A New Year’s Song (Edgar Guest), Anne Duden

 

Alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!

 

Mensen in een winterlandschap bij een kerk door Nils Hans Christiansen, tussen 1874 en 1903

 

A New Year’s Song

Love and laughter lead you
Down the pathways of the year,
And may each morning feed you
From the golden spoon of cheer;
May every eye be shining,
And every cheek aglow,
And may the silver lining
Of the clouds forever show.

May peace and plenty find you,
May pain and grief depart ;
And may you leave behind you
The little cares that smart;
May no day be distressful,
No night be filled with woe,
And may you be successful
Wherever you may go.

May June bring you her roses,
May summer poppies bloom,
And may each day that closes
Be fragrant with perfume.
May you have no regretting
When evening is begun,
No vain and idle fretting
O’er what you might have done.

May envy quit your dwelling
And hatred leave your heart ;
May you rejoice in telling
Your brother’s better part.
May you be glad you’re living
However dark your way,
And find your joy in giving
Your service to the day.

 

Edgar Guest (20 augustus 1881 – 5 augustus 1959)
De St. George kerk in Birmingham, Engeland, de geboorteplaats van Edgar Guest

 

De Duitse dichteres en schrijfster Anne Duden werd geboren op 1 januari 1942 in Oldenburg. Zie ook alle tags voor Anne Duden op dit blog.

 

Winterreis

1 Vertrek

Vanuit de lucht
aan de stuw-, aan de vluchtrand
afsluitend en schimmig gezind
onder het ijskoude knipvlies
van de overkoepelende wintermiddag
half-zalig uitgeschakeld
door wat voorbijging en voorbij was
plotseling tot in het hart geraakt.

Uittocht en terugkeer
slechts
van de brul- en klaagagente
in de geventileerde vleugelcabine.
Te denigrerend en onschadelijk gemaakt
om dood te vallen
na het afbakken van alle gevoelens
tot pijnvoorraad
in een dunwandige noodgemeenschap.
Omcirkeld en afgeschermd
van witte verlichting
en warme handreiking
om te eten en te drinken
askleurig zeker
in de trillende buitenbocht genesteld
wordt de bundel van sensaties
nu zoemend en zeer intelligent –
een kleine tong tussen de eonen-talen.

The day breaks not
and it is not my heart.
Jaar en dag braken boven het water.
In het oog van de verte
onder de soevereiniteit van de voortbeweging
en in de beeldstille
branding van verdwijnende kusten.

Denkend aan vuursponzen
koortsachtig gestolen
van het onverdraaglijk soortgelijke.
Drooggewoede tonder tot aan de longstam.
En bij een ijzige vonkensprong
van Xantener-kristal
het gloeiende bloed.
Rinkelend vertrouwen
vanuit de kapkroonlijst:
uitglijd-, trekgebied
tussen hemel en toekomst.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Anne Duden (Oldenburg, 1 januari 1942)

 

Zie ook alle tags voor nieuwjaar op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 1e januari ook mijn vier blogberichten van 1 januari 2019.

Sven Regener, Ashfaq Hussain, Kristijonas Donelaitis, Johannes Kinker, Sándor Petőfi, Anne Duden

De Duitse schrijver en musicus Sven Regener werd geboren op 1 januari 1961 in Bremen. Zie ook alle tags voor Sven Regener op dit blog.

Uit: Herr Lehmann

„Wer weiß, was das für einer ist, dachte er, vielleicht ist der auf irgendwas abgerichtet, ein Killerhund, ein Hodenbeißer, einer, dachte er, der die Schlagader im Arm trifft, und dann verblutet man hier mitten auf dem Lausitzer Platz, es ist ja niemand da, der Platz ist menschenleer, dachte er, wer soll sich so früh am Sonntagmorgen schon hier herumtreiben, die Kneipen sind ja alle schon geschlossen, es ist ja immer das Einfall, das am allerspätesten zumacht, vom Abfall einmal abgesehen, aber das zählt nicht, dachte er, um diese Zeit treiben sich ja bloß noch Verrückte herum, geisteskranke Berliner mit abgerichteten Killerhunden, Perverse, die sich im Gebüsch einen runterholen, während sie sich ansehen, dachte Herr Lehmann, wie ihre beißwütigen Hunde ihr tödliches Spiel mit mir treiben. »Wem gehört dieser Hund hier?«, rief er über den leeren Platz, »WEM GEHÖRT DIESER VERDAMMTE SCHEISSHUND?«, aber niemand meldete sich. Nur der Hund knurrte noch lauter und verdrehte seinen Kopf so, dass die Augen rot glühend schimmerten. Es ist bloß die Netzhaut, beruhigte sich Herr Lehmann, es ist bloß die blöde Netzhaut, er hat den Kopf verdreht, und jetzt fällt das Licht so in seine Augen, dass es von der Netzhaut in meine Richtung reflektiert wird, dachte er, es ist die Netzhaut, die ist rot, Karotin, Vitamin A und so Zeug, das ist ja bekannt, dass das gut für die Augen ist, dachte er, er hatte daran eine dunkle Erinnerung aus seiner Schulzeit, er war immer gut in Biologie gewesen, aber das war nun auch schon lange her, Biologie, dachte Herr Lehmann, Biologie hilft jetzt auch nicht mehr weiter, ich muss hier weg, und es erfüllte ihn ein nie zuvor gekanntes Verlangen nach seinem Zuhause, einer Eineinhalbzimmerwohnung in der Eisenbahnstraße, wo seine Bücher und sein leeres Bett auf ihn warteten, keine hundert Meter entfernt von der Stelle, an der jetzt ein völlig fremder Hund sein Leben bedrohte. Wenn er mich nicht vorbeilässt, dachte Herr Lehmann, den sie früher alle ganz normal Frank genannt hatten, bis eben dieser kindische Witz, ihn mit Herr Lehmann anzureden, um sich gegriffen hatte, dann muss ich eben zurückgehen. Und er sah im Geiste schon die Stationen des Umwegs, den er nehmen musste, um die tollwütige Bestie des Lausitzer Platzes weiträumig zu umgehen, Waldemarstraße, Pücklerstraße, Wrangelstraße und dann von der anderen Seite kommend in die Eisenbahnstraße hinein, das ist ein Kinderspiel, dachte er, manchmal ist ein Rückzug besser als ein Angriff, dachte Herr Lehmann, ein taktisch kluger Rückzug kann strategisch zum Sieg führen.“

 


Sven Regener (Bremen, 1 januari 1961)
Scene uit de gelijknamige film uit 2003

 

De Canadess-Pakistaanse (Urdu) Ashfaq Hussain werd geboren op 1 januari 1951 in Karachi, Pakistan. Zie ook alle tags voor Ashfaq Hussain op dit blog.

 

Muhabbat Aur Zaroorat

From the core of my heart
From its very depths
I concede
‘I love you’
But what I’m saying
It’s quite possible
Carries the truth which mightn’t have undergone
The real test of fire
The word love that my lips utter
It’s quite possible
Was born out of necessity

 


Ashfaq Hussain (Karachi, 1 januari 1951)

 

De Pruisische-Litouwse dichter Kristijonas Donelaitis werd geboren op 1 januari 1714 in Lasdinehlen bij Gumbinnen in het oostelijk deel van Oost-Pruisen. Zie ook alle tags voor Kristijonas Donelaitis op dit blog.

 

Winter Cares (Fragment)

As I mused all alone, a pack of wolves drew near;
Their howls broke savagely into the midnight’s hush.
Fie ye, rapacious beasts, do you miss your fresh meat?
Doubtless your empty bellies ache and growl at you.
Come, come ye lusty winds and lash out at these beasts!
Strike them with your sharp darts that paralyze and slay!
It is an awful thing how these bloodthirsty brutes,
Like gory butchers, kill scores of our sheep and kine.
When they attack a herd at a green forest’s edge,
They care not if a sow is corpulent or lean;
They never hesitate to take a young pig’s life,
And have no fear to tear a husky shoat apart.
Those slaughterers, e’en when filled up with luscious pork,
Are not content, but crave savory veal and beef;
They slay the bearing cows as well as barren ones.
And still they seek for more. With bloody fangs agape,
They kill a gallant bull and a tenacious ox.
In fact they slay a horde of oxen ev’ry year.
They slaughter oxen white, they slaughter oxen black,
They slaughter oxen red, and of every hue;
Fearless, unhesitant, they leap upon a herd,
And slaughter cows and calves to suit their appetites.
They even have no fear of herdsmen and their crews,
Who come at them with shouts and cries. These deadly beasts
Snatch ewes at the wood’s edge and there they lie and eat.
O mighty winter, pray, come forth and punish them!
Else all our kine and sheep and swine will be no more.
Then these rapacious beasts will maim and kill us, too,
And slaughter our sweet wives and our beloved babes.

 

 
Kristijonas Donelaitis (1 januari 1714 – 18 februari 1780)
Portret door Petras Stauskas, 1960

 

De Nederlandse dichter, filosoof en advocaat Johannes Kinker werd geboren in Nieuwer-Amstel op 1 januari 1764. Zie ook alle tags voor Johannes Kinker op dit blog.

 

De Toekomst (Fragment)

Intusschen spoedt het naast-aanstaande op aadlaars vlerken;
’t Spoedt aan gelijk een straal van ’t flikkrend zonnehof.
Poogt wat den tijdsgeest durft braveren te versterken!
Vergeefs! – zijn algeweld werpt uw gevaarte in ’t stof!

