Adriaan Roland Holst, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel, Graham Swift

Bij 4 mei

 

 

Monument op de Dam met de tekst van Roland Holst

 

 

“Nimmer, van erts tot arend, was enig schepsel vrij onder de zon, noch de zon zelve, noch de gesternten. Maar geest brak wet en stelde op de geslagen bres de mens. Uit die eersteling daalden de ontelbaren. Duchtend zijn hoge blik deinsden hun zwermen binnen de wet terug en werden volkeren en stonden elkander naar het leven, onder nachtgewolkten verward treurspel, dat wereld heet. Sindsdien werd geen mens vrij dan ontboden van boven zijn dak, geen volk dan beheerst van boven zijn torens. Blijve ons dat bij, verlost als we werden uit het schrikbewind van een onderwereld. Niet onbeheerst, doch enkel beheerst van boven de wereld blijft vrijheid ons deel.”

 

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

Hier met prinses Beatrix en prins Claus bij zijn 80e verjaardag.

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel, Graham Swift”

Dolce far niente (Bergen, Adriaan Roland Holst)

Dolce far niente

Een Winteravondval

Gouden stille kusten en de zee nog blauw,

en de blijde vele golven, die er spelen,

en die witte vlucht van vooglen – o, de vele

meeuwen zwevend door de zuiverende kou,

zwermend als een bui, als een gevleugeld sneeuwen,

en hun kreten af en aan over mijn hoofd;

heb ik ooit wel in een ander lied geloofd

hier op aard dan de verloren kreet der meeuwen?

En zij zwenken en verdwijnen, en het is

nu weer stiller, en het gouden uur wordt later,

en ik loop verloren verder langs het water

van der eeuwen eenzame geheimenis.

En de kust wordt grijzer, en de schemeringen

komen nu, en ook de groote zee wordt grijs,

en de golven zingen – o, de vreemde wijs

van die andre wereld, die de golven zingen –

En zij zingen nader en mijn hart bevangt

een onmetelijk vervreemden uit dit leven,

en ik loop als in een bijna overzweven

naar dat rijk, waarheen ik altijd heb verlangd.

 

Bergen aan Zee, duinen

 

Spiegelende ligt het uit de zee verschenen

ver en in het westen en den dood voorbij –

die daar leven zingen, en zij roepen mij,

maar de zee, zij zingt en glinstert om hen henen.

Eeuwig eiland – o, der zaligen domein,

waarheen onder zeilen hunner laatste droomen

slechts de stervende vervoerden overkomen –

waar de menschen eenzamer en schooner zijn.

En ik weet niet, is het heimwee of verlangen,

een herinnering of al een voorgevoel?

Houdt het leven met een ongeweten doel

mij, bevlogene, hier hunkerend gevangen?

O, waarom dan die herinnering, waarom

geen geheel onterven en een niet meer weten?

Wat kan ik hier doen? Als ik niet kan vergeten

waar ik eenmaal leefde ga ik dolend om,

om, zonder een dak, zonder een doel, geboren

aan de droeve zijde van den vreemden dood,

en ik werp mij uit der menschen oude nood

altijd weer in mijnen droom terugverloren….

 

Bergen aan Zee, strand

 

Toen…. een antwoord toch?….neen, een voorbijgaand mensch

en zijn vluchtig avondgroeten langs mij henen;

‘k zag hem na tot hij in donker was verdwenen,

toch misschien zijn broeder aan der wereld grens?

’t Was een visscher uit het oude dorp, daarginter

waar de duinen lager worden, en hij ging

bukkend onder wrakhout door de schemering,

denkend aan de lange nooden van den winter.

En ik ga hem na, maar langzamer dan hij,

bukkend onder leed, dat ik had moeten lijden –

o, verzuimde smart – o, wroeging, waar de tijden

nu geen redding meer uit geven, en de zee

 

…de “lage herberg” Het Huis met de Pilaren in Bergen…

 

zingt, maar lokt niet meer, en ik blijf aangewezen

op dit klein bestek van weedom en berouw,

en de winteravond valt, en door de kou

wankel ik – en toch, ik voel, er is genezen

in rampzaligheid, en, huivrend, weet ik weer

hoe het heimwee, dat deze aarde houdt bevlogen,

mij – waarom dan ook – het zingende vermogen

schonk, en verder valt er niet te vragen, en ik keer

tot het oud gehucht, dat daar ligt weggedoken,

minder eenzaam toch, en zie, daar op het duin

in de lage herberg waar de visschers zijn

wordt de lamp nu voor den avond opgestoken.

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

Standbeeld door Marie Andriesse in Bergen

 

Zie voor de schrijvers van de 24e augustus ook mijn blog van 24 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

Herfstdag

‘k Was met den levenmoeden Dag gegaan
Door ’t najaarswoud – de boomen om mij stonden
Zoo droef te wachten, nevelen omwonden,
En staarden roerloos ons bewegen aan.

Moede gestalten langs verlaten laan
Schenen zij mij, en ‘k heb geen licht gevonden
Dan stille bleekheid, die uit wolkenwonden
Haar kilte om ons beide had gedaan.

De Dag was zwijgend en bedroefd geweest –
Soms heb ik even naar hem opgekeken,
Hij scheen te luist’ren naar het stil-bedeesd
Geruisch van blaren die voor ’t laatst nog spreken,
En bij de boschrand zag ik hem verbleeken
Voor ’t wachten van de donk’re hei bevreesd.

 

Voor later

‘k Geef nu aan jou mijn vreugd’, mijn leed en
Mijn schemergouden droomenschat,
Want later zal je dan nog weten
Hoe ik je eens heb liefgehad.

Later als al dit schoon voorbij is,
Want tijd neemt liefde, vreugde, smart –
Als elk van ons weer droef en blij is
Dicht aan een nieuwgevonden hart,

Dan zal ineens alles vervagen
Bij ’t zien van dit vergeten blad –
Je zal weer droomen van de dagen
Toen we in elkanders oogen zagen,
Toen ik je zoo heb liefgehad.

 

De sterren
Voor P.N. van Eyck.

Is dan de wereld een vergeefsche wôon –
Vergeefsch, maar onvermijdelijk en wreed
Voor wie de˘eigen verheffing sterflijk weet
Als al der dagen ijdel wendend schoon?

O, laat hij die van zijner wanen troon
Zich op de gloed eigener smart vermeet,
Zijn starende˘oogen opslaan – hij vergeet
Der goddelijke sterren eeuw’ge hoon.

Doch hij die weet en wetend niet wil deinzen
Maar met een luid en tergend lachen veinzen
Dat hij ’t onmeetlijke˘als zichzelf veracht,

Laat hij zijn uit verbittering gebaarde
Verachtlijke verachting heffen naar de
Zwijgende smaad dier koepelende pracht.


Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

Portret door Matthieu Wiegman,1934

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper”

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper, Friedrich Achleitner, Jane Kenyon

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 23 mei 2010 en eveneens alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

Uit: Over den dichter Leopold

 

„Ik weet van de verzen der zoogeaarde dichters er wel genen, die zoozeer voortdurend en in zichzelf verloren dat suizen der ziel lijken te willen geven als de verzen van den dichter Leopold. Hij schijnt het inderdaad vaak welhaast te betreuren, dat zijn aanleg er hem toe brengen moest onze woorden nog te bezigen, vreezend als het ware, dat hunne beteekenissen – al te duidelijk herinnerend aan het vele dat hij meende te moeten achterlaten – hem af zouden leiden en wellicht verhinderen verder te gaan in zijn eenzelvig dolen over de grenzen van het ons bewuste leven naar dat geheim en onverkend gebied, waar hij alleen nog de ‘ééne, onverschenene’ mag te verwachten.

