Almudena Grandes, Volker Braun, Laura Accerboni

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

Uit: Inés en de vreugde (Vertaald door Mia Buursma en Rikkie Degenaar)

“Toulouse, een dag in augustus, misschien nog juli, of mogelijk begin september 1939. Er loopt een vrouw door de straat met de op elkaar geklemde lippen en de jachtige, maar tegelijk afwezige houding van iemand die in moeilijkheden verkeert of een lange lijst bezigheden moet afwerken. Ze heet Carmen en ze is heel jong. Zeer waarschijnlijk is ze die dag, waarvan de precieze datum niet bekend is, nog geen drieëntwintig. Toch heeft ze veel meegemaakt. Bonjour, monsieur.'Bonjour, madame!’ De bakker, mogelijk de slager of de fruitverkoper, leunend tegen de deurpost waar Carmen net is langsgekomen, groet op tevreden toon een klant die hij een tijdje niet heeft gezien, misschien omdat ze op zomervakantie was. In 1939 hadden de Fransen nog zomervakantie, leefden ze nog in een wereld waarin banen, vakanties, stranden met badhokjes en in het zand gestoken parasols, kalme golven van de Middellandse Zee en majestueuze getijden van de Atlantische Oceaan nog bestonden. Daaraan zou Carmen denken en, misschien, aan een
archipel van dakterrassen waar lakens hangen, of aan wijnstokken, kromgetrokken door het gewicht van de groene trossen, aan de zon die weerkaatst tegen de witgekalkte muren tijdens de lome stilte van de siësta, aan een vlieg, duizelig van het urenlang vliegen boven het ronde mysterie van een en dezelfde aarden kruik, en aan halfnaakte kinderen met lachende monden vol vijg of watermeloen, het suikerzoete fruitsap dat op hun kin vrolijke, gelukzalige riviertjes tekent. Dat was in een andere tijd, in zomers, niet zo lang geleden, die haar nu eindeloos ver weg lijken, een land dat bestaat en toch ook niet bestaat, dat is verdwenen maar waar de ramen nog altijd gesloten zullen zijn, de rolluiken neergelaten als schild tegen de warmte en in de steden terrassen bomvol zingende en dronken nachtbrakers, gelukkig dat ze het midden op straat opnieuw dag zien worden. Aan de kust zullen ook nog altijd dorpen bestaan met duizelingwekkend steile straatjes, als glijbanen van stoffige gelige aarde en zonder stoepen, met in de verte stukjes van een eigen zee, zo schoon, zo mooi, zo blauw als een vreemde zee nooit zal kunnen zijn. Het is beter niet te weten, er niet aan te denken. Terwijl Carmen in de verte de stem hoort van een onbekende klant die de winkelier vraagt wat dit of dat kost, denkt ze aan Spanje, versnelt haar pas en klemt haar lippen op elkaar, die getergde variant van vastberadenheid, het enige wat wanhopige mensen nog rest. Ecoute, Marcel! Ou vas-tu tellement…?’ In de herrie van het getrap op de pedalen, van de ketting die piepend en knarsend razendsnel beweegt, gaat de rest van de vraag verloren. Maar ze hoort wel het antwoord, salut!, een neutrale uitdrukking die door de ondeugende, plagerige toon van de fietser is veranderd in een code die zij niet kan ontcijferen.”

 

Almudena Grandes ( 7 mei 1960 – 27 november 2021)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

De consolidering

Bovenaan de ladder, juichen verplicht
Met starre glimlach, persklaar
Boordevol verworvenheden met uitgevallen haren
Schrijdt zij, onophoudelijk aan zichzelf sabbelend
Op deze tekortgekomen morgen
Die tussen 9 en 10 bureaucratisch vastloopt
Schrijdt zij, met de status quo in haar vaandel
Flikflooiend, tandenknarsend, woest
De hoerenmadam van de macht, om jou niet bekommerd
Schrijdt ze wondermooi onverwijld voort
Haar dode kindje verborgen in haar fladderende schoot.

