Wilfried de Jong

De Nederlandse theatermaker, tv-presentator, acteur en schrijver Wilfried de Jong werd geboren in Rotterdam op 30 september 1957. Na het atheneum bracht hij een jaar door in een kibboets. Hij volgde daarna een opleiding aan de Sociale Academie en belandde in het welzijnswerk. Dat was echter niets voor hem en na een blauwe maandag in de journalistiek begon hij met Martin van Waardenberg het theater duo Waardenberg en de Jong. Nadat deze samenwerking was beëindigd legde De Jong zich toe op het maken van televisieprogramma’s. Eerst maakte hij voor de VPRO Sportpaleis De Jong en later, samen met Matthijs van Nieuwkerk, Holland Sport, waarvan hij van 2008 tot en met 2011 de enige presentator is. Hij presenteerde ook 24 uur met…, dat vanaf begin 2008 op Nederland 3 werd uitgezonden. Zijn liefde voor sport in het algemeen kwam verder tot uiting in een serie documentaires over de fans, hobbyisten en organisatoren van diverse amateur-sportevenementen. In de in Rotterdam opgenomen serie “Pakhuis de Jong” speelde Wilfried de Jong met doorgewinterde TV-persoonlijkheden in op actualiteit. Daarnaast speelde De Jong soms rollen in films en televisieseries (Evelien) en schreef hij een boek, `De linkerbil van Bettini` en een verhalenbundel: `Aal`. In maart 2007 verscheen ter gelegenheid van de literaire boekenmaand van de Bijenkorf `De opheffing van Bob`, een speciale uitgave, met vier oude verhalen van De Jong. Verder levert Wilfried de Jong regelmatig een bijdrage aan het voetbaltijdschrift Hard gras. In 2009 verscheen `De man en zijn fiets`, een bundel wielerverhalen. Als aanvulling op deze verhalenbundel verscheen er ook een cd Man & Fiets met Ocobar. De Jong schrijft een wekelijkse sportcolumn in NRC Handelsblad. In de zomer van 2013 werd De Jong presentator van het televisieprogramma Zomergasten.] De Jong werd in oktober 2014 op de vrijdagavond presentator van Met het Oog op Morgen, een NOS-radioprogramma.

Uit:Kop in de wind

“De soldaat had een karabijn in de aanslag. Hij keek over me heen, naar de bergtop. De punt van de bajonet stond schuin naar voren gericht klaar om in de borst van een Duitser te prikken. Doorstoten tot je de ribben hoorde breken.
Mort pour la patrie.
Ik fietste in traag tempo en kon daardoor lang naar een stenen beeld kijken. Hoeveel oorlogsmonumenten waren er in Frankrijk? Overal zag je standbeelden van jongens met stoere gezichten onder hun helmen. Nooit eens een huiverige blik in de ogen of een urineplek in de vechtbroek. Het was laat in de middag. Anderhalf uur geleden had ik mijn hete hoofd ondergedompeld in een betonnen waterbak bij een openbare kraan. Alsof je een gloeiende pan onder een koude straal houdt, zo groot was het temperatuurverschil geweest. Proestend was Ik weer bovengekomen. Van dat sprankelende gevoel was niets meer over. Het was benauwd. Mijn hoge hartslag bonkte in mijn slapen. Pas toen ik op de pedalen ging staan, verdween de soldaat langzaam uit beeld. Ik vroeg me af of de remblokjes van het achterwiel aanliepen. Onzin. Het was gewoon steil. Ik keek naar rechts. De weg die ik gereden had slingerde door het dal als een zwarte slang in het groen. Een slok uit mijn bidon. Het ging hard met het vocht vandaag. In de berm schuurden krekels hun vleugels over elkaar. Het geluid dat ze maakten klonk als een noodsignaal; de berg stond op het punt oververhit te raken.. De Fransen in deze streek zochten in de zomer een paar weken verkoeling aan de Côte d’Azur, 150 kilometer verderop. Zelfs de waakhonden van de spaarzame woningen langs mijn route lagen versuft op het erf. Ik reed over gekalkte letters die deels waren weggewassen door regenwater. Ze stonden omgekeerd op het wegdek. Ik kon er geen naam van maken. Was de Tour de France hier gepasseerd? Ik kon het me niet herinneren. Een verkeerspaaltje gaf aan op welke hoogte ik inmiddels zat: 825 meter. Nog een flink stuk verwijderd Val Col de l’ Homme Mort, een berg van de eerste categorie. Ik slurpte het bodempje water uit mijn bidon. Leeg. Stom dat ik niet een tweede houder op mijn frame had gemonteerd. Voor me bleef het asfalt oplopen. Ik bid geen moment bijkomen. Doorfietsen. Twintig meter verder stond in de berm een houten bordje geplant. Het had de vorm van een pijl. Mona Lisa 500 m was erop geschilderd. Mona Lisa. Gekke naam in dit Provençaalse landschap. Marie verwachtte je. Christine. Of Jeanne-Marie. als je gewichtig wilde doen met je voornaam. Mona Lisa. Zo’n bordje hoorde in Parijs in het Louvre te staan, zodat je de snelste weg kon nemen naar het schilderij van Leonardo da Vinci. Ik reed het bordje voorbij. Waar kon ik me nu op richten? De laatste teug uit de bidon had niet geholpen tegen de dorst Mijn tong lag droog in mijn wijd opengesperde mond. In de verte stond eenzelfde pijl. Ik praatte op mezelf in. Als ik de pijl haalde, zou ik zonder afstappen bovenkomen.”

 
Wilfried de Jong (Rotterdam, 30 september 1957)