Waar die andere dichters dan ook dit ons omgevend grensgebied, elk in de richting van de windstreek waaruit zijn hart de ziel hoort, meest overschrijden langs oude nu verlaten heirwegen van magische en mystische overleveringen, daar – wellicht gelovend, dat hij alleen als geheel onterfde door zou worden gelaten – meende hij zich elk verkeer van het hart met de zinnen te moeten ontzeggen, tenzij enkel het verkeer van het eigen hart met de eigen zinnen in hun meest schuchtere en verstilde beschroomdheid, zoodat wij, luisterend naar zijn schoone stem- ‘die wegwankelt, die sterven wil’ – weinig meer van zijn tijdelijk leven mogen vernemen, dan dat hij eens van een ontwakende het bewogen worden der ‘zware sleepende wimpers’ waarnam, of hoe hij ‘in den morgen vroeg’ onder langs een muur een arm kind over het ‘prachtige vlak’ van de sneeuw zag schuifelen. Dat is dan het laatste wat wij van hem zien, want het zijn zulke ijle gegevens, het eenige wat zijn verzonken aandacht uit dit leven wel over wilde houden, die dan even onvoorbereid als onnaspeurlijk hem doen verdwijnen naar waar ons zien hem niet meer volgen kan, smalle nauwelijksche paden, door geen gekend dan door dezen stillen zwerver, en waarlangs hij zich schuw en voortvluchtig aan ons onttrekt, over de grenzen van dit rijk verdwijnend in de nevelen.“

 

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976) 

Portret door Carel Willink, 1948

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper, Friedrich Achleitner, Jane Kenyon”

Gottfried Keller, Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Mitchell Albom, Lydia Rood

Prettige Pinksterdagen!

 

 

 

ElGreco

El Greco, Uitstorting van de Heilige Geest, 1604-1614

 

Berliner Pfingsten

 

Heute sah ich ein Gesicht,

Wonnevoll zu deuten:

In dem frühen Pfingstenlicht

Und beim Glockenläuten

Schritten Weiber drei einher,

Feierlich im Gange,

Wäscherinnen, fest und schwer!

Jede trug `ne Stange.

 

Mädchensommerkleider drei

Flaggten von den Stangen;

Schönre Fahnen, stolz und frei,

Als je Krieger schwangen,

Blau und weiß und rot gestreift,

Wunderbar beflügelt,

Frisch gewaschen und gesteift,

Tadellos gebügelt.

 

Lustig blies der Wind, der Schuft,

Lenden auf und Büste,

Und von frischer Morgenluft

Blähten sich die Brüste!

Und ich sang, als ich gesehn

Ferne sie entschweben:

Auf und laßt die Fahnen wehn,

Schön ist doch das Leben!

 

 

Gottfried Keller

 

Keller

Gottfried Keller (19 juli 1819 – 15 juli 1890)

Portret door Karl Stauffer-Bern

 

 

 

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 23 mei 2009 en ook mijn blog van 23 mei 2008en ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2006.

 

Ontmoeting

 

Verdwaald voorbij de laatste wegen
kwam ik mijn evenbeeld weer tegen.
Hij hield mij staande en zag mij aan:
wij zijn op aarde al lang vergaan,
over ons wordt voorgoed gezwegen.
Wij staan alleen onder de maan.

 

De maan scheen in zijn heldere ogen
die waren leeg en onbewogen.
Ik voelde mij erin vergaan
en zei: wat hebben wij misdaan,
was dan ons leven maar een logen?
Hij zweeg en liep van mij vandaan.
Ik bleef alleen onder de maan.

 

 

Ontroostbaar

 

Ik ging de duistere sparrenlaan tot aan
de hoek waar achter struikgewas en keien
een man bleef wachten tot hij zou vergaan,
een diep bedroefde maar die niet kon schreien.
Hij dacht aan haar die zijn hart meenam in
haar graf: dat was al vele trage jaren
geleden en al had het dan geen zin
er aan te denken en er naar te staren,
hij dacht er aan en staarde voor zich uit
en fluisterde haar naam en wou niet weten
dat zij er niet meer was en het geluid
van zijn naam in haar stem nu was vergeten
en dat het leven doorging als van ouds
meedogenloos en door zou blijven dreunen
en koud of warm zou zijn, en warm of koud,
en dat geen mens er zich om zou bekreunen
tot het einde der dagen als het nacht
wordt en geen de ander ooit meer kan aanschouwen
en wij, verlorenen van dit geslacht,
teloor gaan in een overweer wantrouwen.

 

 

Naar de kroeg

 

Hield ik maar minder van het volle leven
dat langzaam leegloopt en te sterven ligt.
De afbraak begon, de trots gaat mij begeven,
mijn oude botten kraken en ik zwicht
de drempel over naar mijn bed. De dekens
liggen nog net zo als vanmorgen vroeg
toen ik opstond – zijn dit ook voortekens?
Alles wijst naar de dood als naar een kroeg
waar ieder stombeschonken kan inslapen
en als het voor het laatste is zegt men zacht
fluisterend: goedennacht.
De predikant verklaart: hij is ontslapen.

 

Holst

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)  

Jan Slauerhoff, Adriaan Roland Holst en Eddy du Perron

 

 

De Nederlandse schrijver Maarten Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook mijn blog van 15 december 2006 en ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008 en ook mijn blog van 23 mei 2009.

 

Uit:Reis door mijn kamer

 

„Ik zal u door mijn kamer laten reizen tot het u duizelt! Ik zal u mijn kamer beschrijven precies zoals hij is, opdat mensen over duizend jaar weten hoe een kamer anno 1983 in Leiden, Nederland, eruitzag. Ik geloof dat iedereen graag wil weten hoe mijn kamer eruitziet, omdat hij of zij dan het arrangement van voorwerpen vergelijken kan met dat in de eigen kamer: ‘Dus daar heeft hij de schemerlamp staan?’ Ik heb trouwens gemerkt dat mensen die mijn huis bezoeken altijd het liefst mijn kamer willen zien. ‘Dus hier zit je nou altijd?’ vragen ze verbaasd alsof het eigenlijk niet mogelijk is. Wat doet het ertoe hoe groot het heelal is als mijn kamer voor mij al zo belangwekkend is?

Ik voer u eerst naar een grote foto achter glas in een zwarte lijst die boven mijn bed hangt. Daarop ziet u de kop van Nabokov die zelf door de leegte van het heelal reist. Hij kan niet meer schrijven, omdat hij dood is. Vladimir Nabokov is mijn grote voorbeeld, iedere dag denk ik aan hem. Een geniale grappenmaker. De foto is geknipt uit het Amerikaanse tijdschrift Life. Het moet in 1965 geweest zijn dat ik het blad met de foto van Nabokov vond en op de foto moet hij dus ongeveer zesenzestig jaar zijn. Hij heeft een kleine glimlach om zijn mond, draagt een gewoon jasje, een gewone das en overhemd. Maar op zijn neus zit de lorgnet van zijn grootmoeder geklemd en daardoor lijkt hij een beetje op een kip. Die foto is misschien het liefste ding dat ik in huis heb. Natuurlijk heb ik van mijn vader en moeder gehouden, maar hun portretten heb ik niet in mijn kamer hangen, ze hangen in de slaapkamer. Van het portret van Nabokov reizen wij met gezwinde spoed (een lunch zal worden gebruikt ter hoogte van de boekenkast en na de middag bent u vrij) naar mijn schrijfmachine. Die machine is een Remington uit 1912 en hij zal wat uiterlijk betreft niet veel verschillen van de Remington uit de ‘Remingtonnaja komnata’ (De Remington-kamer) van Lev Tolstoj die, zoals u weet, Kreutzersonate, Anna Karenina en Vojna i mir heeft geschreven.“

 

Biesheuvel

Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)

 

 

De Amerikaanse schrijver, journalist en radiopresentator  Mitchell David Albom werd geboren op 23 mei 1958 in Passaic, New Jersey. Zie ook mijn blog van 23 mei 2009.

