Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Morley Callaghan, Danilo Kiš, James Russell Lowell, Sean O’Faolain, Jules Renard

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Hij schrijft meestal onder zijn eigen naam, maar maakte ook enige tijd gebruik van het heteroniem Marek van der Jagt. Op 23-jarige leeftijd debuteerde Grunberg bij Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar met Blauwe maandagen, een sterk autobiografische roman waarin onder andere zijn joodse afkomst aan bod komt. Het boek werd een internationaal succes: in Nederland werd het bekroond met de Anton Wachterprijs voor het beste debuut en het Gouden Ezelsoor voor het best verkochte debuut. Het werd vertaald naar het Engels, Duits, Deens, Italiaans, Frans, Spaans, Zweeds en Japans. Met zijn tweede roman, Figuranten (1997), bevestigde hij zijn talent.

Uit: De joodse messias

 ‘Op zondag,’ zei de moeder, nadat ze was gaan verliggen, ‘op zondag heeft hij nooit iemand doodgeslagen, want de dag van de Heere was hem heilig. Zelfs onder die barre omstandigheden.’
  ‘Hoor je dat, Xavier?’ vroeg de architect. ‘Hoor je dat?’
  Er kwam geen antwoord. De zoon had visioenen die hij niet kon duiden en die hij daarom meteen weer vergat. Hij hield er alleen een vaag en onprettig gevoel aan over. Een soortgelijk gevoel had hij aan zijn ontmaagding overgehouden.
  De architect zei: ‘Als er toen al fitness had bestaan, had de geschiedenis er anders uitgezien. Mensen als je opa wisten niet waar ze heen moesten met hun overtollige energie.’
  ‘En hij sloeg nooit voor niets,’ voegde de moeder eraan toe.
  Xavier stond op, hij wilde de deur opentrekken. Maar de vader liet zich van zijn plankje glijden, gaf zijn zoon een vriendschappelijke stomp en zei: ‘Nog niet jongen. Het kwartier is nog niet voorbij. Even lekker uitzweten.’
  Xavier deed geen poging meer de deur te openen. Hij ging weer op zijn handdoekje zitten. Door het snelle opstaan vreesde hij dat hij zijn bewustzijn zou gaan verliezen. Hij was duizelig.
  Ik moet mijn ouders ontzien, dacht Xavier, ze hebben het al moeilijk genoeg. Hij pakte de hand van zijn vader, die nog altijd bij de deur stond om ervoor te zorgen dat die niet voortijdig werd geopend, en zei: ‘Papa, zo meteen gaan we lekker fitnessen.’ En toen drukte hij talloze kussen op de hand van zijn vader.

 

GRUNBERG

Arnon Grunberg (Amsterdam, op 22 februari 1971)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Paul van Ostaijen werd geboren in Antwerpen op 22 februari 1896. De dichter had als bijnaam Meneer 1830, omdat hij als dandy in de mode van die tijd in Antwerpen langs de Meir en de Keyserlei flaneerde. Zijn modernistische werk getuigt van een eigenzinnig en veelvormig expressionisme, maar het onderging ook invloeden van het dadaïsme en het vroege surrealisme. Paul van Ostaijen was een overtuigd flamingant en raakte betrokken bij het activisme, waardoor hij na de WO I een tijdje naar Berlijn vluchtte. Daar kwam hij in contact met literatoren en kunstenaars van het Berlijnse dadaïsme en expressionisme. Hij verzeilde er in een diepe geestelijke crisis. Nadat hij teruggekeerd was naar België en in Brussel een kunstgalerie had geopend, begon hij te lijden aan tuberculose. Hij stierf aan de gevolgen hiervan in het sanatorium van Miavoye-Anthée in de Ardennen. Zijn ‘zuivere lyriek’ werd postuum uitgegeven onder de titel Nagelaten gedichten.

