Niels ’t Hooft, Jan Blokker, Linda Pastan, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth

De Nederlandse schrijver, journalist, blogger en gamedeskundige Niels ’t Hooft werd geboren in Leiderdorp op 27 mei 1980. Zie ook alle tags voor Niels ‘t Hooft op dit blog.

Uit: Hou me vast of ik hyperventileer

“Ze zit tegenover me. Halflang lichtbruin haar, strak rood jasje, stippelblouse, grijsleren handtas. Een gesatureerd graslandschap trekt aan ons voorbij. Elektriciteitsmasten aan de horizon, uitbundige zon. Op ons na is de coupé leeg. Het is maandagochtend, kwart over tien, ik ben op weg naar Maastricht, en ik schat haar 28.
Ze rommelt met een aluminium doosje, afgeronde hoeken, waaruit ze een contactlens haalt. Het doosje heeft één compartiment. Naast de schroefrand zit een lampje. Ze legt de lens op haar wijsvinger en houdt hem tegen het licht. Heel even draait ze een zonnestraal, zonder het te merken, recht in mijn gezicht. Ze doet lenzenvloeistof op de lens, trekt haar ooglid omlaag en laat de lens routineus op zijn plek zakken. Dan klikt ze het doosje dicht. In het deksel zit een lichtgevende appel verzonken, die na sluiting een paar keer pulseert en dan langzaam uitdooft. Ze kijkt op, naar mij, en ik richt me weer op de krant.
Dit is de toekomst, maar aan mij is niets veranderd. De wereld overkomt me als voorheen. ’s Morgens neem ik het nieuws tot me, in inkt gedrukt op papier. Meestal doe ik dat in een koffiezaak, maar als het even kan in de trein, zodat ik toch nog de sensatie van vooruitgang ervaar. De trein is niet goedkoop, maar ik neem boterhammen mee, en een thermoskan koffie. Als de ergste spits voorbij is, stap ik in. Een of twee coupés volstaan om de kranten bij elkaar te sprokkelen, inclusief de weekendbijlages. Her en der heeft iemand iets uitgescheurd, een recensie van een game die ik niet speel of een reportage over een technologie die ik niet gebruik. Maar niemand neemt verhalen over politiek mee. Wie daar om geeft, heeft zelf een abonnement.
Ik ben snel oud geworden. Geboren in 1980, op de grens tussen de laatste generatie die opgroeide zonder internet en mobiele telefoons, en de eerste generatie die niet anders heeft gekend. Met enthousiasme nam ik ze in gebruik, maar toen ik mijn baan verloor en, later, van de bijstand moest gaan leven, liet ik ze net zo makkelijk weer los.”

 
Niels ’t Hooft (Leiderdorp, 27 mei 1980)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook alle tags voor Jan Blokker op dit blog.

Uit: The boldest way

“Pas in de 19de eeuw – het heeft vast weer met het nationalisme te maken – raakt satire geprivatiseerd en geregionaliseerd: de verbijzondering van de verschillende nationale samenlevingen vraagt om satirische aanpakken die zich van land tot land, en misschien zelfs wel van streek tot streek onderscheiden; Gladstone is nou eenmaal een fundamenteel andere liberaal dan Thorbecke. Waar natuurlijk nog bij komt dat iedereen ineens het alfabet onder de knie heeft, dus zich verschanst in het eigen, beperkte taalgebied. Alle mooie praatjes ten spijt wordt de wereld na Waterloo steeds kleiner, en het lijkt me een illusie te geloven dat de Airbus intussen de verkokering zou hebben doorbroken.
Allicht zijn er nog altijd oude en nieuwe instituties van bovennationale aard, maar de eerste Don Quichote die rondgaat in de Verenigde Naties of het Europees Parlement moet volgens mij nog geschreven worden, en ik bespeur ook nergens de aanvechting om er aan te beginnen.
Hoe zou dat komen?
Ik zou het niet anders kunnen verklaren dan uit een zeker ontmoedigingsgevoel. The boldest way to tell men freely of their foulest faults – alles goed en wel, maar heeft mijn satire enige vat op de gang van zaken binnen het Kremlin of het Vaticaan? Satire gaat uit van veranderbaarheid, maar een beetje satiricus kent z’n grenzen: misschien kan hij burgemeester Van Thijn of minister Smit-Kroes in verlegenheid brengen, maar Tsjernenko? Johannes Paulus II?
De regionalisering van het hekelen versterkt zichzelf. Gedurende twee jaar heeft Johan Anthierens een Vlaamse variant van de Canard Enchainé boven water gehouden, die De Zwijger heette, en waaraan ik een poosje meewerkte. De medewerking mislukte. Ik had van Amsterdam uit niet het gevoel dat ik mijn Belgische taalstamgenoten anders dan in zeer globale termen – meer als hoofdartikelschrijver, of zoals Fritz Behrendt in Het Parool de Arabische vijanden van Israel voor de laatste maal waarschuwt – in mijn satirische ongenoegen kon laten delen, en ik werd wekelijks in dat gevoel gesterkt omdat driekwart van de satirische woede van Anthierens mij domweg ontging: ik begreep niet wat er stond.”

