Andreus

Hans Andreus (21 februari 1926 – 9 juni 1977)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Auden groeide op in Birmingham en studeerde aan Gresham’s School en de Universiteit van Oxford, waar hij tweemaal redacteur was van de bloemlezingen onder de titel Oxford Poetry en zich ontwikkelde tot een van de linksgeoriënteerde dichters van die tijd. Zijn eerste bundel, Poems (1928), werd gedrukt door zijn vriend en collega-dichter Stephen Spender. Na zijn jaren in Oxford woonde hij een jaar in Berlijn, waar hij in de tijd van de Weimar Republiek meer ruimte vond voor het tonen van zijn homoseksualiteit. Na zijn terugkeer naar Engeland gaf hij les aan twee jongensscholen (1930-1935). Hij vestigde zijn naam als scherp, geestig en maatschappijkritisch dichter met The Orators (1932) en groeide verder in die rol tijdens zijn werk als leraar. In 1935 trouwde Auden onverwacht met Erika Mann, de dochter van de Duitse schrijver Thomas Mann. Dit huwelijk was bedoeld om Erika van een Engels paspoort te voorzien. Het echtpaar woonde niet samen, maar bleef wel levenslang bevriend en ze zijn nooit gescheiden. In 1939 emigreerde Auden samen met zijn vriend Christopher Isherwood naar de Verenigde Staten. In 1945 werd hij Amerikaans staatsburger. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verschoof Audens belangstelling van het marxisme naar het protestantisme, zoals met name duidelijk wordt in zijn New Year Letter (1941). Dit had grote invloed op zijn werk. Voor The Age of Anxiety (1947) ontving hij de Pulitzerprijs. Van 1956 tot 1961 was Auden professor in de poëzie in Oxford. Voor deze baan was zijn aanwezigheid in Oxford slechts voor een korte periode per jaar nodig. In zijn laatste levensjaar verhuisde hij terug naar Oxford. Hij stierf in Wenen in 1973 en is ook begraven in Oostenrijk.

 

As I Walked Out One Evening

 

As I walked out one evening,

  Walking down Bristol Street,

The crowds upon the pavement

  Were fields of harvest wheat.

 

And down by the brimming river

  I heard a lover sing

Under an arch of the railway:

  “Love has no ending.

 

“I’ll love you, dear, I’ll love you

  Till China and Africa meet,

And the river jumps over the mountain

  And the salmon sing in the street,

 

“I’ll love you till the ocean

  Is folded and hung up to dry

And the seven stars go squawking

  Like geese about the sky.

 

“The years shall run like rabbits,

  For in my arms I hold

The Flower of the Ages,

  And the first love of the world.”

 

But all the clocks in the city

  Began to whirr and chime:

“O let not Time deceive you,

  You cannot conquer Time.

 

“In the burrows of the Nightmare

  Where Justice naked is,

Time watches from the shadow

  And coughs when you would kiss.

 

“In headaches and in worry

  Vaguely life leaks away,

And Time will have his fancy

  To-morrow or to-day.

 

“Into many a green valley

  Drifts the appalling snow;

Time breaks the threaded dances

  And the diver’s brilliant bow.

 

“O plunge your hands in water,

  Plunge them in up to the wrist;

Stare, stare in the basin

  And wonder what you’ve missed.

 

“The glacier knocks in the cupboard,

  The desert sighs in the bed,

And the crack in the tea-cup opens

  A lane to the land of the dead.

 

“Where the beggars raffle the banknotes

  And the Giant is enchanting to Jack,

And the Lily-white Boy is a Roarer,

  And Jill goes down on her back.

 

“O look, look in the mirror?

  O look in your distress:

Life remains a blessing

  Although you cannot bless.

 

“O stand, stand at the window

  As the tears scald and start;

You shall love your crooked neighbour

  With your crooked heart.”

 

It was late, late in the evening,

  The lovers they were gone;

The clocks had ceased their chiming,

  And the deep river ran on.

 

auden2

Wystan Hugh Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973)

 

De Spaanse dichteres Rosalía de Castro werd geboren op 21 februari 1837 in  Santiago de Compostela. Zij woonde afwisselend in Madris en Simancas. Castro had een wankele gezondheid. Zij was zeer huiselijk en wijdde zich vol overgave aan haar kinderen en haar man. Vanuit zichzelf streefde zij niet naar bekendheid of roem. Haar man overtuigde haar ervan haar gedichten te publiceren. Zij debuteerde met de bundel La Flor. Haar laatste werk was  Follas novas uit 1880. De volgende twee gedichten komen uit de bundel ‘En las orillas del Sar’. De vertaling is van Elly de Vries.

