Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch, Elvis Peeters, Michail Zostsjenko, Piet Bakker, René Crevel

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Kees van Kooten op dit blog.

Uit: Leve het welwezen

“De volgende dag vertrok onze familie, want in Nederland gingen de scholen alweer bijna beginnen. Mijn vrouw en ik zouden nog een dag of tien hier blijven. Daar blijven, bedoel ik. Ik zwom iedere dag mijn vaste kwartiertje, maar begon al na een paar schoolslagen van die rare zware armen en schouders te krijgen. Dus gestopt met zwemmen, maar de borstpijn bleef zeuren. En nog iets nieuws: lopend van het huis naar de schuur en weer terug moest ik regelmatig halt houden om op adem te komen. Thuis natuurlijk niks zeggen. Sterke aandrang om een paar maal per dag in het geniep te gaan liggen slapen. Dit nog niet eerder meegemaakt.
Ik belde onze huisarts in Amsterdam en vroeg of hij op maandag 25 augustus even vijf minuten naar mij zou willen luisteren. Afgesproken. Tien uur ’s ochtends. Wij vingen onze terugtocht aan op de vrijdagmiddag hieraan voorafgaand.
Het autorijden viel mee: in zittende positie had ik nauwelijks pijn. En we reden om beurten. Twee keer overnacht. Maar toen ik ’s avonds voor het hotel onze twee weekendtassen uit de auto tilde moest ik ze onderweg naar de kamer vier à vijf keer neerzetten.
Zondagavond rond middernacht weer thuis in Amsterdam. Tot een uur of drie als een bezetene gegraven in de opgehoopte kubieke meter post, kranten en bladen. Ik lag tien nummers van het Amerikaanse weekblad The New Yorker achter. Ik ben (was) abonnee sinds 1972. Hier kom ik nog op terug.
Tegen drieën naar bed. Wekker op zeven uur gezet, want ik wilde mijn twee kleinkinderen verrassen. Na deze nerveuze hazenslaap schoot ik haastig dezelfde kleren aan die ik vier uur terug had uitgetrokken, zette ondersteboven een gekke zonnebril op, trok de loze shoebag uit mijn reistas als een kaboutermuts over mijn hoofd en stak met een literpot Franse pindakaas, waar broer (10) en zus (6) zo gek op zijn, de nog slapende straat over. Zij wonen namelijk, handig, tweehonderdvijftig meter bij ons vandaan.
Gedurende dit kippeneindje moest ik vijf keer stoppen en al mijn kracht en adem bij elkaar schrapen om verder te kunnen lopen.
Maar ik hield de omgekeerde bril en de kaboutermuts dapper op, ondanks de verbaasd gapende passagiers van de passerende tramlijn 16, en tikte ten slotte met de pot pindakaas op het raam van de benedenwoning.”

 
Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)
Cover

Lees verder “Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch, Elvis Peeters, Michail Zostsjenko, Piet Bakker, René Crevel”

Dolce far niente, Guus Luijters, Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch

Dolce far niente

 

 
Gezicht op Amsterdam met schepen op het IJ door Ludolf Backhuysen, 1666

 

En ‘s avonds namen we de pont

En ‘s avonds namen we de pont
over het IJ en keken naar
de sterren in het water
naar de schepen in de nacht
met hun kajuit van licht waar
gezongen werd misschien een psalm
we voeren heen en weer van onze
naar de overkant waar wij
niet wilden zijn het IJ gleed
ons voorbij een schip gelijk
maar als van donker glas met
huiverende rimpelingen
zou het vanzelf weer ochtend
worden en waren wij erbij
voor een morgen aan het IJ

 

 
Guus Luijters (Amsterdam, 3 november 1943)
Het IJ tijdens Sail 2010

Bewaren

Lees verder “Dolce far niente, Guus Luijters, Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch”

Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Kees van Kooten op dit blog.

Uit: Droomvakantie (Het groot bescheurboek)

“Onze stewardess was alleraardigst (we kregen de man twee snoepjes voor het opstijgen), alle koffers kwamen onbeschadigd uit het vliegtuig, we mochten zondermeer doorlopen van de douane, de taxichauffeur was een schat die een schijntje rekende en zo’n mooi hotel hadden we nog nooit gezien.
De bedden waren om nooit meer uit op te staan, alles dééd het in de badkamer en het ontbijt leek wel een diner!
Het hotelpersoneel weigerde fooien aan te nemen, het gebruik van de overdreven gevulde 300 liter-koelkast op de kamer was gratis en als je ’s avonds je zwemvliezen voor de deur zette, bleken ze ’s ochtends gepoetst!
Wij waren drie weken lang de enigen op het zes kilometer lange, goudgele zandstrand; de ligstoelen, parasols, waterfietsen en sorbets waren gratis; terwijl de zeeëgels een stukje opzij zwommen als ze je zagen aankomen, zodat je niet in ze zou trappen.
Als je terugkwam op je kamer lag het verschoonde bed al opengeslagen, met een bos rozen op je kussen. Er hingen nieuwe schilderijen en op de televisie kon je de hele wereld ontvangen.
We hebben elkaar wel tot zes uur ’s ochtens stomdronken op de hotelgang achterna gezeten, zonder dat iemand er iets van zei; de receptionist aan de balie schreef desgewenst de ansichtkaarten naar huis en in het verwarmde zwembad mocht je gewoon dwars door je badpak heen plassen.
’s Avonds aan het diner kwam er een gitarist met gewoon zijn gitaar nog in het foudraal langs alle tafeltjes, om te zeggen dat hij, gratis, niet zou spelen.
Autochtoon dansen deden ze daar niet, dus kwam er niemand vragen of je mee wilde doen en daar werden ook nog eens geen foto ’s van genomen, die de volgende dag niet voor tien gulden te verkrijgen waren.
Op zondag waren alle winkels, café’s, postkantoren, banken en doktoren open. Alleen de begrafenisondernemers waren dicht, dus dan sloegen we die gewoon een dagje over.
Ze hebben daar af en toe een wind die omgevallen glazen weer overeind zet en kranten precies op de goede pagina’s openblaast. Drie keer woei er zomaar een prachtig hoedje op mijn hoofd!”

 
Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

Lees verder “Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch”

Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Kees van Kooten op dit blog.

Uit: Het groot bescheurboek

“Cadeautje
We zagen het jarenlang aankomen en eindelijk is het nu dan dus gebeurd: al onze vrienden en kennissen hebben alles al. De laatste die nog wat miste was Piet want die had gek genoeg nog geen wekradio maar laat hij nu van Medea voor zijn laatste verjaardag een wekradio krijgen! Medea zelf heeft trouwens nog een tijdjelang geen stoomkrultang gehad tot ze die dus met haar vorige moederdag van Jason bekwam. Toen zei ze het nog: nu heb ik geloof ik wel zo ongeveer alles wat ik hebben wou! Dat maakt het er voor ons als een van hun beste vrienden niet eenvoudiger op, want we kunnen toch lastig met lege handen aanbellen, als we komen. En helemaal niet als je ziet wat Koos en Medea altijd voor een werk van hun avondjes maken.

Soms hebben ze zalm zelfs. En het hele kleed nemen ze op, dat er gedanst kan worden, eventueel!
Nu hebben wij de laatste vier, vijf verjaardagen van allerhande Leuke Oude Dingen gegeven want daar waren ze nogal op zo’n beetje. Maar op een gegeven moment begonnen ze Leuke Oude Dingen dúbbel te krijgen en dan gaat het hard. Zo kregen ze de vorige keer maar liefst zeven oude koekblikken waarvan ze er al vier hadden staan. En de porseleinen diertjes die Medea opgaf als je vroeg wat ze wou hebben (Oh niks. Alleen maar een porseleinen beesje. Ik verzamel namelijk zo’n beetje porseleinen beesjes) waren uitgegroeid tot een kudde van over de honderd honden, poezen, hertjes, varkens en aapjes met een enkel mannetje of herderinnetje ertussen van vrienden die in de gauwigheid zo vlug geen beesje hadden kunnen vinden. En dat zijn dan alleen Koos en Medea nog maar! Jan en Popje, Henk en Lise-Lore, Bob en Daphne en noem de hele keng maar op: stuk voor stel zitten ze vol. Alles hebben ze al, alles. En nog wat.
Affijn: 11 maart bij Nees en Carla kwamen we met ons allen hardop tot de conclusie dat iedereen alles al had. Bij die gelegenheid kreeg Carla zesmaal Elite Hotel van Emmylou Harris en drie keer De Uitvaart van Mama Grande van Gabriel Garcia Marquez. Toen hebben we dus min of meer afgesproken dat het geen zin meer had en dat we een punt achter de Cadeaux gingen zetten.”