 

Uit: Have a Little Faith

 

„I once asked the Reb that most common of faith questions: why do bad things happen to good people? It had been answered countless times in countless ways; in books, in sermons, on Web sites, in tear-filled hugs. The Lord wanted her with him . . . ​He died doing what he loved . . . ​She was a gift . . . ​This is a test . . . ​

I remember a family friend whose son was struck with a terrible medical affliction. After that, at any religious ceremony—even a wedding—I would see the man out in the hallway, refusing to enter the service. “I just can’t listen to it anymore,” he would say. His faith had been lost.

When I asked the Reb, Why do bad things happen to good people?, he gave none of the standard answers. He quietly said, “No one knows.” I admired that. But when I asked if that ever shook his belief in God, he was firm.

“I cannot waver,” he said.

Well, you could, if you didn’t believe in something all-powerful.

“An atheist,” he said.

Yes.

“And then I could explain why my prayers were not answered.”

Right.

He studied me carefully. He drew in his breath.

“I had a doctor once who was an atheist. Did I ever tell you about him?”

No.

“This doctor, he liked to jab me and my beliefs. He used to schedule my appointments deliberately on Saturdays, so I would have to call the receptionist and explain why, because of my religion, that wouldn’t work.”

Nice guy, I said.

“Anyhow, one day, I read in the paper that his brother had died. So I made a condolence call.”

After the way he treated you?

“In this job,” the Reb said, “you don’t retaliate.”

 I laughed.“

 

mitchell

Mitchell Albom (Passaic, 23 mei 1958)

 

 

De Nederlandse schrijfster en columniste Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008 en ook mijn blog van 23 mei 2009.

 

Uit: De Kus

 

„De vrouw schudde haar hoofd, sloeg haar omslagdoek dichter om zich heen en porde in het vuur. Het was maar een armzalig vuurtje, veel warmte kwam er niet af.
‘Ik hoop maar dat Grietje het brood niet aan de vogeltjes voert,’ zei ze. ‘Ze heeft zo’n goed hart. En ze houdt van dansen, weet je dat?’
‘Welnee,’ zei de man. Hij slurpte. ‘Dansen, wat een onzin.’
‘Gelukkig heeft ze Hans om op haar te passen. Hans is zo’n slimme jongen. Hij lijkt sprekend op jou.’
‘Waarom zeg je dat?’ vroeg de man wantrouwend.
‘Nou, omdat het zo is. Hans heeft jouw ogen, jouw neus, en jouw voeten. Echt sprekend. En zo moedig, echt een zoon van jou.’
‘Ik heb het altijd een achterbaks joch gevonden,’ zei de man. Hij gooide zijn kom aan de kant en pakte de soeppot om hem uit te slurpen.
‘Bedoel je soms te zeggen dat hij een koekoeksjong is?’ vroeg de vrouw met haar handen op haar heupen. Ze rechtte haar rug en ging pal voor haar man staan. ‘Waar beschuldig jij mij van, man? Heb je hem daarom zo diep het bos in gebracht?’

 

Rood

Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Mitchell Albom, Susan Cooper, Pär Fabian Lagerkvist, Jean Markale, Friedrich Achleitner, Jane Kenyon, Jack McCarthy, Annemarie Schwarzenbach

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 23 mei 2008 en ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2006.

 

TENEBRIS MUNDI

 

De wolken gaan en de dorre blaren

waarheen de wind het wil;

en wij ook staan nu aan alle verten

blootgesteld, en onze harten

– uitgewoond door te lang ervaren,

en een snel einde al op til –

 

o, als arme vergeten dorpen

werden zij, bij de grens, en soms

komt, onderweg naar een somber nergens,

vluchtend een koning er zich verbergen,

die zijn kroon al heeft weggeworpen….

de wind kwam over hem en ons.

 

De hooge droomen en de volken

nemen nu westelijk hun baan

door de late zielstochten bewogen.

Werelden gingen; langs mijn oogen

zie ik de blaren gaan, en de wolken,

en voel de wind gaan.

 

 

De Verlatene

 

De wind en het grauwe weer gaan over mijn hart,

en ergens over een dak waar ik heb bemind;

de winter wordt koud, en de struiken zijn al zwart –

over een plek waar mijn graf zal zijn gaat de wind.

 

Ik zou vuur maken als zij hier weer bij mij kwam

als eens in dat oud verhaal van haar en van mij;

maar nu sta ik, stil en denkende, bij het raam –

de winter wordt koud; de jaren gingen voorbij.

 

 

Bellenblazen

 

3

Verzaligd zat zij, plichtvergeten,

bellen te blazen. ’t Was nog vroeg

en stil, zij had nog niet ontbeten,

ik wél, en had al schoon genoeg

van dure plichten die ons wachten

na het ontbijt: de bellen, een

voor een, zweefden omhoog, zij lachte

ze na tot bel na bel verdween,

want alle wonderen verdwijnen

– voor nieuwe wonderen aan de haal –

in lichte stilte –

zij blaast de mijne

het stille licht in, allemaal.

 

Holst

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Standbeeld, genaakt door Mari Andriesse, in Bergen

 

De Nederlandse schrijver Jacob Martinus Arend (Maarten) Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008

 

Uit: De trui

 

„Tijdens een winderige winteravond zat Dirk Olieslager, die president-directeur en nagenoeg eigenaar van de grootste rederij van Rotterdam was, in de ruime woonkamer van zijn huis gelegen in een klein park in de grote stad, samen met zijn vrouw Vera en zijn dochter Evelien van zestien die haar huiswerk zat te maken, naar een pianoconcert van Mozart te luisteren. Er waren nog twee zoons, maar die waren niet thuis. Ze wilden ook niets met de rederij te maken hebben. De eerste was al jong hoogleraar algemene taalwetenschap aan een bekende universiteit in Amerika geworden en de tweede speelde hobo in het Concertgebouworkest. De hoogleraar kwam maar eens in de twee jaar zijn ouderlijk huis opzoeken en de hoboïst vaker, maar alleen op hoogtijdagen. Het deed meneer Olieslager in grote mate verdriet dat zijn zoons niets in het bedrijf zagen, hij miste zijn ‘beide kerels’. Vaak, in zijn dromen, zag hij hen praten met de kapiteins van zijn schepen, hij hoorde hun schallende lach over de kaden van zijn bedrijf. Hij was gelukkig getrouwd, Vera was een statige, modieus geklede en vriendelijke vrouw. Evelien die op het gymnasium zat was bezig met een vertaling van een gedicht van Ovidius. Het grote staande Engelse horloge tikte luid, langzaam en regelmatig. Mevrouw bladerde de Amerikaanse uitgave van het tijdschrift ‘Cosmopolitan’, juli 1962 door en Olieslager zat zijn nagels een beetje te vijlen. Hij overdacht zijn leven en besefte dat hij toch behoorlijk gelukkig was. Hij had eigenlijk maar één verborgen wens en dat was een ontmoeting in levende lijve met Juliette Caroll, een Amerikaanse fil
mster die nu al in twaalf bekende films had gespeeld en die het sexidool van miljoenen mannen van Tokyo tot Amsterdam, van Kaapstad tot Groenland was. Er draaide vanavond een nieuwe film waarin zij speelde, in het Thaliatheater. Hij wilde daar eigenlijk graag naar toe, maar durfde niet aan zijn vrouw te vragen of ze zin had om mee te gaan.“

 

biesheuvel

Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)

 

De Nederlandse schrijfster en columniste Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008

 

Uit: Slotervaart aan zee (column)

‘Jij bent een Belg, toch?’ zei de ene Marokkaan provocerend tegen de andere in de Marokkaanse badplaats Saidia.