 
Jan Blokker (27 mei 1927 – 6 juli 2010)

 

De Amerikaanse dichteres Linda Pastan werd geboren op 27 mei 1932 in New York. Zie ook alle tags voor Linda Pastan op dit blog.

A New Poet

Finding a new poet
is like finding a new wildflower
out in the woods. You don’t see

its name in the flower books, and
nobody you tell believes
in its odd color or the way

its leaves grow in splayed rows
down the whole length of the page. In fact
the very page smells of spilled

red wine and the mustiness of the sea
on a foggy day – the odor of truth
and of lying.

And the words are so familiar,
so strangely new, words
you almost wrote yourself, if only

in your dreams there had been a pencil
or a pen or even a paintbrush,
if only there had been a flower.

 

Emily Dickinson

We think of hidden in a white dress
among the folded linens and sachets
of well-kept cupboards, or just out of sight
sending jellies and notes with no address
to all the wondering Amherst neighbors.
Eccentric as New England weather
the stiff wind of her mind, stinging or gentle,
blew two half imagined lovers off.
Yet legend won’t explain the sheer sanity
of vision, the serious mischief
of language, the economy of pain.

 
Linda Pastan (New York, 27 mei 1932)

 

De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis Ferdinand Destouches) werd geboren in Courbevoie op 27 mei 1894. Zie ook alle tags voor Louis-Ferdinand Céline op dit blog.

Uit: Reis naar het einde van de nacht (Vertaald door E.Y. Kummer)

“Maar nee, de vlam verdween, het lawaai bleef lang in m’n hoofd hangen, en m’n armen en benen beefden alsof iemand ze van achteren heen en weer schudde. ’t Leek of mijn ledematen ervandoor gingen, maar ze bleven toch bij me. In de rook, die nog lang daarna in m’n ogen prikte, bleef de scherpe geur van kruit en zwavel hangen, alsof men de luizen en vlooien van de hele wereld wilde verdelgen.
Onmiddellijk daarop dacht ik aan wachtmeester Barousse, die zo juist uit elkaar gespat was, zoals de andere knaap ons verteld had. Dat was goed nieuws. ‘Prachtig!’ dacht ik meteen. ‘Dat is een hele grote ploert minder in het regiment!’ Hij had me voor de krijgsraad willen slepen voor een blik conserven. ‘Ieder z’n privé-oorlogje!’ zei ik bij mezelf. Van die kant bekeken, scheen de oorlog zo nu en dan wel z’n nut te hebben, dat moest ik toegeven! Ik kende nog wel drie of vier rotschoften in het regiment die ik, net als Barousse, graag aan een granaat had geholpen. Wat de kolonel betrof, die wenste ik geen kwaad toe. Toch was hij ook dood. Ik zag hem eerst niet meer. Dat kwam omdat hij door de ontploffing op het talud was geslingerd, languit op z’n zij, in de armen van de cavalerist te voet, de boodschapper, die ook dood was. Ze omhelsden elkaar, die twee, nu en voor eeuwig, maar de cavalerist had geen hoofd meer, je zag alleen een opening boven in z’n hals, met bloed erin dat klokkend sudderde, zoals jam in een pan. De buik van de kolonel was opengereten, z’n gezicht was afschuwelijk vertrokken. ’t Had hem beslist pijn gedaan, toen het gebeurde. Z’n eigen schuld! Als hij bij de eerste kogels weg was gegaan, was hem dit niet overkomen.”

 
Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 – 1 juli 1961)
Portret door Sam Dillemans, 2006

 

De Belgische Franstalige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854. Zie ook alle tags voor Georges Eekhoud op dit blog.