 
Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

Lees verder “Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch”

70 Jaar Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Kees van Kooten op dit blog. Kees van Kooten viert vandaag zijn 70e verjaardag.

 

Uit: Scheren

 

‘Het is niet zoals er sommigen zijn die dit de laatste tijd overal schijnen rond te beweren (achter mijn rug en hun hand natuurlijk altijd hoor, zo doen de dames en heren wel, want kom je ze ergens gewoon tegen dan zijn ze een en al Hoe gaat het en ooh dan zie je er ineens ZO goed uit en dan vinden ze je toch ZO’N leuke broek aandragen en zo die dingen) maar ik herhaal dat het dus ABsoluut niet is dat ik het mij niet zou kunnen verOORloven, een elektries scheerapparaat.

Toevallig heb ik namelijk zojuist DUIZEND GULDEN op DE BANK gezet tegen een looptijd van achtenkwart procent over zeven jaar, dat ik dat sommetje daar rustig kan laten liggen staffelen, dus dan zou IK mij als diegene geen electries scheerapparaat kunnen behappen?! Nou al is het een electroniese digitaal-shaver met 24 koppen en ingebouwde elektret-mikrofoons – die koop ik namelijk ZO, als ik hem zou willen. Want dan wil ik diezelfde mensen die mij op deze insinuerende wijze rondstrooien wel even verklappen dat ik namelijk toevallig NOG EEN KEER DUIZEND GULDEN op een ANDERE BANK heb staan uitgroeien! En wel expres mijn bedje een beetje verspreid à zevenhalf procent over zes jaar tijds. Dus hiermee moge ik dan definitief het praatje van de wereld afdoen dat ik bepaalde zaken niet zou kunnen betalen. Ik kan ALLES betalen. Ik kan elk electries apparaat, ALS het maar bestaat, in huis halen, als ik hier behoefte voor zou voelen hebben. Wat mijn ogen zien, kunnen mijn handen neertellen. En of bepaalde mensen hier vooral goede nota van willen knopen! De enige reden dat ik geen electries scheerapparaat heb, is, dat ik geen electries scheerapparaat heb. Ik heb geen electries scheerapparaat omdat ik mij nog steeds niet electries scheer.

En wel hierom: dat ik mij nooit electries ben gaan scheren, maar altijd aan het mesje heb vastgehouden.

Aan extra haargroei blijft het bij mij bij mijn bovenlip (maar dan daarboven) en de Kin Rondom. Maar die moeten dan ook elke dag ontdaan worden. Een Baard als zodanig ontspringt mij echter niet. Met een eenvoudig Krabbertje scheer ik mijn gezicht binnen vier minuten Het Heertje. Tegen vieren ’s middags, als mijn opkomende snor zijn “shadow” over mijn hoofd begint te “five o’clocken” schaaf ik de boel in een extra beurtje voor als ik ergens heenmoet wel eens opnieuw helemaal morgenschoon. Verder niks geen problemen. Wat mijn kwaliteit van Scheren aangaat draai ik ergens middenin het grote slappe mannenpeloton mijn rondjes”.

 

 

Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

In zijn rol van het vieze mannetje 

Lees verder “70 Jaar Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch”

Kees van Kooten, Alfred Döblin, Moses Isegawa, Mark Doty, Jerzy Pilch, Robin Pilcher, Jorge Amado, René Crevel, Piet Bakker, Blanca Varela, Barbara Erskine

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2006 en ook mijn blog van 10 augustus 2007 en ook mijn blog van 10 augustus 2008 en ook mijn blog van 10 augustus 2009.

 Uit: Dagboek van een rij-instrukteur (Het groot bescheurboek)

“Maandag

Oude van Swieten opgehaald voor wekelijks uurtje Achteruit Parkeren. Grote genade: hoe lang geef ik die sul nou al les? Rechtsaf gaat nu wel, maar linksaf en parkeren nog hopeloos. Hij is ook zo doof als een kwartel. Maar geld geen probleem. Zwaait aan eind van les deur weer eens open zonder in achteruitkijkspiegel te hebben gekeken.

’s Avonds fietser opgezocht in RK Ziekenhuis, met bloemetje namens Rijschool. Directie verzocht om grotere L die ik op dak kan zetten als ik met van Swieten les. Policy van direktie echter er zo min mogelijk leswagen-achtig uit te zien, wat publiek wil. Als we ’83 in zijn geheel aan de hellingproef besteden, moet de man medio ’85 af kunnen rijden. Morgen nieuwe leerling.

Donderdag

Ik ben voor het eerst van mijn leven verliefd op een leerlinge! Ik zet haar vóór van Swieten, want dat geeft me de energie om dat uur door te komen. Vanmorgen het voor de bocht terugschakelen met haar doorgenomen, waarbij steeds hand op haar hand kon leggen voor zogenaamd korrigeren versnellingshandle. Wil theorie met haar niet op zaak maar in auto zien te doen. Koud maar aanblazer aan en stationair draaien. Zij draagt geen beha, dat heb ik ook gezien. Onweerstaanbare vrouw! Stel drie lessen per week voor. Zij vindt dit goed!”

kooten

Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

 

De Duitse schrijver Alfred Döblin werd op 10 augustus 1878 geboren in Stettin. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2006 en ook mijn blog van 10 augustus 2007 en ook mijn blog van 10 augustus 2008 en ook mijn blog van 10 augustus 2009.

 Uit: Berlin Alexanderplatz

 „Seine Nasenspitze vereiste, über seine Backe schwirrte es. «Zwölf Uhr Mittagszeitung

», «B. Z.», «Die neuste Illustrirte» , «Die Funkstunde neu«, «Noch jemand zugestiegen?« Die Schupos haben jetzt blaue Uniformen. Er stieg unbeachtet wieder aus dem Wagen, war unter Menschen. Was war denn? Nichts. Haltung, ausgehungertes Schwein, reiß dich zusammen, kriegst meine Faust zu riechen. Gewimmel, welch Gewimmel. Wie sich das bewegte. Mein Brägen hat wohl kein Schmalz mehr, der ist wohl ganz ausgetrocknet. Was war das alles. Schuhgeschäfte, Hutgeschäfte, Glühlampen, Destillen. Die Menschen müssen doch Schuhe haben, wenn sie so viel rumlaufen, wir hatten ja auch eine Schusterei, wollen das mal- festhalten. Hundert blanke Scheiben, laß die doch blitzern, die werden dir doch nicht bange machen, kannst sie ja kaputt schlagen, was ist denn mit die, sind eben blankgeputzt. Man riß das Pflaster am Rosenthaler Platz auf, er ging zwischen den andern auf Holzbohlen. Man mischt sich unter die andern, da vergeht alles, dann merkst du Strümpfen und Schuhen. Draußen bewegte sich alles, aber — dahinter — war nichts! Es — lebte— nicht! Es hatte fröhliche Gesichter, es lachte, nichts, Kerl. Figuren standen in den Schaufenstern in Anzügen, Mänteln, mit Röcken, mit wartete auf der Schutzilisel gegenüber Aschinger zu zweit oder zu

dritt, rauchte Zigaretten, blätterte in Zeitungen. So stand das da wie die Laternen — und — wurde immer starrer. Sie gehörten zusammen mit den Häusern, alles weiß, alles Holz.

Schreck fuhr in ihn, als er die Rosenthaler Straße herunterging und in einer kleinen Kneipe ein Mann und eine Frau dicht am Fenster saßen: die gossen sich Bier aus Seideln in den Hals, ja was war dabei, sie tranken eben, sie hatten Gabeln und stachen sich damit Fleischstücke in den Mund, dann zogen sie die Gabeln wieder heraus und bluteten nicht. Oh, krampfte sich sein Leib zusammen, ich kriege es nicht weg, wo soll ich hin ? Es antwortete: Die Strafe.

