Leo Vroman, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichter Leo Vroman werd op 10 april 1915 in Gouda geboren. Zie ook alle tags voor Leo Vroman op dit blog.

 

De luiaard en het mos

Wat mos dat op een luiaard groeide
bemerkte eensklaps dat het bloeide.

Het sprak dus nederig tot dit dier:
‘Als ik U niet te zeer versier

verblijf ik met versch. hoogacht.
dienstwillig in Uw Ondervacht.’

‘Waarde Plant’ antwoordde het beest,
‘reeds lang heb ik dit moment gevreesd,

doch denk niet dat dat zo maar gaat!
Waartoe meent U dat U bestaat?

Niet zo maar voor de aardigheid,
doch tot ons beider waardigheid.

Wil dies Uw soortvreemd onfatsoen
niet en/of elders verder doen.’

Dus maakte het verlegen mos
zich droevig van het peenhaar los,

wentelde neer, landde gezond,
en tiert nu welig op de grond.

Doch het beest, ontmost, bleef hangen
met ordinair gegolfde, lange
rosse lokken; een spreeuwin
maakte daar haar nestje in.

Met veel meer pruiksel dan gevoel
breide zij tafel, bed en stoel.

Het volle, rode voorportaal,
haar laag beroep; en wel speciaal

haar taal
maakten de luiaard helemaal
kaal.

Moraal:
Wie met het hoofd zijn vrienden maakt
blijft ver rondom het hart spiernaakt.

 

Een boot

Een kaakvis onder in de oceaan.
Nachtstromen voelt hij door zijn beenderharen
en door zijn kieuwen gaan, zijn wiegende lantaren
flakkerend, een spookdoorjaagde maan.

Hij ziet het schaduwbeeld wegwiegen van zijn licht,
en zwemt vermoeid het wijkend donker binnen
dat hem een hand is, bitter te beminnen,
strelingloos en warm bij zijn gezicht.

En als de weemoed niet meer is te drinken
moet hij zijn schijnsel zwak zien worden, doven,
en zoete vingers die de laatste vlekken roven
om zijn verdwenen bekken voelen zinken.

Een arend ligt voorover in de hemel,
spreidt zijn geveerde oude armen uit,
starend in het wemelen der diepte;
en als de wind zijn schrale ogen sluit

voelt hij de ruimte door zijn vingers glijden,
droom in droom uit moet hij zich laten vallen,
een stroom verdeeld in watervallen.
Zijn geest voelt zich ontploffen en verwijden
en ziet zijn schedel tegen het water knallen.

Tussen de hoogte en de diepte ijlt een boot.
Alles danst van doodsangst voor de dood.

 

Een manier

Als er geen God is,
god wat is er dan?
Een raar geluid? en
waar komt dat dan uit,
niet eens van buiten
als ik tot slot
ja, sterf eigenlijk, god,
wat vergaat op dat ogenblik,
de wereld of ik?
Zie ik over al dit land
dan de schaduw, het zweet, de hand
neerdalen en ik kan
niet meer opzij, laat mij dan
goed gaan liggen om och
tegen wie praat ik eigenlijk nog

 


Leo Vroman (10 april 1915 – 22 februari 2014)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Op de joodse handelaar A.S.

Ik stam uit Rasainen.
Dat is waar de tweede woudnacht
voorbijgaat, als je komt van de stroom,
waar zich het struikgewas opent
en uit de weiden dringt
gelend het zand.

Daar zijn de nachten helder.
Onze vrouwen doven de vuren
tijdig. Lang
ademen wij, diep met de donkere
dolende windvlaag.

Alles hebben wij, iedere
tijd uit de handen der vaderen.
Hun zorg houdt ons wakker.
Hun oversterde geduchte
glanst door de twijgen van ons gesprek.
Kleumend storten wij voor hen
graven. Lang legeren
zich de wolken daarboven, rook.

Altijd gaat iemand heen,
kijkt niet om, geen wuiven
volgt hem. Doch vast houdt hem
de spreuk der ouden aan de post
van de poort boven de zee nog. Ver
wekt hem van berkenlanen
klaaglijk klinkend snarenspel.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 


Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor de schrijvers van de 10e april ook mijn blog van 10 april 2020 en eveneens mijn blog van 10 april 2019 en ook mijn blog van 10 april 2016 deel 2.

Eva Gerlach, Johannes Bobrowski, Yasmin Namavar

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Tuin

De snoepfabriek was eindelijk verdwenen.
Dat jaar zaten de vogels op de muur
met flarden van het krimpfolie waar de stenen
voor een kantoorpand in werden verstuurd.

Door transparante nesten zag je in mei
de eieren glanzen: een mooi voorjaar. – ’t Duurde
tot juni eer het plastic brak en wij
een vogelkerkhof bouwden naast het schuurtje.

 

Je kunt het niet ontkennen

je kunt het niet ontkennen, zij was hier,
zij heeft over een muur van tijd gekeken
en deze code gehanteerd als teken
van eeuwigheid. Een omtrek gaf zij prijs
en zij heeft hem verscheurd noch opgegeten.

Haarfijn sluitend levert hij bewijs
dat zij bestond. Dat zij hier heeft gezeten
met mij en haar spoor trok op dit papier.

 

Ontferm U onzer

Mijn oma Joaquim (‘God, kom’) was haar bril kwijt.
Waar zij ook zocht, niet waar ik hem had verstopt,
in het bordedoosje bij de wisser en het krijt;
dat leverde per week een kwartje op,

ik denk nog altijd dat zij niets vermoedde.
Toen kreeg zij staar, wou niet geopereerd,
werd blind en vroeg mij dikwijls met warm weer
voor de zon te gaan staan, dan kon zij mij bijna zien.

Haar liefde meer dan ik verdien
nu zij, het gezicht herkregen door familiedwang,
mij beverig tegemoetkomt over de gang
met een blaadje waarop in het dunne visitekopje

het djokjalepeltje rinkelt. ‘Hier kintie.’ Kon
ik haar maar in veiligheid brengen, behoeden
voor doofheid, jicht, bronchitis, Parkinson.
Haar God komt eenmaal, maar Hij neemt de tijd.