‘Helemaal niet!’ zei de andere Marokkaan verontwaardigd. ‘Ik kom uit Amsterdam!’

‘Slotervaart dan zeker?’ vroeg de ene Marokkaan, die zelf in een wit dorpje woont. ‘Daar kom ik ook vandaan.’

‘Mooi niet! Ik ken iedereen in Slotervaart en jij woont daar niet’, zei de andere. Ze spraken Nederlands.

De jongen uit Slotervaart had met twee vrienden een villa gehuurd. Niet van de eigenaar, die in Frankrijk woont, maar van de bewaker van het pand. Voor zijn diensten als bewaker krijgt hij een schijntje. Verhuren is dan een leuke bijverdienste.

‘Je moet het zelf weten’, zei de ene Marokkaan tegen de bewaker. ‘Dat jij dat huis illegaal verhuurt, is mijn zaak niet. Maar ik zou het niet aan deze jongens doen.’ Met alle vooroordelen van iemand uit een wit dorpje wist hij dat een jonge Marokkaan uit Slotervaart niet kon deugen.“

 

Rood

Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)

 

De Amerikaanse schrijver, journalist en radiopresentator  Mitchell David Albom werd geboren op 23 mei 1958 in Passaic, New Jersey. Hij studeerde sociologie aan de Brandeis University en journalistiek aan de Columbia University’s Graduate School of Journalism. Oorspronkelijk wilde hij musicus en songwriter worden. Hij trad op in nightclubs en in colleges, maar geleidelijk aan kreeg hij interesse in schrijven. In 1997 verscheen Tuesdays with Morrie,(een verslag van zijn ontmoetingen met een hoogleraar sociologie die verteld over leven met een dodelijke ziekte), dat meteen een bestseller werd, nadat het door Oprah Winfrey besproken was. Er werd een succesvolle televisiefilm van gemaakt. Zijn volgende boek The Five People You Meet In Heaven, een roman, was eveneens een bestseller, maar werd door de kritiek als te sentimenteel afgedaan. Zijn tweede roman For One More Day verscheen in 2006. Albom richtte een hulporganisatie A Time to Help op die elke maand een project uitvoert om de bevolking van Detroit te helpen.

 

Uit: Tuesdays With Morrie

 

„The last class of my old professor’s life took place once a week in his house, by a window in the study where he could watch a small hibiscus plant shed its pink leaves. The class met on Tuesdays. It began after breakfast. The subject was The Meaning of Life. It was taught from experience.
No grades were given, but there were oral exams each week. You were expected to respond to questions, and you were expected to pose questions of your own. You were also required to perform physical tasks now and then, such as lifting the professor’s head to a comfortable spot on the pillow or placing his glasses on the bridge of his nose. Kissing him good-bye earned you extra credit.
No books were required, yet many topics were covered, including love, work, community, family, aging, forgiveness, and, finally, death. The last lecture was brief, only a few words.
A funeral was held in lieu of graduation.
Although no final exam was given, you were expected to produce one long paper on what was learned. That paper is presented here.
The last class of my old professor’s life had only one student.
I was the student.
It is the late spring of 1979, a hot, sticky Saturday afternoon. Hundreds of us sit together, side by side, in rows of wooden folding chairs on the main campus lawn. We wear blue nylon robes. We listen impatiently to long speeches. When the ceremony is over, we throw our caps in the air, and we are officially graduated from college, the senior class of Brandeis University in the city of Waltham, Massachusetts. For many of us, the curtain has just come down on childhood.“

 

Albom

Mitchell Albom (Passaic, 23 mei 1958)

 

De Britse schrijfster Susan Cooper werd op 23 mei 1935 geboren in Buckinghamshire. Ze ging naar de Slough Grammar School voordat ze aan Oxford University ging studeren. Op Somerville College volgde ze Engels. Twee van de professoren waarbij ze colleges liep waren J.R.R. Tolkien en C.S. Lewis. Tijdens haar studie was Cooper de eerste vrouwelijke redacteur van het universiteitsblad. Na haar afstuderen begon ze als journalist bij The Sunday Times Haar eerste boeken werden geschreven in deze periode. Coopers eerste kinderboek, Boven Zee, onder Steen, schreef ze zelfs als reactie op een prijsvraag van een uitgeverij voor een ‘avonturenboek voor kinderen’. In 1963 verliet ze Engeland om met een Amerikaan te trouwen. Ze schreef nog twee boeken voor volwassenen en een kinderboek over haar eigen jeugdervaringen tijdens de Blitzkrieg in Londen, Dawn of Fear, gepubliceerd in 1970. Hierna vervolgde ze haar beroemde Duistere vloed-serie, waarvan het laatste deel in 1977 verscheen. Na het afsluiten van deze serie ging Susan Cooper in het theater werken. Haar eerste toneelstuk, Foxfire, schreef ze samen met de Canadese acteur Hume Cronyn.

 

Uit: Silver on the Tree

 

He stared round the square room, filling the length and breadth of the tower, into which they had just come. “Look!”

Brightness was everywhere: a soft, greenish light filtered through the quartz-like walls of the room. It could be a cave of ice, Will thought. But this was a cluttered, busy place, as if someone had left it in a hurry while preoccupied with some great complex matter. Piles of curling manuscript lay on the tables and shelves, and on the thick rush mat that covered the floor; against one wall an en
ormous heavy table was littered with strips of shining metal and chunks of glass and rock, red and white and greenish-blue, all among an array of delicate gleaming tools which reminded Will of the workshop behind his father’s jewelry shop at home. Then his eye was caught by something high on the wall: a plain round shield, made of gleaming gold.

Gwion leapt light-footed up on to a table and took the shield down from the wall. He held it out.

“Take this, Will. Three shields, once in the days of his greatness, King Gwyddno made for the Light. Two of them were taken by the Light to places where danger might come, and the third they left here. I have never known why — but perhaps this moment now is why, and has been all along. Here.”

Will took the round gleaming thing and slid his arm through the holding-straps on the inner side. “It’s beautiful,” he said. “And-so are the other two that he made. I have seen them, I think. In . . . other places. They have never been used.”

“Let us hope this one need not be used either,” Gwion said.

Bran said impatiently, “Where is the king?” He was looking up at a curving wrought-iron staircase, wonderfully curli-cued, which spiralled its way up to disappear through an opening in the high glassy ceiling of the room.“

 

Susan_Cooper

Susan Cooper (Buckinghamshire, 23 mei 1935)

 

 

 

De Zweedse schrijver Pär Fabian Lagerkvist werd geboren in Växjö op 23 mei 1891 in Stockholm. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008

 

Uit: My Father and I

 

„”‘No, my boy, it’s not horrible,’ he said, taking me by the hand.

‘Yes, father, it is.’

‘No, my child, you mustn’t think that. Not when we know there is a God.’ I felt so lonely, forsaken. It was so strange that only I was afraid, not father, that we didn’t think the same. And strange that what he had said didn’t help me and stop me from being afraid. Not even what he said about God helped me. … We walked in silence, each with his own thoughts. My heart contracted, as though the darkness had got in and was beginning to squeeze it.

Then, as we were rounding a bend, we suddenly heard a mighty roar behind us! We were awakened out of our thoughts and alarmed. Father pulled me down onto the embankment, down into the abyss, held me there. Then the train tore past, a black train. All the lights in the carriages were out, and it was going at frantic speed. What sort of train was it? There wasn’t one due now!

We gazed at it in terror. The fire blazed in the huge engine … sparks whirled out into the night. It was terrible. The driver stood there in the light of the fire, pale, motionless, his features as though turned to stone. Father didn’t recognize him, … the man just stared straight ahead, as though intent only on rushing into the darkness, far into the darkness that had no end.