Er konnte nicht zurück, er war mit der Elektrischen so weit hierher gefahren, er war aus dem Gefängnis entlassen und mußte hier hinein, noch tiefer hinein.“

döblin

Alfred Döblin (10 augustus 1878 – 26 juni 1957)
De Alexanderplatz in 1903

 

De Oegandese schrijver Moses Isegawa (pseudoniem van Sey Wava) werd geboren op 10 augustus 1963 in Kawempe in Oeganda. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2008 en ook mijn blog van 10 augustus 2009.

Uit: Abyssinian Chronicles

 “Serenity could not get over the way the Fiddler walked with legs wide apart. It would have been very impolite to ask the man why he walked that way, and Serenity feared that if he asked his children, they would tell their father, who in turn would report him to his father for punishment. Consequently, he turned to his aunt with the question “Why does the Fiddler have breasts between his legs?”

“Who said the Fiddler had breasts between his legs?”

“Have you never noticed the way he walks?”

“How does he walk?”

“With legs spread wide apart as if he were carrying two jackfruits under his tunic.” He then gave a demonstration, very exaggerated, of the way the man walked.

“It is very funny, but I have never noticed it,” Grandma said, humoring him the way adults did to get out of a sticky situation.

“How could you not have noticed? He has large breasts between his legs.”

“The Fiddler has no breasts between his legs. He is ill. He has got mpanama.”

Serenity’s sisters somehow got wind of the duckwalk and could not resist telling their village peers and schoolmates about the Fiddler, his breasts, and the little clown who portrayed him in silly mimicries. As a result, Serenity got the nickname Mpanama, a ghastly sounding word used out of adult hearing that dropped from gleeful lips with the wet slap of dung hitting hard ground from the rear of a half-constipated cow. Once again he was cured of an obsession, though he continued with his visits to the poor man’s home, faintly hoping to catch him pissing or, better still, squatting on the latrine, for he really wanted to see if the Fiddler’s breasts were as large and smooth as those of the women in his father’s homestead.

isegawa

Moses Isegawa (Kawempe, 10 augustus 1963)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Doty werd geboren op 10 augustus 1953 in Maryville, Tennessee. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2009.

At the Gym

This salt-stain spot
marks the place where men
lay down their heads,
back to the bench,

and hoist nothing
that need be lifted
but some burden they’ve chosen
this time: more reps,

more weight, the upward shove
of it leaving, collectively,
this sign of where we’ve been:
shroud-stain, negative

flashed onto the vinyl
where we push something
unyielding skyward,
gaining some power

at least over flesh,
which goads with desire,
and terrifies with frailty.
Who could say who’s

added his heat to the nimbus
of our intent, here where
we make ourselves:
something difficult

lifted, pressed or curled,
Power over beauty,
power over power!
Though there’s something more

tender, beneath our vanity,
our will to become objects
of desire: we sweat the mark
of our presence onto the cloth.

Here is some halo
the living made together.

doty

Mark Doty (Maryville, 10 augustus 1953)

 

De Poolse schrijver Jerzy Pilch werd geboren op 10 augustus 1952 in Wisla. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2009.

Uit: A Thousand Peaceful Cities (Vertaald door David Frick)

„The parchment map of the sky slowly took on life. Streams of deep blue air flowed across it. Golden sand poured from the planets. Within the large constellations you could hear music. I awoke in the middle of the night, and in the dark, gropingly, I recorded in my notebook the word “occupation,” which in a moment someone would whisper in the depths of the sleeping house.

In those days I never parted for a moment with my pencil and notebook. The desire, stronger than anything else, to record words and sentences that had just been or would in a moment be uttered, directed my every step, waking and sleeping. I would place the notebook and pencil on the nightstand, and when the golden-black grandfather clock in the entryway rang out the most terrible of hours, two or three in the morning, when the Antichrist himself touched my featherbed with a wet wing, when during every season of the year an infernal silence reigned, I would reach for notebook and pencil and record the word or sentence that brought relief. “Ocupation,” I wrote, but I didn’t feel relief or consolation. From the kitchen came noises unusual for that hour. Someone was moving a chair. Someone knocked delicately, probably at the window, since the panes rattled. Someone said something. Somebody answered. I lit the lamp, and Mr. Trąba’s voice became more distinct, as if intensified by the light. To this day I am absolutely certain that, throughout my entire childhood, I was awakened from sleep either by Mr. Trąba’s voice, or by the sound of the Wittenberg bells in the church tower.“

pilch

Jerzy Pilch (Wisla, 10 augustus 1952)

 

De Russische schrijver Michail Michailovitsj Zosjtsjenko werd geboren in Sint-Petersburg op 10 augustus 1895. Zosjtsjenko begon al op jonge leeftijd met het schrijven van kortedroog-humoristische en satirische verhalen, aanvankelijk onder invloed van Maupassant. In 1921 werd hij lid van de bekende literaire broederschap Serapionbroeders. Zosjtsjenko verkreeg in de jaren twintig en dertig grote populariteit met zijn Švejk-achtige verhalen, ook in het buitenland. Later begon Zosjtsjenko ook grotere, meer experimentele werken te schrijven. Pogingen uit de jaren dertig om zich aan te passen aan het sociaal realisme kunnen echter als mislukt worden beschouwd. Zijn zwartgallige, in 1943 gedeeltelijk in het tijdschrift Oktjabr verschenen zelfanalyse Voor zonsopgang viel niet in de de gratie viel bij de CPSU en kreeg felle kritiek van Andrej Zjdanov. Zosjtsjenko werd een “verderfelijke Freudiaan” genoemd. Zijn werken mochten niet meer gedrukt worden en vanaf 1946 publiceerde hij enkel nog feuilletons en kinderboeken. Zosjtsjenko leefde na de oorlog lange tijd in kommervolle omstandigheden. Pas na de dood van Stalin in 1953 werd hij gerehabiliteerd. Hierdoor kon in 1956, twee jaar voor zijn dood, nog een band met verzameld werk worden uitgegeven.

An Old Man Dies

I am standing in a peasant hut. On the table lies an old man dying.

He’s been there for three days and hasn’t died.

Today there is a small wax candle in his hand. It falls over and goes out, but they light it again.

His relatives stand at the head of the table. Their gaze never wanders from the old man. All around there is the most unbelievable poverty, filth, rags, misery.

The old man is lying with his feet toward the window. His face is dark, tense. His breathing is irregular. At times it seems that he is already dead.

Leaning toward the old woman, his wife, I say softly: “I’ll go get the doctor. He shouldn’t be left lying there on the table for three days.”

The old woman shakes her head.

“Don’t upset him,” she says.

The old man opens his eyes and looks with his bleary gaze at those standing around him. His lips whisper something.

One of the women, young and dark complexioned, bends over the old man and listens silently to his mumblings.

“What’s he want?” asks the old woman.

“He wants titty,” answers the woman. And, quickly unbuttoning her blouse, she takes the old man’s hand and places it on her naked breast.

I see the old man’s face brighten up. Something like a smile spreads across his lips. His breathing becomes more regular and peaceful.

Everyone stands silently, stock-still.

Suddenly the old man’s body is shaken by a violent spasm. His hands fall helplessly. His face becomes stern and absolutely still. He stops breathing. He’s dead.

Immediately the old woman begins to wail. And after she starts they all wail.

I leave the hut.

 Zosjtsjenko

Michail Zosjtsjenko (10 augustus 1895 – 22 juli 1958)

 

De Duitse dichter en pastor Philipp Nicolai werd geboren in Mengeringhausen op 10 augustus 1556. Hij was leerling Ludwig Helmbold in Mühlhausen (Thüringen) en studeerde tussen 1575 en 1579 theologie in Erfurt en Wittenberg. Hierna werd hij pastor in Herdecke, waar hij moest vertrekken toen Spaanse soldaten tijdens de contrareformatie in de stad kwamen. Hij werd vervolgens luthers predikant van een ondergrondse kerk in het katholieke Keulen. In 1588 werd hij hofprediker in Wildungen en leraar van de graaf Wilhelm Ernst von Waldeck. Vanaf 1596 was hij predikant in de stad Unna in Westfalen. Unna werd in 1599 getroffen door de pest, waardoor honderden kerkleden omkwamen. Toen de dood er rondwaarde schreef Nicolai de liederenbundel Freudenspiegel des ewigen Lebens, een visioen van de hemel in het aangezicht der dood. In deze bundel komen twee van zijn beroemde koralen Wie schön leuchtet der Morgenstern en Wachet auf, ruft uns die Stimme voor. Johann Sebastian Bach inspireerde zich op deze koralen in gelijknamige cantates. Nicolai was een groot verdediger van het Lutheranisme tegen het Katholicisme en het Calvinisme.