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

De Italiaanse dichteres Laura Accerboni werd op 7 mei 1985 geboren in Genua. Zie ook alle tags voor Laura Accerboni op dit blog.

 

Ik zou een everzwijn kunnen zijn

Ik zou een everzwijn kunnen zijn
als ik dat wilde
en mezelf tussen de ogen schieten
als ik dat wilde
En niemand
die daar iets van zou vinden.
Iemand
zou de moeite nemen
het lood uit het lichaam
te halen.
Zodat het niet terechtkomt
tussen de tanden,
zodat het de wangen
niet verwondt
rond het middaguur.

 

Alles aan jou

Alles aan jou
is vriendelijk en volmaakt.
Als ik iemand was
zou ik je ogen
kopen,
als ik een huis had
zou ik je als antenne gebruiken
om de buren te stalken.
Ik zou respectabel
en fatsoenlijk worden
als ik maar jouw rug had,
recht als een man
die nieuwe kleren koopt
altijd in de spotlights
zichtbaar opgemaakt.

 

Vertaald door Frans Denissen en Hilda Schraa

 

Laura Accerboni (Genua, 7 mei 1985)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Marjolijn van Heemstra, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Peter Carey, Robert Browning

 

Dolce far niente

 

 
Slaaploze nacht door Nikolaj Romadin, z.j.

 

Slaapdagboek

Slaapadvies 1 tot en met 5:
Verwijder wekkers.
Maak de avond rond en elke handeling een bocht op weg naar slaap.
Creëer gewoontes, simpel als een glas water.
Draag een pyjama om het lijf te overtuigen van de nacht.
Denk als je wakker ligt niet: ik lig wakker. Denk: ik lig en dat is het begin van slapen.

Maar dit begin ligt gekanteld, vier poten en de blik omhoog, als een schaap niet in staat zichzelf te draaien. De nacht heeft in- en uitgeademd, op de wekker die ik wegdeed hebben de wijzers zestiggraden afgelegd, gradaties donker trokken door de kamer tot nu, de meest doorlaatbare, nautische schemer: al urenlang verandert alles, maar niet dit begin — of hoe moet ik het noemen? Een zeef tussen binnen en buiten. Het wiegen van een tak in en uit de schaduw. Dit schommelend in tweeën liggen: half verdwenen, half aanwezig.

Slaapadvies 6: De pijnappelklier, de pit in de hersens die donker meet en doet versuffen kan gebaat zijn met een dosis extra melatonine.

In afwachting van de werking google ik de klier, de pit. De zetel van de ziel, schrijft Descartes, ter grootte van een erwt. Een kogelrond vissenoog dat open en glazig mijn brein verkent; schaamte, klein conflict, wie te bellen, wat te zeggen, wat recht moet, ongedaan gemaakt, het overzichtelijk leed dat leven heet en zich ’s nachts tot rozenkrans rijgt. Het oog schiet erlangs, kraal voor kraal, razendsnel, een waanzinnige erwt, een neurotische non in gebed. Als dit een zetel is, dan een wankele, mijn ziel tot wandelen gedoemd.

Slaapadvies 7: Een bed is groter dan een bed. Het is het hele huis dat je toedekt, inclusief zijn mensen. Ken het ritme van wie naast je ligt.

Maar ik vind geen ritme of het moet het ritme zijn van een ruïne, een langzaam overwoekerd worden. Van zijn lichaam losgeknoopt ligt wie naast mij ligt geduldig te vergaan tot open plek. Wie weet waar hij nu wakker is, met wie zijn geest versmelt. In zijn adem hoor ik geroezemoes van nachtelijk bezoek terwijl ik gesloten op de veren lig.

Slaapadvies 8 tot en met 31:
Vermijd licht. Verduister. Oefen.
Eet bananen. Eet geen fruit.
Zoek het licht op. Drink warme melk.
Kies een houding waarin slaap je overvalt.
Sta op. Val af. Open ramen.
Trek sokken aan. Sokken uit. Vermijd melk. Adem. Handen naast je.
Pieker niet. Lees. Wandel. Lig stil.
Praat. Tel. Vergeet.
Onthaal de slaap.

