De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.
Uit: Veertig jaar liefde
“[23 september 1961]
Lieve dochter, In de eerste plaats verontschuldig ik mij voor de aanhef, die u ongetwijfeld heeft doen schrikken. Ik ben uw ‘natuurlijke’ vader. Zo zegt men dat, geloof ik. De manier waarop ik en uw moeder u in het leven riepen, was volkomen ‘natuurlijk’. De mensen die u kent als uw ouders, zijn goede mensen die uw ouders wilden zijn, wat men noemt uw ‘civielrechtelijke’ ouders, geloof ik. Als wij de beschaving erkennen, dan hebben zij meer recht van spreken dan de natuur, maar aangezien u zeventien jaar bent, hebben zij al veel met u gesproken, vermoed ik. Nu zou ik eens iets willen zeggen.
Deze brief dient om u alles uit te leggen. Houdt hem voor uzelf. Er zijn redenen waarom hij getypt is, niet ondertekend, niet gepost waar ik woon of werk. Voorlopig kunt u mij niet terugschrijven, laat staan ontmoeten — als u dat na het lezen van deze brief nog zou willen. Het is niet veilig, in elk geval.
Schaamte heeft mij ervan weerhouden u te schrijven, maar ze is overwonnen door de drang — de plicht, zou een hypocriet zeggen — om u mee te delen waar gij vandaan komt. Hoe dan ook, ik wil u inlichten over uw ‘natuurlijke’ afkomst, die volgens de leer van de erfelijkheid bepaalt wie iemand is. ‘Opvoeding’ heeft steeds meer aanhangers, maar ik geloof niet dat ‘vlees en bloed’ de persoonlijkheid ongerept kan laten.
Als uw natuurlijke vader, ben ik dus trots wanneer ik verneem dat u één jaar vroeger dan op de gewoonlijke leeftijd gaat studeren aan de universiteit van Gent, proficiat. Ik weet ook dat gij zijt opgevoed door ‘twee simpele werkmensen’, zoals ze zichzelf zouden voorstellen en zoals ik ze mij zonder schamperheid eveneens voorstel.
Wees gerust, ik heb uw dagboek niet gelezen. Wat ik over u weet, is niet zo moeilijk te weten te komen. En ofschoon ik u heb moeten achterlaten, ben ik uw spoor altijd blijven volgen. Jawel.”
Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)
De Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj Dostojevski werd geboren ergens tussen 30 oktober en 11 november 1821 in Sint Petersburg. Zie ook alle tags voor Fjodor Dostojevski op dit blog.
Uit: De Gebroeders Karamazow
“En juist in die tijd stak in het noorden, in Duitsland, een gruwelijke nieuwe ketterij de kop op. “Een reusachtige ster, als een toorts (dat is dus de Kerk) viel neer in de bronnen van de stromen en het water werd bitter.” Deze ketterijen begonnen godslasterlijk de wonderen te ontkennen. Maar zij die trouw bleven aan het geloof, geloofden alleen nog maar vuriger. De tranen van de mensheid rezen als voorheen naar Hem op, de mensen verwachtten zijn komst, hadden Hem lief, hoopten op Hem en hunkerden ernaar net als tevoren voor Hem te lijden en te sterven. Hoeveel eeuwen had de mensheid met een vurig geloof gebeden: “O Heer onze God, kom spoedig”; zoveel eeuwen hadden tot Hem geroepen, opdat Hij zich in zijn oneindige barmhartigheid zou verwaardigen tot zijn dienaren neer te dalen. Hij was al eerder neergedaald. Hij was aan enkele heiligen, martelaren en kluizenaars verschenen, zoals we in hun levensbeschrijvingen kunnen lezen. Bij ons aan Tyutchev, die heilig in zijn eigen woorden geloofde, en getuigt, dat onder de last van het Kruis, in een slavische dracht,
De Hemelse Koning, uitgeput en afgetobd
Onze moeder, Rusland, kwam zegenen,
En Hij trok zwervend door het land.
En ik verzeker u, dat het zo was.
“En zie, één ogenblik verwaardigde Hij zich aan het volk te verschijnen, aan de gefolterden, aan de lijdenden, aan de in zonden vervallenen, die Hem desondanks kinderlijk liefhadden. Mijn verhaal speelt zich in Spanje af, in Sevilla, in de gruwelijke tijd van de Inquisitie, toen ter ere van God elke dag de brandstapels oplaaiden, en “in de luisterrijke auto-da-fe de goddeloze ketters werden verbrand.”
Fjodor Dostojevski (30 oktober 1821 – 9 februari 1881)
De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.
Middle-Aged
‘Tis but a vague, invarious delight
As gold that rains about some buried king.
As the fine flakes,
When tourists frolicking
Stamp on his roof or in the glazing light
Try photographs, wolf down their ale and cakes
And start to inspect some further pyramid;
As the fine dust, in the hid cell
Beneath their transitory step and merriment,
Drifts through the air, and the sarcophagus
Gains yet another crust
Of useless riches for the occupant,
So I, the fires that lit once dreams
Now over and spent,
Lie dead within four walls
And so now love
Rains down and so enriches some stiff case,
And strews a mind with
precious metaphors,
And so the space
Of my still consciousness
Is full of gilded snow,
The which, no cat has eyes enough
To see the brightness of.