Tergt door uw kreestengang zijn’ invloed, dan niet langer,
Baant u geen voetpad op een’ ondergraven weg!
Uw kunstnarij, uw web, uw listig overleg,
Gaat van een misgeboorte, een’ klomp, ontijdig zwanger.
’t Zinkt alles in het graf, dat reeds zijn kaken spart. –
Ziet opwaards! – Maar gij kunt dien vuurgloed niet verdragen.
Welaan, gluurt dan op de asch van uw verstorven magen,
Zingt hun een’ lijkzang, ter verligting van uw hart!
Maar gij, die in den nacht der eeuwen, lang verloopen,

Naar Plato’s zoekt, in ’t licht, helaas, te schaars verspreid.
Gij die dien straal herkent door ’t duister uitgebreid,
Der wijzen grafzerk eert, door tijd noch kracht te sloopen –
Gij die dien lichtstraal in de toekomst voorwaards rukt,
Zijn’ invloed, die verdubblend aanspoedt, kunt berekenen,
U voegt het, stout en trots, dit landschap af te teekenen;
Gij blikt omhoog, ook als heel ’t menschdom nederbukt. –
Dit land der toekomst daagt, schoon flaauw omwolkt, gedragen
Op ’t donker zwerk des tijds, waarop het sluimrend vaart –
Dat hare komst voorspelt, met doffe donderslagen,
En bliksems schiet in ’t oog, dat op haar grootheid staart.

 

 
Johannes Kinker (1 januari 1764 – 16 september 1845)
Portret door J.C. van Rossum, 1845

 

De Hongaarse dichter Sándor Petőfi werd geboren in Kiskőrös op 1 januari 1823. Zie ook alle tags voor Sándor Petőfi op dit blog.

 

Through the village

Through the village, all the way,
A gipsy band for me doth play,
A flask of wine I wave in glee,
I dance in maddest revelry.

O gipsy, play thy saddest airs,
That I may weep away my cares;
But when yon window we do reach,
Play joyous tunes I thee beseech.

The maid who lives there is my star,
The star, that shot from me afar;
She left me, strives from me to hide,
And blooms at other lovers’ side.

This is her window. Gipsy, play
A tune which is beyond all gay!
Let not the false maid even see,
That I can feel her falsity.

 

Drunk For The Country’s Sake

God bless you boys! come take a drink,
Let us the merry glass fill high!
Pray let me not my country see
Forsaken and in misery;
Far rather drunk in dreams I’d lie.

When drunk, I dream that once again
At home the voice of cheer I hear.
It seems to me, that, with each round
Of joyous drink, I heal a wound
Thou sufferest from, my country dear.

If it could be while I lie drunk
My country truly happy were –
You never should, good friends, I say,
Even if I should live for aye,
Behold me sober more, I swear!

 

 
Sándor Petőfi (1 januari 1823 – 31 juli 1849)
Portret door Ágost Egerváry Potemkin, z.j.

 

De Duitse dichteres en schrijfster Anne Duden werd geboren op 1 januari 1942 in Oldenburg. Zie ook alle tags voor Anne Duden op dit blog.

 

Van Gogh geht zur Arbeit

Van Gogh geht zur Arbeit
auf steiler abschüssiger Bahn.
Der Boden brennt ihm unter den Füßen
in kühler Dunkelheit.
Eine immer schneller sich bewegende Lavamasse
sein Wohnort.
Feuerball, flüssige Sonne.
Nicht anhalten, weiter.
Von einem Fuß auf den andern.
Nicht stehen- sitzen- liegenbleiben.
Alles versengt.
Ein Skifahrer bei der Abfahrt auf rotglühender Piste.
Zur Arbeit.
Und immer entlang dieser schwarzen Luft
in die er eingehen wird – als Rauch –
nach getaner Arbeit. Oder eher.
Weiter. Zur Arbeit.
Nichts anderes geht mehr.
Schon das leichteste Feldbett
würde in der kreisenden Hitze versinken
und sich spurlos verflüssigen.
Wirklich. Seine Glieder dürfen nie wieder weich
werden.
Nie mehr darf er sich hinlegen.
Nie eine einzige Ruhe finden.
Es ist kein Licht.
Neben dem Glutstrom nichts als uferlose Kaltluft.
Wer wirft denn den verkrüppelten Schatten
hinter und unter ihn.
Oder kommt er schon ins Rutschen.
Ist dies schon die Sengspur des sich ankündenden Sturzes.
Geh schneller, van Gogh, zur Arbeit.
Lauf. Es ist vielleicht gerade noch Zeit
zwischen Vereisen und Verglühen.
Kein Zweifel, er wird sich ums Leben laufen
bei diesen Arbeitsbedingungen.
Noch ein paar Bilder
kopfüber mit dem Flammenwerfer gemalt
immer noch einmal gegen die letzte Mauer,
die Leinwand.
Sein Gepäck will nicht leichter werden.
Er müßte sich selber durchbrennen
wie ein Blutvergießer sich hinfeuern mit Haut und
Haar.
Dann – es ist schon passiert –
geht ein dunkles, in alle Richtungen sich
dehnendes Blau
das sommerliche Bewölkung nur teilweise abdeckt
mit gelbgrünen Feldern und Wiesen
ihm auf bis zum Horizont.
Aus diesem Bild kommt keiner mehr lebend heraus.
Bis in die Mitte muß er gehen
sich einwühlen, an der Faltachse aufschlagen
oder sich zerquetschen in der plötzlichen Enge.
Die Erde reicht zu hoch, der Himmel zu tief.
Er sieht die Wolkenschweife noch hektisch das
Bild fliehen
das stärkste Blau immer hohler werden.
Er müßte hindurch.
Ganz vorn noch und winzig schon im Rücken
die Ansammlung roter Blumenköpfe.
Wie ein Fangeisen schlägt es über ihm zusammen.
Er ist zu weit gegangen.
Van Gogh ist tot.
Bei der Arbeit gestorben.
Sein Rauch steigt auf in die Kaltluft.
Sein Krüppelschatten kreist weiter auf unendlicher
Umlaufbahn.

 


Anne Duden (Oldenburg, 1 januari 1942)

Ashfaq Hussain, Kristijonas Donelaitis, Johannes Kinker, Sándor Petőfi, Anne Duden

De Canadess-Pakistaanse (Urdu) Ashfaq Hussain werd geboren op 1 januari 1951 in Karachi, Pakistan. Zie ook alle tags voor Ashfaq Hussain op dit blog.

A Love Poem For My Son

With your eyes, I
will see those days
which have yet to come.
With your feet, I
will run very fast
on dream pathways
which are still obscure
With your hands , I
will touch those mountains
whose very thought
makes me breathless

Those mountains and those roads
on which you walk,
a new era
that is yours.
I will not even see
this new era
but my eyes will kiss
its every moment,
with these bright eyes
that are your eyes.
In your eyes
like light I shine
like love I abide
like a dream I am alive
In your beautiful eyes
all my dreams
hide in a special corner;
and if perchance these dreams
bloom with fragrance of flowers
in their sweet scent
you should keep
all the letters of my name
with care.

 
Ashfaq Hussain (Karachi, 1 januari 1951)

 

De Pruisische-Litouwse dichter Kristijonas Donelaitis werd geboren op 1 januari 1714 in Lasdinehlen bij Gumbinnen in het oostelijk deel van Oost-Pruisen. Zie ook alle tags voor Kristijonas Donelaitis op dit blog.

Winter Cares (Fragment)

Ye animals and birds, it falls on you and us;
The all-pervading cold torments us all alike.
The winter blasts chased you into your dreary dens,
And drove us from the fields into our cheerless homes
To seek welcome warmth at the blazing stove of clay.
You sleep and snore in your wide open winter homes,
Without protection from the rigors of the frosts.
We, when the northern winds assail us angrily,
At once cunningly crawl beneath the windtight roof.
There, in seclusion, we hide from the winter’s wrath,
And daily warm ourselves with savory hot soup.
But you, unlucky things, unceasing wanderers,
Be it most hot or cold, bright sunshine or grim rain,
Selfsame attire you wear through the entire long year.
We, when the sun begins to burn our weary backs,
Put on light linen garb, or other lightweight clothes;
And when the raging winds whiplash our loins too much,
We wear our woolen frocks or e’en our sheepskin coats,
Or, to be well warmed up, we climb into our beds.

 
Kristijonas Donelaitis (1 januari 1714 – 18 februari 1780)
Borstbeeld in Klaipėda

 

De Nederlandse dichter, filosoof en advocaat Johannes Kinker werd geboren in Nieuwer-Amstel op 1 januari 1764. Zie ook alle tags voor Johannes Kinker op dit blog.

De Toekomst (Fragment)

Ziet gij dat Landschap niet, kortziende stervelingen!
Dat weemlend voor uw zweeft in ’t wijkende verschiet?
Ziet gij dat tafereel van uit den voorgrond niet;
Is ’t magtloos, zich aan uw verbeelding op te dringen?
Of houden neevlen van den tijd, waar in gij leeft,
Gestadig nog verdikt door dagelijksche zorgen,
Dit treffend schilderij voor uwen geest verborgen;
En blijft ge aan d’ afgrond van ’t verleedne vastgekleefd?
Uwe oogen, achterwaards gekeerd, zien naar beneden
In ’t donker schimmenrijk, dat eenmaal heeft bestaan.
Ontwerpen daar, versuft, een schrale schets van ’t heden,
Maar wagen ’t niet het oog naar de uitkomst op te slaan.
Lafhartigen! – houdt u ’t belang zoo zeer gekluisterd?
Ziet ge in ’t vooroordeel, mits het heersche, een bron van heil?
Voor zijn belofte hebt ge, omkoopbren! alles veil:
Gij mint den nacht; zoo slechts uw licht niet werd verduisterd.
Gij mint den nacht, op dat alleen uw schemering
Te meerder afsteek’, bij het zwart dier kleine zielen,
Die voor de magtspreuk, die gij nabaauwt, nederknielen;
Maar beeft te rug voor al wat daalt uit hooger’ kring.

 
Johannes Kinker (1 januari 1764 – 16 september 1845)
Portret door H. Langerveld / F.C. Bierweiler

 

De Hongaarse dichter Sándor Petőfi werd geboren in Kiskőrös op 1 januari 1823. Zie ook alle tags voor Sándor Petőfi op dit blog.

The Shepherd Rides On A Donkey

The shepherd rides in donkey-back
The shepherd rides in donkey-back,
His feet are dangling wide,
The lad is big, but bigger still
His bitterness inside.

He played his flute, he grazed his flock
Upon a grassy hill
When he was told his sweetheart girl
Was desperately ill.

He rides his donkey in a flash
And races to her bed,
But by the time he reached the house
His precious one was dead.