Uit: Kees Doorik (Vertaald door August Peeters)

“Als de laatste bussel op dén dorschvloer lag, rolde Janneke de kar onder het afdak. Kees verzamelde het alaam in een hoek van de schuur en sloot de deur.
Paulien stond op de mannen te wachten. Kees, het glas in de hand, deed ze nader komen, en, zich tot de boerin wendend :
– Santee, bazin ! zegde hij, alvorens den inhoud in éen teug naar binnen te gieten. Met de tong tegen het gehemelte smakkend, gaf hij het glas terug aan de meid.
De werkers dronken om beurt. Ze stonden daar in hun hemdsmouwen ; het rood, baaien flanel hing los open en liet de vleezige borsten bloot, waarop er zweetdruppelen perelden. Een zerpen okselreuk ging uit van die sterk afgeslaafden.
Door het aanhoudend wroeten van de heupen, gedurende ’t werken, waren hun hemden boven den strafgespannen broekriem opgeschoven en hingen daar nu in losse plooien. Sommigen dier jongens ontspanden den riem, en, de hand tusschen de gesperde beenen in ’t kruis van hun broek, rokken zij hun slip terug op haar plaats. Ze deden dat doodeenvoudig, met een vrij gebaar ; voor wie zouden zij zich moeten schamen, het was hun zoo natuurlijk als maaien.
Het waren allen forschgebouwde kerels, zoo log en gespierd als de ossen uit de streek.
In hun aangezichten, zoo gebruind als een kermisbrood, legden hun dikke, goedige lippen en hun azuur-blauwe oogen iets kinderachtigs. Ze spraken slechts met langgerekte, éenlettergrepige woorden, en als ze lachten toonden ze hun wit en stevig wolvengebit.”

 
Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)
Standbeeld in Antwerpen

 

De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Zie ook alle tags voor Said op dit blog.

Uit: Der lange Arm der Mullahs

„In Teheran wird eine Allee nach Jalal AI-Ahmad genannt.

Name: Jalal Al-Ahmad. Geboren 1923 als Sohn eines hohen islamischen Geistlichen. Besuch der Koranschule; als er lesen und schreiben konnte, schickte ihn der Vater als Lehrling in den Basar, dort Arbeit als Buchhalter. Heimliche Studien an der Abendschule, Al-Ahmad holt die Hochschulreife nach; anschließend Studium der iranischen Literatur an der Universität Teheran. Als der Vater davon er-fährt, verstößt er den Sohn aus der Familie; Al-Ahmad ver-dient seinen Lebensunterhalt als Lehrer. Von 1944 bis 1948 Mitglied der Kommunistischen Partei (Tu-deh), hernach Sympathisant der Trotzkisten, Kontakte zur IV. Internationale. Dann eine Phase der politischen Abstinenz: Al-Ahmad bereist das Land, durchfährt und durchwandert es bis in die letzten Winkel. Er verfaßt Schriften über verschiedene Dialekte des Persischen, schreibt Reiseberichte, die Furore machen. Aus seinen politischen und persönlichen Erfahrungen, aus der Hochsprache und den gesprochenen Dialekten entwickelt Al-Ahmad einen Stil, der begeistert. Bald gilt er als der erste Iraner seit dem 14. Jahrhundert, der einen wahrhaft eigenen Ton gefunden hat. Nach einigen Übersetzungen verfaßt er 1962 das Pamphlet Die Verwestlichung, in dem er vollständig mit Kultur und Werten des Westens abrechnet. Das Buch wird verboten. Hunderte von Lesern werden inhaftiert, auch der Autor selbst muß für einige Zeit ins Gefängnis. Kurz vor seinem Tod im Jahre 1969 unternimmt Al-Ahmad eine Reise nach Mekka, als Teilnehmer an einer vom Staat organisierten Pilgerfahrt. Danach beschreibt er die Ekstase der Gläubigen — aber auch seine Trauer, in diesen Chor der Ergriffenheit nicht einstimmen zu können, da er an nichts mehr glaube. Dieser Reisebericht gilt zu Recht als ein Meilenstein der iranischen Prosa: Da betrachtet einer, der nicht mehr glaubt, die Pilgerfahrt der Gläubigen und beschreibt das in einer Sprache, die Zeugnis von all den Welten ablegt, die er durchwandert hat: die strenggläubige des Vaterhauses, die bürgerlich-religiöse des Basars, die kartesianisch ausgerichtete der Universität, die ideologisch-messianische der Kommunisten, die rhetorisch-brillante der Trotzkisten und schließlich die Welt des Ursprungs, die der persischen Dialekte. Wäre einer wie Al-Ahmad, mit seiner sprachlichen Urgewalt, sozusagen gewappnet mit der Artillerie der Gosse, nicht der ideale intellektuelle Gegenspieler eines Chomeini gewesen?“

 
Said (Teheran, 27 mei 1947)

 

De Amerikaanse schrijver John Cheever werd geboren op 27 mei 1912 in Quincy, Massachusetts. Zie ook alle tags voor John Cheever op dit blog.