 


Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Kindertijd

Toen hield ik van
de wielewaal –
het klokkenspel, boven
opklonk het, neerzonk het
door het bladerhuis,

als we hurkten aan de bosrand,
aan een grashalm regen
rode bessen; met zijn
karretje trok de grijze
jood voorbij.

’s Middags dan onder de elzen
in zwartschaduw stonden de dieren,
verjoegen met toornige staartslag
de vliegen.

Dan viel de stromende, brede
regenvloed uit de open
hemel; naar al het donker
smaakten de druppels,
als aarde.

Of de jongens kwamen
het oeverpad langs met de paarden,
op de glanzende bruine
ruggen reden zij lachend
boven de diepte.

Achter de heining
wolkte bijengegons.
Later, door ’t struikgewas bij de rietplas,
streek zilver de ritsel
van angst.
Dichtgroeiden, een haag
in het duister venster en deur.

Dan zong in haar geurende
kamer grootmoeder. De lamp
zoemde. Naar binnen traden
de mannen, zij riepen de honden
over hun schouder toe.

Nacht, lang vertwijgt in het zwijgen –
tijd, ontglijdender, bitterder
durende van vers tot vers:
kindertijd –
toen ik hield van de wielewaal.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 


Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse dichteres en schrijfster Yasmin Namavar werd geboren in 1983 in Amstelveen. Namavar is van Iraans – Nederlandse afkomst en werkt als psychiater. Ze schrijft poëzie en proza. Gedichten en essays van haar hand verschenen eerder in De Gids, Tirade, Hollands Maandblad, Poëziekrant, Trouw en Medisch Contact, en op diverse online platforms. Ze was finalist bij de El Hizjra Literatuurprijs 2022. In november 2024 verschijnt haar essay De dagen van binnen in de bundel Over ziek zijn, een verzameling essays van verschillende schrijvers.

 

Berm

ik kniel voor de bloemen, de velgen
gebukt onder het lichaam
als ik opkijk
ligt er een kind tussen mijn benen
hoog boven mij trekken de brandganzen voorbij
Spitsbergen, Groenland, Nova Zembla

nu buig ik voor je fluwelen wimpers
je bloesem van het ogenblik
erfelijk is jouw dood en in mijn navel
ligt een bromvlieg
glanzend groen knisperend
mottige vlinders klapperen hun vleugels
zachtjes kriebelen aan mijn huig

een vrouw ligt kokhalzend op de asfaltweg

 

Donker

ik draai een gloeilamp in de tijd
op mijn handen en knieën zoek ik basmatirijst
mijn kruin richting je schort
je gouden armbanden in het donker
onder mijn bed vind ik
stof en zuurdesembrood

het brons van mijn haar vlecht je
na al die jaren nog steeds op een klein krukje
in de keuken, de radio aan

schrik je
van de snoek in mijn schoot, het brood in mijn strot

ik kan alleen luisteren naar je hartslag als je stil bent
en bang, heel bang

 


Yasmin Namavar (Amstelveen, 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Johan Harstad, Bertolt Brecht

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: Heterdaad (Vertaald door Paula Stevens)

“In een overdadige villa ergens halverwege de plekken waar de twee mannen zich bevonden, in een wijk waar ze zich geen van beiden een huis konden veroorloven en waar ze waarschijnlijk nog nooit een voet hadden gezet: de mooie vrouw liet haar negligé vallen en zweefde bijna de inloopkast binnen waar ze langzaam een geschikt badpak uitkoos en daar in glipte. Nonchalant pakte ze een Flirtini mee van de salontafel en slenterde naar het zwembad en de ligstoelen.29 Ze liet zich in een ervan vallen en nipte van haar cocktail, terwijl ze haar blik op het water liet rusten. Ze moest weggedoezeld zijn, want ze had de detective in zijn regenjas, die opeens in de ligstoel naast haar zat, niet zien aankomen. De vrouw dook ineen. ‘Godallemachtig, wie ben jij?’ gilde
ze.
Heterdaad stond op en keek uit over de tuin. ‘Ik denk dat je dat wel weet,’ zei hij met zijn rug naar haar toe. Ze knikte. Dat zag hij. Hij had ogen in zijn nek.” Heterdaad pakte haar glas op en bestudeerde het. ‘Een Flirtini, neem ik aan?’;’ ‘Is er ook iets wat je niet weet?’ ‘Alleen dit,’ antwoordde hij terwijl hij haar recht aankeek.’Waarom lig je op dit uur van de dag te zonnebaden?’ De vrouw keek hem verbijsterd aan. Ze was niet de eerste die dat deed. ‘Bij mijn weten is het niet verboden om in je eigen tuin te zonnebaden,’ zei ze sarcastisch. Heterdaad knikte. ‘Maar er zijn niet veel mensen die dat om drie uur ’s nachts doen,’ zei hij bedaard terwijl hij een slokje van haar cocktail nam. Shit. Ze was mooi, dat zou nog weleens een probleem kunnen worden. ‘Ik kreeg een telefoontje,’ ging hij verder. ‘Een bezorgd telefoontje. Een buurman heeft geschreeuw en schoten op jouw terrein gehoord: ‘Daar weet ik niks van.’ ‘Nee?’ ‘Noppes, nada.’ Heterdaad pakte haar arm beet, dat deed blijkbaar een beetje pijn. Ze kreunde.” ‘En dat dan?’ zei hij terwijl hij naar het lijk wees, dat met zijn gezicht naar beneden in het zwembad ronddobberde. De koele wind duwde de overledene in langzame, rode cirkels rond. ‘Hè?’ Ze deed alsof ze niet goed begreep wat hij bedoelde. ‘Je weet heel goed waarover ik het heb. Heb jij hem vermoord?’ De vrouw stond op en dronk het laatste restje Flirtini in één teug op. Ze likte haar lippen af. ‘0, die daar? Tja, die lag er al toen ik kwam: 33 Nu pakte zij Heterdaads arm beet. ‘Waarom kom je niet even mee naar binnen, ik heb behoefte aan een…’ ‘Flirtini?’ ‘Onder andere.”