The lad was bitter, hoped to die,
But what he did instead:
He took a stick and struck a blow
Upon the donkey’s head.

 
Sándor Petőfi (1 januari 1823 – 31 juli 1849)
Borstbeeld in Makó

 

De Duitse dichteres en schrijfster Anne Duden werd geboren op 1 januari 1942 in Oldenburg. Zie ook alle tags voor Anne Duden op dit blog

Kammerherz

Herzaufgänge
als stünde die Welt
nur einmal im Laub
pro Leben.
Dunstvergötterte
Silberschrift
englisch
über alle Anzeichen
hinweggeschmiegt
grasige Weite.
Mitten im Totschlag
betritt Geißblatt das Haus
säugt die Zimmer
flurwärts
Schädel und Nebenhöhlen
ankert in der Schwebe
ausrißbereit.

Mundgewölbe und Ohrmuschel
geborsten
zerschallt
von Pennergebissen.
Hinter Vorhängen
jetzt noch das Kammerherz.
Genickfänger
fest im Griff.

 
Anne Duden (Oldenburg, 1 januari 1942)

Ashfaq Hussain, Kristijonas Donelaitis, Johannes Kinker, Sándor Petőfi, Anne Duden

De Canadess-Pakistaanse (Urdu) Ashfaq Hussain werd geboren op 1 januari 1951 in Karachi, Pakistan. Zie ook mijn blog van 1 januari 2010.

 

ALL THE COLOURS OF LOVE

 

Come

scatter all the colours

of love on this land

Come

look with the eyes of the heart

as this land

in its love filled fingers,

holding an olive branch

moves towards us

 

The kind metaphor of the olive branch

waits for us

so we may on this new land

scatter all the colours of love

                                   

 

Vertaald door Shehla Burney

 

 

Ashfaq Hussain (Karachi, 1 januari 1951)

 

 

Lees verder “Ashfaq Hussain, Kristijonas Donelaitis, Johannes Kinker, Sándor Petőfi, Anne Duden”

E. M. Forster, J.D. Salinger, Sven Regener, Rascha Peper, Douglas Kennedy, Rüdiger Safranski, Carry van Bruggen, Joe Orton, Mariano Azuela, René de Ceccatty, Ashfaq Hussain, Kristijonas Donelaitis, Johannes Kinker, Sándor Petőfi, Anne Duden

De Engelse romanschrijver en essayist Edward Morgan Forster werd geboren op 1 januari 1879. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2008 en ook mijn blog van 1 januari 2009.   

Uit: Howards End

„ONE MAY as well begin with Helen’s letters to her sister.
Howards End,
Tuesday.

Dearest Meg,
It isn’t going to be what we expected. It is old and little, and altogether delightful—red brick. We can scarcely pack in as it is, and the dear knows what will happen when Paul (younger son) arrives tomorrow. From hall you go right or left into dining-room or drawing-room. Hall itself is practically a room. You open another door in it, and there are the stairs going up in a sort of tunnel to the first-floor. Three bed-rooms in a row there, and three attics in a row above. That isn’t all the house really, but it’s all that one notices—nine windows as you look up from the front garden.
Then there’s a very big wych-elm—to the left as you look up—leaning a little over the house, and standing on the boundary between the garden and meadow. I quite love that tree already. Also ordinary elms, oaks—no nastier than ordinary oaks—pear-trees, apple-trees, and a vine. No silver birches, though. However, I must get on to my host and hostess. I only wanted to show that it isn’t the least what we expected. Why did we settle that their house would be all gables and wiggles, and their garden all gamboge-coloured paths? I believe simply because we associate them with expensive hotels—Mrs. Wilcox trailing in beautiful dresses down long corridors, Mr. Wilcox bullying porters, etc. We females are that unjust.
I shall be back Saturday; will let you know train later. They are as angry as I am that you did not come too; really Tibby is too tiresome, he starts a new mortal disease every month. How could he have got hay fever in London? and even if he could, it seems hard that you should give up a visit to hear a schoolboy sneeze. Tell him that Charles Wilcox (the son who is here) has hay fever too, but he’s brave, and gets quite cross when we inquire after it. Men like the Wilcoxes would do Tibby a power of good. But you won’t agree, and I’d better change the subject.
This long letter is because I’m writing before breakfast. Oh, the beautiful vine leaves! The house is covered with a vine. I looked out earlier, and Mrs. Wilcox was already in the garden. She evidently loves it. No wonder she sometimes looks tired. She was watching the large red poppies come out. Then she walked off the lawn to the meadow, whose corner to the right I can just see. Trail, trail, went her long dress over the sopping grass, and she came back with her hands full of the hay that was cut yesterday—I suppose for rabbits or something, as she kept on smelling it.“

 

Forster

Edward Morgan Forster (1 januari 1879 – 7 juni 1970)

 

De Amerikaanse schrijver Jerome David Salinger werd in New York geboren op 1 januari 1919. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2008 en ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

Uit: The Catcher in the Rye

 

‘What?’ I said to old Phoebe. She said something to me, but I didn’t hear her.
‘You can’t even think of one thing.’
‘Yes, I can. Yes, I can.’
‘Well, do it, then.’
‘I like Allie,’ I said. ‘And I like doing what I’m doing right now. Sitting here with you, and talking, and thinking about stuff, and -‘
‘Allie’s dead. You always say that! If somebody’s dead and everything, and in Heaven, then it isn’t really -‘
‘I know he’s dead! Don’t you think I know that? I can still like him though, can’t I? Just because somebody’s dead, you don’t just stop liking them, for God’s sake – especially if they were about a thousand times nicer than the people you know that’re alive and all.’
Old Phoebe didn’t say anything. When she can’t think of anything to say, she doesn’t say a goddam word.
‘Anyway, I like it now,’ I said. ‘I mean right now. Sitting here with you and just chewing the fat and horsing -‘
‘That isn’t anything really!’
‘It is so something really! Certainly it is! Why the hell isn’t it? People never think anything is anything really. I’m getting goddam sick of it.’
‘Stop swearing. All right, name something else. Name something you’d like to be. Like a scientist. Or a lawyer or something.’
‘I couldn’t be a scientist. I’m no good in Science.’
‘Well, a lawyer – like Daddy and all.’
‘Lawyers are all right, I guess – but it doesn’t appeal to me,’ I said. ‘I mean they’re all right if they go around saving innocent guys’ lives all the time, and like that, but you don’t do that kind of stuff if you’re a lawyer. All you do is make a lot of dough and play golf and play bridge and buy cars and drink martinis and look like a hot-shot. And besides. Even if you did go around saving guys’ lives and all, how would you know if you did it because you really wanted to save guys’ lives, or you did it because what you really wanted to do was be a terrific lawyer, with everybody slapping you on the back and congratulating you in court when the goddam trial was over, the reporters and everybody, the way it is in the dirty movies? How would you know you weren’t being a phoney? The trouble is, you wouldn’t.’
I’m not too sure old Phoebe knew what the hell I was talking about. I mean she’s only a little child and all. But she was listening, at least. If somebody at least listens, it’s not too bad.
‘Daddy’s going to kill you. He’s going to kill you,’ she said.“

 

SalingerTime

J.D. Salinger (New York, 1 januari 1919)
Cover Time van 15 september 1963

 

De Duitse schrijver en musicus Sven Regener werd geboren op 1 januari 1961 in Bremen. Zie ook mijn blog van 1 januari 2008  en ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

Uit: Neue Vahr Süd

 

1. HARRY Am letzten Tag, bevor er zur Bundeswehr mußte, war Frank Lehmann in keiner guten Stimmung. Es war der 30. Juni, ein Montag, und er hatte nichts zu tun, es gab nicht einmal irgendwelche Scheinaktivitäten, in die er sich hätte stürzen können, um seine Gedanken von der unausweichlichen Tatsache abzulenken, daß er sich am nächsten Tag in der Niedersachsen-Kaserne in Dörverden/Barme einzufinden hatte, um dort seinen Dienst als Soldat zu beginnen. Das schöne Wetter machte die Sache nicht besser, im Gegenteil, hätte es wenigstens geregnet, dann hätte er vielleicht zu Hause in seinem Zimmer bleiben können, wäre mit einem Buch und einer Tasse Tee auf seinem Bett liegengeblieben und hätte den Tag vergammelt, aber das ging bei schönem Wetter nicht.
Genau das impfen sie einem als kleinem Kind schon ein, dachte er, als er am Vormittag in seinem alten Opel Kadett sinnlos durch Bremen fuhr, daß man bei schönem Wetter auf keinen Fall zu Hause bleiben darf, das kriegt man nie wieder raus, dachte er, als er sich ein bißchen am Osterdeich ans Weserufer setzte und darauf wartete, daß ein Bockschiff vorbeikäme, dem er hinterherschauen konnte, dabei ergibt das für jemanden, der zwanzig Jahre alt ist und gerade ausgelernt hat, überhaupt keinen Sinn, bei schönem Wetter draußen herumzuhängen, dachte er, als er wieder im Auto saß und zurück in die Neue Vahr Süd fuhr, einem großen Neubauviertel im Osten von Bremen, wo er noch immer bei seinen Eltern wohnte, und das ist ja auch Quatsch, mit zwanzig noch bei seinen Eltern zu wohnen, dachte er, eigentlich ist das eine Schande, Manni wäre das nie passiert, dachte Frank und merkte wieder einmal, wie sehr ihm sein großer Bruder fehlte, seit der aus Bremen weg nach Berlin gegangen war. Mit Manni hätte er sich jetzt gerne unterhalten, Manni hätte irgendwas gesagt, das einen aufgemuntert hätte, dachte er, als er durch das Einkaufszentrum Berliner Freiheit schlenderte,
Manni weiß immer irgendeinen Ausweg, oder jedenfalls sagt er immer etwas, das die Sache in einem anderen Licht darstellt, dachte er, oder er hat irgendeine Idee, obwohl er, was diese Bundeswehrsache betrifft, auch nur Quatschideen im Kopf hatte, dachte Frank, aber ich habe noch nicht einmal das, dachte er, bei mir reicht’s noch nicht einmal für Quatschideen, ich weiß noch nicht einmal, wie alles überhaupt so weit kommen konnte.“

Sven_Regener

Sven Regener (Bremen, 1 januari 1961)

 

De Nederlandse schrijfster Rascha Peper (pseudoniem van Jenneke Strijland) werd geboren op 1 januari 1949 in Driebergen. Peper studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Amsterdam. Na haar studie werkte ze enige tijd als lerares. Ze verhuisde in 1983 vanwege het werk van haar partner naar Wenen. Daar begon ze met schrijven. In 1990 debuteerde ze met de verhalenbundel De waterdame. Haar eerste roman, Oesters, verscheen in 1991. De roman Rico’s vleugels werd in 1994 genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. In 1996 won ze de Multatuliprijs voor Russisch blauw. In het najaar van 1999 verhuisde Peper naar New York.