Achter me een trage voetstap, een paard, in het laatste donker opgedoemd, dat mij volgt, het hoofd een zware engel in mijn nek. Ik verberg me in de manen, val uit mijn wervels, gered. Ik aai, klop, juich maar vergeet het paard te voeren, het loopt doodkalm van mij weg.

Slaapadvies 32:
Becijfer, om grip te krijgen, je slaap van een tot tien.
De laatste tram.
Een dronken galm.
De hese stem van het meisje bij de buren op tv.
Negen, acht.
Het rolluik van de avondwinkel. Zeven.
Laag voor laag afgepeld. Zes, vijf vier, tot dit bangste dier

 

 
Marjolijn van Heemstra (Amsterdam, 10 februari 1981)
Amsterdam bij nacht

 

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

‘Pension de famille de premier ord re’ was wel een beetje overdreven. Wat het ‘confort moderne’ betreft, dat bestond voornamelijk hierin, dat men dadelijk een huissleutel kreeg en dus ook bij nacht vrij gaan en komen kon zonder iemand te moeten opbellen. Elektrische verlichting en een badgelegenheid daarentegen, hield men er niet op na. Werd er al eens naar gevraagd door een nieuweling die zich na een week of zo onrein begon te gevoelen, of door een die er alles van weten wilde voor hij begon, dan maakte madame Brulot hem duidelijk dat zij van beide nieuwigheden afgezien had wegens het daaraan verbonden gevaar. Het afbranden van de Bazar de la Charité, waarbij een paar honderd mensen het leven verloren, was volgens madame Brulot veroorzaakt door kortsluiting in de elektrische geleiding, en schuin over de Villa was er eens een deurwaarder van nog geen veertig jaar in zijn bad gestikt, zonder dat de buren ook maar één kreet vernomen hadden. Door `déjeuners et diners au cachet’ werd bedoeld dat men ook ’s middags of ’s avonds kon komen eten zonder dat men in de Villa zijn intrek behoefde te nemen, waardoor het aantal monden nogal afwisselde. Het ‘English spoken’ dagtekende uit een tijd toen er onder de kostgangers der Villa een heer was, die in Londen had gewoond en daarom opsneed met zijn Engels. Nog steeds kende madame Brulot een woord of vijf zoals yes, no, money, room en dinner. Laat ons Caesar geven wat hem toekomt. Het dient ter ere van madame Brulot gezegd dat het eten, een paar artikelen van ondergeschikt belang en dan die eieren terzijde gelaten. heus zo slecht niet was. De grondstoffen kocht zij in eigen persoon en het toebereiden ervan werd overgelaten aan de zorgen van een keukenmeid. bijgestaan door een kamermeisje, dat gewoonlijk ook net iets van koken afwist. De spijzen. althans die welke genuttigd werden op de twee grote gemeenschappelijke maaltijden. welke respectievelijk ’s middags om twaalf en ’s avoinds om zeven uur aanvingen, waren voor alle kostgangers dezelfde. Maar toch werden zeer uiteenlopende prijzen betaald. Hierop hadden verscheidene factoren een meer of minder overwegende invloed, en wel in de eerste plaats de grootte, ligging en meubilering der kamer welke men betrok, de hoeveelheid voedsel welke men gebruikte, de financiele reputatie van het land waar men vandaan kwam (Amerikanen bijvoorbeeld betaalden in de regel meer dan Polen of Armeniers) eindelijk de gezondheid en de ouderdom der kostgangers in verband met de meer of mindere last door ieder van hen veroorzaakt. Men werd dan ook nooit anders dan op proef aangenomen, hetzij voor een week, hetzij voor een maand, al naar gelang van de indruk die men hij het eerste onderhoud op madame Brulot maakte, waarbij ook rekening gehouden werd met het gewicht en de kubiekinhoud van het meegebrachte reisgoed. Dit laatste was echter hij de beoordeling gaandeweg minder overwegend geworden, sedert madame Brulot allertreurigste ondervindingen opgedaan had met een paar reusachtige koffers. Madame Brulot beoordeelde haar nieuwelingen nog dikwijls zeer verkeerd, al had zij tijd genoeg gehad om zich in de loop der jaren te volmaken in een studie, welke toch rechtstreeks tot haar vak behoorde. Zo kon zij zich niet geheel losmaken an het vooroordeel, dat dikke mensen altijd veel en magere gewoonlijk weinig spijs en drank gebruiken, zonder te bedenken dat zwaarlijvigen dikwijls matigheid moeten betrachten, terwijl magere kerels vaak met een lintworm rondlopen, wat natuurlijk een ramp is voor een kosthuis.”