Uit:The Journals of John Cheever

“THE LATE FORTIES AND THE FIFTIES In middle age there is mystery, there is mystification. The most I can make out of this hour is a kind of loneliness. Even the beauty of the visible world seems to crumble, yes even love. I feel that there has been some miscarriage, some wrong turning, but 1 do not know when it took place and I have no hope of finding it.Thinking for a week about Leander, Betsey, and Eben without writing a word, without making any progress. And so I see all my plans—the voyage to Genoa, etc.—collapse. Is there something intrinsically wrong with these three, that I can’t grasp them? Thinking this morning to discard the opera.Yesterday was rainy and deeply overcast. At four B. and I walked up Holbrook Road to the K.s’, The clearing wind had begun to blow. As the overcast was displaced with brilliance and color, as more and more light poured into the valley, the hour seemed tumultuous and exalting. Backgammon and gin.Skating one afternoon at the Newberry’s. The end of a very cold winter day. The ice, contracting in the cold, made a noise like thunder. Walking up the frozen field to the house we could hear it thundering. We went back that night. There was no one else on the pond. The G.s’ dog was barking. There was no moon and the ice was black. It seemed, skating out into the center of the pond, that the number of stars I could see was multiplied. They seemed as thickly sown as a rush of snowflakes. As I skated back to the end of the pond, the number seemed to diminish. I was confounded. It could have been the whiskey and the wine. It could have been my utter ignorance of cosmology.To church; the second Sunday in Lent. From the bank president’s wife behind me drifted the smell of camphor from her furs, and the stales of her breath, as she sang, “Glory be to the Father, and to the Son, and to the Holy Ghost; As it was in the beginning, is now, and ever shall be, world without end.” The Old Testament dealt with should the Father eat bitter grapes; the New with an eye for an eye and a tooth for a tooth. The sermon with the doctrine of Incarnation. The rector has a plain mind. If it has any charms, they are the charms of plainness. Through inheritance and cultivation he has reached an impermeable homeliness. His mind and his face are one. He spoke of the impressive historical documentation of Christ’s birth, miracles, and death. The church is meant to evoke rural England. The summoning bells, the late-winter sunlight, the lancet windows, the hand-cut stone. But these are real fragments of a real past. World without end, I murmur, shutting my eyes, Amen. But I seem to stand outside the realm of God’s mercy.I would like not to be vindictive or narrow. I would like to avoid phony compassion. Thinking of the midsummer night, “Parlons francais,” the drunkard said. I see that this is small. I see in the five-and-ten-cent store yesterday that my descriptions of Betsey’s pleasure are small. »


John Cheever (27 mei 1912 – 18 juni 1982)

 

De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. Zie ook alle tags voor John Barth op dit blog.

Uit: Where Three Roads Meet

“Roger wilco, old buddy, as even callow nonveterans like themselves sometimes said in those postwar days: military radio-communications lingo for Got your message and will comply. Post-World War Two is the when of this story, although the nation’s brief peaceful respite after V-J Day 1945 would end in 1950 with North Korea’s invasion of South and the American-run UN “police action” to contain that invasion.
Excuse Narrator if you knew all that, Reader: It matters because this story’s where is the campus environs of a major university-a campus swarming, as were all such in the USA back then, with veterans of that previous war, their educations subsidized by the GI Bill of Rights. At all-male institutions such as this was in those days, the undergraduate student body was thus divided into somewhat older, more life-experienced, and now draft-exempt World War Two vets, many of them married, and younger, greener, soon-to- be-draft-vulnerable hands like the then Will Chase and his only slightly older best friend and mentor, Al Baumann.
Greener, yes, in that neither Al nor Will had shared their war-veteran classmates’ transformative experience of military service, not to mention actual combat. But green comes in shades, and in every other respect Al was so much the savvier that as of this telling Narrator still shakes his head at that pair’s friendship, wondering what on earth Al B. found interesting in Will C.; what he got from a connection so clearly beneficial to his protégé. Born and raised in one of the city’s most desirable neighborhoods as the only child of well-to-do parents, his dad a professor of oncology at the university’s medical school, Alfred Baumann had been educated K-12 (as they say nowadays but did not then) at private day schools whose graduates routinely matriculated in the Ivy League. “

 
John Barth (Cambridge, 27 mei 1930)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e mei ook mijn vorige blog van vandaag.