 

Uit: Russisch blauw

 

Wensen? Nee, hoor, nee. Een bloeiende plant vond ze altijd leuk. Maar dat was niets bijzonders. Was er niet iets speciaals dat ze graag wilde hebben, een echt cadeau?
Het bleef even stil aan de andere kant. Dit waren moeilijke vragen voor zijn moeder.
‘Nou,’ zei ze toen, ‘nu je het vraagt: gisteren brak het handdoekenrekje in de keuken opeens af. Waar ik altijd de handdoek en theedoek aan heb hangen, weet je wel? Misschien is een nieuw han…’
‘Mamma!’ riep hij. ‘Als u een nieuw handdoekenrekje wilt hebben, dan breng ik dat met plezier een keer mee. Maar u denkt toch niet dat ik op uw zestigste verjaardag met een handdoekenrekje aan kom zetten.’
‘O, nee, nee…’ zei zijn moeder geschrokken. ‘Dan… dan moet je zelf maar wat bedenken, jongen. Ik vind alles leuk, hoor, gerust wel. Doe maar niet te veel moeite.’

 

raschapeper

Rascha Peper (Driebergen, 1 januari 1949)

 

De Amerikaanse schrijver Douglas Kennedy werd geboren op 1 januari 1955 in New York. Hij studeerde in Dublin en woont in Londen. Hij werkte onder andere als journalist voor The Sunday Times en Esquire en schreef hoorspelen voor de BBC. Zijn eerdere boeken waren thrillers, een ervan werd in vijftien talen vertaald. Met de The Pursuit of Happiness (2001) sloeg hij een nieuwe weg in. Er volgden o.a. A Special Relationship,State of the Union. The Woman in the Fifth en Leaving The World. In 2007 ontving hij de Franse onderscheiding Chevalier de l’Ordre des Arts et des Lettres. Zijn roman The Dead Heart was de basis voor de film Welcome to Woop Woop uit 1997.


Uit: State Of The Union

 

„AFTER HE WAS arrested, my father became famous.
It was 1966 – and Dad (or John Winthrop Latham, as he was known to everyone except his only child) was the first professor at the University of Vermont to speak out against the war in Vietnam. That spring, he headed a campus-wide protest that resulted in a sit-down demonstration outside the Administration Building. My dad led three hundred students as they peacefully blocked the entrance for thirty-six hours, bringing university executive business to a standstill. The police and National Guard were finally called. The protestors refused to move, and Dad was shown on national television being hauled off to jail.
It was big news at the time. Dad had instigated one of the first major exercises in student civil disobedience against the war and the image of this lone, venerable Yankee in a tweed jacket and a button-down Oxford blue shirt, being lifted off the ground by a couple of Vermont state troopers, made it on to newscasts around the country.
‘Your dad’s so cool!’ everybody told me at high school the morning after his arrest. Two years later, when I started my freshman year at the University of Vermont, even mentioning that I was Professor Latham’s daughter provoked the same response.
‘Your dad’s so cool!’ And I’d nod and smile tightly, and say, ‘Yeah, he’s the best.’
Don’t get me wrong, I adore my father. Always have, always will. But when you’re eighteen – as I was in ’69 – and you’re desperately trying to establish just the smallest sort of identity for yourself, and your dad has turned into the Tom Paine of both your home town and your college, you can easily find yourself dwarfed by his lanky, virtuous shadow.
I could have escaped his high moral profile by transferring to another school. Instead, in the middle of my sophomore year, I did the next best thing: I fell in love.
Dan Buchan was nothing like my father. Whereas Dad had the heavyduty WASP credentials – Choate,
Princeton, then Harvard for his doctorate – Dan was from a nowhere town in upstate New York called Glens Falls. His father was a maintenance man in the local school system, his late mother had run a little manicure shop in town and Dan was the first member of his family to go to college at all, let alone medical school.“

 

Douglas_Kennedy

Douglas Kennedy (New York, 1 januari 1955)

 

De Duitse schrijver en filosoof Rüdiger Safranski werd geboren op 1 januari 1945 in Rottweil. Zie ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

Uit: Romantik

 

„Was man um 1800 die ›Romantische Schule‹ genannt hat, was sich um die Gebrüder Schlegel versammelte, was sich in deren kurzlebiger, aber heftiger Zeitschrift »Athenäum« selbstbewußt und bisweilen doktrinär zu Wort meldete, dieser entfesselte Spekulationsgeist des philosophischen Beginns von Fichte und Schelling, was in den frühen Erzählungen von Tieck und Wackenroder bezauberte als Vergangenheitssehnsucht und als neu erwachter Sinn für das Wunderbare, diese Hinneigung zur Nacht und zur poetischen Mystik bei Novalis, dieses Selbstgefühl des Neuanfangs, dieser beschwingte Geist einer jungen Generation, die zugleich gedankenschwer und verspielt auftrat, um den Impuls der Revolution in die Welt des Geistes und der Poesie zu tragen – diese ganze Bewegung hat selbstverständlich eine Vorgeschichte, einen Anfang vor dem Anfang.

Die jungen Leute, denen es nicht an Selbstbewußtsein mangelte, wollten einen neuen Anfang setzen, aber sie setzten doch auch fort, womit eine Generation früher der ›Sturm und Drang‹ begonnen hatte.

Johann Gottfried Herder, der deutsche Rousseau, hatte den Anstoß dazu gegeben. Und deshalb kann man die Geschichte der Romantik mit dem Augenblick beginnen lassen, da Herder 1769 zu einer Seereise nach Frankreich aufbrach, überstürzt und fluchtartig, überdrüssig der beengenden Lebensverhältnisse in Riga, wo sich der junge Prediger mit den Orthodoxen herumschlagen mußte und in ärgerliche literarische Fehden verwickelt war. Unterwegs kommen ihm Ideen, die nicht nur ihn beflügeln werden.

Herder sticht also in See. Hier beginnt unsere Reise auf den Spuren der Romantik und des Romantischen in der deutschen Kultur. Sie führt nach Berlin, Jena, Dresden, wo die Romantiker ihre Hauptquartiere aufgeschlagen hatten und wo sie das Feuerwerk ihrer Ideen abbrannten. Wo sie träumten, kritisierten und phantasierten.

Die Epoche der Romantik im engeren Sinne endet bei Eichendorff und E.T.A. Hoffmann, romantische Entfesselungskünstler und doch auch anderweitig gebunden. Der eine ein guter Katholik und Regierungsrat, der andere ein liberaler Kammergerichtsrat. Beides Doppelexistenzen, die nicht auf Romantik festgelegt sind. Eine kluge, eine lebbare Form der Romantik.“

 

safranski

Rüdiger Safranski (Rottweil, 1 januari 1945)

 

De Nederlandse schrijfster Carry van Bruggen (eig. Caroline Lea de Haan) werd geboren in Smilde op 1 januari 1881. Zie ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

Uit: Palestina

 

„Nu zal het weldra weer een jaar geleden wezen, dat hij viel, Jacob Israël de Haan, mijn broer. Tot flauwe echo
’s zijn ze geworden, uit een verleden dat soms al ver lijkt, de vele betuigingen: hoe jammer het was dat hij zoo jong en zoo gewelddadig sterven moest. Het leek ook wel wreed en onnatuurlijk. Maar nu het zoo was…. waar is het onderscheid tusschen veertig en tachtig, tusschen niet meer te zijn en nooit geweest te zijn?

Dan, het gewelddadige van zijn einde. Ik heb dat toch al vrij gauw in harmonie met zijn leven kunnen voelen. Hij paste niet bij de menschen en daarom hebben ze hem uit hun midden, uit hun wereld verwijderd. Om twee dingen was het dat hij niet bij hen paste. Het eerste dat hij veel te veel gaf, het tweede dat hij veel te veel vorderde.

Nooit in mijn leven heb ik iemand gekend, in wien de ‘sense-of-property’ zoo volkomen ontbrak als in hem. De minste vleug, de flauwste schijn van liefde, vriendschap of maar wederzijdsche ingenomenheid was hem kostbaarder dan het kostbaarst bezit. Tot het scheppen, bevestigen, bestendigen van liefde, vriendschap of maar ingenomenheid zou hij zijn mooiste, zijn beste weggegeven hebben. Wilden we dat een geschenk, een boek, ook wezenlijk van hem zou zijn, dan schreven we erin: ‘Dit mag niet weggegeven worden.’ Niet om hem te dwingen het te behouden, maar om anderen te dwingen het af te wijzen! Zoo gaf hij zijn geld, zijn tijd, zijn nachtrust, zijn groote, vele talenten -, altijd meer aan menschen dan aan idealen, aan geïdealiseerde menschen, om met hen in die atmosfeer van liefde, vriendschap, toegenegenheid, die hem onontbeerlijk was, te mogen ademen. Tegen elke evidentie in, tegen beter weten in. Wat kunnen de menschen daarvan begrijpen? De menschen en de wereld van ‘Al te goed is buurmans gek’, van ‘Les bons comptes font les bons amis,’ van ‘Handel scheidt vriendschap’ en ‘Zaken vóór het meisje?’. Wij hoorden die dingen al in onze jeugd en ze deden ons beiden pijn, maar hij bleef ze loochenen metterdaad en leefde ertegen in. Hebben niet zijn felste vijanden zijn belangeloosheid luid geprezen? Dat hij werkte voor anderen en zelfs geen kosten vergoed wilde, toen hij nauwelijks leven kon. De volupteit van het geven werd verhoogd door de ontbering. Maar de wereld weet dat niet en zelfs de bevoordeelden, de begiftigden stoot het vaak af. Want het is immers niet ‘normaal’. Velen heeft hij vervreemd door te snel en te veel te willen geven.“

 

VanBruggen

Carry van Bruggen (1 januari 1881 – 16 november 1932)

 

De Britse schrijver Joe Kingsley Orton werd geboren in Leicester op 1 januari 1933. Zie ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

Uit: Leonie Orton Barnett on her brother Joe Orton (door Aleks Sierz)

 

Did you always know that Joe was gay?