 

BELGIESE ZONDAG

 

Een gramofoon van ’s morgens acht

iemand vergeet niet zijn soldatetijd

en speelt clairon

het bier is flauw

                 limonade

UIT ZUIVERE VRUCHTEN

 

Na de hoogmis wast bewondering

voor de renners      de coureurs

&n
bsp;
21     7     17   48     83

fraaie hoofdgroep door het dorp

jonge boeren en arbeiders spreken

        sportliterair

        citaten ult de Sportwereld

Koorknapen gaan onkelwaarts zondagsent

                    TE DEUM zingend

Vrouwen wachten op

        deemstering

                    kaarten zijn spekvet

   Fumez la cigarette     Dubec

   La Cigarette du Connaisseur

alle dorpelingen zijn kenners

          zij roken la cigarette Dubec

 

Kinderen zijn vuil

                huizen ook

Mijn land zondag alpdruk boos

 

Ostaijen

Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)

 

De Duitse schrijver Hugo Ball werd geboren op 22 februari 1886 in Pirmasens. Hij was een van de voormannen van dada, de groep kunstenaars die in 1916, temidden van het geweld van de Eerste Wereldoorlog, de staat van anarchie uitriepen in de Europese cultuur. Zijn inzet was altijd radicaal, ook toen hij zich later bekeerde tot een dadaïstische vorm van katholicisme. Na zijn onafgemaakte opleiding sociologie en filosofie ging de Duitse schrijver en performer Ball werken als theater directeur, en toneelschrijver totdat in de zomer van 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Ball meldde zich prompt als vrijwilliger, uit vaderlandsliefde, maar werd vanwege een ‘zwak hart’ weer naar huis gestuurd. pas een bezoek als burger aan het front in Vlaanderen leerde hem de oorlog met andere ogen te bezien. In WO I emmigreerde (de pacifist) Ball, samen met zijn vrouw naar Zürich, waar hij werkte als journalist en waar hij optrad in cabarets. Begin 1916 wist Ball de eigenaar van een café ervan te overtuigen dat een door hem georganiseerd literair cabaret de verkoop van bier en andere dranken sterk zou doen stijgen. De caféhouder had er geen flauw idee van wat hem boven het hoofd hing. Dada was zonder Ball vermoedelijk nooit ontstaan, want hij was het die – samen met zijn vrouw, de nachtclubzangeres Emmy Hennings – in de Züricher Spiegelgasse het ‘Cabaret Voltaire‘ had opgericht, bedoeld om binnen- en buitenlandse kunstenaars een podium te verschaffen, waar dada in de loop van 1916 het levenslicht zag. Hij zou zelfs het woord dada (dat in Frans stokpaardje betekent) uit een dictionaire hebben opgepikt, toen er een naam moest worden gekozen voor het tijdschrift dat Tzara met de medewerkers van het ‘Cabaret Voltaire‘ wilde uitgeven. Ball werd mede hierdoor één van de leidinggevende figuren van de dada-beweging. Ball organiseerde ook de Galerie dada, waar ook werk van kandinsky werd geëxposeerd. In 1917 breekt Ball met dada en wordt hij directeur van een uitgeverij in Bern. Hier naast bleef hij schrijven, zoals bijvoorbeeld zijn autobiografie ‘Die Flucht aus der Zeit’.

 

Ick bin in Tempelhof jeboren

Ick bin in Tempelhof jeboren
Der Flieder wächst mich aus die Ohren.
In meinem Maule grast die Kuh.

Ick geh zuweilen sehr und schwanger
Auf einem Blumen-i-o-anger
Mein Vater, was sagst Du dazu?

Wir gleichen sehr den Baletteusen,
Pleureusen – Dösen – Schnösen – lösen.
Gewollt zu haben – selig sein.

Verehrte Herrn, verehrte Damen,
Die um mich hören herzu kamen
Dies widmet der Gesangverein.

Und Jungfraun kamen wunderbar
Geschmeide scheidegelb im Haar
Mit schlankgestielten Lilien.

Der Kakagei und Papadu
Die sahen auch dabei dazu
Und kamen aus Brasilien.

(Klarinetta Klaball)

 

Ball

Hugo Ball (22 februari 1886 – 14 september 1927)

 

De Canadese schrijver Morley Callaghan werd geboren op 22 februari 1903 in Toronto. Aan het eind van de jaren twintig behoorde hij tot de kring van moderne schrijvers van Montparnasse in Parijs waartoe o.a. ook James Joyce en F. Scott Fitzgerald onderdeel uitmaakten. Als zijn meesterwerk beschouwt men de roman The Loved and the Lost uit 1951.

Uit: Luke Baldwin’s Vow

“He was so excited that he could hardly keep himself under water and work effectively. From the collie’s neck the rope stretched to the now imbedded rock, and when he grabbed the rope and tried to slash it with one swift cut there seemed to be no strength in his arm; the rope seemed to slide away from him. Again he slashed and the knife came drifting feebly at the rope, bending it as if the knife and the rope were made of rubber. He knew he couldn’t stand it anymore, not if the rope bent like that again; he couldn’t stand it because his own strength was failing and he knew that each passing second took what was left of Dan’s life.”

