De Vlaamse schrijver en dichter Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.
Uit: Kaas
“Eindelijk schrijf ik je weer omdat er groote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.
Zij was oud, zeer oud. Op een paar jaar na weet ik niet hoe oud zij precies was. Ziek was zij eigenlijk niet, maar grondig versleten.
Mijn oudste zuster, waar ze bij inwoonde, was goed voor haar. Zij weekte haar brood, zorgde voor stoelgang en gaf haar aardappelen te schillen om ze bezig te houden. Zij schilde, schilde, als voor een leger. Wij brachten allemaal onze aardappelen bij mijn zuster en dan kreeg zij die van madame van boven en van een paar buren óók nog, want toen ze eens geprobeerd hadden haar een emmer reeds geschilde aardappelen nog eens te doen overschillen, wegens gebrek aan voorraad, toen had zij ’t gemerkt en warempel gezegd ‘die zijn al geschild’.
Toen zij niet meer schillen kon, omdat handen en oogen niet goed meer samenwerkten, toen gaf mijn zuster haar wol en kapok te pluizen dat door het beslapen tot harde nopjes verworden was. Het maakte veel stof, en moeder zelf was een en al pluis, van kop tot teen.
Zoo ging het maar steeds door, bij nacht zoowel als bij dag: dommelen, pluizen, dommelen, pluizen. En daar af en toe een glimlach doorheen, God weet tot wie.
Van mijn vader, die pas een jaar of vijf dood was, wist zij niets meer af. Die had nooit bestaan, al hadden zij negen kinderen gehad.
Wanneer ik haar kwam bezoeken sprak ik wel eens over hem om te probeeren zoodoende hare levensgeesten weer aan te wakkeren.
Ik vroeg haar dan of zij waarachtig Krist niet meer kende, want zoo had hij geheeten.
Zij deed zich vreeselijk geweld aan om mij te volgen. Zij scheen te begrijpen dat zij iets begrijpen moest, kwam voorover in haren zetel en staarde mij aan met een gespannen gezicht en zwellende slaapaders: een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid.”
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Laarmans (Willem Elsschots alter ego) op de stripmuur in de Antwerpse beeldverhaalroute.
De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.
Uit: De vijand van mijn vader (Vertaald door Mia Buursma)
“De mensen zeggen dat het in Andalusië altijd mooi weer is, maar in mijn dorp hadden we het in de winter verschrikkelijk koud.
Al eerder dan de sneeuw kwam, als bij verraad, het ijs. Als de dagen nog lang waren, als de zon overdag nog warmte gaf en we ’s middags bij de rivier gingen spelen, werd de lucht plotseling scherp en helder en dan kwam de wind, een gure ijle wind, alsof hij van kristal was, een vluchtig transparant kristal dat fluitend uit de bergen kwam maar het stof in de straten met rust liet. En dan, aan het begin van zomaar een avond in oktober, of als we geluk hadden november, haalde de wind ons in nog vóór we thuis waren, en dan wisten we dat het gedaan was met al het moois. Het maakte niet uit dat we elke ochtend weer op een van die oude, kleurige affiches die don Eusebio op school zo graag aan de muren hing, konden lezen dat de winter op 21 december begint. Dat zou wel in Madrid zijn. In mijn dorp begon de winter als de wind dat wilde, als de wind er zin in kreeg ons door de straten achterna te zitten en met zijn kristallen nagels aan onze gezichten te krabben alsof hij nog een oude rekening met ons te vereffenen had, een schuld die pas vroeg in de ochtend werd voldaan, omdat hij onafgebroken bleef zoemen aan de andere kant van de gesloten deuren en ramen, tot hij plotseling ophield alsof hij zich op dat uur waarop zelfs de slapelozen al slapen, schaamde voor zijn eigen razernij. En in die bedrieglijke, onopvallende stilte, in weerwil van de boeken en de kalenders en al stond het op geen enkel affiche, werden we overvallen door de eerste vorst. Daarna was het echt winter.”
Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )
De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.