Nicotine
Hymn to the Dope
Goddess of the murmuring courts,
Nicotine, my Nicotine,
Houri of the mystic sports,
trailing-robed in gabardine,
Gliding where the breath hath glided,
Hidden sylph of filmy veils,
Truth behind the dream is veiléd
E’en as thou art, smiling ever, ever gliding,
Wraith of wraiths, dim lights dividing
Purple, grey, and shadow green
Goddess, Dream-grace, Nicotine.
Goddess of the shadow’s lights,
Nicotine, my Nicotine,
Some would set old Earth to rights,
Thou I none such ween.
Veils of shade our dream dividing,
Houris dancing, intergliding,
Wraith of wraiths and dream of faces,
Silent guardian of the old unhallowed places,
Utter symbol of all old sweet druidings,
Mem’ry of witched wold and green,
Nicotine, my Nicotine:
Neath the shadows of thy weaving
Dreams that need no undeceiving,
Loves that longer hold me not,
Dreams I dream not any more,
Fragrance of old sweet forgotten places,
Smiles of dream-lit, flit-by faces
All as perfume Arab-sweet
Deck the high road to thy feet
As were Godiva’s coming fated
And all the April’s blush belated
Were lain before her, carpeting
The stones of Coventry with spring,
So thou my mist-enwreathéd queen,
Nicotine, white Nicotine,
Riding engloried in they hair
Mak’st by-road of our dreams
Thy thorough-fare.
Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)
Portret door Eugene Paul Ullmann, 1909
De Franse dichter en schrijver Paul Valéry werd geboren op 30 oktober 1871 in Sète. Zie ook alle tags voor Paul Valéry op dit blog.
Die Schläferin
Welches Geheimnis da in der jungen Freundin glüht vor sich hin,-
Seele, die einer Blume Duft durch die sanfteste Maske genießt?
Aus was für nichtiger Nahrung erschließt
ihre arglose Wärme das Schimmern der Schläferin?
Atem, Traum, Schweigen -, unbezwingliche Stille, drin
du den Sieg hast, Friede, der stärker als Weinen fließt,
wenn der volle Schlaf, der sich ernsthaft und breit ergießt, –
einer solchen Feindin bewältigt den Eigensinn.
Schläferin: Hingabe, Schatten und Goldes ein Hauf,
aber dein furchtbares Ruhn tut so große Begabungen auf,
langhin, o Hindin, bei einer Traube gestreckte,
daß, wird die Seele, dir fern, auch im Hades betroffen,
doch deine lautere Form, die ein Arm wie im Fließen verdeckte,
wacht; sie wacht deine Form, und meine Augen sind offen.
Die Granaten
Halboffne Granaten, beengte,
die fast schon die Körner verlieren,
ihr seid mir wie Stirnen, von ihren
Gedanken gewaltig gesprengte!
Wenn Sonnen, die ihr ertruget,
euch also zum Hochmut geraten,
daß ihr, ihr geklafften Granaten,
rubinere Wände durchschluget,
und wenn eine Kraft es gewollt,
daß der Rinde trockenes Gold
über saftroten Steinen zerspringe,
so rührt sich in mir vor dem Spalt
eine meinige Seele der Dinge
und ihrer geheimen Gestalt.
Vertaald door Rainer Maria Rilke
Paul Valéry (30 oktober 1871 – 20 juli 1945)
Zelfportret, z.j.
De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook alle tags voor Georg Heym op dit blog.
Ein Herbst-Abend
Du bist in einem alten Park geboren
Des Düfte, schwarz von Ulmen und Zypressen,
In deine Tage frühe Schatten warfen.
Warum sind sonst so traurig deine Wimpern
In dunkele Melancholie verloren
Wie an dem Herbstweg eines Blinden Harfen.
In Trauerweiden bist du einst gegangen,
Die vorbedeutend deinen Scheitel schlugen,
Und zittern sahst du dich in tiefen Bronnen.
Aus ihren Büschen, wenn die Schwestern riefen,
Wenn ihre hellen Stimmen fern verliefen,
Dann standest du in einen Traum versonnen,
Auf eine niedre Mauer sanft gelehnt,
Und spiegeltest die weiße Stirn so gern
In grüner Himmel müden Abendsonnen.
Wir trafen uns in Wald und bösem Sterne,
Da des Saturns gelbhaariger Fittich flog
Durch Waldes Wirrsal. Und in Waldes Ferne
Der Weg im Ausgang stand Donner-Licht.
Und wie verstockt von Schwüle sog das Blut
In unsrer Hand. – Vergiß der Stunde nicht.
Und zähle jede, die durch deine Hände
In leere Luft zerrinnt. Vielleicht, daß bald
Du einsam starrest in die toten Wände
Und daß dein Rufen ungehört verhallt.
Der Mond verbarg sich…
Der Mond verbarg sich, dunkel ward das Land.
Die Schatten sprangen aus der Büsche Wand.
Die Wiesen wuchsen grenzenlos und weit
In tiefe Nacht hinaus und ferne Dunkelheit.
Einsam im öden Moor, in tiefer Nacht.
Grausame Stille. Nur der Giergen Jagd
Läßt manchmal leis die Fledermäuse pfeifen,
Die mit dem Flügel kühl die Wange streifen.
Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.