…. I stood there panting, gazing after the furious vision. It was swallowed up by the night. Father took me onto the line; we hurried home. He said, ‘Strange, what train was that? And I didn’t recognize the driver.’ Then we walked on in silence.“

 

Lagerkvist

Pär Fabian Lagerkvist (23 mei 1891 – 11 juli 1974)

 

 

De Franse dichter en schrijver Jean Markale (eig. Jacques Bertrand) werd geboren in Parijs op 23 mei 1928. Als kind wijdde zijn grootmoeder hem in in de verhalen en plaatselijke legenden , waardoor hij een echte passie ontwikkelde voor de Bretoense cultuur. Hij startte zijn loopbaan als leraar talen in Parijs. Als specialist in de middeleeuwse literatuur leidde hij zijn leerlingen doorheen de verhalen van Chrétien de Troyes en vertelde hij met verve de mysterieverhalen van Brocéliande. Ondertussen bestudeerde hij de Arthurcyclus en specialisserde hij zich mettertijd in de Keltische geschiedenis en letterkunde en verliet tenslotte het onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken over de Keltische beschaving.

 

Uit: Contes et légendes des pays celtes

 

„L’existence des Celtes est connue du grand public par l’histoire du roi Arthur, des chevaliers de la table ronde, du mythe du Graal et de l’enchanteur Merlin. Mais la culture et l’influence de la civilisation Celte ont une bien plus grande importance pour notre civilisation. Les peuples Celtes, de race indo-européenne, ont franchi toute l’Europe au premier millénaire avant notre ère, y ont laissé des traces durables, et sont arrivés en Bretagne vers -700 av. JC . Ils nomment la péninsule “Aremorica”, “qui regarde la mer” (l’Armorique). La terre des futurs Bretons est alors recouverte de forêts où vivent des populations autochtones paysannes, que les envahisseurs organisent. Ils apportent avec eux les secrets du fer, la langue qui deviendra la langue gauloise, et une nouvelle religion, le druidisme. Les Druides cherchent à percer les secrets de la nature, connaissent les plantes qui guérissent, l’astrologie, l’importance des rapports entre l’homme et le cosmos. La religion Celte est fondée sur la recherche d’une harmonie entre l’homme et la nature, une philosophie s’adaptant à la réalité, ce qui suppose la recherche de la communion avec la nature et la connaissance de son fonctionnement.“

 

JeanMarkale

Jean Markale (23 mei 1928 – 23 november 2008)

 

De Oostenrijkse schrijver en architect Friedrich Achleitner werd geboren op 23 mei 1930 in Schalchen. Van 1950 tot 1953 studeerde hij in Wenen architectuur. In 1958 gaf hij zijn werk als architect op om zelfstandig schrijver te worden. Naast gedichten in het dialect begon hij, aangemoedigd door Eugen Gomringer konkrete poëzie en montageteksten te schrijven. Als essayist bleef hij ook de moderne architectuur kritisch volgen.

 

Uit: und oder oder und

 „schlachtfeld festgetretener lehm, feuchter sand, mit moos überzogen, kleine pfützen, ordinäre disteln, zigarettenstummel, blechdosen, hundekot. gräben, eingestürzt, zugewachsen. kniehohes gebüsch. gehölz. verdorrtes gras. schrott. rost. der wandernde blick findet keinen halt, keinen anlass, wo anzuhalten. leere, soweit das auge reicht. das große ereignis hat kleine spuren hinterlassen. du siehst nur, was du auf deiner festplatte mitbringst. die orte sind verdunstet. kein dunst von einer vorstellung. dabei handelt es sich nur um vorstellungen. das haben schlachtfelder so an sich.“

Achleitner

Friedrich Achleitner (Schalchen, 23 mei 1930)

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Aan de universiteit van Michigan ontmoette zij de dichter Donald Hall die negentien jaar ouder was. Toch trouwde zij in 1972 met hem. Het paar verhuisde naar Eagle Pond Farm, nabij Wilmot, New Hampshire. Kenyon stierf al op 47-jarige leeftijd aan leukemie. Tijdens haar leven verschenen vier bundels: Constance (1993), Let Evening Come (1990), The Boat of Quiet Hours (1986), en From Room to Room (1978). Zij vertaalde ook gedichten van Anna Achmatova uit het Russisch.

 

 

Let Evening Come

  

Let the light of late afternoon

shine through chinks in the barn, moving

up the bales as the sun moves down.

 

Let the cricket take up chafing

as a woman takes up her needles

and her yarn. Let evening come.

 

Let dew collect on the hoe abandoned

in long grass. Let the stars appear

and the moon disclose her silver horn.

 

Let the fox go back to its sandy den.

Let the wind die down. Let the shed

go black inside. Let evening come.

 

To the bottle in the ditch, to the scoop

in the oats, to air in the lung

let evening come.

 

Let it come, as it will, and don’t

be afraid. God does not leave us

comfortless, so let evening come.

 

kenyon

Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)

 

De Amerikaanse schrijver en slam poet Jack McCarthy werd geboren op 23 mei 1939 in Massachusetts.Hij begon in de jaren zestig al met het schrijven van gedichten, maar het duurde tot de jaren negentig voordat hij voor een publiek ging optreden. Hij omschrijft zijn stijl van optreden als “stand-up poetry,” of noemt zich zelf een “stand-up poet,”

DRUNKS (Fragment)

 

               for my father, and the people who almost saved his life

 

         We died of pneumonia in furnished rooms

         where they found us three days later

         when somebody complained about the smell

         we died against bridge abutments

         and nobody knew if it was suicide

         and we probably didn’t know either

         except in the sense that it was always suicide

         we died in hospitals

         our stomachs huge, distended

         and there was nothing they could do

         we died in cells

         never knowing whether we were guilty or not.

 

         We went to priests

         they gave us pledges

         they told us to pray

         they told us to go and sin no more, but go

         we tried and we died

 

         we died of overdoses

         we died in bed (but usually not the Big Bed)

         we died in straitjackets

         in the DTs seeing God knows what

         creeping skittering slithering

         shuffling things

 

         And you know what the worst thing was?

         The worst thing was that

         nobody ever believed how hard we tried

 

         We went to doctors and they gave us stuff to take

         that would make us sick when we drank

         on the principle of so crazy, it just might work, I guess

         or maybe they just shook their heads

         and sent us places like Dropkick Murphy’s

         and when we got out we were hooked on paraldehyde

         or maybe we lied to the doctors

         and they told us not to drink so much

         just drink like me

         and we tried

         and we died

 

JackMcC

Jack McCarthy (Massachusetts, 23 mei 1939)

 

 De Zwitserse schrijfster Annemarie Schwarzenbach werd geboren op 23 mei 1908 in Zürich. Zij stamde uit een zeer welgestelde familie van industriëlen. Zij was een briljante studente die na haar studie naar Berlijn trok waar zij bevriend raakte met Klaus en Erika Mann. Zij steunde hen politiek en financieel bij hun antifascistische projecten en engageerde zich vanaf 1933 ook in het verzet waardoor zij met haar conservatieve familie in conflict kwam. Samen met de Manns had zij ook haar eerste ervaringen met morfine, waar zij nooit meer van losraakte. Haar reizen brachtern haar de hle wereld rond. Schwarzenbach debuteerde in 1931 met de roman „Freunde um Bernhard“.

 

Uit: Wir werden es schon zuwege bringen, das Leben. Briefe an Erika und Klaus Mann 1930-1942.