Wie schön leuchtet der Morgenstern…(Fragment)

Wie schön leuchtet der Morgenstern,
voll Gnad und Wahrheit von dem Herrn
uns herrlich aufgegangen.
Du Sohn Davids aus Jakobs Stamm,
mein König und mein Bräutigam,
du hälst mein Herz gefangen.
Lieblich, freundlich, schön und prächtig,
groß und mächtig, reich an Gaben,
hoch und wunderbar erhaben.

Du meine Perl, du werte Kron,
wahr Gottes und Marien Sohn,
ein König hochgeboren!
Mein Kleinod du, mein Preis und Ruhm,
dein ewig Evangelium,
das hab ich mir erkoren.
Herr, dich such, hosianna,
himmlisch Manna, das wir essen,
deiner wird ich nie vergessen.

Gieß sehr tief in mein Herz hinein,
du leuchtend Kleinod, edler Stein,
die Flamme deiner Liebe
und gib, daß ich an deinem Leib,
dem auserwählten Weinstock, bleib
ein Zweig in frischem Triebe.
Nach dir steht mir mein Gemüte
ew’ge Güte, bis es findet
dich des Liebe mich entzündet.

 nicolai

 Philipp Nicolai (10 augustus 1556 – 26 oktober 1608)

 

De Franse schrijver Joseph Bialot werd op 10 Augustus 1923 geboren in Warschau. Hij vluchtte met zijn familie in 1930 voor de anti-semitische represailles naar Frankrijk. In 1944 werd hij met valse papieren gearresteerd in Grenoble. Een dag na zijn 21e Verjaardag volgde de deportatie naar Auschwitz-Birkenau. Hij overleefde de hel van het concentratiekamp – door zijn joodse geloof te ontkennen. Na zijn terugkeer naar Frankrijk schreef hij tal van detectives, die hem bekend maakten bij een breed publiek. Pas tientallen jaren na zijn bevrijding vond hij de kracht om te schrijven over Auschwitz. In 2002 verscheen C’est en hiver que les jours rallongent.

Uit: C’est en hiver que les jours rallongent

 Un soir, il y a quelques années de cela, je feuilletais un bouquin en attendant l’heure des infos à la télévision.

Son coupé, je jetais pas intermittence un coup d’oeil sur le téléviseur.

Sans préavis, une image capte mon attention. Une photo de barbelés encadrant un ensemble de bâtisses en briques, d’arbres, de miradors. Pas de doute, le décor incrusté sur l’écran est celui d’un Lager, d’un camp. Plus précisément: Auschwitz. Le camp central, Auschwitz I. Mon lieu de séjour en 1944.

J’ ignorais que, ce soir-là, FR3 passait ‘La mort est mon métier’, le film tiré de l’ouvrage de Robert Merle.

Mais un détail m’impressionne, m’intrigue, les arbres!

– Où ont-ils donc tourné? Ces arbres n’existaient pas à Auschwitz I.

Eclair. Mémoire idiote. Il y avait des arbres au camp. Ils venaient d’être plantés, de jeunes arbustes encore soutenus par leurs tuteurs. Et, plus de quarante ans après, ils étaient montés à l’assaut du ciel.

Le lendemain, encore étonné de ma découverte,j’en fais part au téléphone à une amie, une ancienne de Bergen-Belsen, Isa C. Sa réponse arrive d’un jet.

-Que veux-tu, les arbres ont poussé après notre mort.

(…)

 Tout cela nous apparaissait naturel à l’époque. Chacun pour soi et Dieu pour tous ! L’ennui est que, lorsqu’Il s’est aperçu de ce que faisaient les êtres qu’Il avait bâtis à son image, Il a été pris d’une telle trouille qu’Il s’est enfui et qu’Il court encore.

Au camp, tout était simple. Croyant ? Il ne restait qu’à se suicider… Athée ? Il fallait absolument découvrir la foi, ou du moins croire en soi, non pour vivre mais pour durer. Ceux qui n’ont pas résolu le dilemne sont morts les premiers.”

 bialot

 Joseph Bialot (Warschau, 10 Augustus 1923)

 

De Britse schrijver Robin Pilcher werd geboren op 10 augustus 1950 in Dundee. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2009. (deel 2)

Uit: Starburst

„The confetti was a bit of a mystery. Two weeks after the wedding and the multicoloured flakes still kept appearing in every room of the flat. Sometimes they materialized in force under the new king-sized bed or piled up in small drifts behind the television in the sitting room; other times no more than a single fragment floated delicately on toaster thermals around the kitchen. At first, despite the need to vacuum every room on a daily basis, its presence had given Tess a warming sense of fulfilment, a constant reminder of everything that had happened on her Big Day. But now, as she pulled the polo-necked jersey from the top shelf of her wardrobe and a fresh flurry drifted down onto the polished floorboards of the bedroom, she felt it was all becoming a bit of an inconvenience and, like thawing snow, it had been around too long.

 Tess had a sneaking suspicion that it was Allan who was to blame for it all. She had visions of him tiptoeing about the flat, sprinkling the tissue petals around like love dust so as to keep the spirit of their wedding day alive. But when she had broached the subject on the previous morning as he stood stark-naked shaving in front of the full-length bathroom mirror, he had rather disappointingly denied the whole idea. “Nice thought, angel”—mouth to the left as he scraped away at the right cheek—“but I’m afraid it’s not been me”—chin pulled down for more scraping under nose—“probably like sand after being on a beach”—turns to look at newly-wedded wife with perfectly formed shaving-foam goatee and gesticulates with razor in hand—“you know, you find it between your toes and in your belly button and other places for days afterwards.”

pilcher

Robin Pilcher (Dundee, 10 augustus 1950)

 

De Braziliaanse schrijver Jorge Amado de Faria werd op 10 augustus 1912 geboren in Ferradas, in de gemeente Itabuna. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2007 en ook mijn blog van 10 augustus 2008 en ook mijn blog van 10 augustus 2009. (deel 2)

Uit: The War Of The Saints (Vertaald door Gregory Rabassa)

That day, though the hour was surprisingly late, the Sailor Without a Port was only just entering the far side of the Bay of All Saints, from upriver, under full sail–the sea, a blue mantle, the lover told his beloved. And strangely enough, in the wake of the wind, Maria Clara”s voice was not to be heard trailing off in the throes of a love song.
If it happened that way it was simply because, in addition to the customary cargo of aromatic pineapples, cashews, and mangos, at Santo Amaro da Purificação the sloop had undertaken the responsibility–the mission, we should say–of transporting to the state capital a statue of Saint Barbara of the Thunder, famed for her eternal beauty and miraculous powers. Despite the evident displeasure of the vicar, the parish had agreed to loan the statue, to be displayed at a highly touted religious art exhibit that was being celebrated in prose and verse in the press and among intellectuals: “The cultural event of the year,” as the newspapers proclaimed. In order to carry out this sacred commission, the sloop”s captain, Master Manuel, had had to put off his habitual morning departure, delaying almost twelve hours, but he did it willingly: It would be worth the trouble, and besides, Dona Canô never requested favors, she gave orders.
The vicar felt less upset when he learned that a priest and a nun were also going along; he was young and modern, hair in disarray, wearing civilian clothes, while she was on in years, thin, pale, in a black habit. Divine providence, which never fails, had sent them to accompany the saint.”

 amado

 Jorge Amado (10 augustus 1912 – 6 augustus 2001)

 

De Franse dichter en schrijver René Crevel werd geboren op 10 augustus 1900 in Parijs. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2009. (deel 2)

Regard

Ton regard couleur de fleuve
Est l’eau docile et qui change

Avec le jour qu’elle abreuve.

Petit matin, Robe d’ange

Un pan du manteau céleste
Sous tes cils, entre les rives

S’est pris. Coule, coule eau vive.

La nuit part, mais l’amour reste

Et ma main sent battre un cœur.

L’aube a voulu parer nos corps de sa candeur.

Fête-Dieu.

Le désir matinal a repris nos corps nus

Pour sculpter une chair que nous avions cru lasse.

Sur les fleuves au loin déjà les bateaux passent.