Uit: Grimm
“Vesper Gold, in deren grün schimmernden Augen sich unverhohlener Trotz zeigte, saß nahezu regungslos auf dem Stuhl im Vorzimmer der Direktorin und wartete darauf, dass ihre Mutter eintraf. Sie trug die wilde Entschlossenheit, sich nicht unterkriegen zu lassen, so eng umschlungen wie den petrolfarbenen Schal, den ihre Finger langsam entknoteten. Tage wie dieser, an denen alles schieflief, waren eindeutig dazu bestimmt, dass man seine Krallen ausfuhr.
»Was haben Sie sich nur dabei gedacht?«, fragte die Sekretärin, schüttelte den Kopf und hantierte lärmend am Kopierer herum. Sie war rundlich, zu laut und trug eine modische Brille in Neonorange, dazu kurzgeschnittene wasserstoffblondierte Haare, die wie verdorrter Rasen im Sommer aussahen.
»Nichts«, erwiderte Vesper mürrisch, »ich habe mir überhaupt gar nichts dabei gedacht.« Diese leidige Frage würde sie gleich noch mehrere Male zu hören bekommen. Warum stellten Erwachsene diese Art von Fragen überhaupt, wenn sie die Antwort ohnehin wussten. Natürlich hatte sie sich etwas dabei gedacht; sie war schließlich keines dieser hirnlosen Püppchen, die den Lehrern schöne Augen machten, um an gute Noten zu kommen.
»Auf was für dumme Ideen die Schüler heutzutage nur kommen«, murmelte die Sekretärin vor sich hin, geradelaut genug, dass Vesper sie verstehen konnte. »Ärztliche Atteste einfach so zu fälschen.« Übertrieben fassungslos schüttelte sie den Kopf, murmelte: »Und das mehrmals«, machte laut und vernehmlich »ts, ts, ts« und sah fast persönlich beleidigt aus.“
Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)
De Surinaamse schrijver Edgar Eduard Cairo werd geboren in Paramaribo op 7 mei 1948. Zie ook alle tags voor Edgar Cairo op dit blog.
Uit: De Negerhaan
“Het was er smoorheet, dag en nacht, en ’t lekte als ik weet niet wat. Geen wonder dat we met z’n allen als uitgestalde lijken na een bloedbad, bij elkaar sliepen in de piepkleine huiskamer, het zogenaamde voorhuis. Doordat er aan de voorzijde van de loods over de hele linie een soort aanbouwsel in de vorm van een galerij gemaakt was, kon je in een gulle bui nog spreken van een half-open keuken. Sommige van die huizen hadden, doordat ze aan het begin of het eind van de lintworm (de loods bestaande uit kamerwoninkjes) zaten, iets eigens in de vorm van een extra zijraam of een kookvenster, een kokeraam dus. De echte ramen zaten aan de achterkant, zij het dat het uitzicht zwaar geblokkeerd werd door de metershoge houtopslag: elk hokje met een klein, benauwend ding, bestaand uit een ellendig kozijn dat menigmaal scheefgetrokken was en twee dito uitklappers, die je links en rechts openzwaaide via hun piepscharnieren. Soms bestond het gedeelte dat aan de scharnieren hing ook maar uit één uitklapper. Binnen was het meestal verdomd warm, hoewel de planken schutting ons ook behoorlijk beschermde tegen wind en tocht, zij het niet gehéél naar behoren, getuige het feit dat er weleens ongedierte van de manjabomen achter het huis zomaar door de kieren kon binnenkruipen. Omdat het klimaat warm was, had je sowieso niet al te vaak last van de wind, en was het juist weer goed dat er zoveel kieren in het huis zaten, die voor enige afkoeling zorgden. Maar wanneer het plensde in de Grote Regentijd en de sibibusi [slagregen] raasde, dan kon je het behoorlijk koud hebben, zozeer dat menigeen van een in huis gevatte kou z’n krabnade [ribbenkast] niet op kon richten.”
Edgar Cairo (7 mei 1948 – 16 november 2000)
Affiche documentaire over Cairo
De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.
Die Austern
(Für Alain Lance)
Ich lebe nicht oft wirklich, du seit Stunden
In meiner Küche brichst die eingereisten
(mit viel Papieren) Austern auf, und mit
Schmerzender Hand in dem Plasteschurz
Singst du. Und die Wolfs, an nichts mehr
Denken die da als ans Fressen, was sie
Wie alles, gründlich tun. Das sind noch Menschen.