 

“Schau, ich setze mich ernstlich damit, mit mir also, auseinander. Ich weiß, dass wir dringende Aufgaben haben, die dringenden Einsatz verlangen. Ich verstehe deshalb auch, dass auf Dich, wie sehr erst auf Erika, meine Unruhe so wirken muss, wie früher meine mangelnde Verfügbarkeit, weil ich den Mohnfeldern erlag. Aber halten wir’s doch fest, dass immerhin der Unterschied prinzipiell ist, ob ich krank bin, oder aber ob ich es nicht fertig bringe, meine Art zu schreiben mit den Forderungen des normalen Lebens zu vereinen. Du siehst, den Vorwurf des morbiden Trotzes möchte ich ablehnen.

 

annemarie_schwarzenbach

Annemarie Schwarzenbach (23 mei 1908 – 15 november 1942)

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Pär Fabian Lagerkvist

In verband met een korte vakantie van Romenu zijn de postings even wat minder uitvoerig.

 

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2006.

 

Wat was

 

Toen er niets meer dan afbraak overbleef

deed hij de glazen deuren langzaam open

en trad naar buiten en dacht: ik weerstreef

niet meer en zie van hopen en wanhopen

af nu het graf mij wacht. Ik heb geleefd,

gedronken en gegeten wat ik wilde

en alles wat ik in de avond schreef

blijft naast mij.

 

De ploeger

 

Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren –

Ik sta in uwen dienst, zonder bezit –

Maar ik ben rijk in dit:

Dat ik de ploeg van uw woord mag besturen,

En dat gij mij hebt toegewezen

Dit afgelegen land en deze

Hooge landouwen, waar – als in het uur

Der schafte bij de paarden van mijn wil

Ik leun vermoeid en stil –

De zee mij zichtbaar is zoover ik tuur.

Ik vraag maar een ding: kracht

Te dulden dit besef, dat ik geboren ben

In ’t najaar van een wereld

En daarin sterven moet –

Gij weet hoe, als de ritselende klacht

Van die voorbije schoonheid mij omdwerelt,

Weemoed mij talmen doet

Tot ik welhaast voor u verloren ben –

Ik zal de halmen niet meer zien

Noch binden ooit de volle schoven,

Maar doe mij in den oogst geloven

Waarvoor ik dien –

Opdat, nog in de laatste voor,

Ik weten mag dat mij uw doel verkoor

Te zijn een ernstige ploeger op de landen

Van een te worden schoonheid; eenzaam tegen

Der eigen liefde dalend avondrood, –

Die ziet beneden aan de sprong der wegen

De hoeve van zijn deemoed, en het branden

Der zachte lamp van een gelaten dood –

 

 

 

Geen mensch meer

 

Als weer en weer die blijde hamer

hartslag mijn aambeeld slaat, en slaat:

als gij weer, hoog en starend, gaat

door deze kamer:

 

als weer – voormenschlijk zegevieren –

binnen de baan die gij beschrijft

er niets van alles overblijft

dan goden en dieren:

 

laat dan de wereld de wereld verdelgen

in het raam waar de dag omkomt –

als binnen maar de stilte gromt

van hun zwelgen.

HolstLucebert

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Hier met de dichter en schilder Lucebert

 

De Nederlandse schrijver Jacob Martinus Arend (Maarten) Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007.

Uit: Gemiste kans

“Er was een groot feest in het huis van Rein Dool in Dordrecht, en wel op een avond in de herfst. Dat huis is geweldig groot, aan de voorkant ligt het aan de Wolwevershaven en aan de achterkant staat het midden in de Oude Maas, die machtige, brede, klotsende en snelstromende rivier. Het huis is eigenlijk een klein paleisje, ooit gebouwd voor een bankier uit Rotterdam. Dat moet een heel rijke man zijn geweest, want het huis heeft dikke stenen muren en is overal van binnen met mahonie betimmerd. Eva en ik waren ook voor het feest uitgenodigd. We luisterden met veel plezier naar twee strijksextetten van Brahms, uitgevoerd door levende musici; er was een grote gerookte zalm op een zilveren schaal, er waren salades, er was brood met paté, er was soep, makreel en haring. Rein had goede sigaren besteld. Er was wodka, wijn en bier in grote hoeveelheden. Ik raakte in een opperbeste stemming en kuste Eva in een donker hoekje op een tweezitsbankje. Hier en daar brandden kaarsen. Toen de musici het ‘Dissonantenkwartet’ van Mozart begonnen te spelen werd ik eufoor, ik stak een tuitknak uit de winkel van Hajenius op en begon door het huis te dwalen. Na een minuut of tien kwam ik voor een deur waarachter ik onbekende stemmen hoorde. ‘Dus jij vindt dat we de oversteek maar moeten maken, Vladimir?’ hoorde ik. ‘Maar natuurlijk, Herman,’ zei iemand, ‘we varen eerst naar Newfoundland en dan zien we wel verder.’ ‘Nicolai, geef jij Jane even een stuk kaas,’ hoorde ik, ‘we zullen maar niet naar dat feest hier toegaan, hè? We zouden veel te veel opvallen.’ ‘Pontius, geef mij dat scherpe mes even aan, het lijkt wel of er op de deur wordt gebonsd, kom toch binnen!’ Ik trad binnen en zag dertien pe
rsonen: twee dames en elf heren. Maar wat zagen ze er allemaal merkwaardig uit. Een man die iets kleiner was dan ik kwam op me af. Hij droeg een bruingrijs tweedjasje en een witte pantalon, op zijn neus zat een lorgnon van ouderwets model geklemd. De man keek me guitig aan en leek me heel slim. Het was net of ik hem al eens eerder had gezien. ‘Vlug, doe die deur dicht,’ zei hij, ‘we zijn hier maar incognito.’ ‘U bent toch Vladimir Nabokov?’ vroeg ik verbaasd. ‘Je raadt het,’ zei hij, ‘we zijn hier voor jou gekomen, maar laat ik je eerst aan de andere leden van onze club voorstellen.’ Ik schudde de handen van Homerus, Thomas Mann, Jane Austen, Herman Melville, Gogol, Tolstoj, Vergilius, Dante, Flaubert, Cleopatra, Jezus en Pontius Pilatus. De laatste was een reus van een kerel met rood haar, hij had een wit lang gewaad aan. Om zijn middel zat een strakke gordel en daaraan hing in een fraai bewerkte ivoren schede een dolkmes, waarschijnlijk het mes waarover ik al had horen praten. Pilatus droogde juist zijn handen af aan een rood-wit geblokte theedoek die een beetje naar haring stonk. ‘Nu ken je de leden van de club,’ zei Melville die op sandalen liep, in een Nankingse broek gekleed was en met ontbloot bovenlijf rondliep, hij rookte een pijp, ‘we hebben allemaal jouw werk gelezen. Je hebt nu wel genoeg geschreven. Hou ermee op. Het mooiste verhaal vinden wij allemaal “Brommer op zee”. Sommige andere verhalen halen ook een aardig peil. Homerus is vooral te spreken over “Oculare Biesheuvel”, dat verhaal met die ellendige namenlijst. Nabokov is nogal gesteld op “Een vreemd voorval”. Jane Austen vindt “De merel” prachtig.

Maarten_Biesheuvels_wint_PC_Hooftprijs

Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)
Biesheuvel en zijn vrouw

 

De Nederlandse schrijfster Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007.