Nos peaux après l’amour ont l’odeur du pain chaud.

Si l’eau des fleuves est pour nos membres,

Tes yeux laveront mon âme ;

Mais ton regard liquide au midi que je crains

Deviendra-t-il de plomb ?

J’ai peur du jour, du jour trop long

Du jour qu’abreuve ton regard couleur de fleuve

Or dans un soir pavé pour de jumeaux triomphes

Si la victoire crie la volupté des anges,

Que se révèle en lui la Majesté d’un Gange.

 crevel

René Crevel (10 augustus 1900 – 18 juni 1935)
Portret door Jacques-Emile Blanche

 

De Nederlandse journalist en schrijver Piet Bakker werd geboren in Rotterdam op 10 augustus 1897. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2007 en ook mijn blog van 10 augustus 2009. (deel 2)

Uit: Ciske de Rat

“Zo kwam Ciske de Rat bij ons op school”
“We krijgen vandaag een exemplaar, waar we nog wel vreugde van zullen beleven,” zei Maatsuyker, de bovenmeester, toen we vanmorgen op de gang een laatste trekje aan onze sigaren deden. “Nee mensen, een nummer! En jij krijgt ‘m in je klas, Bruis!”
Dat laatste was voor mij bestemd.
Ik keek hem een beetje onverschillig aan, want Maatsuyker doet altijd zo opgewonden en gewichtig. Speciaal tegen mij omdat ik nog maar een blauwe Maandag op z’n school ben. Van de anderen weet hij, dat hij ze moeilijk kan imponeren, van mij moet hij dat nog ondervinden.
“Wat is er aan de hand?” deed ik droogjes.
Maatsuyker liet de as op zijn vest vallen en deed onaangenaam druk.
“Nou dat zal ik je vertellen. Gisteren is Verdoef van de Roomse school bij me geweest en die zei, dat we een jongen van hun bij ons kregen en dat schijnt me een knááp te zijn, anders zouden ze niet zo vrijgevig wezen. Hoe hiet dat jog…? ‘k Heb ‘m hier op een briefje … Franciscus Aloysius Gerardus Vrijmoeth, Roomser kan het niet me al die voornamen! Maar bij Verdoef noemden ze ‘m de Rat. Da’s in ieder geval kort en krachtig.“

bakker

Piet Bakker (10 augustus 1897 – 1 april 1960)
Boekomslag

 

De Peruaanse dichteres Blanca Leonor Varela Gonzáles werd geboren in Lima op 10 augustus 1926. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2009. (deel 2)

Swifter is Time

being in something
once or always
stone animal man
story of a color
swift shadow in my chest
time
time badgers me and clashes with me
I ask
I write in the air
with my tongue I write
with my hands and feet I wrote
with my eyes

love
a hostile wave knocks me over
I join words against words
I don’t believe in any of this story
and nevertheless each morning
I invest the absurd brilliance that awakes me
the border of shadow
consciousness
the original trap
sun up
earth down

at the center of the old gesture
of a tree that assaults me
with the innocence of trees
the song
that crosses the night
things
move beautifully toward death
the hour falls apart by itself
far from everything
brilliance and destruction
air in the rift
or rift in the air
neither stone or animal or man
the flower points out the crime
with a silent blush

nobody not even time itself
dare to interrupt time

 

Vertaald door Michael L. Smith

varela

Blanca Varela (10 augustus 1926 – 12 maart 2009)

 

De Britse schrijfster Barbara Erskine (eig. Barbara Hope-Lewis) werd geboren op 19 augustus 1944 in Nottingham. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2009. (deel 2)

Uit: What do Druids Believe? door Philip Carr-Gomm

When I was a child I set up an altar in woodland at the bottom of the garden. on it I put a little gold cross wedged into a lump of plasticine. Now, many years later, I realise this was a first expression of leanings towards what I now recognise as druidic Christianity, or Christian Druidism.

I came from a Church of England family and went to a school which worshipped daily in the chapel. Faith foundered however when I studied history at university. I encountered for the first time Christianity’s downside: it had been too much mediated by politics, cruelty, misogyny and fundamentalism, caring little for Jesus’s teachings of tolerance and love; it seemed to encourage exploitation of the natural world and it used the heavy hand of guilt rather than love to corral its followers. Like many others I questioned and fell away.

When I discovered Druidry it was a homecoming into a philosophy which encompassed all that I held dear and it brought me into the western spiritual tradition, something which had been part of my soul without my realising it. My world was animistic. I had always prayed to the one God and all the gods, feeling that that expressed my true beliefs even though I was not comfortable with wholesale paganism. (Barbara Erskine April 2005).

erskine

Barbara Erskine (Nottingham, 10 augustus 1944)

Alfred Döblin, Moses Isegawa, Kees van Kooten, Mark Doty, Jerzy Pilch

De Duitse schrijver Alfred Döblin werd op 10 augustus 1878 geboren in Stettin.

Uit: Er is geen pardon (Vertaald door Pieter Cramer)

 

“Je hoorde over aandelenkoersen en hun catastrofale dalingen, deze en gene had miljoenen verloren, er was ergens een geweldige zwendel aan het licht gekomen, waarbij ongelooflijke bedragen ter sprake kwamen, zodat de eenvoudige loon- en salarisontvanger de haren te berge rezen. Er werden stemmen gehoord die beweerden dat deze zaken met een verachtelijk speculantendom samenhingen, het hele beurswezen zou besmet zijn, en dan was het nog maar een kleine stap naar de simpele gevolgtrekking, waar de arme loon- en salarisontvanger altijd al zeker van was: de beurs zelf is een besmettelijke ziekte. Aanvankelijk konden ze zich er nog mee troosten dat de getroffen landen geografisch ver verwijderd lagen, de kleine man had het idee dat je de telefoonverbindingen eenvoudigweg kon verbreken, er een soort quarantainegordel omheen optrekken. Verder dacht men er niet meer aan. Want iedere blik vanuit het raam op de straat toonde dat alles als vroeger was, het werd voorjaar, het werd zomer, wie geld had, ging op reis, wie niet, bleef thuis, velen wisten helemaal niets van het verschrikkelijke, verre malheur, eigenlijk was dat ook het beste. Het was welbeschouwd het verstandigste om de krant op te zeggen, geen kranten meer te lezen, zich niet zenuwachtig te laten maken! (…)

Toen klonk er plotseling een weliswaar zachte, maar toch zeer doordringende jammerklacht, te vergelijken met kattegejank, uit industrie- en handelskringen op. Ze moesten geld terugbetalen. Op zich was dat niets bijzonders en zou het grote publiek, dat vreedzaam op zijn moordzaken en vliegtuigongelukken teerde, niet hebben opgewonden. Maar het waren zo ontzettend veel bedrijven en zulke grote, en die konden geen van alle betalen! Het waren zulke machtige firma’s, wier namen door hun waanzinnige groei in de laatste tien jaar beroemd waren geworden, hun aandelenkapitalen groeiden bijna maandelijks met een nul, je kon spreken van namen die met een luisterrijke glans omgeven waren. Zij konden schulden niet afbetalen die – ze op zich genomen hadden!”

 

doeblin

Alfred Döblin (10 augustus 1878 – 26 juni 1957)

 

De Oegandese schrijver Moses Isegawa (pseudoniem van Sey Wava) werd geboren op 10 augustus 1963 in Kawempe in Oeganda.

 

Uit: Snakepit

 

„Bat Katanga did his first and only job interview inside a military helicopter, the missile-laden Mirage Avenger, owned by General Samson Bazooka Ondogar. In the years to come, his first impression of the machine would repeat itself in his mind like a leitmotif. The thing looked surreal, the spinning blades like whirling knives, the sun’s rays its only decoration. The military-green colour gave the monstrosity the look of a toad, some creature made for children to play with, or to dump things in. He had the sense that it would not take off, or if it did, that it would drop them in the lake. It reminded him of his return from Britain a fortnight before. Entebbe Airport had been empty, his plane the only plane on the tarmac, aside from the Learjet belonging to a famous astrologer. Since the coup, air traffic had dried up, except for the weekly Libyan and Saudi flights which brought supplies and a few intrepid passengers. For a moment, it felt as if the Avenger had been dispatched to take him to exile.