 

Ik weet niet wat ik eeuwig zoek

op de aarde, in de lucht en in de hemel;

ik weet niet wat ik zoek, maar het is iets

wat ik verloor, ik weet niet wanneer, en wat ik niet vind,

ook al droom ik dat het onzichtbaar woont

in alles wat ik maar aanraak en zie.

Geluk, ik zal je niet weervinden

op de aarde, in de lucht en in de hemel,

hoewel ik weet dat je bestaat

en geen ijdele droom bent!

 

*

 

Asgrauw de wateren, de naakte

bomen en de asgrauwe bergen,

vaalgrijs de mist die ze versluiert en vaalgrijs

de wolken die langs de hemel drijven;

triest heerst op de aarde het grijs,

de kleur van de ouden.

Van tijd tot tijd weerklinkt het doffe

geruis van de regen, en de wind

die waait door het woud,

die fluit of klinkt als gekreun,

zo vreemd, zo diep, zo vol van smart,

dat het lijkt op een roep om de doden.

Gevolgd door de hofhond, die huivert van kou,

loopt de boer, gebukt

onder zijn juk, door het bergland;

het veld ligt verlaten,

en slechts in de zwarte plassen

van het weidse weiland strijkt

in het intense groen een witte meeuw

neer terwijl de raven krassen.

En vanuit mijn venster,

onder de geseling van de elementen,

luister ik verheugd en verzonken

naar dit valsgestemd concert,

eenstemmig met mijn ziel…

O winter, o mijn vriend!

Wees welkom, welkom, honderdvoudig!

Mijn sombere en strenge metgezel.

Ben je dan niet de gelukkig voorbode

van de milde maart en de vrolijke april?

O, mocht de trieste winter van mijn leven

net als jij van bloemen en van zefiers,

een voorbode van de prachtige,

eeuwige lente van mijn dromen zijn!…

 

DeCastro

Rosalía de Castro (21 februari 1837 – 15 juli 1885)

 

De Franse schrijver Raymond Queneau werd geboren op 21 februari 1903 in Le Havre. Hij begon zijn schrijverscarrière als surrealist, was met Georges Perec na de Tweede Wereldoorlog de drijvende kracht achter de ‘werkplaats van potentiële literatuur’ OuLiPo; hij zou zijn hele leven de vrijheid, de gecontroleerde waanzin en de (formele) vernieuwing in de literatuur praktiseren. Raymond Queneau publiceerde in 1937 de satirische sleutelroman Odile, over zijn breuk met de surrealisten-voorman André Breton, en werkte jarenlang aan een encyclopedie over literaire gekken waarvan gedeelten terechtkwamen in de autobiografische ‘roman in verzen’ Chène et chien en in de roman Les enfants du limon. In Nederland is hij vooral bekend dankzij Rudy Kousbroeks vertaling van Exercices de style (1947), waarin hij op 99 manieren een simpel verhaaltje over een dubbele ontmoeting vertelt; in de rest van de wereld berust zijn faam in de eerste plaats op Zazie dans le métro (1959), over een eigenwijs provinciemeisje dat met haar oom als toerist door Parijs zwerft en commentaar levert op de pretenties van de volwassen wereld.

 

Uit: Zazie dans le métro

 

« Doukipudonktan, se demanda Gabriel excédé. Pas possible, ils se nettoient jamais. Dans le journal, on dit qu’il y a pas onze pour cent des appartements à Paris qui ont des salles de bain, ça m’étonne pas, mais on peut se laver sans.

Tous ceux-là qui m’entourent, ils doivent pas faire de grands efforts. D’un autre côté, c’est tout de même pas un choix parmi les plus crasseux de Paris. Y a pas de raison. C’est le hasard qui les a réunis. On peut pas supposer que les gens qui  attendent à la gare d’Austerlitz sentent plus mauvais que ceux qu’attendent à la gare de Lyon. Non vraiment, y a pas de raison. Tout de même quelle odeur.

Gabriel extirpa de sa manche une pochette de soie couleur mauve et s’en tamponna le tarin.

“Qu’est-ce qui pue comme ça ?” dit une bonne femme à haute voix. Elle pensait pas à elle en disant ça, elle était pas égoïste, elle voulait parler du  parfum qui émanait de ce meussieu.

“Ça, ptite mère, répondit Gabriel qui avait de la vitesse dans la repartie, c’est  Barbouze, un parfum de chez Fior.

– Ça devrait pas être permis d’empester le monde comme ça, continua la rombière sûre de son bon droit.

– Si je comprends bien, ptite mère, tu crois que ton parfum naturel fait la pige à celui des rosiers. Eh bien, tu te trompes, ptite mère, tu te trompes.

– T’entends ça ?” dit la bonne femme à un ptit type à côté d’elle, probablement  celui qu’avait le droit de la grimper légalement. “T’entends comme il me manque de respect, ce gros cochon ?”