 


Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Cover DVD

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

Uit: De vijand van mijn vader (Vertaald door Mia Buursma)

“Dat was waar, maar ook niet waar. Ze was geboren aan zee, in een buurtschapje van vissers, zo dicht bij Almería dat het haast een buitenwijk van de stad leek. Daar was het nooit koud. Dat wist ik omdat haar jongste zus begin maart was getrouwd en ons had uitgenodigd voor de trouwerij. Aanvankelijk had het bericht weinig indruk op mij gemaakt, want we hadden wel vaker dergelijke uitnodigingen gekregen en daar was nooit iets mee gebeurd, maar die keer was anders dan anders. Ten eerste omdat mijn moeder had besloten ernaartoe te gaan, om weer terug te gaan naar haar dorp waar ze meer dan tien jaar niet was geweest. En ook omdat ze had besloten ons mee te nemen. In 1947 was die reis een enorme gebeurtenis voor elke familie in de Sierra Sur.
‘En waarom gaat papa niet mee?’ durfde ik te vragen toen we al in de streekbus zaten die ons van Fuensanta naar Martos zou brengen, terwijl ik door het raampje naar hem keek en zag hoe hij ons op de stoep stond uit te zwaaien.
‘Daarom niet.’
‘Maar waarom niet?’
‘Omdat hij niet kan.’
‘Moet hij werken?’
‘Ja, natuurlijk.’
Die ochtend was mijn dorp ontwaakt onder een dun laagje sneeuw. In Martos was de sneeuw niet blijven liggen, maar het was er wel heel koud. Dat weet ik nog, omdat de bus ons met ruim twintig minuten vertraging afzette bij het station en we naar de trein moesten rennen, maar ondanks het geren, het gezweet en het gedoe met de koffers met de cadeaus voor de bruid en haar familie kregen we het maar niet warm.
Moeder dreef ons voort als een stel schapen, terwijl ze met een getypt vel papier in haar hand door de gangpaden liep, op zoek naar de twee leden van de Guardia Civil die meereisden in de trein. Ik zat voor het eerst zonder mijn vader in een trein, en hoewel ik probeerde net te doen of alles heel gewoon was omdat ik, doordat hij niet meeging, de enige man van de familie was, was ik voor alles bang. Als hij erbij was, was het anders. Als hij vooropging in zijn uniform, met zijn driekante steek en zijn dienstwapen, gingen de reizigers voor ons opzij, en in plaats van ons naar onze kaartjes te vragen, haastten de conducteurs zich om zo nodig iemand op te laten staan zodat we allemaal bij elkaar konden zitten, maar deze keer ging mijn vader niet mee, en ik vertrouwde niet helemaal op de twee getypte vellen papier die hij ons in een envelop had meegegeven toen hij bij het portier van de streekbus afscheid van ons nam.”

 


Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

De Australische schrijver Peter Carey werd geboren op 7 mei 1943 in Bacchus Marsh (Victoria). Zie ook alle tags voor Peter Carey dit blog.