 


Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

 

De Duitse dichter en schrijver Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg geboren. Zie ook alle tags voor Bertolt Brecht op dit blog.

 

Over het burgerlijk treurspel ‘Der hofmeister’ van Lenz

Hier hebt ge Figaro rechts van de Rijn!
Bij ’t plebs gaat de noblesse in de leer
dat ginds de macht verwerft en hier de eer:
wat daar een blijspel wordt zal ’t hier niet zijn.

Wie arm is zoekt geen literaire hulp,
maar zal naar ’t keursje der élève snakken;
nooit, als lakei, de Grote Knoop doorhakken:
hem springen slechts de knopen van de gulp.

Wel, hij ontdekt, dat, als zijn pik wil palen,
hij tegelijk de buikriem aan moet halen.
Hij heeft te kiezen, kiest voor eieren geld.

Met lege maag herstelt dan zijn verstand zich.
Hij grient en grimt, hij vloekt en hij ontmant zich.
Z’n stem trilt als de dichter het vertelt.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 


Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e februari ook mijn blog van 10 februari 2022 en ook mijn blog van 10 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Rainer Maria Rilke, Geert Mak

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Rilke op dit blog.

 

Die fünfte Elegie

Frau Hertha Koenig zugeeignet

Wer aber sind sie, sag mir, die Fahrenden, diese ein wenig
Flüchtigern noch als wir selbst, die dringend von früh an
wringt ein wem, wem zu Liebe
niemals zufriedener Wille? Sondern er wringt sie,
biegt sie, schlingt sie und schwingt sie,
wirft sie und fängt sie zurück; wie aus geölter,
glatterer Luft kommen sie nieder
auf dem verzehrten, von ihrem ewigen
Aufsprung dünneren Teppich, diesem verlorenen
Teppich im Weltall.
Aufgelegt wie ein Pflaster, als hätte der Vorstadt-
Himmel der Erde dort wehe getan. Und kaum dort,
aufrecht, da und gezeigt: des Dastehns
großer Anfangsbuchstab …, schon auch, die stärksten
Männer, rollt sie wieder, zum Scherz, der immer
kommende Griff, wie August der Starke bei Tisch
einen zinnenen Teller.

Ach und um diese
Mitte, die Rose des Zuschauns:
blüht und entblättert. Um diesen
Stampfer, den Stempel, den von dem eignen
blühenden Staub getroffnen, zur Scheinfrucht
wieder der Unlust befrucheten, ihrer
niemals bewußten, — glänzend mit dünnster
Oberfläche leicht scheinlächelnden Unlust.

Da: der welke, faltige Stemmer,
der alte, der nur noch trommelt,
eingegangen in seiner gewaltigen Haut, als hätte sie früher
zwei Männer enthalten, und einer
läge nun schon auf dem Kirchhof, und er überlebte den andern,
taub und manchmal ein wenig
wirr, in der verwitweten Haut.

Aber der junge, der Mann, als wär er der Sohn eines Nackens
und einer Nonne: prall und strammig erfüllt
mit Muskeln und Einfalt.

Oh ihr,
die ein Leid, das noch klein war,
einst als Spielzeug bekam, in einer seiner
langen Genesungen ….

Du, der mit dem Aufschlag,
wie nur Früchte ihn kennen, unreif,
täglich hundertmal abfällt vom Baum der gemeinsam
erbauten Bewegung (der, rascher als Wasser, in wenig
Minuten Lenz, Sommer und Herbst hat) —
abfällt und anprallt ans Grab:
manchmal, in halber Pause, will dir ein liebes
Antlitz entstehn hinüber zu deiner selten
zärtlichen Mutter; doch an deinen Körper verliert sich,
der es flächig verbraucht, das schüchtern
kaum versuchte Gesicht … Und wieder
klatscht der Mann in die Hand zu dem Ansprung, und eh dir
jemals ein Schmerz deutlicher wird in der Nähe des immer
trabenden Herzens, kommt das Brennen der Fußsohln
ihm, seinem Ursprung, zuvor mit ein paar dir
rasch in die Augen gejagten leiblichen Tränen.
Und dennoch, blindlings,
das Lächeln …..

Engel! o nimms, pflücks, das kleinblütige Heilkraut.
Schaff eine Vase, verwahrs! Stells unter jene, uns noch nicht
offenen Freuden; in lieblicher Urne
rühms mit blumiger schwungiger Aufschrift: »Subrisio Saltat.«.
Du dann, Liebliche,
du, von den reizendsten Freuden
stumm Übersprungne. Vielleicht sind
deine Fransen glücklich für dich —,
oder über den jungen
prallen Brüsten die grüne metallene Seide
fühlt sich unendlich verwöhnt und entbehrt nichts.
Du,
immerfort anders auf alle des Gleichgewichts schwankende Waagen
hingelegte Marktfrucht des Gleichmuts,
öffentlich unter den Schultern.

Wo, o wo ist der Ort — ich trag ihn im Herzen —,
wo sie noch lange nicht konnten, noch voneinander
abfieln, wie sich bespringende, nicht recht
paarige Tiere; —
wo die Gewichte noch schwer sind;
wo noch von ihren vergeblich
wirbelnden Stäben die Teller
torkeln …..

Und plötzlich in diesem mühsamen Nirgends, plötzlich
die unsägliche Stelle, wo sich das reine Zuwenig
unbegreiflich verwandelt —, umspringt
in jenes leere Zuviel.
Wo die vielstellige Rechnung
zahlenlos aufgeht.

Plätze, o Platz in Paris, unendlicher Schauplatz,
wo die Modistin, Madame Lamort,
die ruhlosen Wege der Erde, endlose Bänder,
schlingt und windet und neue aus ihnen
Schleifen erfindet, Rüschen, Blumen, Kokarden, künstliche Früchte —, alle
unwahr gefärbt, — für die billigen
Winterhüte des Schicksals.
… … … … … … … …

Engel!: Es wäre ein Platz, den wir nicht wissen, und dorten,
auf unsäglichem Teppich, zeigten die Liebenden, die’s hier
bis zum Können nie bringen, ihre kühnen
hohen Figuren des Herzschwungs,
ihre Türme aus Lust, ihre
längst, wo Boden nie war, nur an einander
lehnenden Leitern, bebend, — und könntens,
vor den Zuschauern rings, unzähligen lautlosen Toten:
Würfen die dann ihre letzten, immer ersparten,
immer verborgenen, die wir nicht kennen, ewig
gültigen Münzen des Glücks vor das endlich
wahrhaft lächelnde Paar auf gestilltem
Teppich?