 

Uit: Koldercratie

“Het is gênant om toe te geven, maar ik lijd aan een stadsbussenfobie. Ik neem trams en metro’s, ik neem treinen, taxi’s en tuktuks, ik stap zonder aarzeling in een regionale bus en zelfs in zo’n half dorpsbusje, maar een stadsbus krijg je mij niet in. Die stadsbussenvrees is terug te voeren op trauma’s uit mijn jeugd. Verkeerde bussen, verdwalen, honger, dorst, kou en eenzaamheid… De laatste keer dat ik uitstapte bij het verkeerde eindpunt, ik was vijftien, dwaalde ik op zoek naar mijn oma’s bejaardenflat zo wanhopig door een avondlijke nieuwbouwwijk, dat een patrouillewagen me oppikte. Twee bereidwillige agenten brachten me naar mijn oma. Ik mocht voorin zitten, terwijl een van de dienders vanaf de achterbank in mijn borsten kneep. En die waren toen nog niks gewend. Nooit meer heb ik een stadsbus genomen.
Dat is soms heel onhandig. Ik wil daarom dat de zorgverzekering me een stadsbussenfobietherapie vergoedt. Doet de verzekering niet. Met deze ergernis wilde ik me wenden tot Rita Verdonk en haar popicratische site. Die ziet er op mijn laptop uit als de speelkamer van een blinde ADHD’er, maar na een tijdje vond ik het thema Zorg in een van haar lijstjes. Evengoed kon ik met mijn stadsbussenfobieverzekeringsonmogelijkheidergernis bij Rita niet terecht. Duizenden anderen met ongetwijfeld even ernstige frustraties waren mij voor geweest en hadden de site lamgelegd. Nou, mijn donatie loopt ze mis, die mevrouw aan het roer van dat schip dat nergens heen vaart”.

Rood

Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 23 mei 2007

 

De Zweedse schrijver Pär Fabian Lagerkvist werd geboren in Växjö op 23 mei 1891 in Stockholm.

Maarten Biesheuvel, Adriaan Roland Holst, Pär Fabian Lagerkvist, Lydia Rood

De Nederlandse schrijver Jacob Martinus Arend (Maarten) Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Hij debuteerde met de verhalenbundel In de bovenkooi (1972), waarmee hij onmiddellijk naam maakte.

 

Zie ook mijn blog van 15 december 2006.

 

Uit: Reis door mijn kamer

 

“Ik zou in een vliegtuig kunnen stappen en naar Sjanghai vliegen, ik zou scheep kunnen gaan en naar Port Churchill in de Hudsonbaai varen, ik zou in een auto kunnen stappen en naar Parijs rijden. Geld heb ik immers genoeg? Ik zou mijn hele leven kunnen reizen en altijd in hotels slapen en in restaurants eten. Ik zou duizenden mij nu nog onbekende mensen de hand kunnen schudden en zeggen: ‘Goedemiddag, hier ben ik, Maarten Biesheuvel’, of: ‘Bonjour, me voilà, Maarten Biesheuvel.’ Ja, ik zou het allemaal makkelijk kunnen doen en ik vraag me af waarom ik er niet toe overga. Hier op mijn kamer zijn ladenkasten vol met hangmappen, ja ik weet precies hoeveel hangmappen ik heb: twaalfhonderd! In iedere hangmap hangt een verhaal, soms is het verhaal vier, soms zeventig bladzijden lang (mijn uitgever heeft me aangeraden om de markt niet te overvoeren). Ik verdien veel geld, genoeg om ervan te reizen. Vanuit Sevilla zal ik mijn vrouw de opdracht geven om een aardig boek samen te stellen van ongeveer tweehonderd pagina’s, een jaar later zal ik haar vanaf een der Falkland Eilanden dezelfde vraag stellen en ga zo maar door. Eva immers zal niet met me mee kunnen reizen omdat ze de geit heeft, de hond, de katten, de konijnen en de egels om voor te zorgen. Ik zou aprepee zeggen: ‘Moesten er geen dieren zijn, mijn vrouw zou met me meevoyageren!’ Ik ga niet reizen. Ik blijf rustig thuis op mijn studeerkamer. Voor de grap schrijf ik dit verhaal er nog bij, omdat ik niet weet wat ik anders zou moeten doen.” 

 

Biesheuvel

Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)

 

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam, Zie ook mijn blog van 23 mei 2006.

ONTKOMEN

Zonlicht blonk in de natte wegen
toen hij zijn huis voorgoed verliet,
zonder omzien, zonder zegen:
hij stond voor een klaarlicht verschiet.
Met vrouw en zoon had hij gebroken,
voor beiden voortaan doof en blind.
Er stond een zwarte roos ontloken
in zijn leeg hart.

                         Toen stak de wind
de westewind op en het aangaan
van de Noordzee kwam door en riep
hem bij zijn naam en wou verstaan zijn
eer zijn hoogtij voorgoed verliep.
Hij riep ‘ik kom eraan’ en lopend
brak hij in een wild zingen uit,
een zang van hopen en wanhopen,
van eeuwigheid, van eenzaamheid.

 

ZWERVERSLIEFDE

Laten wij maar zacht zijn voor elkander, kind –
want, o de maatloze verlatenheden,
die over onze moegezworven leden
onder de sterren waaien in de oude wind.

O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet
het trotste hoge woord van liefde spreken,
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder de wind in hulpeloos verdriet.

Wij zijn maar als de blaren in de wind
ristelend langs de zoom van oude wouden,
en alles is onzeker, en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, kind –

En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen,
en wijl wij samen in ’t oude waaien zwijgen
binnen een laatste droom gemeenzaam zijn.

Veel liefde ging verloren in de wind,
en wat de wind wil zullen wij nooit weten;
en daarom – voor we elkander weer vergeten –
laten wij zacht zijn voor elkander, kind.

Holst

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)  

 

De Zweedse schrijver Pär Fabian Lagerkvist werd geboren in Växjö op 23 mei 1
891 – Stockholm, 11 juli 1974) was een Zweedse schrijver en dichter die in 1951 de Nobelprijs ontving. Enkele bekende boeken van Lagerkvist zijn Ångest, Barabbas en Dvärgen (De Dwerg) waarmee hij in 1944 internationaal doorbrak. Vanaf 1940 was Lagerkvist lid van de Zweedse Academie, op zetel 8. Pär Fabian Lagerkvist is de vader van Bengt Lagerkvist. In 1951 ontving hij de Nobelprijs voor literatuur.l

 

Uit: Guest of Reality

 

 “In the winter, after she’d had to take to bed, the old woman slowly dwindled away. She left them gradually, no longer saw them so clearly and couldn’t quite follow when they talked to her. She couldn’t follow the work on the farm either; sometimes she asked, wanted to know about this or that, but when they told her it was if she hadn’t heard. Once, one evening, she’d asked where she was. And when they told her she was in the little side room she was astonished; she’d thought the room was a lot bigger.

   They wrote and told them things of this kind in the note that came with the milk. It came early every morning with a few lines from them. It was a cold winter and the note was always frozen; Mother had to breathe on it before she could unfold it without spoiling the writing. She went out more and more often, and towards the end she stayed there. She and the old man, her father, were the ones who always kept watch by the dying woman. He sat over by the window and read out of the Bible. She looked after her, crept quietly in and out of the door, bent down to hear when she whispered what she wanted. The old man could no longer hear her. But she whispered to Mother that she could hear what he read. So he sat there all the time and went on. The snow lay in drifts high up against the windows; in other places the earth was bar and several fruit trees were killed by the frost that winter.”

 

LAGERKVIST

Pär Fabian Lagerkvist (23 mei 1891 – 11 juli 1974)

 

De Nederlandse schrijfster Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Ze studeerde Spaans aan de Universiteit van Amsterdam en journalistiek in Utrecht; in 1988 haalde ze haar doctoraaldiploma Spaanse taal- en letterkunde. Ze was redacteur en eindredacteur bij de Volkskrant; in 1991 koos ze ervoor om schrijver te worden, maar ze bleef af en toe voor verschillende kranten en tijdschriften schrijven. Zij debuteerde met Een geheim pad naar gisteren in 1982. Rood schrijft zowel voor volwassenen als voor de jeugd.