Uit: Amnesia

“It was a spring evening in Washington DC; a chilly autumn morning in Melbourne; it was exactly 22:00 Greenwich Mean Time when a worm entered the computerised control systems of countless Australian prisons and released the locks in many other places of incarceration, some of which the hacker could not have known existed. Because Australian prison security was, in the year 2010, mostly designed and sold by American corporations the worm immediately infected 117 US federal correctional facil­ities, 1700 prisons, and over 3000 county jails. Wherever it went, it travelled underground, in darkness, like a bushfire burning in the roots of trees. Reaching its destinations it announced itself: THE CORPORATION IS UNDER OUR CONTROL. THE ANGEL DECLARES YOU FREE.
This message and others more elaborate were read, in English, by warders in Texas, contractors in Afghanistan, Kurdistan, in immigrant detention camps in Australia, in Woomera, black sites in the Kimberley, secret centres of rendition at the American “signals facility” near Alice Springs. Sometimes prisoners escaped. Some­times they were shot and killed. Bewildered Afghans and Filipinos, an Indonesian teenager wounded by gunfire, a British Muslim dying of dehydration, all these previously unknown individuals were seen on public television, wandering on outback roads.
The security monitors in Sydney’s Villawood facility read: THE ANGEL OF THE LORD BY NIGHT OPENED THE PRISON DOORS, AND BROUGHT THEM FORTH. My former colleagues asked, what does this language tell us about the perpetrator?
I didn’t give a toss. I was grateful for a story big enough to push me off the front pages where I had already suffered PANTS ON FIRE. I was spending my days in the Supreme Court of New South Wales paying Nigel Willis QC $500 an hour so I could be sued for defamation. Nigel’s “billable hours” continued to accrue well past the stage when it became clear that he was a fuckwit and I didn’t have a chance in hell, but cheer up mate: he was betting 3:2 on a successful appeal. That my barrister also owned a racehorse was not the point.”

 

Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook alle tags voor Robert Browning op dit blog.

 

Childe Roland To The Dark Tower Came

VIII
So, quiet as despair, I turn’d from him,
That hateful cripple, out of his highway
Into the path the pointed. All the day
Had been a dreary one at best, and dim
Was settling to its close, yet shot one grim
Red leer to see the plain catch its estray.

IX
For mark! no sooner was I fairly found
Pledged to the plain, after a pace or two,
Than, pausing to throw backward a last view
O’er the safe road, ’t was gone; gray plain all round:
Nothing but plain to the horizon’s bound.
I might go on; nought else remain’d to do.

X
So, on I went. I think I never saw
Such starv’d ignoble nature; nothing throve:
For flowers—as well expect a cedar grove!
But cockle, spurge, according to their law
Might propagate their kind, with none to awe,
You ’d think; a burr had been a treasure trove.

XI
No! penury, inertness and grimace,
In the strange sort, were the land’s portion. “See
Or shut your eyes,” said Nature peevishly,
“It nothing skills: I cannot help my case:
’T is the Last Judgment’s fire must cure this place,
Calcine its clods and set my prisoners free.”

 

 
Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)
Portret door Pen Browning, 1882

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Tsjip

“Trouwens, ginder ver is geen plaats voor kerels met een schorre stem, die weten hoe ’t in ’t leven gaat. Ook dáár voelt zoo een zich tenslotte verlaten. Ook dáár is hij eindelijk nog slechts een vieze vlek in een onbezoedeld landschap, een hoopje vuil in de feestzaal. En zal ik niet geruster bij den haard stinken dan in dat paradijs?
Ik heb dus mijn taak als razend aangepakt, mijn ridderorde weer opgestoken en mijn zaken gedreven als een die nooit dat land heeft bereisd. Ik schreef mijn rekeningen met vaste hand, groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zooals het hoort. Tot ik op een heilloozen dag dat mormel van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan ons rotten een eind heeft gemaakt.
Toen heb ik mezelf betrapt bij ’t sluipen naar den zolder waar ik mijn stok heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg.
Mogen vrouw en kinderen mij vergeven dat ik hen een laatste maal verloochen voor die vermaledijde heerlijkheid waar een gouden vogel jubelt, véél hooger dan de leeuwerik.
Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.
Mijn gesprekken met hem loopen steeds over ’t zelfde: het studeeren aan de Handelsschool en de Europeesche politiek, vooral in en rond Polen. Ik zou goed doen daar wat meer over te lezen want ik val nog al eens stil en kan dan soms, met den besten wil, niet opnieuw demarreeren. Maar tusschen ons in, als een dreigend vraagteeken, staat die dochter. Over haar wordt niet gerept, maar alleen aan haar denken wij beiden. En als ik hem zijn meening vraag over den Poolschen corridor dwars door Duitschland, dan verwacht ik dat hij eindelijk zeggen zal ‘ja, ik bemin Adele en verlang met haar te trouwen.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 
Cover