 

 

De Sonnetten aan Orpheus

V

Sticht geen gedenksteen. Laat alleen de rozen
te zijnen gunste bloeien, ieder jaar.
Want het is Orpheus. Zijn metamorfose
in dit en dit. En zoeken wij niet naar

andere namen. Want ten enen male
is ’t Orpheus, in elk lied. Hij komt, verdwijnt.
Is ’t niet al veel als hij de rozeschalen
voor een paar dagen te overleven schijnt?

O dat gij zijn vermind’ring toch beseft!
Hoe angst voor heengaan soms hem overmande!
Omdat zijn woord het hierzijn overtreft,

is hij al ginds, waar gij ’t niet kunt geleiden.
Geen snarentralies dwingen hem de handen.
En hij gehoorzaamt in dit overschrijden.

 

 

Vertaald door W. Blok en C.O. Jellema

 


Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)

 

 

De Nederlandse schrijver Geert Mak werd geboren op 4 december 1946 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Geert Mak op dit blog.

Uit: Grote verwachtingen. In Europa – 1999-2019

“Het is, vanuit de hemel, een bruingrijs landschap. Het is de maan, waar net een stortbui passeerde. Het is gebutste aarde, met duizend meren en stroompjes. Het doet denken aan de poelen en kreken die zich in de modder aftekenen als de zee zich terugtrekt, tweemaal daags, in eeuwigheid. Het is rotsen en korstmossen, en totale verlatenheid.
We zijn er bijna. Een enkele boom — stralend geel in de beginnende winter. Een felrood huis. Opeens een paar fabrieksgebouwen, een grote scheepswerf, een klontering van winkels en woningen rond een plein, een paar kranen, een haven. Het stadje. Vanuit de ijszee komt een trawler binnenvaren, blauw met zwart, koningskrabben vangen ze hier, krengen van dieren waar de luxerestaurants in Europa verzot op zijn. Het is al bijna avond, de straten zijn stil en leeg, je hoort enkel de wind. Alleen in het stadhuis brandt nog licht, en in het grote gele Russische consulaat met de ramen vol tralies. Het restaurant biedt walvis-biefstuk, of een pasta met rendier en paddenstoelen. Op de kade staat de complete uitstalling van de ijzerwinkel nog buiten: drie druipende aluminiumladders, een korte, een lange en de middenmaat. In de kleine supermarkt staan twee meisjes lang te overleggen, dit is hun uitstapje deze week: wordt het een milkshake of een modern drankje? Even later zal het hek aan de grens, een paar kilometer verderop, weer op slot gaan voor vandaag. De soldaat aan deze kant zal de handen drukken van de twee soldaten aan de andere kant, hij mag bij deze handeling niet verder dan dertig centimeter op het vreemde grondgebied komen, het ritueel is strak, er mogen geen brokken van komen.”

 

Geert Mak (Vlaardingen, 4 december 1946)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e december ook mijn blog van 4 december 2018 en eveneens mijn blog van 4 december 2017 en ook mijn blog van 4 december 2016 deel 3.

C. O. Jellema, Mary Oliver

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Als Kind

Je draait je om en ziet het kind vertrekken,
het huis al leeg, ’t legt bloemen op de trap,
springt van de stoep zodat de laatste stap
niet hoeft gezet, dan sluit het de tuinhekken,

houdt op te zijn daar, want niet op te wekken
– talitha koem – uit kinderjaren graf
zijn hond en tamme kraai, een pluche giraf:
’t beschrevene zal nooit die dingen dekken

die uit zichzelf, je weet niet waarvandaan,
jou woordloos wisten, en jij nam hen aan
zo vanzelfsprekend dat je vaak verbaasd,

vroeg iemand naar een naam, in malle haast
wat namen noemde die je maar verzon –
het kijkt niet om; je riep het als dat kon.

 

Waarom niet, lichaam?

Waarom niet, lichaam, heb je in jezelf geloofd
de dagen van je jeugd, je bent ten laatste
gedaante in deze vorm en je houdt op
te zijn straks – waarom niet? Heeft jou
de geest misleid alsof er wonderen
van hoger deugd, van waarheid waren te verwachten?
En jij wou steeds ook iemand anders zijn.
Nu wordt het dadelijk nacht in ons. En jij?
Doe je wat voor me om me er door heen te helpen?
Lichaam, nooit heb ik je vertrouwd,
niet aan je noden ooit geloof geschonken,
je was van mij en daarmee uit. Ik dacht
te zijn in wat geen toekomst worden wou,
dralend in daden van bedenking, overzicht.
En jij bent hier en bezig aan je sterven.
Je weet toch, lichaam, waar je nog de groeven voelt
van eiken planken toen we zittend op die brug,
we waren kind, op lange zomeravonden
boven de stroom het trage water vol
van geheimzinnig leven zagen, wieren, vissen,
ons eigen spiegelbeeld, en ik gedachtenloos
jou niet besefte, enkel opging in
een vrijheid niets te hoeven zijn dan zo?
Alleen te kijken en het rustige gesnuif
te horen in de wei van grazenden, vlakbij –
Dat evenwicht, jij was er toen nog niet
als nu, nog ongemeld, nog zwijgend in jezelf
Wij gaan voorbij, terwijl ik dat niet wil,
lichaam, je zult mijn dood nog zijn wanneer
je niet de beelden die je meedraagt in je
afstaat aan mij – maar ik, wie ben ik zonder jou?
Je hebt geen kind aan mij zolang je luistert.
Waarom, lichaam, heb ik jou nooit geprezen?