Le ptit type examina le gabarit de Gabriel et se dit c’est un malabar, mais les  malabars c’est toujours bon, ça profite jamais de leur force, ça serait lâche de leur part. Tout faraud, il cria :

“Tu pues, eh gorille.”

 

queneau1

Raymond Queneau (21 februari 1903 – 25 oktober 1976)

 

De Franse schrijfster Anaïs Nin werd geboren op 21 februari 1903 in Neuilly. Zij werd voornamelijk bekend om haar dagboeken die een periode van veertig jaar beslaan, beginnend op haar twaalfde. Nin verhuisde met haar moeder naar New York. Ze werkte onder andere als model. In 1923 trouwde ze met Hugh Parker Guiler en ze verhuisden naar Parijs waar ze als schrijfster onder andere werkte met D.H. Lawrence.

Nin was bevriend met veel bekende personen, zoals Henry Miller, Gore Vidal en Lawrence Durrell. De stukken in haar dagboek ‘The Journal of Love’ uit 1931-1932 over haar gepassioneerde affaire en vriendschap met de Amerikaanse schrijver Henry Miller en diens vrouw werden in 1990 door Philip Kaufman verfilmd onder de titel Henry & June.

Nin was een van de meer bekende literaire schrijvers van Erotica. Zij schreef een groot aantal erotische werken, waarvan The Delta of Venus het bekendst is.

 

Uit: Little Birds

 

“Manuel and his wife were poor, and when they first looked for an apartment in Paris, they found only two dark rooms below the street level, giving on to a small stifling courtyard. Manuel was sad. He was an artist, and there was no light in which he could work. His wife did not care. She would go off each day to do her trapeze act for the circus.

In that dark under-the-earth place, his whole life assumed the character of an imprisonment. The concierges were extremely old, and the tenants who lived in the house seemed to have agreed to make it an old people’s home.

So Manuel wandered through the streets until he came to a sign: For Rent. He was led to two attic rooms that looked like a hovel, but one of the rooms led to a terrace, and as Manuel stepped out onto this terrace he was greeted with the shouts of schoolgirls on recess. There was school across the way, and the girls were playing in the yard under the terrace.

Manuel watched them for a few moments, his face glowing and expanding in a smile. He was taken with a slight trembling like that of a man anticipating great pleasures. He wanted to move into the apartment immediately, but when evening came and he persuaded Therese to come and inspect it, she saw nothing but two inhabitable rooms, dirty and neglected. Manuel repeated, “But there is light, there is light for painting, and there is a terrace.” Therese shrugged her shoulders and said, “I wouldn’t live here.”

 

Anais2

Anaïs Nin (21 februari 1903 – 14 januari 1977)

 

De Nederlandse schrijver Justus van Effen werd geboren in Utrecht op 21 februari 1684. Samen met Willem Jacob ’s Gravesande en Prosper Marchand richtte hij in 1713 het tijdschrift Journal littéraire de la Haye op. Hij was meerdere malen huisleraar en in 1715 maakte hij deel uit van een gezantschap naar London om de kroning van George I van Engeland bij te wonen. Daar maakte hij kennis met de Engelse auteurs. Hij vertaalde Jonathan Swift en Daniel Defoe naar het Nederlands. Omstreeks 1720 reisde hij naar Zweden. In 1727 promoveerde Van Effen in de Rechten. Van Effen was in 1731 de oprichter van het weekblad Hollandsche Spectator, dit in navolging van het Engelse blad The Spectator. Hierin schreef hij aanschouwelijke en moraliserende schetsen over de meest uiteenlopende onderwerpen van het Hollandse leven van zijn tijd.

 

Uit: De Hollandsche Spectator

 

“Onder de menschen die hun werk schynen te maken, van zich een eeuwige gelukzaligheid te bezorgen, vind ik driederley slag. Zommige zyn fyn, en niet godvrugtig; andere fyn, en godvrugtig teffens; andere wederom godvrugtig, en niet fyn. Hoewel het woord fyn, hier ter plaatze niet zeer dubbelzinnig is, vind ik egter raadzaam omstandiglyk de betekenis welke ik aan het zelve hegte, uit te leggen. De Fynigheid openbaard zich, met de zelfde natuur, dog, onder verscheidene gedaantens in alle bekende Religien, zo wel de Heidensche, en Mahometaansche, als in alle de takken des Christelyke Godsdienst. Wat onze Gereformeerde aangaat ik verstaa door een fyn perzoon iemand, die zich van de gemeene hoop zyner medeburgeren afzonderd, onder voorgeven van zich van alles, dat niet direct tot uitwerking zyner zaligheid diend, volmaakt te ontledigen.”

 

effen

Justus van Effen (21 februari 1684 – 18 september 1735)