Oh no. I don’t think he was gay when he left Leicester [in 1951]. He’d only had very mild sexual experiences. There was that guy in the pictures [cinema] who was masturbating and all that. And there were the women that he met through the amateur dramatics. And he was really smitten with them. But women gave him a hard time. They didn’t take him seriously. To them, he was just a little boy. He was 16 and 17, but he looked younger.
Of course, he was looking for love. He was looking for somebody who was on his wavelength, and he found that in London. I think he really respected Kenneth. And I think that John Lahr makes the point that the idea was always that they would read and they would write together. They would get published. Or rather he, Kenneth, would get published. And he would be famous. And he would always have this pretty boyfriend. This pretty thing, Joe.

Joe was your Mum’s favourite?

Oh,
absolutely. Her first child. And she was much kinder to her boys than she was to her girls. That’s all standard for the time.

I
n Lahr’s book, it sounds like everybody hated Halliwell. Is that true?

No, it’s not. I just don’t know where he got that from. Because Peggy certainly never gave him that idea. Peggy always said about Kenneth, after Joe’s success, “Poor Kenneth, he fell behind.” And that’s a direct quote. And I suppose that [after Joe’s success] people didn’t want Kenneth. Joe had outgrown that life. That monkish existence that they lived in the early days, in the flat. He clearly left it behind, and then you see Kenneth became, as they say, the fly in the ointment.
Don’t forget that in the beginning Kenneth was Joe’s mainstay; Kenneth was the mentor. He said, “This is what we’re going to read; this is how we’re going to think,” you know. He taught him manners, he taught him mannerisms, he taught him all sorts of fundamental stuff that Joe wouldn’t have known. Joe wouldn’t have known how to socialise with people. But then Joe took to it like a fish to water and satirised it all. He challenged society’s fervently held moral values through satire, exploding myth after myth. So Peggy’s right in many ways. Poor Kenneth did fall behind. And then he was ill. And I think it is significant that Joe’s last play [
What the Butler Saw] was set in a psychiatrist’s clinic. Poor Kenneth was in an absolute mess. He was taking anti-depressants, Mogadon to make him sleep. It’s a bit like Michael Jackson, isn’t it? Uppers and downers all over the place.“

 

Orton

Joe Orton (1 januari 1933 – 9 augustus 1967)

 

De Mexicaanse schrijver en medicus Mariano Azuela González werd geboren in Lagos de Moreno op  1 januari 1873. Azuela studeerde chirurgie aan de Universiteit van Guadalajara. Azuela is vooral bekend wegens zijn romans over de Mexicaanse Revolutie, die hij van dictbij meemaakte. Onder Francisco I. Madero was hij regionaal leider (jefe politico) van zijn geboortestreek en na Madero’s dood sloot hij zich aan bij de troepen van Pancho Villa, waar hij werkte als dokter. Na diens nederlaag zag hij zich gedwongen naar Texas te vluchten, waar hij Los de abajo (Engels: The Underdogs) schreef, zijn bekendste werk. In 1917 keerde hij terug naar Mexico en ging in Mexico-stad wonen, waar hij tot zijn dood in 1952 als dokter werkzaam bleef.

 

Uit: The Underdogs (Vertaald door E. Munguia jr.)

 

„That’s no animal, I tell you! . . . Listen to Palomo barking! It must be a human being.
The woman stared into the darkness of the sierra.
“What if they’re Federals?,” said a man who sat squatting and eating, a coarse earthenware plate in his right hand, three folded tortillas in the other.
The woman made no answer; all her senses were directed outside the hut.
The beat of horses’ hoofs rang in the quarry nearby. Palomo barked again, louder and more angrily.
“Well, Demetrio, I think you had better hide, all the same.”
Stolidly, the man finished eating; he reached for a water jug and gulped down the water in it. Then he stood up.
“Your rifle is under the mat,” she whispered.
A tallow candle illumined the small room. In one corner stood a plow, a yoke, a goad, and other agricultural implements. An old adobe mold hung by ropes from the roof and served as a bed; on it a child slept, covered with rags.
Demetrio buckled his cartridge belt about his waist and picked up his rifle. Tall and well built, with a sanguine, beardless face, he wore shirt and trousers of white cloth, a broad-brimmed straw hat, and leather sandals.
With slow, measured step, he left the room, vanishing into the impenetrable darkness of the night.
Palomo, excited to the point of fury, had jumped over the corral fence. Suddenly a shot rang out. The dog moaned, then barked no more.
Men on horseback rode up, shouting and swearing. Two of them dismounted, while the other hung back to watch the horses.
“Hey, there, woman, we want food! Eggs, milk, beans, anything you’ve got! We’re starving!”

“Damned sierra! It would take the Devil himself not to lose his way!”
“Sergeant, even the Devil would go astray if he were as drunk as you are.”
One of them wore chevrons on his shoulders, the other red stripes on his sleeves.
“Whose place is this, old woman? . . . What the . . . Isn’t anybody home?”
“What about that light and that child there? Look here, woman, we want to eat, and damn quick, too! Are you coming out, or are we going to make you?”

 

Mariano_Azuela

Mariano Azuela (1 januari 1873 – 1 maart 1952)

 

De Franse schrijver, essayist en vertaler René de Ceccatty werd geboren op 1 januari 1952 in Tunis. Hij vertaalt vooral uirt het Japans en het Italiaans en is en van de beste kenners van het werk van Pier Paolo Pasolini, Violette Leduc en van de Italiaanse literatuur in het algemeen. Zijn romans Aimer (1996), Consolation provisoire (1998), L’Éloignement (2000) en Une fin (2004) vormen een tetralogie en kan men scharen onder de noemer auto-fictie.

 

Uit: Une fin

 

„On pourra appeler ça de la folie. Et c’est probablement le mot qui reviendra le plus souvent pour décrire cette période de ma vie qui suivit non la rupture, mais l’acceptation de la rupture.J’ai d’abord été le seul témoin de la dégradation de ma personnalité : c’est en ces termes que je résumais le spectacle quej’offrais à mon oeil intérieur. Même évidence que celle que me livrait le reflet de mon visage du délabrement des traits, affaissement des muscles, ouverture des plis, ternissement des cristaux, engrisaillement du teint, de la progression de l’inexpressivité ou de l’expression involontaire.“

 

ceccatty

René de Ceccatty (Tunis, 1 januari 1952)

 

De Canadess-Pakistaanse (Urdu) Ashfaq Hussain werd geboren op 1 januari 1951 in Karachi, Pakistan. Hij publiceerde al meer dan tien bundels met gedichten en literaire kritieken. Ook wordt hij beschouwd als een van de grootste experts op het gebied van leven en werk van grote Urdu dichters als Faiz Ahmed Faiz en Ahmad Faraz.

 

A Suggestion

 

You think
that by wearing a green spectable
these dry meadows
will turn verdant and fresh
these hapless harvests
will
pluck out their autumnal garb
like a dry leaf
at the hands of which merciless winds,
loses its being.

 

You think
that just because of the laughter on your lips
the bitterness of this environment
will self-destruct and die
but this is not possible.

 

Why not snatch the trembling helplessness
from the lips of our environment?
Let us pluck out the moonlight
which hides behind a ruined wall,
let us look for light.
Life is our birthright
Let us save it from death.

 

AshfaqHussain

Ashfaq Hussain (Karachi, 1 januari 1951)

 

De Pruisische-Litouwse dichter Kristijonas Donelaitis werd geboren op 1 januari 1714 in Lasdinehlen bij Gumbinnen in het oostelijk deel van Oost-Pruisen. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

Winter Cares (Fragment)

 

Look yon! What great, fierce fangs the beast of winter bares !
What sullen northern winds roll here to harry us !
On the grim lakes and ponds translucent windows form,
Like shining mirrors fashioned by a glazier’s hand.
The pools, where swam the fish and leaped and dived the frogs,
Because of winter’s threats, have put on armor plate,
So now in dark retreats drowse all the water folk.
See how the winter’s breath enthralls the barren fields,
How lowland, swamp, and marsh all hard-fixed frowns take on,
And how the mire has stubborn grown and ceased to splash.
The dreary autumn roads, struck by the north wind’s might,
Under the wagon wheels resound like kettle drums,
And pound the human ear many a league away.
So now the world salutes the winter on the march.

 

Yea, ’tis a proper time; the Yuletide feast is near,
And the Advent in a few days will be no more.
The autumn, like an elephant asplashing mire
And rolling in the mud, had all of us worn out.
While putting on bast shoes or pulling up high boots,
We cursed the autumn rains and never-ending slush.
Even the noble lords, racing by on horse back,
Wrapped tight in rain-proof coats and wearing new high-boots,
Splashed through the squashy mud and roundly cursed the fall.
And so the populace, with eyes upon the north,
Denounced the autumn’s mire and longed for winter’s haste.

 

Bust_of_Kristijonas_Donelaitis_in_Tolminkiemis

Kristijonas Donelaitis (1 januari 1714 – 18 februari 1780)
Buste, gemaakt door Rimantas Lazdynas, in Tolminkiemis

 

De Nederlandse dichter, filosoof en advocaat Johannes Kinker werd geboren in Nieuwer-Amstel op 1 januari 1764. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

Nieuwejaarswensch van Thomas en Pieternel, in de Bruiloft van Kloris en Roosje, voor den eersten van louwmaand 1802. Op verzoek van eenige tooneelkunstenaars van den Amsterdamschen schouwburg vervaardigd, doch niet uitgesproken. (Fragment)

 

Tweespraak.

 thomas.