 

Gedachtenis

Omdat een droom mij aankeek ben ik er vandaag.
Je liep door ’t laantje naar de hertenkamp en was
even niet dood. Ik kon niet met je praten want
moest letten op mijn benen of die wel bewogen,
en haalde jou daardoor niet in. Toch was je het,
de omtrek van jouw lichaam languit uitgeknipt
tegen het overhangend loof kwam je niet verder
dan dat het eeuwig door zou gaan, een kloppend beeld

dat in het daglicht zwart wordt, ’k zit het op te schrijven
terwijl je tussen regels door verdwijnt – het is
nog vroeg met grijze hemel achter lege takken;
mij schiet het woord wüeste te binnen, woestenij,
bij Eckhart staat het voor het onuitsprekelijke
beeldloze Niets der godheid achter god. – ’t Kwam door
die film van gisteravond denk ik dat ik droomde:
zo wacht men steeds op iets en of er iemand komt.

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.

 

Wanneer de dood komt

Wanneer de dood komt
als de hongerige beer in de herfst;
wanneer de dood komt en alle glimmende munten uit zijn beurs haalt

om mij te kopen, en de beurs dichtklapt;
wanneer de dood komt
als de mazelenpokken;
wanneer de dood komt
als een ijsberg tussen de schouderbladen,

wil ik vol nieuwsgierigheid door de deur stappen, me afvragend:
hoe zal het zijn, dat huisje van duisternis?

En daarom zie ik alles
als een broederschap en een zusterschap,
en ik zie tijd als niet meer dan een idee,
en ik beschouw de eeuwigheid als een andere mogelijkheid,

en ik denk aan elk leven als aan een bloem, zo gewoon
als een veldmadeliefje, en zo uniek,

en aan elke naam als aangename muziek in de mond,
neigend, zoals alle muziek, naar stilte,

en aan elk lichaam als aan een leeuw van moed, en iets
kostbaars voor de aarde.

Wanneer het voorbij is, wil ik zeggen: mijn hele leven
was ik een bruid die getrouwd was met verbazing.
Ik was de bruidegom die de wereld in mijn armen nam.

Wanneer het voorbij is, wil ik me niet afvragen
of ik van mijn leven iets bijzonders en echts heb gemaakt.
Ik wil mezelf niet zuchtend en bang aantreffen,
of vol met argumenten.

Ik wil niet eindigen alsof ik deze wereld alleen maar heb bezocht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mary Oliver (10 september 1935 – 17 januari 2019)

 

Zie voor de schrijvers van de 9 september ook mijn blog van 9 september 2020 en eveneens mijn blog van 9 september 2018 deel 1 en ook deel 2.

Franz Kafka, Christine Lavant

De Duitstalige schrijver Franz Kafka werd geboren op 3 juli 1883 in Praag, toen een stad gelegen in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Franz Kafka overleed dit jaar honderd jaar geleden, op 3 juni 1924,  op 39-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor Franz Kafka op dit blog.

Uit: Die Verwandlung

„Als er dies alles in größter Eile überlegte, ohne sich entschließen zu können, das Bett zu verlassen – gerade schlug der Wecker dreiviertel sieben – klopfte es vorsichtig an die Tür am Kopfende seines Bettes. »Gregor,« rief es – es war die Mutter -, »es ist dreiviertel sieben. Wolltest du nicht wegfahren?« Die sanfte Stimme! Gregor erschrak, als er seine antwortende Stimme hörte, die wohl unverkennbar seine frühere war, in die sich aber, wie von unten her, ein nicht zu unterdrückendes, schmerzliches Piepsen mischte, das die Worte förmlich nur im ersten Augenblick in ihrer Deutlichkeit beließ, um sie im Nachklang derart zu zerstören, daß man nicht wußte, ob man recht gehört hatte. Gregor hatte ausführlich antworten und alles erklären wollen, beschränkte sich aber bei diesen Umständen darauf, zu sagen: »Ja, ja, danke Mutter, ich stehe schon auf.« Infolge der Holztür war die Veränderung in Gregors Stimme draußen wohl nicht zu merken, denn die Mutter beruhigte sich mit dieser Erklärung und schlürfte davon. Aber durch das kleine Gespräch waren die anderen Familienmitglieder darauf aufmerksam geworden, daß Gregor wider Erwarten noch zu Hause war, und schon klopfte an der einen Seitentür der Vater, schwach, aber schon mit der Faust. »Gregor, Gregor,« rief er, »was ist denn?« Und nach einer kleinen Weile mahnte er nochmals mit tieferer Stimme: »Gregor! Gregor!« An der anderen Seitentür aber klagte leise die Schwester: »Gregor? Ist dir nicht wohl? Brauchst du etwas?« Nach beiden Seiten hin antwortete Gregor: »Bin schon fertig,« und bemühte sich, durch die sorgfältigste Aussprache und durch Einschaltung von langen Pausen zwischen den einzelnen Worten seiner Stimme alles Auffallende zu nehmen. Der Vater kehrte auch zu seinem Frühstück zurück, die Schwester aber flüsterte: »Gregor, mach auf, ich beschwöre dich.« Gregor aber dachte gar nicht daran aufzumachen, sondern lobte die vom Reisen her übernommene Vorsicht, auch zu Hause alle Türen während der Nacht zu versperren.
Zunächst wollte er ruhig und ungestört aufstehen, sich anziehen und vor allem frühstücken, und dann erst das Weitere überlegen, denn, das merkte er wohl, im Bett würde er mit dem Nachdenken zu keinem vernünftigen Ende kommen. Er erinnerte sich, schon öfters im Bett irgendeinen vielleicht durch ungeschicktes Liegen erzeugten, leichten Schmerz empfunden zu haben, der sich dann beim Aufstehen als reine Einbildung herausstellte, und er war gespannt, wie sich seine heutigen Vorstellungen allmählich auflösen würden. Daß die Veränderung der Stimme nichts anderes war, als der Vorbote einer tüchtigen Verkühlung, einer Berufskrankheit der Reisenden, daran zweifelte er nicht im geringsten.“

 

Franz Kafka (3 juli 1883 – 3 juni 1924)

 

De Oostenrijkse dichteres, schrijfster en kunstenares Christine Lavant werd geboren op 4 juli 1915 in Groß-Edling als Christine Thonhauser. Zie ook alle tags voor Christine Lavant op dit blog.