 

He remembered waking up early that morning with the feeling that his life was about to change in some major way, and showering for a very long time, as if shedding his skin, and putting on his best suit. He remembered leaving his friend’s house with the belief that the time had come to rise and face his destiny. It was as if the ground were shifting, making things rock and vibrate. He remembered arriving at the Parliament Building and standing at the gate, in the shadow of the massive statue of Marshal Amin Dada. The statue resembled the hundreds of its replicas stationed in towns all over the country. He remembered the big dark Boomerang 600 which picked him up, the door held open by a soldier, and dropped him at the Nile Perch Hotel.“

 

isegawa

Moses Isegawa (Kawempe, 10 augustus 1963)

 

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag.

 

Uit: Mooiste Foto (Het groot bescheurboek)

 

Nu doet de westermens graag een Mooie Foto van zichzelf in zijn autopapierenportefeuille, waar hij opstaat hoe het ook anders kon, of uit de tijd dat zijn gezicht nog goedkwam na het opstaan.

– Dat ben jij toch niet wel?

– Wie? Oh die. Ja dat ben ik.

– Je lijkt hier heel iemand anders op.

– Nee dat lijkt maar zo.

– Hier haal ik jou helemaal niet uit.

– Ik ben het toch echt hoor.

– Je bent hier eigenlijk best knap.

– Knap? Laat eens zien. Jaja, ik zie wat je bedoelt.

– Echt een boeiende kop, heb je hier.

– Ja op die manier. En jij valt wel op dit type? Ik bedoel bij wijze van hoofd?

En dan lost zij plotseling op, of jezelf, want men is hem niet dagelijks, die daar op de foto. Heeft u zelf een Mooiste Foto van uzelf?

Dan zult u moeten toegeven dat dit evenmatig de minst op uw spiegel lijkende foto is! Mijn gemiddelde ligt op per tien jaar één Mooiste Foto van mijzelf. De eerste dateert uit de schoolbank en wel de bekende Lachende Schrijfhouding met Penhouder-foto. Mijn Mooiste Foto tot dan toe Twee stamt uit De Militaire Dienst want daar heb ik een voorhoofd na een speedmars met nat zwart zweethaar, de binnenhelm achterover en een sigaret met dichtgeknepen ogen, waarvan je zou zweren dat ik een filmfoto van een oorlogssoldaat was. Die heeft nu tien jaar gecirculeerd als op feestjes de fotoos werden rondgedeeld. Hier, dat is wel gek, daar zat ik nog in Dienst. Mijn laatste Mooiste Foto is echter mooier dan alles ooit van mijzelf genomen. Toevalsmooi? Zon, licht, houding en sluitertijd legden mij in onnaspeelbaar samenspel toch maar mooi op de gevoelige plaat! Loog de Lens? Misschien een voorbeeld dan: stel nu een twee meter veertig lange blonde vrouw eens op de camerahoogte op, met in allebei haar oog de goede focus, die mij in dezelfde sluiterflits waarnam van driemetervijfenveertig afstand. Aha: wat te bewijzen was. Zij zou mij geen haar minder hebben gezien dan even de camera deed, in casa mijn vrouw de fotogravin! Dus de geen homofiele beroepsfotograaf slaagt van mij waarschijnlijk elke maand een nieuwe Mooiste Foto te kieken!“

 

koot_klein

Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

 

Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 10 augustus 2006 en ook mijn blog van 10 augustus 2007 en ook mijn blog van 10 augustus 2008.

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Doty werd geboren op 10 augustus 1953 in Maryville, Tennessee. Hij behaalde zijn Bachelor of Arts aan de Drake University in Des Moines en zijn Master of Fine Arts in creative writing aan het Goddard College in Vermont. Doty heeft al twaalf dichtbundels op zijn naam staan en drie bundels met memoires. Voor Fire to Fire: New and Selected Poems kreeg hij in 2008 de National Book Award for poetry.

 

Description 

 

My salt marsh

-mine, I call it, because

these day-hammered fields

 

of dazzled horizontals

undulate, summers,

inside me and out-

 

how can I say what it is?

Sea lavender shivers

over the tidewater steel.

 

A million minnows ally

with their million shadows

(lucky we’ll never need

 

to know whose is whose).

The bud of storm loosens:

watered paint poured

 

dark blue onto the edge

of the page. Haloed grasses,

gilt shadow-edged body of dune…

 

I could go on like this.

I love the language

of the day’s ten thousand aspects,

 

the creases and flecks

in the map, these

brillant gouaches.

 

 

The Embrace

 

You weren’t well or really ill yet either;

just a little tired, your handsomeness

tinged by grief or anticipation, which brought

to your face a thoughtful, deepening grace.

 

I didn’t for a moment doubt you were dead.

I knew that to be true still, even in the dream.

You’d been out—at work maybe?—

having a good day, almost energetic.

 

We seemed to be moving from some old house

where we’d lived, boxes everywhere, things

in disarray: that was the story of my dream,

but even asleep I was shocked out of narrative

 

by your face, the physical fact of your face:

inches from mine, smooth-shaven, loving, alert.

Why so difficult, remembering the actual look

of you? Without a photograph, without strain?

 

So when I saw your unguarded, reliable face,

your unmistakable gaze opening all the warmth

and clarity of you—warm brown tea—we held

each other for the time the dream allowed.

 

Bless you. You came back so I could see you

once more, plainly, so I could rest against you

without thinking this happiness lessened anything,

without thinking you were alive again

 

MarkDoty

Mark Doty (Maryville, 10 augustus 1953)

 

De Poolse schrijver Jerzy Pilch werd geboren op 10 augustus 1952 in Wisla. Hij studeerde Pools in Krakau en werkte daarna van 1989 tot 1999 als redacteur bij het liberaal-katholieke tijdschrift Tygodnik Powszechny. Sindsdien werkte hij als zelfstandig schrijver en als feuilletonist bij het tijdschrift Polityka en bij Dziennik. Hij debuteerde in 1988 met Wyznania twórcy pokątnej literatury erotycznej (Engels: „Confessions of an author of illicit erotic literature”)

 

Uit: His Current Woman (Vertaald door Bill Johnston)

 

“Kohoutek was awake; he lay on his back and cogitated. What’s to be done, dear Lord, what is to be done? Dear Lord, it’s not that I’m taking Your name in vain, but for God’s sake what’s to be done?
Over the roof of the house the frenzy of the November night intensified; it was eleven o’clock in the evening, but at that time of year it was already pitch black, the midpoint of a dark road with no turning back and no end in sight. The inhabitants of the house had long been sound asleep. Bright clouds were racing across the sky at a fearsome pace like canoes full of Indians; the eternally immobile hills seem to be entertaining all kinds of movement, while, over there, in the attic of the old slaughterhouse, my current woman is sleeping, wrapped up in three woolen blankets.
What’s to be done? What’s to be done? What’s going to happen tomorrow when someone notices that the three woolen blankets are not where they belong? And what’s going to happen when mother notices that the bread has been cut crookedly and that a sizeable length of hunter’s sausage is missing? I’ll say that I ate it. Even then there’ll be a row because I ate it any old how, instead of setting the table properly first. The blankets are more of a problem. Any moment now someone will notice that three woolen blankets aren’t where they belong, and then the fun will begin in earnest.

The three woolen blankets are supposed to be on the wooden benches in the hearth room. At this time of year hardly anyone goes into the hearth room; actually, hardly anyone ever goes into the hearth room, but there’s always the terrifying possibility that tomorrow someone might just pop in there. And if someone does, whoever it might be, Kohoutek’s father, or his mother, or Oma, or Kohoutek’s child, whoever it might be, there’s no way they could fail to notice that three woolen plaid blankets are not in their place.”

 

pilch

Jerzy Pilch (Wisla, 10 augustus 1952)

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e augustus ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Kees van Kooten, Alfred Döblin, Piet Bakker, Jorge Amado

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2006.