CALLAGHAN

Morley Callaghan (22 februari 1903 – 25 augustus 1990)

 

De Servische schrijver Danilo Kiš werd geboren op 22 febrari 1935 in Subotica. Naast Ivo Andrić geldt hij als een van de belangrijkste schrijvers van Servië. Zijn vader stierf in het concentratriekamp Auschwitz-Birkenau, zijn moeder vluchtte met hem naar Hongarije, waar ze haar zoon voor de zekerheid in 1939 liet dopen en waar zij het einde van de oorlog meemaakten. Vanaf 1954 studeerde Kiš vergelijkende literatuurwetenschap in Belgrado. In 1962 verschenen zijn twee eertse boeken: Mansarda: satirična poema (dt. Die Dachkammer) en Psalam 44. Kiš werkte lange tijd in Belgrado en in Novi Sad als vertaler uit het Hongaars, Russisch en Frans. Daarna werd hij lector voor Servokroatisch in Frankrijk en pendelde hij vaak heen en weer. In 1979 vestigde hij zich in Frankrijk. Voor Enciklopedija mrtvih (dt. Enzyklopädie der Toten) kreeg hij de Ivo-Andrić-Preis. In 1980 kreeg hij voor zijn hele oeuvre de Grand Aigle d’Or.

 

Uit: Die mechanischen Löwen

 

„MÁRIA RIGÓ: Andreas Sam! Andreas Sam … (Mit Tränen in den Augen) Herr du mein Gott, wie konnte ich mich nicht früher erinnern! Der kleine Andreas Sam, der Sohn von Herrn Eduard Sam, der kleine Sam, der sich immer mit Julija Szabó amüsiert hat …
Andi, Andi, wer könnte sich nicht erinnern … Und ich habe so oft an euch gedacht … (Verwirrt) An dich, an deine Schwester, an euch alle. Kaum hattest du Julija Szabó erwähnt, habe ich mich sofort erinnert… (Droht ihm mit dem Finger) Du meinst wohl, deine gute alte Lehrerin wäre schon völlig verkalkt und erinnerte sich an gar nichts mehr. Oh, du warst ein großer Taugenichts… Ein Taugenichts, wie mein Oto, bei Gott … Ich weiß, du hast der kleinen Julija den Kopf verdreht … Das habe ich schon damals gewußt … Ach, wie wird sich der Emil freuen, wenn er hört, wer da zu Besuch gekommen ist. Ich weiß nur wirklich nicht, wo er so lange bleibt …
Vielleicht sollte ich jemanden nach ihm schicken, damit man weiß, was mit ihm ist … damit er endlich nach Hause kommt … Wie konnte ich mich bloß nicht erinnern … Als wäre es gestern, so genau sehe ich alles vor mir. Du hast dich wirklich sehr verändert … Ich erinnere mich, du bist immer mit so einem großen Hundspazierengegangen, am Flußufer entlang … Und hast dich mit Julija im Heuschober versteckt… Ich kenne dich, habe ich dich jetzt endlich erwischt… Andi, Andi… Also darauf muß auch ich ein Gläschen trinken, obwohl der Arzt es mir verboten hat, sogar vor dem Essen, ein Gläschen Raki zu trinken, trotzdem, bei solch seltenen Anlässen trinke auch ich einen Tropfen. Auf dein Wohl …
JUNGER MANN: Auf Ihr Wohl, Frau Lehrerin …“

 

danilo2

Danilo Kiš (22 februari 1935 – 15 oktober 1989)

 

De Amerikaanse dichter, essayist, uitgever en diplomaat James Russell Lowell werd geboren op 22 februari 1819 in Cambridge, Massachusetts. De zoon uit een familie van aanzien studeerde in Harvard en vestigde al snel zijn naam als dichter met de werken A Year’s Life and Other Poems (1841) en Poems (1844). In 1855 werd Lowell hoogleraar voor literatuur in Harvard, vanaf 1857 was hij uitgever van de Atlantic Monthly en in 1867 publiceerde hij de tweede serie van de door de burgeroorlog geïnspireerde Biglow Papers. Na de burgeroorlog schreef hij weliswaar verder gedichten, maar richtte hij zich meer en meer op essays en literaire kritiek.