 

Het parelhoen hiernaast schreeuwt als een klok

Het parelhoen hiernaast schreeuwt als een klok
zo onverstoorbaar en steeds in precies
hetzelfde ritme waar je gek van wordt,
terwijl de wilg zijn bladeren verliest,
ze drijven als een snoer de dorpsbeek af.
De zwarte hond keert zich met fel geblaf
tegen de schreeuwen, die hij niet verdraagt.
Een arme dove die door spijkers zaagt
hoopt met een glimlach op zijn avondbrood.
De laatste anjelieren bloeien rood
en geuren als de wind het wil in vlagen.
Heel diep in ’t oosten klimt een mistig-trage
herfstmaan omhoog en staart ons allen aan.
Het parelhoen zwijgt – een roestig-bruine haan
komt hoflijk door de nacht hem tegemoet.
De dove doet zich bij de haard te goed
en in het hondehok ritselt het stro.
Nu van vandaag niets meer te hoeven weten!
Maar ik keer steeds mijn kussen om, want zo
diep in mijn schedel heeft zijn schrille kreten
het parelhoen verstopt. Dan komt de maan
vanuit de sterrenrij met trage tred
tot aan mijn venster als een gele haan.
Gelijk een klok begin ik een gebed.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Christine Lavant (4 juli 1915 – 7 juni 1973)
Portret door Werner Berg, 1951

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e juli ook mijn blog van 3 juli 2023 en ook mijn blog van 3 juli 2020 en eveneens mijn blog van 3 juli 2019 en ook mijn blog van 3 juli 2017 en ook mijn blog van 3 juli 2016 deel 1 en eveneens mijn blog van 11 juli 2015.

Leo Vroman, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichter Leo Vroman werd op 10 april 1915 in Gouda geboren. Zie ook alle tags voor Leo Vroman op dit blog.

 

De dichter en het zwarte gat

‘Zwart ruimtegat, is het echt waar
dat je zo klein bent en zo zwaar?

Dat zonnen in zichzelf verdrinken
en tot zo’n puntje moeten slinken,

dat hun planeten, hun nog verse
leven zich die punt in laten persen?’

‘Ja, maar wat leeft voelt zich zo zacht
als zeepschuim in elkaar gebracht.’

‘En ben je zwart doordat geen licht
weg kan stralen uit je gewicht?’

‘Ja maar je hebt me toch gevonden?
Een stofje van miljoenen ponden,

ik zoog slechts leegte uit de dingen,
en die niets waren, die vergingen
maar nu zie je eigenlijk pas
het zonnestelsel dat ik was.

Daar leefde ook een aarde bij
met lange dieren zoals jij.
Hun kinderen en hun meesterwerken
daar kan je nu pas iets van merken.
Als straks jouw land hier binnengaat
zal je eens zien wat niet bestaat.’

‘En Tineke? Moet zij met al
mijn grote verzen tot een bal
en met New York tot een zwart
puntje verkleind, verhit, verhard?’

‘Ik maak daarvan het mooist gedicht:
het kleinste met het grootst gewicht
donker van de dorst naar licht,
daarbinnen vindt ze ook jouw gezicht,
daar kan je krimpende beminde
haar liefde opgesomd hervinden!’

Moraal

Niets te worden is niet zo naar
zolang je weet waarmee en waar.

Of

Ach windeiberg van atomen,
hoe dicht wil je bij mij komen?

 

Het water en de lucht

Het was nogal een warme dag.
De lucht stond stil, het water lag.

De lucht – want zonder wind of kou –
was er niet, behalve blauw.

En door daarvan de spiegeling
leek ook het water vrij gering.

Het hijgde zich dus van eenzaamheid
de lucht in en de aarde kwijt.

‘Ha’ dacht het water van voorheen en
riep: ‘ik ben verdampt! Verdwenen!’

De zon ging neer, de lucht werd rood,
koel als een huid, te jong ontbloot.

En daar dreef in het avondgloren
een wolk, uit de damp geboren.

Moraal

Als ik mijn armen om je leg
zeilen wij straks ook zichtbaar weg.

 

De egel en de tennisbal

Een egel en een tennisbal
ontmoetten eens elkaar nogal.

De egel was geërgerd dat
de tennisbal geen stekels had.

‘Laat je prikkels toch naar buiten
en steek die schoften in hun kuiten!

Volgens mijn dokter hoort het prikken
tot de gezondste ogenblikken!’

De tennisbal, wie weet waarom,
hield zich doof en blind; of stom.

Toen er kinderen nader kwamen
rolde de egel zich te zamen.

Maar de bijna menselijk zachte
tennisbal bleef rustig wachten,

en zodra de troep hem vond
vloog hij vrolijk in het rond

om dan weer in die kinderhanden
vuil maar warm te belanden.

Wat een feest! en voor de grap
kreeg de egel ook een trap.

Moraal

Wat je voelt is wat je kent,
en wat je kent is wat je bent.

 

Leo Vroman (10 april 1915 – 22 februari 2014)
Zelfportret, 1950

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Roepende stemmen

Over de brede helling –
de weide, de heiningen, over
de palen – ik was de wind
en van de stroom beneden
het onophoudende spreken, ik kwam
met kalmoeshanden, ik was
geluidloos, ik lag
in het gras met geopende slapen,
de krekels omsnoerden
mijn haar.

Eén, altijd, die
neemt mij op, die is
gevlogen over de winden, die gaf
gehoor aan het spreken
in het oeverzand, waar de koude
brandt, op jouw oog
hechtte zich rijp, van een bloem
zwijgend ijs, een traan
in de middag.