Ballen in me buik

 

Heb u daar nou geen last van

 

Een eitje wat te zacht is en je pelt ’t open
En dan komt het warme geel zo langs de rand gedropen
Kippen bij poelieren liggen naakt ondersteboven
En ’s winters lekker spelen, met je eige lippen kloven
Reclamefoto’s in de krant, van sexuele meisjes
Een mevrouw die even zachtjes schudt, zo met een bos radijsjes

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Ken ik niets aan doen. Gaat gewoon vanzelf

 

Een damesetalagepop, met nog geen kleren aan
Dat de bovenste helft d’r af is, d’r alleen twee benen staan
En die dingen die ze smeren uit de neuzen aan hun stoelen
En een pakkie melk wat zuur is, dat lekker bol gaat voelen
Kapotte vuilniszak, waaraan is gegeten
Of een bankie in ’t park, nog warm van wie er heb gezeten

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Al twee keer mee langs het ziekenhuis gelopen. ’t Heb niks geholpen

 

Een heel gezin die allemaal hamburgers lopen eten
Twee hebben d’r in de poep getrapt, dat ze ’t nog niet weten
En zo, met hun hoofd voorover, tegen ketsjup op hun goed
En hoe de koningin soms kijkt, onder vandaan haar hoed
Maar ook vaak bij een ingooi, dat hun broekie zo omhoog gaat
Of dat je recht moet plassen, maar dat ie in een boog gaat

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

D’r gaat geen dag voorbij zonder ballen in me buik

 

En wat je vaak ziet kleven onder hun autobanden
Of wat je dan ziet drijven, zo langs de wallekanten
Soms haal ik bij het postkantoor wat giro-enveloppen
Hoewel ik momenteel dus niks heb om d’r in te stoppen
Maar die zijn gratis meenemen, dus dat is geen pikken
En dan heb ik mooi voor niks ‘es wat om lekker aan te likken

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Nou zijn dit lekkere ballen. Maar dan heb je ook nog van die enge ballen

 

Zo van nagels in ’t bad en washandjes in bed
Een zadel, maar dan nat, een gebarsten vleeskroket
Zoals autobanden piepen op ’t randje van de stoep
En soms is het papier op, aan ’t rolletje zit poep
Of een schoteltje dat plakt en niet van ’t koppie gaat
En een pen, die na ’t schrijven, in een ander doppie gaat

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Eigenaardig. Eigenaardig maar niet vies toch, hè?

 

Kees-Van-Kooten

Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

 

De Duitse schrijver Alfred Döblin werd op 10 augustus 1878 geboren in Stettin. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2006.

 

Uit: Berlin Alexanderplatz

 

Mit der 41 in die Stadt

 

Er stand vor dem Tor des Tegeler Gefängnisses und war frei. Gestern hatte er noch hinten auf den Äckern Kartoffeln geharkt mit den andern, in Sträflingskleidung, jetzt ging er im gelben Sommermantel, sie harkten hinten, er war frei. Er ließ Elektrische auf Elektrische vorbeifahren, drückte den Rücken an die rote Mauer und ging nicht. Der Aufseher am Tor spazierte einige Male an ihm vorbei, zeigte ihm seine Bahn, er ging nicht. Der schreckliche Augenblick war gekommen [schrecklich, Franze, warum schrecklich?], die vier Jahre waren um. Die schwarzen eisernen Torflügel, die er seit einem Jahre mit wachsendem Widerwillen betrachtet hatte [Widerwillen, warum Widerwillen], waren hinter ihm geschlossen. Man setzte ihn wieder aus. Drin saßen die andern, tischlerten, lackierten, sortier Haltestelle.

Die Strafe beginnt.

Er schüttelte sich, schluckte. Er trat sich auf den Fuß. Dann nahm er einen Anlauf und saß in der Elektrischen. Mitten unter den Leuten. Los. Das war zuerst, als wenn man beim Zahnarzt sitzt, der eine Wurzel mit der Zange gepackt hat und zieht, der Schmerz wächst, der Kopf will platzen. Er drehte den Kopf zurück nach der roten Mauer, aber die Elektrische sauste mit ihm auf den Schienen weg, dann stand nur noch sein Kopf in der Richtung des Gefängnisses. Der Wagen machte eine Biegung, Bäume, Häuser traten dazwischen. Lebhafte Straßen tauchten auf, die Seestraße, Leute stiegen ein und aus. In ihm schrie es entsetzt: Achtung, Achtung, es geht los.”

 

Doeblin

Alfred Döblin (10 augustus 1878 – 26 juni 1957)

 

De Nederlandse journalist en schrijver Piet Bakker werd geboren in Rotterdam op 10 augustus 1897.Hij behaalde zijn onderwijzersakte in 1917 en werd benoemd tot onderwijzer in de gemeente Haarlemmermeer.Twee jaar lang werkte hij daar op een dorpsschooltje tussen Sloten en de Nieuwe Meer. Het werk beviel hem niet echt en via een tip van corrector bij het dagblad De Telegraaf kwam Bakker in de krantenwereld terecht. Bij de Telegraaf schreef hij enige cursiefjes over een “Kwekeling met akte”. Uitgeverij Elsevier vroeg hem deze tot een roman om te werken. Die roman krijgt als titel ‘Ciske de Rat’ en verschijnt in 1942. Het boek was direct een succes en er werden 50.000 exemplaren van verkocht. Het vervolg: ‘Ciske groeit op’ verscheen in 1945. De trilogie werd in 1946 voltooid met ‘Cis de man’. Na de oorlog publiceerde Bakker nog in Het Vrije Volk, maar koos later definitief voor Elseviers Weekblad. Voor dit blad maakte hij veel reisreportages, vaak in gezelschap van de tekenaars Jo Spier, Eppo Doeve en Cees Bantzinger. Hij bleef tot aan zijn onverwachte dood – hij overleed aan een hartaanval in zijn auto – aan Elseviers Weekblad verbonden.

 

Uit: Ciske de Rat (De film met Danny de Munk)

Ik voel me zo verdomd alleen

Krijg toch allemaal de klere
Val voor mijn part allemaal dood
Ik heb geen zin om braaf te leren
Ik eindig toch wel in de goot
Kinderen willen niet met me spelen
Noemen me Rat, en wijzen me na
De enige die me wat kan schelen
Die is er nooit, dat is m’n pa
M’n moeder kan me niet verdragen
Nooit doe ik iets voor haar goed
Om liefde hoef ik ook al niet te vragen
Schelden is alles wat ze doet
Geen wonder dat m’n pa is gaan varen
Ik mocht niet mee, ik ben te klein
Ik moet het in m’n eentje klaren
Tot-ie ooit weer terug zal zijn

Refrein:
Had ik maar iemand om van te houden
Twee zachte armen om me heen
Die mij altijd beschermen zouden
Ik voel me zo verdomd alleen

Misschien als vader schipper is
Als-ie weer terug is van de zee
Zegt-ie nog eens: luister Cis
Waarom ga je niet met me mee
Ik ben toch ook nog maar een kind
Kan het niet helemaal alleen
Misschien dat ik ooit het geluk nog vind
Maar hoe dat is een groot problee

bakker-p

Piet Bakker (10 augustus 1897 – 1 april 1960)

 

De Braziliaanse schrijver Jorge Amado de Faria werd op 10 augustus 1912 geboren in Ferradas, in de gemeente Itabuna in het binnenland van Bahia. Amado heeft de veranderingen die de Braziliaanse maatschappij in die tijd onderging, van dichtbij meegemaakt. In die periode leefden de plantagearbeiders in omstandigheden die doen denken aan de slavernij. Hun lijden en hun strijd zouden belangrijke thema’s worden in zijn boeken, bijvoorbeeld in Terras do sem fim.

Toen hij een jaar oud was, brak er een pokkenepidemie uit. Hierdoor waren zijn ouders gedwongen hun boerderij te verlaten, waarop ze zich in Ilhéus vestigden. Deze stad zou later een rol spelen in veel van Amado’s romans.

Op tienjarige leeftijd ging hij naar school in de stad Salvador op een internaat van de Jezuïeten. Zij zagen in hem de roeping tot novice. In 1925 ontvluchtte Amado echter een mis, en verklaarde zich atheïst en bolsjewiek. In deze periode begon hij een andere roeping te volgen, die van schrijver. In Salvador werkte hij mee aan verschillende literaire tijdschriften. Ook was hij een van de oprichters van de modernistische schrijversgroep “Academie van de Rebellen” (Academia dos Rebeldes).

 

Uit: Gabriela, Clove and Cinnamon

 

“The crop gave promise of being the biggest in history. With cacao prices constantly rising, this would mean greater wealth, prosperity, abundance. It would mean the most expensive schools in the big cities for the colonels’ sons, homes in the town’s new residential sections, luxurious furniture from Rio, grand pianos for the parlors, more and better-stocked stores, a business boom, liquor flowing in the cabarets, more women arriving in the ships, lots of gambling in the bars and hotels–in short, progress, more of the civilization everyone was talking about.

