Kees van Beijnum

De Nederlandse schrijver Kees van Beijnum werd geboren in Amsterdam op 21 maart 1954. Hij groeide op in de Amsterdamse Warmoesstraat, waar zijn moeder een café had in de omgeving van de Zeedijk. Voordat hij in 1991 serieus begon met het schrijven van boeken was hij onder andere journalist. Hij debuteerde met de misdaadroman Over het IJ. De reconstructie van een moord in 1991 over een moord in Amsterdam. Zijn boeken “Dichter op de Zeedijk”, “De ordening” en “De oesters van Nam Kee” werden verfilmd. In januari 2008 verscheen “Paradiso”. Ook schreef Van Beijnum het scenario voor de televisiefilm “De langste reis” uit 1996, dat gebaseerd was op de ontvoering van Gerrit-Jan Heijn.

 

Uit: Het verboden pad

 

“Toen Djeu Kaname twee dagen voor le quatorze juillet verdween in het schuim en de deining van de oceaan blijven wij, haar metgezellen, met meer vragen achter dan we ooit kunnen beantwoorden. Wie was zij, wat was haar echte naam? Wat betekenden we voor haar, en vooral, wat was de werkelijke oorzaak van haar val? (…) Een van de zilvereeuwen, een volwassen exemplaar, landde wit en stralend op de rand van de rotsen. Hij monsterde ons met schuin gehouden kop juist toen achter ons de schreeuw klonk, het in toonhoogste stijgende geluid dat boven het granieten landschap verwaaide. Toen we omkeken zagen we de anderen, die ons op de rotsen vooruitgingen. Harley, Bruno en Tom waren het verst van ons verwijderd, ze hadden hun voorsprong uitgebouwd met dezelfde behendige gretigheid waarmee ze van meet af aan de kop hadden genomen. Dichterbij zag ik de meisjes, in het bijzonder Samantha, of liever het flesje water dat zij van haar mond nam, waardoor een zonnestraal in haar hand leek te beven. Ik geloof dat Erwin bij hen stond, maar daarin kan ik me vergissen. Wel weet ik nog dat alle blikken gericht waren op Walter, die met vreemd opgetrokken schouders en wapperende haren op de rand van een hoge rots stond en naar beneden keek, naar iets wat zich aan mijn blikveld onttrok, omdat ik me nog voor de scherpe bocht langs de afgrond bevond.
Ik kan me niet herinneren dat ik met Freis naar boven ben gelopen, gerend waarschijnlijk, of dat ik daartoe het besluit nam. Ik weet slechts dat ik Harley, zijn baard als een diepzwarte schaduw rond zijn kin, zag afdalen, van rots naar rots springend, en dat ik niet veel later naast Walter en de meisjes stond. Walter keek nog steeds naar beneden, waar, zag ik nu, een meter of vijftien uit de kust een rif in de vorm van een halve cirkel uit het water verrees.”

 


Kees van Beijnum (Amsterdam, 21 maart 1954)