 Wel, pieternel, ik laat me hangen! –

 Ik weet niet hoe ik ’t aan zal vangen:

 Want Nieuwjaarsdag komt altijd weêr,

 ’t Is altijd wenschen keer op keer.

 ’t Verveelt me om (hoe ik ’t aan mag leggen)

 Op nieuwe-jaar iets ouds te zeggen.

pieternel.

 Zeg dan wat nieuws van ’t oude jaar:

 Zulks wacht men toch niet thomas-vaâr!

 thomas.

 Laat ik me daar eens op bezinnen! –

 Ei kijk! – Daar schiet het me te binnen.

 ’t Verloopen jaar was juist ’t jaar Één,

 Dat, eer het uit ons oog verdween,

 Het nieuw weêr oud, en de oude zaken

 Behendig weder nieuw kwam maken.

 Dat is (ten minste, ’t heugt me niet)

 Nog nooit in zulk een jaar geschied.

 

 (Zich tot de aanschouwers wendende.)

 

 Gij zaagt daarin, ô Amstelaren!

 Het woest gedruisch des krijgs bedaren;

 God Mavors naar Sint-Felten varen;

 Ons Staatsschip dobbren op de baren,

 En naar een andre haven varen,

 Om ’t voor het stranden te bewaren.

 Gij zaagt twee dingen zamen paren,

Die eerst elkaâr vijandig waren;

 Het oude naast het nieuwe scharen,

 Om zóó ’t verstrooide te vergâren,

 En elk de moeite te besparen

 Van regts en averregts te varen,

 Gelijk men deed sinds vele jaren.

 Gij zaagt ’t verwarde kluwen garen,

 Waarmeê men ’t langer niet kon klaren,

 Met fijne politieke scharen,

 Door Meesters, in de kunst ervaren,

 Aan endjes knippen en bewaren,

 Om ’t oude speeltuig te besnaren.

 ô Ja, dit zaagt gij Amstelaren! –

 

kinker

Johannes Kinker (1 januari 1764 – 16 september 1845)

 

De Hongaarse dichter Sándor Petőfi werd geboren in Kiskőrös op 1 januari 1823. Zie ook mijn blog van 1 januari 2009.   

 

I’ll Be a Tree

 

I’ll be a tree, if you are its flower,

Or a flower, if you are the dew- 

I’ll be the dew, if you are the sunbeam,

Only to be united with you.

 

My lovely girl, if you are the Heaven,

I shall be a star above on high;

My darling, if you are hell-fire,

To unite us, damned I shall die.

 

 

Vertaald door Egon F. Kunz

 

 

Der Traum

 

Der Traum,
der uns ins Land erfüllter Sehnsucht lenkt,
ist wohl das Schönste, was Natur uns schenkt,
ein Glück, das uns vergönnt im Wachen kaum.
Der Arme friert im Traum nicht mehr,
die Qual des Hungers ist gestillt,
er geht in schöne Kleider eingehüllt,
im herrlichsten Gemach auf Teppichen umher.
Der König selbst vergißt,
daß es sein Amt zu strafen und zu richten ist,
schläft friedlich, unbeschwert.
Der Jüngling, dessen Herz verzehrt
verschmähte Liebeslust,
s
chmilzt hin an der begehrten Brust.
Ich aber brech entzwei
im Traum die Ketten aller Sklaverei!

 

 

Wie der Rosenbusch

 

Wie der Rosenbusch am Hügel dort
lehne dich an mich, geh nicht mehr fort!
Flüstre mir ins Ohr: Ich bin dir gut!
Ach, wie wohl das meinem Herzen tut!

 

Wie der Sonne Bild sich badend schmiegt
in den Fluß, von seiner Flut gewiegt,
schmiege, Liebste, dich an meine Brust!
Wiegen will ich dich nach Herzenslust!

 

Gottesleugner nennt mich manch ein Wicht,
doch, mein Engel, glaub den Schwätzern nicht.
Betend lausch ich deines Herzens Schlag,
fromm, wie es kein andrer wohl vermag.

 

Vertaald door Martin Remané

 

schilderijpetöfibekangepast

Sándor Petőfi (1 januari 1823 – 31 juli 1849)
Schilderij van Mihály Munkácsy

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 1 januari 2009.     

De Duitse dichteres en schrijfster Anne Duden werd geboren op 1 januari 1942 in Oldenburg.

E. M. Forster, J.D. Salinger, Sven Regener, Rüdiger Safranski, Anne Duden, Carry van Bruggen, Joe Orton, Kristijonas Donelaitis, Johannes Kinker, Sándor Petőfi, H.H. ter Balkt

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!

 

 

SchulmanD_Kerk_Eemnes
Kerk te Eemnes door David Schulman (1881 – 1966)

 

Nieuwjaarskaarten in de vijftiger jaren

Voor het laatst vertoonde zich de goudkleur
van ikonen en middeleeuwse schilderijen op
wenskaarten uit de vijftiger jaren: laatste
opleving van de beslotenheid en het geluk.

Nog eenmaal spanden mensen als een rendier
natuur voor hun ar: breng ons verder! Breng
ons door de poort van het stervende jaar! Ja
hoefijzers en klavertjesvier, zilverglitter,

reikten postbodes aan in de sneeuw. Eeuwig
stormden klokken aan in de lucht, schijnsel
viel uit kerkjes. Zoete landschappen ademden

geur van vanille uit. In de zandwegen hoog-
stens karresporen; blijde vinkjes laag op hun
tak. Ongeloof stortte neer op ’t ganzenbord.

 

Balkt
H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

 

 

 

De Engelse romanschrijver en essayist Edward Morgan Forster werd geboren op 1 januari 1879. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2008.

 Uit: Where Angels Fear to Tread

They were all at Charing Cross to see Lilia off–Philip, Harriet, Irma, Mrs. Herriton herself. Even Mrs. Theobald, squired by Mr. Kingcroft, had braved the journey from Yorkshire to bid her only daughter good-bye. Miss Abbott was likewise attended by numerous relatives, and the sight of so many people talking at once and saying such different things caused Lilia to break into ungovernable peals of laughter.
“Quite an ovation,” she cried, sprawling out of her first-class carriage. “They’ll take us for royalty. Oh, Mr. Kingcroft, get us foot-warmers.”
The good-natured young man hurried away, and Philip, taking his place, flooded her with a final stream of advice and injunctions–where to stop, how to learn Italian, when to use mosquito-nets, what pictures to look at. “Remember,” he concluded, “that it is only by going off the track that you get to know the country. See the little towns–Gubbio, Pienza, Cortona, San Gemignano, Monteriano. And don’t, let me beg you, go with that awful tourist idea that Italy’s only a museum of antiquities and art. Love and understand the Italians, for the people are more marvellous than the land.”
“How I wish you were coming, Philip,” she said, flattered at the unwonted notice her brother-in-law was
giving her.
“I wish I were.” He could have managed it without great difficulty, for his career at the Bar was not so intense as to prevent occasional holidays. But his family disliked his continual visits to the Continent, and he himself often found pleasure in the idea that he was too busy to leave town.

 

Forster

Edward Morgan Forster (1 januari 1879 – 7 juni 1970)

 

 

 

 

De Amerikaanse schrijver Jerome David Salinger werd in New York geboren op 1 januari 1919. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2008.

 

Uit: The Laughing Man

 

“When we got out of the bus, Mary Hudson stuck right with us. I’m sure that by the time we reached the baseball field there was on every Comanche’s face a some-girls-just-don’t-know-when-to-go-home look. And to really top things off, when another Comanche and I were flipping a coin to decide which team would take the field first, Mary Hudson wistfully expressed a desire to join the game. The response to this couldn’t have been more clean-cut Where before we Comanches had simply stared at her femaleness, we now glared at it. She smiled back at us. It was a shade disconcerting. Then the Chief took over, revealing what had formerly been a well-concealed flair for incompetence. He took Mary Hudson aside, just out of earshot of the Comanches, and seemed to address her solemnly, rationally. At length, Mary Hudson interrupted him, and her voice was perfectly audible to the Comanches. “But I do,” she said. “I do, too, want to play!” The Chief nodded and tried again. He pointed in the direction of the infield, which was soggy and pitted. He picked up a regulation bat and demonstrated its weight. “I don’t care,” Mary Hudson said distinctly, “I came all the way to New York – to the dentist and everything – and I’m gonna play.” The Chief nodded again but gave up. He walked cautiously over to home plate, where the Braves and the Warriors, the two Comanche teams, were waiting, and looked at me. I was captain of the Warriors. He mentioned the name of my regular center fielder, who was home sick, and suggested that Mary Hudson take his place. I said I didn’t need a center fielder. The Chief asked me what the hell did I mean I didn’t need a center fielder. I was shocked. It was the first time I had heard the Chief swear. What’s more, I could feel Mary Hudson smiling at me. For poise, I picked up a stone and threw it at a tree.

We took the field first. No business went out to center field the first inning. From my position on first base, I glanced behind me now and then. Each time I did, Mary Hudson waved gaily at me. She was wearing a catcher’s mitt, her own adamant choice. It was a horrible sight.

Mary Hudson batted ninth on the Warriors’ lineup. When I informed her of this arrangement, she made a little face and said, “Well, hurry up, then.” And as a matter of fact we did seem to hurry up. She got to bat in the first inning. She took off her beaver coat – and her catcher’s mitt – for the occasion and advanced to the plate in a dark-brown dress. When I gave her a bat, she asked me why it was so heavy. The Chief left his umpire’s position behind the pitcher and came forward anxiously.“

 

 

salinger2

J.D. Salinger (New York, 1 januari 1919)

 

 

 

 

De Duitse schrijver en musicus Sven Regener werd geboren op 1 januari 1961 in Bremen. Zie ook mijn blog van 1 januari 2008.