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Lijmen / Het been

“Ook de notaris scheen in te zien dat het nu uit was en nam zijn hamer in de hand. Driehonderd vijftig éénmaal, driehonderd vijftig andermaal.
Boorman was recht gestaan en had een arm opgestoken als een eerste Mussolini.
– Acht duizend vijfhonderd frank, sprak zijn zware basstem.
Het vrouwtje staarde hem aan met oogen die uitpuilden van verstomming, verslikte zich, hoestte geweldig, probeerde tevergeefs een opwellend gegichel te smooren en bevrijdde zich eindelijk in een onweerstaanbaren schaterlach die de heele zaal meesleepte, en de ruiten daveren deed.
Het publiek was opgesprongen.
– Huu, huu! jouwde een stem.
– Bui-ten, bui-ten, bui-ten, scandeerden de papiermenschen, zichzelf begeleidend met rhythmisch getrappel.
De notaris hamerde geweldig en toen even een windstilte intrad kon hij zich verstaanbaar maken.
– Mijnheer, riep hij, ik verzoek u dringend de orde niet te storen. Hetis hier geen kermistent.
De agent van politie had zich losgemaakt van den wand en slenterde in onze richting.
– Acht duizend vijfhonderd andermaal, brulde Boorman, of hoor jij niet goed? Toewijzen zeg ik!
– Eén millioen achthonderd vijftig duizend frank, schreeuwde opeens een mannetje met een bolhoed dat op een stoel was gesprongen.
Dat bod werd onthaald op een ontzaglijk hoera.
Wat Boorman toen riep was niet meer te verstaan, maar ik zag dat de radelooze notaris met zijn hamer een teeken gaf en de agent pakte Boorman bij den arm.
– Vooruit, beval hij verbeten.
Boorman was niet groot, maar sterk, want het borstbeeld van Leopold ii, een massief marmeren blok  dat voor mij geen vin wilde verroeren, had hij eens opgepakt en alleen van ’t Museum van Inlandsche en Uitheemsche voortbrengselen tot in de gang gedragen, bij gelegenheid van een schoonmaak.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

 

Dolce far niente (Bij de Giro D’Italia in Nederland)

 

 
De Giro D’italia in Nijmegen

 

Uit: De Giro is honderdduizend keer mooier (Column)