Die
heeft mij gehoord. Ik zag niet
de man die dieper
zijn visangel uitwierp, de vrouwen
spoelden langs scheepsboord de was,
dan kwam op de oeverweg
die ander met paarden, in damp,
over de heiningen ging
het gezang van twee roepen, helder
klonk één en het antwoord
diep, maar dat raakte ’s avonds
verstrikt in de wind.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Cover Verzamelde brieven

 

Zie voor de schrijvers van de 10e april ook mijn blog van 10 april 2020 en eveneens mijn blog van 10 april 2019 en ook mijn blog van 10 april 2016 deel 2.

Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Lievelingsdieren

Tussen de stenen hollen de platte,
brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten
toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert
een dier dat zo lijkt op herinnering,
zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen
en doodstil bij de minste aanraking.

Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt
hun dadelijk verstijvende stofjassen,
draagt ze tussen twee handen de kamer door.
O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet
houden in een kistje met onderaan glas?
Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.

 

Bed

Je lichaam vast in slaap, de rest vloog weg.
Een hand ligt naast je met gekrulde vingers.
Doe ik mijn hand erin, de jouwe sluit zich,
neemt die van mij en legt hem op je hart,
je andere eroverheen. Wat heet

liefde. Zomaar zing ik iets
zonder dat ik het merk, een lied dat niet
bedacht wordt maar bestaat, ik weet van niks,
ik merk dat ik het zing terwijl ik fiets,
een trap afloop, blad hark, ik weet

niet wat ik zing tot het gezongen is.

 

Man in leven

Daar loopt hij dus buiten, een vliegje zit op zijn tong en
hij spuugt het uit, kijkt of het leeft, laat het
drogen op zich, hij raakt met zijn stok al de gele
bladeren van de moerbeiboom een voor een aan,
ze vallen voor zijn voeten. En de kraai
verlaat hem niet.
Je wilt hem, hij is nooit meer die daar loopt,

je hebt hem juist nog gezien maar toch: in geen tijden zo
helder, geplaatst in het licht, man in
leven, alles wat je weet over hem raakt
alles wat je van hem ziet en hij staat in die krul
van het vraagteken moerbeiboom zo
even doorschijnend te zijn,

hoe je hem ziet, zijn gezicht
geheven, die driehoek beneden zijn kin, waar zijn keel
op het kwetsbaarst, het vel daar
gerekt – nooit heb je hem zo, behalve misschien
wanneer binnen in je, vergeten – je wilt hem, slaat
tegen het raam en hij ziet je, gooit uit zijn
hand het vliegje op en het vliegt op.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Het houten huis aan de Wilia

Oeverbos,
duister van uilengeroep, in het moswitte
lied van de krekels, wij zagen
eens het huis aan de stroom,
grauw in het kevervuur
van de malva’s. Voordat de winter
kwam, omvloog uit den vreemde ons sneeuw.

Houten huis, van de wouden
leven en schone teloorgang,
opgeheven met vleugels,
door de wind naar hier
als over zeeën gekomen
ben je, nu wonen in jouw
rook de kinderen, luisteren
naar jouw geluiden.

Jouw stilte, de bittere
scherpte van lookgeur en netels,
de bronwaterkoelte – wij woonden
eens aan de stroom, vriend,
op de schaduwrand van de bossen,
laat met verstrengelde
handen ons zingen,
zingen weer van het oude huis.

Werp als de meisjes
een krans weg over je schouder,
roep naar ginder; nu moest de avondwind
vallen in de berken,
moest de nevel gaan
licht langs de oever, de dampen
trekken om het huis -,

als we zingen de oude
tijd met verstrengelde handen,
van de vriendinnen luid,
zachter van ’t woud
en de dieren buiten,
de paarden op de bergwei.

Donker was het, we kwamen
onder de berken. ’s Nachts
liepen de smokkelaars langs
met doffe stap. Rond nieuwe maan
eens
stond op het erf de vreemdeling.
‘Hoe leef je?’ vroeg hij. Alinka
zat in het raam. Zij riep:
‘Deurgrendelloos!’

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

C. O. Jellema, Mary Oliver

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Le couple/Lipschitz

Toen zij samen sliepen
de eerste nacht
werd de wereld dieper
het lachte zacht

hun lichamen aarde
en hemelboog
die de warmte bewaarden
van ’t daglichtoog

maar woorden ontstonden
toen de wereld verging
hun lippen vonden
verwildering.

Dat zij samen lagen
de tweede nacht
zo klein en verslagen
tezamen gebracht

door de angst der dingen
de nacht en de kou
of het gaan zingen
en mooi worden zou

zij voelden verlegen
het vreemde geluid
van hun zielen bewegen
achter hun huid.

Dat toen zij verlangden
een derde nacht
zij lagen bang en
op hun rug op wacht

of één zou beginnen
gefluisterde naam
strak trok het linnen
om hun lichaam

dat toen zij hoorde
dat hij al sliep
god is geboren
het jong verdriet.

 

Liefde

handen heb ik niet
om er mee te leven
woorden op papier
hebben zichzelf geschreven

liefde is: een stoep
deur die wordt gesloten
luisteren naar de voet –
stappen op de loper

dan de stoep afdalen
als een ooievaar
snuivend ademhalen
nachtwind komt van waar

bij de zevende lantaren
al mijn veren tot een kuif
en met sprekende gebaren
dans ik dan mijn liefde uit

statig al mijn Glück und Wonne
voor het nachtelijk publiek
van een zwerfkat en twee nonnen
God wat is de wereld ziek

 

Jagers

Een wee gevoel van moed,
gesneld, geteld, gehangen
de lijken en hun naam
is haas.

Gedwee, gewijd,
een moederloos geslacht;
gewei verwijst voorouderlijk
naar glas in gouden lijst.

Honger somber hurkt
in vensternissen, schaduw
van stilte schoort de balken,
spert
de echo van een schot
sprengt
die Dämmerung das Echo eines
Schusses, klaffend kalte Sterne.

Aan tafel zitten. Kandelabers.
Handen verzilveren.
Handen schillen
bevroren fruit.

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Portret door Paul Boswijk, 1996

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.

 

Als ik tussen de bomen ben

Als ik tussen de bomen ben,
vooral de wilgen en de valse christusdoorn
evenals de beuk, de eiken en de dennen,
ze geven zulke blijk van blijdschap.
Ik zou bijna zeggen dat ze mij redden, en dat dagelijks.