 

Uit: Der kleine Bruder

 

„Kein besonders ausgefeilter Plan, dachte er gerade, als Wolli aufhörte zu reden und sie gemeinsam schweigend in das sehr dunkle Dunkel der Transitstrecke durch die DDR starrten, hat ein paar Schönheitsfehler, der Plan, dachte er, aber dann fiel ihm auf, daß Wolli nicht mehr redete, und die Stille hatte, zusammen mit der sie umgebenden Finsternis, eine beruhigende, einlullende Wirkung, der er sich gerne hingab. Scheiß drauf, ob der Plan Schönheitsfehler hat, dachte er, Hauptsache, es ist mal Ruhe im Schiff, und dann sah er nur noch der Straße dabei zu, wie sie sich in das funzlige Licht seiner Scheinwerfer schob wie ein alter, harter Teppich. Leider hatte er keinen Vordermann mehr, dem er folgen konnte, der letzte war vor einer Viertelstunde abgebogen in das Land um sie herum, von dem man nichts sah oder hörte, und Wolli hatte sich danach noch eine Weile darüber ausgelassen, daß das ein Trabant gewesen sei und was das zu bedeuten habe und so weiter und so fort, aber wenigstens war dieser Trabant, wenn es denn einer gewesen war, nicht so schnell gewesen, daß Frank ihn hatte ziehen lassen müssen wie all die anderen Autos, die sie in der Zwischenzeit überholt hatten, der Trabant hatte genau die richtige, risikoarme, von Wolli dringend empfohlene Geschwindigkeit gehabt, und er hatte sie sicher durch die Finsternis geführt. Nun war er fort, aber dafür hielt Wolli mal die Klappe, und das war doch auch schon was, fand Frank.

Das ging etwa fünf Minuten so, draußen war alles dunkel und drinnen war es still, wenn man vom gleichmäßigen Röhren von Franks altem Kadett einmal absah.“

 

 

Regener

Sven Regener (Bremen, 1 januari 1961)

 

 

 

De Duitse schrijver en filosoof Rüdiger Safranski werd geboren op 1 januari 1945 in Rottweil. Safranski promoveerde in de germanistiek en de filosofie. Hij  schreef een boek over Heidegger: Heidegger en zijn tijd. Daarnaast publiceerde hij o.a. ‘Het Kwaad, Het drama van de vrijheid’, de essaybundel ‘Hoeveel globalisering kan een mens verdragen?‘ en biografiën van Schiller en Nietzsche. Ook schreef Safranski het nawoord (‘Literatur als Lebensmacht’ ) in de nieuwe uitgave van ‘Philip en de anderen’ van Cees Nooteboom (1955). Sinds 2002 presenteert hij met Peter Sloterdijk voor de Duitse zender ZDF het programma “das Philosophischen Quartett”.

 

Uit: Schiller oder Die Erfindung des Deutschen Idealismus

 

„Aus der Perspektive Schillers gewinnt der Idealismus wieder Glanz. Idealismus – daran ist nichts Veraltetes, wenn man ihn so versteht, wie ihn Schiller verstanden hat: der Freiheit eine Gasse; der Geist, der sich den Körper baut. So war Schiller auch ein großer Anreger der Philosophie am Ende des 18. Jahrhunderts. Er ist maßgeblich beteiligt an den epochalen philosophischen Ereignissen zwischen Kant und Hegel. Es wird davon zu erzählen sein, wie Schiller mitwirkte bei der Erfindung des Deutschen Idealismus; wie er zusammen mit Goethe zum Zentralgestirn des deutschen Geisteslebens werden konnte. Schiller – ein Kraftwerk der Anregungen auch für seine Gegner. Die Romantiker haben die Abgrenzung von ihm gebraucht, um sich selbst zu finden. Indem sie von ihm loskommen wollen, werden sie ihn nicht los.

So kommt es zur großen Oper des Geistes: in einem historischen Augenblick beispielloser schöpferischer Dichte stehen sie alle auf derselben Bühne, Goethe, Herder, Wieland, Moritz, Novalis, Hölderlin, Schelling, die Schlegels, Fichte, Hegel, Tieck – in ihrer Mitte Schiller, der Meister des Glasperlenspiels.

Schiller hat Epoche gemacht und deshalb gelangt man auf seiner Spur in die Biographie der Epoche von Klassik und Romantik. Im Hintergrund das politische Drama, das mit der Französischen Revolution beginnt.

Die Deutschen, sagte Heinrich Heine einmal, hätten
nur im »Luftreich des Traumes« ihre Revolution gemacht.

Vielleicht war der Idealismus ein Traum. Und die wirkliche Revolution? Vielleicht war sie ein schlechter Traum. Schiller, als er mit fünf Jahren Verspätung 1798 das Diplom der französischen Ehrenbürgerschaft in die Hände bekam mit den Unterschriften von Danton und all den anderen, die schon längst enthauptet waren, verständigte sich mit Goethe auf die Formel, man habe ihm ein Bürgerrecht zugesandt »aus dem Reiche der Toten« (3. März 1798).

Mit Schiller gelangt man in das andere Schattenreich der Vergangenheit: in das unvergeßliche goldene Zeitalter des deutschen Geistes. Es sind Wunderjahre, die einem helfen, den Sinn für die wirklich wichtigen, für die geistvollen Dinge des Lebens zu bewahren.

 

safranski_freiheit_140

Rüdiger Safranski (Rottweil, 1 januari 1945)

 

 

 

De Duitse dichteres en schrijfster Anne Duden werd geboren op 1 januari 1942 in Oldenburg. Zij groeide op in Berlijn en Ilsenburg. Vanaf 1964 studeerde zij germanistiek, sociologie en filosofie in Berlijn. In 1972 werd zij medewerkster van de uitgeverij Wagenbach en was een jaar later medeoprichtster van de Rotbuch uitgeverij. Sinds 1978 woont en werkt zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn en in Londen. Zij schrijft zowel gedichten als proza en ontving voor haar werk o.a. de Berliner Literaturpreis, de Kunstpreis des Landes Niedersachsen für Literatur, de Große Literaturpreis der Bayerischen Akademie der Schönen Künste en de Heinrich-Böll-Preis.

 

Uit: Zungengewahrsam

 

“Die Sprache selbst hat sozusagen als Potenz, meines Errachtens, nach wie vor dieses: in eine Unbegrenztheit, oder man kann auch sagen: Freiheit zu gelangen. Für mich ist damit der Punkt verbunden, in meiner eigenen Schreibgeschichte, wo ich überhaupt angefangen habe zu schreiben, darüber nachzudenken, jetzt ist es so weit, jetzt kann ich alles das, was ich sagen möchte, das kann ich sagen, wenn ich dahin komme. Das heißt nicht, daß ich dahin komme, aber als Potenz habe ich einmal sozusagen diesen Durchbruch in diese Freiheit erlebt. Und das war für mich auch genau dieser Punkt, wo ich gesagt habe, jetzt kann man daran denken zu veröffentlichen. Ich hätte vorher nie daran gedacht, etwas zu veröffentlichen, weil die Texte in der Sprache für mich nie weit genug gegangen sind. Man ist mal nah dran, mal weniger nah. Das hat ja auch etwas mit der Arbeitsmöglichkeit zu tun. Auch damit, wie sehr ich mich konzentrieren kann, auch damit, wie die Zeitläufte sind. Wenn sich hier

keine Sau außer mir für sowas interessiert, dann bin ich natürlich auch ziemlich damit alleine und kann auch nicht mal mit jemandem darüber sprechen, das weiter entwickeln und so weiter und muß das ganz alleine machen. Das heißt, ich brauche eine ganz lange Anlaufzeit, um wieder in diese Intensität oder zu dieser Intensität zu kommen, die mir dann wiederum auch ermöglicht, diesen Freiheitsraum zu betreten – Also ich weiß, das klingt jetzt alles auch leicht ideologisch, aber das meine ich gar nicht, ich meine das wirklich ganz sachlich, fast könnte man sagen: materialistisch.”

 

 

Duden

Anne Duden (Oldenburg, 1 januari 1942)

 

 

De Nederlandse schrijfster Carry van Bruggen (eig. Caroline Lea de Haan) werd geboren in Smilde op 1 januari 1881. Ze was de bijna een jaar oudere zus van de Nederlandse schrijver, jurist en politicus Jacob Israël de Haan, die geboren werd op 31 december van hetzelfde jaar. Van Bruggen bracht haar jeugd door in Zaandam en was een van de zestien kinderen van een streng joods-orthodoxe godsdienstleraar. In 1900 werd ze onderwijzeres in Amsterdam en in 1904 trouwde ze met de journalist en schrijver Kees van Bruggen. Met hem ging ze in Nederlan
ds-Indië wonen. In 1907 kwamen Carry en Kees van Bruggen terug naar Nederland, toen ook haar eerste boek werd gepubliceerd, In de schaduw. In 1914 verhuisde het echtpaar van Amsterdam naar Laren, maar het was geen goed huwelijk en ze scheidden in 1917. Ze hertrouwde in 1920 met dr. Adriaan Pit, een kunsthistoricus, maar bleef schrijven onder de naam Carry van Bruggen. In deze periode schreef ze onder andere Prometheus (1919), Eva (1927) en haar bekendste werk Het huisje aan de sloot (1921). Het laatste is een verhalenbundel met 25 korte episodes uit het leven van “een meisje en haar tweelingbroertje”, ofwel herinneringen van haar jeugd in Zaandam. Haar ’taalboek’ Hedendaagsch Fetischisme (1925) bevat een kritische beschouwing over taal en taalkunde.

Uit: Het al te volle leven (Het huisje aan de sloot)

Er zijn dagen dat het leven, door zijn volheid, bijkans niet te dragen is.