But this unending downpour might ruin everything. And to think that only a few months earlier the colonels were anxiously scanning the sky for clouds, hoping and praying for rain. All through southern Bahia the cacao trees had been shedding their flower, replacing it with the newly born fruit. Without rain this fruit would have soon perished.

The procession on St. George’s Day had taken on the aspect of a desperate mass appeal to the town’s patron saint. The gold-embroidered litter bearing the image of the saint was carried on the shoulders of the town’s most important citizens, the owners of the largest plantations, dressed in the red gowns of the lay brotherhood. This was significant, for the cacao colonels ordinarily avoided religious functions. Attendance at Mass or confession they considered a sign of moral weakness. Church-going, they maintained, was for women.”

 

 

jorge-amado

Jorge Amado (10 augustus 1912 – 6 augustus 2001)

Kees van Kooten en Alfred Döblin

Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Hij groeide op in een warm, eenvoudig maar vrijzinnig milieu en ontmoette in de jaren vijftig op het Dalton lyceum Wim de Bie, met wie hij jarenlang zeer nauw zou samenwerken. De figuur Van Kooten is niet los te zien van De Bie. Samen maakten zij satirisch theater waarvoor ze in feite een geheel eigen vorm ontwikkelden. In de jaren zestig al ontpopte Kees van Kooten zich als schrijver. Hij schreef columns in de Haagse post, waarin hij een feilloos gevoel aan de dag legde voor de tijdgeest.Dit geldt ook voor zijn verschillende boeken met Modermismen maar minder voor zijn meer autobiografische werk: Koot graaft zich autobio, Veertig, Levensnevel en Annie.

Levensnevel

Men heeft deze scène al vaker gezien
en kijkert wat weg van de voorgrond,
om het totaalbeeld nog even finaal
te begapen en dan te gaan slapen.

Daar!
Een blik van verlichting.
Zich van geen film bewust
rijdt een foute auto
in een rare richting.
Vage wandelaars komen van pas
en ginds links hinkt een hond
ongescript in het rond.

Maar niets zo makmooi meegenomen
als de toch er al staande bomen.
Tussen alle authenthieke auto’s,
bakkerskarren, hoedendozen,
lantarenpalen en urinoirs
die de regie zich kon permitteren
om de epoche te reconstrueren,
pronkt een moderne Janpanse kers
exact zijn eigen leeftijd.

Deze prunus meeleven,
de maker voorbijstreven
en bloeien bezijden
bedoelde getijden;
even.

 

Onze God is de beste

Onze God is de beste
Onze God is kampioen
Daarom zijn wij in het westen
Relatief in goede doen

Kijk die andere religies
Wat een puinhoop heerst er daar
Baby’s vol met vieze vliegies
Hele volk’ren de sigaar

Moeten ze maar niet zo maf zijn
Om te zweren bij een God
Waardoor ze arm of slechter af zijn
Ontevreden met hun lot

Mohammed doet in leproze
Kijk maar bij de evenaar
Hindoestanen zelfs in dozen
Boeddha maakt je bedelaar

Brahma is 1 van de booste
Shiva een grote klier
Al die gozers uit het Oosten
Nee, die moeten wij niet hier

Ja, wij zijn hier in het westen
Nog het best in goede doen
Onze Heer blijft toch de beste
Hij is wereldkampioen

Hij is wereldkampioen
(Songtekst van Kees van Kooten en Wim de Bie)

Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

 

De Duitse schrijver Alfred Döblin werd op 10 augustus 1878 geboren in Stettin. Döblin werd wereldberoemd met zijn roman “Berlin Alexanderplatz” (1929). “Berlin Alexanderplatz” wordt tegenwoordig tot de belangrijkste romans uit de twintigste eeuw gerekend. Toen nazi-Duitsland haar anti-joodse gevoelens in daden begon om te zetten, verliet Alfred Döblin in 1933 zijn vaderland. In 1936 werd Döblin tot Fransman genationaliseerd. In 1940 vluchtte Alfred Döblin naar de Verenigde Staten van Amerika. In Amerika bekeerde Döblin zich tot het katholieke geloof. In 1949 verscheen “Schicksalreise”, waarin Döblin zijn spannende reis naar Amerika beschreef.

 Uit:Berlin Alexanderplatz.

„ Rumm rumm wuchtet vor Aschinger auf dem Alex die Dampframme. Sie ist ein Stock hoch, und die Schienen haut sie wie nichts in den Boden.

Eisige Luft. Februar. Die Menschen gehen in Mänteln. Wer einen Pelz hat, trägt ihn, wer keinen hat, trägt keinen. Die Weiber haben dünne Strümpfe und müssen frieren, aber es sieht hübsch aus. Die Penner haben sich vor der Kälte verkrochen. Wenn es warm ist, stecken sie wieder ihre Nasen raus. Inzwischen süffeln sie doppelte Ration Schnaps, aber was für welchen, man möchte nicht als Leiche drin schwimmen.

Rumm rumm haut die Dampframme auf dem Alexanderplatz. Viele Menschen haben Zeit und gucken sich an, wie die Ramme haut. Ein Mann oben zieht immer eine Kette, dann stehen die Männer und Frauen und besonders die Junges und freuen sich, wie das geschmiert geht: ratz kriegt die Stange eins auf den Kopf. Nachher ist sie klein wie eine Fingerspitze, dann kriegt sie aber noch immer eins, da kann sie machen, was sie will. Zuletzt ist sie weg, Donnerwetter, die haben sie fein eingepökelt, man zieht befriedigt ab.

Alles ist mit Brettern belegt. Die Berolina stand vor Tietz, eine Hand ausgestreckt, war ein kolossales Weib, die haben sie weggeschleppt. Vielleicht schmelzen sie sie ein und machen Medaillen draus.

Wie die Bienen sind sie über den Boden her. Die basteln und murksen zu Hunderten rum den ganzen Tag und die Nacht.

Ruller ruller fahren die Elektrischen,
Gelbe mit Anhängern, über den holzbelegten Alexanderplatz, Abspringen ist gefährlich. Der Bahnhof ist breit freigelegt, Einbahnstraße nach der Königstraße an Wertheim vorbei. Wer nach dem Osten will, muß hinten rum am Präsidium vorbei durch die Klosterstraße. Die Züge rummeln vom Bahnhof nach der Jannowitzbrücke, die Lokomotive bläst oben Dampf ab, grade über dem Prälaten steht sie, Schloßbräu, Eingang eine Ecke weiter.

 


Alexanderplatz, Berlijn, rond 1930

 

Über dem Damm, sie legen alles hin, die ganzen Häuser an der Stadtbahn legen sie hin, woher sie das Geld haben, die Stadt Berlin ist reich, und wir bezahlen die Steuern.

Loeser und Wolff mit dem Mosaikschild haben sie abgerissen, 20 Meter weiter steht er schon wieder auf, und drüben vor dem Bahnhof steht er nochmal. Loeser und Wolff, Berlin-Elbing, erstklassige Qualitäten in allen Geschmacksrichtungen, Brasol, Havanna, Mexiko, Kleine Trösterin, Liliput, Zigarre Nr.8, das Stück 25 Pfennig, Zigarillos Nr.10, unsortiert, Sumatradecke, eine Spezialleistung in dieser Preislage, in Kisten zu hundert Stück, 10 Pfennig. Ich schlage alles, du schlägst alles, er schlägt alles mit Kisten zu 50 Stück und Kartonverpackung zu 10 Stück, Versand nach allen Ländern der Erde, Boyero 25 Pfennig, diese Neuigkeit brachte uns viele Freunde, ich schlage alles, du schlägst lang hin.

Neben dem Prälaten ist Platz, da stehen die Wagen mit Bananen. Gebt euren Kindern Bananen. Die Banane ist die sauberste Frucht, da sie durch ihre Schale vor Insekten, Würmern sowie Bazillen geschätzt ist. Ausgenommen sind solche Insekten, Würmer und Bazillen, die durch die Schale kommen. Geheimrat Czerny hat mit Nachdruck darauf hingewiesen, daß selbst Kinder in den ersten Lebensjahren. Ich zerschlage alles, du erschlägst alles, er erschlägt alles.“

 

Alfred Döblin (10 augustus 1878 – 26 juni 1957)