Und ich, mit viel Zitrone, betäube
Die nackten Tierchen erst und meinen Gaumen
Und schlucke mutlos, während du zwei Dutzend
Schlürfst mit Wollust und Ekel, diese kleinen
Fotzen der See. So, sage ich nun, das
Leben zwischen Gier und Abscheu
Zergehen lassen auf der Zunge, ja.
Das Magma in der Brust des Tuareg
Mit dem deutschen Paß am Agadir Aerport
In der Wintersonne: ein Identitätstausch
Sklaven belauern mich, und Diebe
Streichen um meinen Fuß, wer bin ich
Ein Nomade im 4-Sterne-Hotel, Zimmer mit Meerblick
Ich kann mir die Jahreszeit aussuchen
FREIZEIT EINE EPIDEMIE noch in der Montur
Des Touristen ein Arbeitsloser lungernd
In den last-minute-Ländern LEBENSLÄNGLICH
Der Wegwerfmensch, nur COCA COLA braucht mich
Die Teetrinker Marrakeschs sind noch zu bekehren
Zu den globalen Göttern, und ich
Nicht mehr getrieben, den Ort zu finden und die Formel
Zugehörig allen unnützen Völkern.
Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)
De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook alle tags voor Robert Browning op dit blog.
Saul (Fragment)
III.
Then I, as was meet,
Knelt down to the God of my fathers, and rose on my feet,
And ran o’er the sand burnt to powder. The tent was unlooped;
I pulled up the spear that obstructed, and under I stooped
Hands and knees on the slippery grass-patch, all withered and gone,
That extends to the second enclosure, I groped my way on
Till I felt where the foldskirts fly open. Then once more I prayed,
And opened the foldskirts and entered, and was not afraid
But spoke, “Here is David, thy servant!” And no voice replied.
At the first I saw nought but the blackness but soon I descried
A something more black than the blackness—the vast, the upright
Main prop which sustains the pavilion: and slow into sight
Grew a figure against it, gigantic and blackest of all.
Then a sunbeam, that burst thro’ the tent-roof, showed Saul.
IV.
He stood as erect as that tent-prop, both arms stretched out wide
On the great cross-support in the centre, that goes to each side;
He relaxed not a muscle, but hung there as, caught in his pangs
And waiting his change, the king-serpent all heavily hangs,
Far away from his kind, in the pine, till deliverance come
With the spring-time,—so agonized Saul, drear and stark, blind and dumb.
Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)
Cover biografie door G. K. Chesterton
De Australische schrijver Peter Carey werd geboren in Bacchus Marsh, Victoria, op 7 februari 1943. Zie ook Zie ook alle tags voor Peter Carey op dit blog.
Uit: Oscar and Lucinda
“Lucinda might sneak from her own house at midnight to place a wager somewhere else, but she dared not touch the pack that lay in her own sideboard. She knew how passionate he had become about his ‘weakness.’ She dared not even ask him how it was he had reversed his opinions on the matter. But, oh, how she yearned to discuss it with him, how much she wished to deal a hand on a grey wool blanket. There would be no headaches then, only this sweet consummation of their comradeship.
But she said not a word. And although she might have her ‘dainty’ shoes tossed to the floor, have her bare toes quite visible through her stockings, have a draught of sherry in her hand, in short appear quite radical, she was too timid, she thought, too much a mouse, to reveal her gambler’s heart to him. She did not like this mouselike quality. As usual, she found herself too careful, too held in.
Once she said: ‘I wish I had ten sisters and a big kitchen to laugh in.’
Her lodger frowned and dusted his knees.
She thought: He is as near to a sister as I am likely to get, but he does not understand.
She would have had a woman friend so they could brush each other’s hair, and just, please God, put aside this great clanking suit of ugly armor.
She kept her glass dreams from him, even whilst she appeared to talk about them. He was an admiring listener, but she only showed him the opaque skin of her dreams–window glass, the price of transporting it, the difficulties with builders who would not pay their bills inside six months. He imagined this was her business, and of course it was, but all the things she spoke of were a fog across its landscape which was filled with such soaring mountains she would be embarrassed to lay claim to them.”
Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)
Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2012 deel 2.