Meestal verschijnen die dagen tusschen het einde van den herfst en den aanvang van den winter -, het loof is dan dood, de zomerbloei vergaan, maar nog niet is de wereld reukloos en kleurloos geworden, een laatste zweem van bitter-zoeten mijmergeur waart in het donkere onder de boomen rond. Het vreemde van die dagen nu is dit: wat anders geluid is, wordt dan stem. Er is de waterstem, die onvermoed tot je opfluistert uit de diepte, wanneer je eenzaam staat op den hoogen dijk en over het vlakke rietland kijkt en over de witbeschuimde plassen – zacht heen en weer strijkt je haar langs de slapen, ver-weg zijn de geelgrijze vegen van bewolkten zonsondergang -, en daar heelemaal schijnt de waterstem vandaan te komen, over de witte golvenkopjes nadert hij vliegensvlug en fluistert naar je op en je deinst achteruit, alsof er ineens een onzichtbaar mensch naast je was komen staan en vlak aan je oor had gefluisterd, zoodat je zijn adem voelde, iets dat je niet verstond en dat je toch, tot diep binnen in je lijf, doet rillen!

Dat is de waterstem; dan is er ook de windstem. Die ijlt je achterop onder de boomen als je uit school naar huis gaat, en achterhaalt je en lispelt in het voorbij gaan iets aan je oor, vliegensvlug, en is weer weg, een heel eind je vóór, maar schijnt dan achter langs je heen of hoog over je hoofd terug te keeren, want is even later weer achter je, komt je weer achter-op, zoodat je het duidelijk voelt in de holte tusschen de schouderbladen, alsof je daar werd aangeraakt, fluistert weer, bij het langs je gaan, vlak en vlak aan je oor, suist opnieuw voorbij en is al een heel stuk verder, terwijl je nog narilt van schrik.“

Bruggen

Carry van Bruggen (1 januari 1881 – 16 november 1932)

 

 

 

De Britse schrijver Joe Kingsley Orton werd geboren in Leicester op 1 januari 1933. Na een aanvankelijk onsuccesvolle schrijverscarrière brak hij in de jaren ’60 door als schrijver van zwarte komedies die de heersende zeden op de hak namen en alle taboes doorbraken. Daarmee werd hij de opvolger van John Osborne en de Angry Young Men. Zijn opkomst werd ruw onderbroken toen hij door zijn partner Kenneth Halliwell werd vermoord. Joe Orton was de eerste zoon uit een arbeidersgezin. Rond zijn 16de werd hij actief in het amateurtoneel. Hij vroeg een beurs aan voor de Royal Academy of Dramatic Art en ging in 1951 naar Londen. Daar ontmoette hij Halliwell en ging met hem samenwonen; ze kregen een relatie. Geen van beiden was succesvol als acteur; in plaats daarvan schreven ze gezamenlijk enkele romans die het niet haalden, en leefden van Halliwell’s niet onaanzienlijke erfenis Begin jaren ’60 ging Orton over op theater; zijn stukken waren direct controversieel, ontvingen zowel bijval als geweldige kritiek, maar stimuleerden hem tot een koortsachtige productie. Hij schreef zowel voor radio (hoorspel), theater als film. Ondertussen leed zijn partner Halliwell (zeven jaar ouder) aan depressies en werd psychiatrisch behandeld. In augustus 1967 vermoordde Halliwell Orton met een hamer, waarna hijzelf een overdosis slaaptabletten innam.

Ortons eerste volwaardige toneelwerk was Entertaining Mr. SloaneLoot, gezien als zijn tweede toneelstuk, begint al met een krankzinnige situatie: een verpleegster die zeven moorden op haar geweten heeft, verleidt de man van haar achtste slachtoffer tot een huwelijk. Tegelijk pleegt zijn zoon een bankroof. De buit wordt verborgen in de doodskist, en het gemummificeerde lijk in een kast. De enige die niets gedaan heeft (de echtgenoot), wordt gevangen genomen en vermoord.

 

Uit: Loot

 

Act I

Fay: You’ve been a widower for three days. Have you considered a second marriage yet?
McLeavy: No.
Fay: Why not?
McLeavy: I’ve been so busy with the funeral.

 

Fay: The priest at St Kilda’s has asked me to speak to you. He’s very worried. He says you spend your time thieving from slot machines and deflowering the daughters of better men than yourself. Is this a fact?
Hal: Yes.
Fay: And even the sex you were born into isn’t safe from your marauding. Father Mac is popular for the remission of sins, as you know. But clearing up after you is a full-time job. He simply cannot be in the confessional twenty-four hours a day. That’s reasonable, isn’t it? You do see his point?

 

Fay: Have you known him long?
Hal: We shared the same cradle.
Fay: Was that economy or malpractice?
Hal: We were too young then to practice and economics still defeat us.

 

Fay: What will you do when you’re old?
Hal: I shall die.
Fay: I see you’re determined to run the gamut of all experience.

 

Hal: Bury her naked? My own mum? It’s a Freudian nightmare.
Dennis: I won’t disagree.
Hal: Aren’t we committing some kind of unforgivable sin?
Dennis: Only if you’re a Catholic.
Hal: I am a Catholic. I can’t undress her. She’s a relative. I can go to Hell for it.
Dennis: I’ll undress her then. I don’t believe in Hell.
Hal: That’s typical of your upbringing, baby. Every luxury was lavished on you – atheism, breast-feeding, circumcision. I had to make my own way.

 

 

orton

Joe Orton (1 januari 1933 – 9 augustus 1967)

 

 

 

De Pruisische-Litouwse dichter Kristijonas Donelaitis werd geboren op 1 januari 1714 in Lasdinehlen bij Gumbinnen in het oostelijk deel van Oost-Pruisen. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007.

 

Winter Cares (Fragment)

 

 

„And so, dear fellow-men, make haste to learn in time
How in the winter days you’ll have to get along.
For when the blizzards come, you’ll need a heated house –
And you’ll not like to sip a cold crumbled bread soup.
Many a time you’ll have to make a glowing fire
To place your dusky pots
within the blazing hearth.
So, friends, be on the watch. When you light up your stove,
To cook your groats and stew, or bake a cake or bread,
Pray, do not harm yourselves or harm your fellow-men.
I’ve told you how Docys, that reckless jackanapes,
Ruined honest Krizas so that he must beg his bread.
So do not fail each day to look into your stove;
See that your chimney is devoid of clotted soot,
And keep no twigs or chips heaped up on your fireplace,
Nor pile on it dry wood or things that can ignite.
Henceforth you must observe these salutary rules,
Or else the government will hang each one of you
Who dares to scorn the word of the just chief commune.
Besides ’tis bad when you, having mislaid something,
At night with a lit torch you search in dusty nooks,
And do not mind your brats as a good father should.”

 

 

Donelaitis

Kristijonas Donelaitis (1 januari 1714 – 18 februari 1780)
Standbeeld in Vilnius

 

 

 

De Nederlandse dichter, filosoof en advocaat Johannes Kinker werd geboren in Nieuwer-Amstel op 1 januari 1764. Zie ook mijn blog van 1 januari 2007.

 

 

De Dichtkunst (Fragment)

 

Natuur wordt taal, elk beeld wordt teeken! –

Maar slechts de Dichter kan die spreken:

Hij weet haar kracht, beteekenis

En samenvoeging te bepalen:

Hij denkt in haar zijne idealen,

Waar voor zijn onuitputbre beeldspraak

Alleen bekwaam, berekend is!

 

Natuur! – in uw verscheidenheden,

Weet gij elk denkbeeld schoon te omkleeden;

Ja! – ’t weinig’, dat ons brein ontdekt

Van ’t groot, voor ons onkenbaar, wezen,

Is in uw leerzaam boek te lezen. –

Uw schoon geheel toont ons een scheemring

Van ’t licht, dat zich ons oog onttrekt! –

 

Ja, ’t is der menschheid waard, verheven

En schoon – gestaâg daar heen te streven,

Waar zich der zinnen doel verliest;

Waar vindingskracht, op stoute vlerken,

Door zaamgepakte nevelzwerken,

Onwederstaanbaar opwaards steigerend,

Zich zelf een spoor zoekt, vindt en kiest.

 

 

Johannes_Kinker

Johannes Kinker (1 januari 1764 – 16 september 1845)

 

 

 

De Hongaarse dichter Sándor Petőfi werd geboren in Kiskőrös op 1 januari 1823. Petőfi was een sleutelfiguur in de Hongaarse revolutie van 1848 die werd geboren als Alexander Petrovics. Zijn eerste gedicht verscheen in 1842. Nadat hij twee jaar later een baan als hulpredacteur in Pest had bemachtigd publiceerde hij zijn eerste dichtbundel. In zijn werk eiste hij vanaf het begin al een onafhankelijke staat. Talloze straten in Hongaarse steden zijn naar hem vernoemd, evenals één van de bruggen in Boedapest, Petőfi hid.

 

National Song

 

Rise up, Magyar, the country calls!
It’s ‘now or never’ what fate befalls…
Shall we live as slaves or free men?
That’s the question – choose your ‘Amen”!
God of Hungarians, we swear unto Thee,
We swear unto Thee – that slaves we shall no longer be!

 

For up till now we lived like slaves,
Damned lie our forefathers in their graves –
They who lived and died in freedom
Cannot rest in dusts of thraldom.
God of Hungarians, we swear unto Thee,
We swear unto Thee – that slaves we shall no longer be!

 

A coward and a lowly bastard
Is he, who dares not raise the standard –
He whose wretched life is dearer
Than the country’s sacred honor.
God of Hungarians, we swear unto Thee,
We swear unto Thee – that slaves we shall no longer be!

 

Sabers outshine chaine and fetters,
It’s the sword that one’s arm betters.
Yet we wear grim chains and shackles.
Swords, slash through damned manacles!
God of Hungarians, we swear unto Thee,
We swear unto Thee – that slaves we shall no longer be!

 

Magyar’s name will tell the story
Worthy of our erstwhile glory
we must wash off – fiercely cleansing
Centuries of shame and condensing.
God of Hungarians, we swear unto Thee,
We swear unto Thee – that slaves we shall no longer be!

 

Where our grave-mounds bulge and huddle
Our grandson will kneel and cuddle,
While in grateful prayer they mention
All our sainted names’ ascension.
God of Hungarians, we swear unto Thee,
We swear unto Thee – that slaves we shall no longer be!

 

(13 maart 1848)

 

 

Vertaald door Adam Makkai

 

 

 

petofi

Sándor Petőfi (1 januari 1823 – 31 juli 1849)