 

Uit: Sprong in de leegte

 

“Ik stond in een winkel naar een tas te kijken, echt de afschuwelijkste glimtas die ik ooit gezien had, met een verschroomde ketting om hem mee aan je schouder te hangen. Er stond een jongen naast me, en opeens grist hij die tas van de standaard en loopt ermee naar de kassa. Lekker bot, dacht ik, en ik draai me om en loop de winkel uit. Komt hij me achterna met grote, nonchalante passen, alsof hij me maar toevallig inhaalt, en als hij naast me is kijkt hij opzij en hij houdt een plastic zak omhoog en haalt de tas eruit.
‘Voor jou’ zei hij, en ik begon te lachen. ‘Nee eerlijk,’ zei hij, ‘voor jou.’
‘Echt niet,’ zei ik, want zo praten ze, en hij natuurlijk: ‘Echt wel.’”

 

Rood

Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)

Adriaan Roland Holst en Ibsen

Adriaan Roland Holst werd op 23 mei 1888 geboren in Amsterdam. Hij bezocht na de lagere school in Hilversum, waar het gezin zich in 1896 gevestigd had, eerst de gemeentelijke HBS in Amersfoort en vervolgens de in 1903 geopende gem. HBS in zijn woonplaats. Met het in 1906 behaalde diploma vertrok hij naar Lausanne, waar hij gedurende acht maanden als toehoorder colleges in geschiedenis en Franse literatuur volgde. In de zomer van 1908 ging de jonge Roland Holst naar Oxford. Na enig aftasten van de mogelijkheden liet hij zich inschrijven als student in Political Economy. Nog in hetzelfde jaar debuteerde hij met gedichten in De XXe Eeuw. Zijn verblijf in Oxford is door de ontdekking van lers-Keltische literatuur van principiële betekenis geweest voor zijn dichterschap. Hij was reeds eerder onder de indruk gekomen van schrijvers als William Morris en W.B. Yeats. Zijn eerste bundel Verzen verscheen in oktober 1911.

In 1920 werd hij redacteur voor poëzie bij De Gids, een functie die hij tot 1933 zou vervullen. De bundels die hij in deze periode publiceerde, laten zien hoe poëzie en leven bij hem in groeiende mate en op volstrekt persoonlijke wijze met elkaar verbonden waren. Uit brokstukken van Keltische (en in mindere zin Griekse) verhalen schiep hij zich een eigen mythe. De kern daarvan is te vinden in De afspraak (1925). In 1937 verschijnt Een winter aan zee. Al in 1938 werd deze bundel bekroond met de D.A. Thieme-prijs voor poëzie. Het uitbreken van de oorlog kwam voor hem niet onverwachts, al had hij zich politiek nooit zo geëngageerd als zijn vrienden M. ter Braak en E. du Perron, die in de meidagen van 1940 stierven. Mogelijk heeft de weigerende houding van die beiden zijn standvastigheid tegenover de bezetter en zijn trawanten verstevigd.

 

Poëzie: De wilde kim (1925); In memoriam Charles Edgar du Perron en Menno ter Braak (1940); In ballingschap [1948]; Onderhuids (1963). Proza: Over den dichter Leopold (1926); Het elysisch verlangen (1928); Tusschen vuur en maan (1932); Een winter aan zee (1937); Uit zelfbehoud (1938); Eigen achtergronden [1944]; Bezielde dorpen (1957); Omtrent de grens (1960); Onder koude wolken (1962); Onderhuids (1963); Uitersten (1967); Met losse teugel (1970); Voorlopig (1976)

 

Verdere prijzen: de Constantijn Huygens-prijs (1948), de P.C. Hooft-prijs (1956), de Prijs der Nederlandse Letterkunde (1958) en de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam (1961 en 1963). Wellicht was de grootste hulde de titel van ‘Prins der dichters’, die hij als eerste na Vondel door brede waardering kreeg toegekend.  Sinds een depressie in 1964 hem noodzaakte tot tweemaal kuren in de Amsterdamse Valeriuskliniek, kwam hij niet meer in zijn Bergense woning terug. Ten slotte vestigde hij zich in de verzorgingsflat Frankenstate te Bergen, waar hij op 6 augustus 1976 overleed.

 

Voorzang

 

I.

Het najaar waait de duisterende landen
regenend over, en oneindig groot
zijn de verlatenheden van den dood.
Bleek schuimt de zee over de lage stranden.

En aan het raam, denkend aan al wat vlood,
hoor ik de klacht dier eeuwen om mijn wanden.
De laatste daad viel uit mijn moede handen:
ik zie hen bleek en roerloos in mijn schoot.

Laten wij niet meer hopen, laten wij
nimmermeer smeken, en o, niet meer smaden –
Dit is het eind, het duisterend getij
van lage wolken en de storm der bladen
Uit onze handen zijn de laatste daden
gevallen, en de regen waait voorbij.

 

II.

Dwazen, die duur van aardsch geluk bedongen,
dat zingend op geen sterven zich bezint:
waar het nu ritselt, da
ar werd eens bemind,
waar nu de raaf krast werd eenmaal gezongen

Wij bouwen, tot het woord ons wordt ontwrongen:
de steden staan op graven in den wind.
En als vergeefschheid zich bevestigd vindt
moet nog de dood ons worden opgedrongen.

Maar wat dan van den droom? Duizenden zwerven
voorbij de wegen naar de bronzen poorten
van gindschen steilen, nooit ontsloten tempel.
Doch daar ook waait de wind en heerscht het sterven,
en harten, eenmaal ruischend van geboorten,
ritselen schuw daar over duistren drempel.

 

III.

De zilvren wind waait door den open nacht
golvend en als een zee: de schuimen slaan
op, waar de gouden duizeling blijft staan
der maan in ’t deinzen van der sterren wacht.

En de aarde is leeggewaaid; naakt en veracht
teruggeworpen als een oude waan;
tusschen haar leegten en de ronde maan
waaien nog schaduwen in schuwe jacht.

Want wervelende werd van overal
zaad en het leven weggewaaid naar ’t hoog en
stralend ijseinde, en nu – oneindigheid –
is er geen ding meer in dit koud heelal
dan maan en wind en mijn wijd open oogen
duizelende langs steilten van den tijd.  

 

Uit: Voorbij de wegen (1920)

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)  

 

 2006 is naast het Mozartjaar en Rembrandtjaar tevens het Ibsenjaar. Op 23 mei is het precies 100 jaar geleden dat de Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen overleed. Deze gebeurtenis wordt wereldwijd gemarkeerd met tentoonstellingen, congressen, opvoeringen van zijn toneelstukken en lezingen over zijn leven en werk. Het Scandinavisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam organiseert op 1 en 2 juni in samenwerking met de Noorse ambassade een internationaal congres waarbij zowel Ibsens stukken zelf als de opvoeringspraktijk en de ontvangst van deze stukken in het buitenland centraal staan. 

Ibsen heeft gedurende zijn gehele schrijverschap gedichten geschreven, maar vooral tijdens de eerste helft daarvan, tot 1875. Daarna liet hij de poëzie als literatuurvorm praktisch voor wat het was. Voor wie het Noors machtig is valt er op internet wel het een en ander te vinden. Voor de rest van de wereld hier een gedicht in een Engelse vertaling.

 

Burnt ships

 

To skies that were brighter

Turned he his prows;

To gods that were lighter

Made he his vows.

 

The snow-land’s mountains

Sank in the deep;

Sunnier fountains

Lulled him to sleep.

 

He burns his vessels,

The smoke flung forth

On blue cloud-trestles

A bridge to the north.

 

From the sun-warmed lowland

Each night that betides,

To the huts of the snow-land

A horseman rides.   

 

 

‘Burnt Ships’ werd oorspronkelijk geschreven in 1871. De Engelse vertaling is een herdruk uit: Lyrics & Poems from Ibsen. Trans. Fydell Edmund Garrett. New York: E.P. Dutton & Co., 1912. 

  

Henrik Ibsen (20 maart 1828 – 23 mei 1906)