 

REMEMBERED MUSIC

 

A FRAGMENT

 

Thick-rushing, like an ocean vast

  Of bisons the far prairie shaking,

The notes crowd heavily and fast

As surfs, one plunging while the last

  Draws seaward from its foamy breaking.

 

Or in low murmurs they began,

  Rising and rising momently,

As o’er a harp Æolian

A fitful breeze, until they ran

  Up to a sudden ecstasy.

 

And then, like minute-drops of rain

  Ringing in water silvery,

They lingering dropped and dropped again,

Till it was almost like a pain

  To listen when the next would be.

 

jrlowell

James Russell Lowell (22 februari 1819 – 12 augustus 1891)

 

Sean O’Faolain is het pseudoniem van de Ierse schrijver John Whelan. Hij werd geboren op 22 februari 1900 in Cork. O’Faolain schreef vooral gedichten en korte verhalen die zich afspelen in de midden- en onderklasse van Ierland. Daarbij had hij oog voor de schaduwzijden van de Ierse nationale beweging en van het katholicisme op het eiland, maar ook voor de repressieve pokitiek van de Britten aan het begin van de eeuw. Andere verhalen gaan ook over de emigratie naar Amerika van veel Ieren en de problemen die daaruit voortkwamen.

Uit: The Trout

 “One of the first places Julia always ran to when they arrived in G —-  was The Dark Walk.  It is a laurel walk, very old, almost gone wild, a lofty midnight tunnel of smooth,  sinewy branches. Underfoot the tough brown leaves are never dry enough to crackle: there is always a suggestion of damp and cool trickle.
She raced right into it. For the first few yards she always had the memory of the sun behind her, then she felt the dusk closing swiftly down on her so that she screamed with pleasure and raced on to reach the light at the far end; and it was always just a little too long in coming so that she emerged gasping, clasping her hands, laughing, drinking in the sun. When she was filled with the heat and glare she would turn and consider the ordeal again.
‘This year she had the extra joy of showing it to her small brother, and of terrifying him as well as herself And for him the fear lasted longer because his legs were so short and she had gone out at the far end while he was still screaming and racing.
When they had done this many times they came back to the house to tell everybody that they had done it. He boasted. She mocked. They squabbled.
“Cry baby!”
“You were afraid yourself, so there!”
“I won’t take you any more.”
“You’re a big pig.”
“I hate you.”
Tears were threatening, so somebody said, “Did you see the well?” She opened her eyes at that and held up her long lovely neck suspiciously and decided to be incredulous. She was twelve and at that age little girls are beginning to suspect most stories: they have already found out too many, from Santa Claus to the stork.  How could there be a well! In The Dark Walk?  That she had visited year after year? Haughtily she said, “Nonsense.”

 

Ofaolain

Sean O’Faolain (22 februari 1900 – 20 april 1991)

 

De Franse schrijver Jules Renard werd geboren op 22 februari 1864 in Châlons-du-Maine. Hij werkte eerst als huisleraar en jurist, maar begon vanaf 1886 romans, verhalen en toneelstukken te publiceren. Behalve romans in naturalistische stijl schreef hij ook werk waarin hij aan de psychologische beschrijving van zijn personages de voorrang geeft boven de handeling. Omdat Renard een groot talent had om de geobserveerde werkelijkheid in treffende beschrijvingen te vatten is hij ook beroemd wegens zijn aforismen.

 

Uit: Journal de Jules Renard 1905-1910

 

— 1905 —

1er janvier.

Huot est parti furieux, mais il reviendra, mort ou vif ; et, dans quatre ans, on verra : M. Renard ne sera pas toujours maire ! Les petits gars trouvent déjà que ça va mieux. M. Roy, le nouvel instituteur, donne des bons points. Il constate que les petits ne savent rien.

Les Huot ont laissé l’école en état de saleté. Lui, crasseux, pas rasé, en pantoufles, le jour d’un mariage. Elle sent la chemise sale, ne se nettoie jamais les dents.

Le poëte Ponge va reprendre la plume : les nationalistes relèvent la tête !

L’argent, il l’appelle « le numéraire ».

Sa maison est terminée : quatre pièces, dont une pour le four où l’on « trafique ».

— Vous avez un premier étage ?

— Oh ! ça ne se fait pas chez nous. Les gens de Germenay disent qu’ils en font faire, mais c’est par vantardise. Ils disent que c’est un premier, mais c’est un grenier, et ça leur sert de grenier. »

 

renard

Jules Renard (22 februari 1864 – 22 mei 1910)