Ik ben zo ver verwijderd van de hoop op mezelf,
waarin ik goedheid en onderscheidingsvermogen heb,
en me nooit door de wereld haast
maar langzaam loop en vaak vooroverbuig.

Om mij heen roeren de bomen hun bladeren
en roepen: ‘Blijf nog even.’
Het licht stroomt uit hun takken.

En ze roepen opnieuw: “Het is eenvoudig”, zeggen ze,
“en ook jij kwam ter wereld
om dit te doen, om kalm aan te doen, om vervuld te worden
met licht en om te schijnen.”

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mary Oliver (10 september 1935 – 17 januari 2019)

 

Zie voor de schrijvers van de 9 september ook mijn blog van 9 september 2020 en eveneens mijn blog van 9 september 2018 deel 1 en ook deel 2.

Christopher Kloeble, Christine Lavant

De Duitse schrijver Christopher Kloeble werd op 3 juli 1982 geboren in München. Zie ook alle tags voor Christopher Kloeble op dit blog.

Uit: Home made in India

„Neu-Delhi, Dezember 2012. Im Garten tummeln sich zweihundert Hochzeitsgäste, aber der Bräutigam fehlt: ich. Mein aufgeregtes Zappeln macht es Jaswant, unserem Fahrer, nicht leicht, meinen Turban zu binden. Gegen meine Nervosität schenkt er mir sein charismatisches Lächeln. Das setzt er in den meisten unserer Konversationen auf. Manchmal bedeutet es: »Ich warte im Wagen.« Manchmal:
»Keine Ahnung, was du versuchst zu sagen.« (Mein Hindi-Vokabular beschränkt sich auf alles, was mit Essen zu tun hat.) Und jetzt gerade: »Halt still, sonst sitzt der Turban schief.«
Als Jaswant fertig ist, trete ich vor den Spiegel: Der Mann in dem weiß leuchtenden Sherwani aus roher Seide erinnert kaum an den pausbäckigen Bub, der früher täglich über das Kopfsteinpflaster der Königsdorfer Hauptstraße zur Bäckerei Reindl radelte, um ein paar Pfennige gegen saure Drops zu tauschen.
Ich bin mir nicht sicher, ob der Bub und der Mann dieselbe Person sind. Ich weiß nur, Indien und eine Tochter Delhis haben viel damit zu tun, dass aus dem einen der andere geworden ist.
Draußen erwartet mich einer dieser nebligen Morgen, bei denen man nie weiß, ob man die Sonne am selben Tag nicht nur spüren, sondern auch sehen wird.
Der Turban sitzt erstaunlich fest, mein Herz klopft zwischen den Schläfen. Ich blicke mich nach meiner zukünftigen Frau um, kann sie nirgends entdecken. Anstatt in ihre Arme zu fallen, werde ich von Verwandten und Freunden der Familie in die Arme genommen, denen ich noch nie begegnet bin. Bisher habe ich kaum zwei Monate in Indien verbracht. Frauen zupfen meinen Schal zurecht, Männer klopfen mir auf die Schulter und alle beglückwünschen mich zu meiner Festkleidung. Ich bevorzuge sie gegenüber einer Lederhose. Als Tölzer Sängerknabe habe ich hinreichend oft bayerische Tracht bei volkstümlichen Konzerten getragen, um zu wissen, wie hartnäckig Wollstrümpfe kratzen und in die Kniekehlen schneiden.
Da lenkt ein Gast alle Aufmerksamkeit auf sich. So kann ich unbeobachtet den Turban lockern. Erst danach stelle ich fest: Der neue Gast trägt einen Hochzeits-Sari. Für einen Augenblick verfliegt all meine Nervosität aus Vorfreude auf die Heirat mit Saskya.
»Chalo, Christopher!«, ruft ein nicht blutsverwandter Onkel, der mich zum Rest der Familie führt und mir mit einem Augenzwinkern versichert, ich werde das schon hinbekommen.
Also ziehe ich meine Schuhe aus und setze mich neben meine nach Jasmin duftende Braut ans obere Ende des Mandap, ein Pavillon aus Holz und Blumen, in dem die Zeremonie abgehalten wird. Der Priester, alias Pandit, begrüßt die Familie und es geht los. Den Turban spüre ich nicht mehr. Nur, wie fest Saskya meine Hand drückt.“

 

Christopher Kloeble (München, 3 juli 1982)

 

De Oostenrijkse dichteres, schrijfster en kunstenares Christine Lavant werd geboren op 4 juli 1915 in Groß-Edling als Christine Thonhauser. Zie ook alle tags voor Christine Lavant op dit blog.

 

De zonnebloem straalt helder door de tijd

De zonnebloem straalt helder door de tijd,
laat op de middag wordt de maankop groter -,
’t gebraakte vlas des avonds keurt de losser,
de nacht weeft stil het naadloos zware kleed.

Als zwarte kruisen vluchten door het rood
de laatste vogels – bevende gedachten! –
’t geliefde voorhoofd slaapt in doornenranken,
en in de poel bewaakt de maan de dood.

Haast elke harteklop wordt hamerslag!
Arm werktuig, tot wiens kwelling uitgevonden?
Uit lauwe dromen treden strenge stonden
en vragen kort, wie spons en edik wenst.

Ben je er nog, van wie dit alles komt?
De morgenster straalt van je mooiste zwijgen.
De zonnebloem moet zich in vrieskou nijgen,
naadloze pijn omkleedt hem die bemint.

Een dwaalvogel valt op de maankop aan,
gekroonde beker vol van duistere woorden.
Verworpen vlas naait nu tot bleke boorden

het naakte hart. In ’t dorp kraait schril een haan.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Christine Lavant (4 juli 1915 – 7 juni 1973)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e juli ook mijn blog van 3 juli 2020 en eveneens mijn blog van 3 juli 2019 en ook mijn blog van 3 juli 2017 en ook mijn blog van 3 juli 2016 deel 1 en eveneens mijn blog van 11 juli 2015.