“Vanwege de roze leiderstrui, want mooi roze is niet lelijk.
Vanwege Coppi.
Vanwege Bartali.
Vanwege de spaghetti, die de komende drie weken níet als één natte klomp in een pan wordt opgediend.
Vanwege de achtenveertig haarspeldbochten van de Stelvio.
Vanwege de Zoncolan, een berg zo steil dat je hoogtevrees krijgt als je achterom kijkt.
Vanwege de Gazzetta dello Sport, de enige krant die je dochter van twee ook mooi vindt (‘Oeeeeehhhh, roze!’).
Omdat er geen Bocht Zeven is, waar stomdronken carnavalssupporters in wortelpakken bier over renners smijten.
Omdat er geen zeshonderd ploegen zijn die van elke etappe een massasprint willen maken.
Omdat voor de televisie hangen op een regenachtige dinsdagmiddag in mei veel leuker is dan tv kijken bij vijfentwintig graden in juli.
Omdat er voor deze wedstrijd geen bedrijfstoto is die wordt gewonnen door de koffiejuffrouw die nooit naar wielrennen kijkt.
Vanwege de rondemissen.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“De „Villa des Roses”, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde, stond in de rue d’Armaillé, een straat van weinig aanzien in het overigens breed aangelegde „Quartier des Ternes”.
En zooals de straat was, zoo was ook het huis, dat slechts één enkele verdieping had, terwijl de buurt heinde en verre volgebouwd was met huizen van vijf en zes verdiepingen, welke aan weerszijden torenhoog boven de „Villa” uitstaken. Hierdoor deed het pension wel eenigszins aan een gewezen landhuis denken, belegerd en ingesloten door den stuwenden vloed der groote stad, doch voor de nadere omschrijving welke opgesloten lag in de toevoeging „des Roses” had nooit iemand een gangbare verklaring weten op te duiken. Wel was er een tuin aan het huis, wat in Parijs toch reeds een zeldzaamheid is, doch sedert mijnheer en mevrouw Brulot de woning betrokken hadden — en zij woonden er nual meer dan zestien jaar — was er geen zorgzame hand meer naar uitgestoken, zoodat alle rozen en andere bloemen reeds lang tot het verleden behoorden. Ook kwam er maar weinig zon, omdat de naburige huizen met hunne reusachtige schaduwen het gansche terrein der Villa bestreken. Alleen het gras had het onder die omstandigheden weten uit te houden, het gras dat weliger tiert naar gelang men er minder naar omkijkt en dat een vriend is van vergeten steenen en bouwvallen in wording.
In verband met den toestand zooals die nu eenmaal was, had madame Brulot spoedig besloten kippen te houden, waarvan er een dertigtal in het „park” der Villa rondscharrelden. En alsof Parijs niet bestond en de zon in hun rijk niet onderging, legden die beestjes daar waarachtig eieren, welke door mevrouw in de stad verkocht werden à 20 centimes per stuk. Voor het garnizoen der Villa kocht zij er dan Italiaansche voor de helft van dien prijs, legde die ’s morgens hier en daar in den tuin te vinden, waarna zij overdag in triomf naar de keuken werden gebracht. Werd er dan ook al eens geklaagd over vleeschschotels of koffie, omtrent de eieren waren alle dames en heeren het eens: de weerga ervan was kort en goed in de heele stad niet te vinden.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Kaas

“Eindelijk schrijf ik je weer omdat er groote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.
Zij was oud, zeer oud. Op een paar jaar na weet ik niet hoe oud zij precies was. Ziek was zij eigenlijk niet, maar grondig versleten.
Mijn oudste zuster, waar ze bij inwoonde, was goed voor haar. Zij weekte haar brood, zorgde voor stoelgang en gaf haar aardappelen te schillen om ze bezig te houden. Zij schilde, schilde, als voor een leger. Wij brachten allemaal onze aardappelen bij mijn zuster en dan kreeg zij die van madame van boven en van een paar buren óók nog, want toen ze eens geprobeerd hadden haar een emmer reeds geschilde aardappelen nog eens te doen overschillen, wegens gebrek aan voorraad, toen had zij ’t gemerkt en warempel gezegd ‘die zijn al geschild’.
Toen zij niet meer schillen kon, omdat handen en oogen niet goed meer samenwerkten, toen gaf mijn zuster haar wol en kapok te pluizen dat door het beslapen tot harde nopjes verworden was. Het maakte veel stof, en moeder zelf was een en al pluis, van kop tot teen.
Zoo ging het maar steeds door, bij nacht zoowel als bij dag: dommelen, pluizen, dommelen, pluizen. En daar af en toe een glimlach doorheen, God weet tot wie.
Van mijn vader, die pas een jaar of vijf dood was, wist zij niets meer af. Die had nooit bestaan, al hadden zij negen kinderen gehad.
Wanneer ik haar kwam bezoeken sprak ik wel eens over hem om te probeeren zoodoende hare levensgeesten weer aan te wakkeren.
Ik vroeg haar dan of zij waarachtig Krist niet meer kende, want zoo had hij geheeten.
Zij deed zich vreeselijk geweld aan om mij te volgen. Zij scheen te begrijpen dat zij iets begrijpen moest, kwam voorover in haren zetel en staarde mij aan met een gespannen gezicht en zwellende slaapaders: een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Laarmans (Willem Elsschots alter ego) op de stripmuur in de Antwerpse beeldverhaalroute.

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”