Hanz Mirck, Johannes Bobrowski, Gerard Reve

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

 

Zutphense gezichten

Nu leef ik weer, de tijd stond zo stil
bij hoe ik gewichtig over mijn bestaan doe
Niersteensnijder, slager, kickboxer, jurist-
de ambachten die overleven – maar jij kijkt

alleen naar mijn ogen, ik hield mijn adem in
– het bleef donker tot jij kwam, kijk recht
in de eeuwigheid, anders zijn mijn straten
leeg, mijn huizen levenloos

De stad maakt ons zoals wij de stad maakten
zo traag, zo onstuitbaar, zij kijkt naar ons
en wij naar haar, zie mij

Wie na ons komen, onze huizen overnemen,
onze kunsten nabootsen, zij houden de stad levend
zoals jij bijvoorbeeld, het is goed dat je kwam

 

Gedekte tinten gestreken

Dag mevrouw. Geen reden om argwanend te zijn
er is niemand meer. En ik, ik ga ook zo weg
Alleen de dood en u. Banger voor hulp
dan voor de dood, liever dagen kruipend

dan een dokter binnen. Dat is gedaan nu
U deed in fijn handborduurwerk, regelmatig
Altijd vechtend tegen ongeduld, altijd voorzichtig
met de draad, de naald verwachtend die toch altijd

onverwacht kwam. Geen zuster meer –
schemerdonker. Een kleine winkel. Wat zag u
aan de andere kant van die mazen, wat moest dat?

Hoe kleiner de mazen hoe fijner de steken
Was de draad op, werk klaar, licht uit? Geen angst,
geen vingerhoed. Kruip. Door het oog. Van uw naald

 

Waarover zal ik zingen

Een stad is geen grapje, met vogels en nestjes. Hoe je
haar noemt maakt niet uit, zonder torens hield ze niet op
Zutphen te zijn, met een andere naam bleven haar torens
overeind. Waarover zal ik zingen, over de vrijheid,

in de letters van de namen aan wie we vrijheid danken?
Waarover zal ik zingen, over de ondergrondse – het laatste
wat zij zagen: onze witte kade? Over één die alleen maar dééd
of hij geraakt werd, onder water in de winter naar de overkant,

omkeerde, druipend de kade beklom – de loop van de liefde
zag, in dezelfde regels heen en terug – het lukte niet, gevangen
binnen mijn eigen zinnen. Maar wat geeft dat, in vrede

mag alles mislukken, behalve vrede. Ik zal zingen met
de letters van jouw naam van de vogels die we horen
een minuut lang hun luidkeels vertrouwen in de toekomst

 

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

J.M.R. Lenz

‘Foekepot,
zeg dan wat!’

Dat is de aardige Lenz.
Gaat door ’t gebergte.
Ligt op een landweg
in ’t vroegtijdig voorjaar,
dan vloeit het water weg
in Moskou 1792,
dan spitst hij niet meer
zijn mond.

Er viel wat te zeggen,
herinner ik me,
maar dat is gebeurd,
denk ik, ik hoor,
men heeft het
gehoord.

Dat de huisleraren
een paard behoeven. De officiers
ook iets dergelijks. Dat
de winterhemel omlaag viel
in de maand mei,
toen iemand weg was
gegaan, ik wist niet: waarheen.

Maar niets zeggen
nu.
Het dreunt, de ogen binnen.
Achter Riga, de stad, deed de hemel de ronde.
Over de Petrustoren,
hoger nog
sprongen de waatren.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Herinnering aan Gerard Reve

Vandaag is het precies 15 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

 

Apologie

Toen ik rooms-katholiek werd,
werd mijn haar, dat grijs begon te worden,
opeens weer donkerblond.
Mijn bloeddruk daalde,
terwijl mijn jaarinkomen van die dag af fors bleef stijgen.
Er blijven wel bezwaren,
maar bij zoveel genade moet ik wel erkennen:
de Kerk van Rome is de Ware Kerk.

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2020 en eveneens mijn blog van 8 april 2019 en ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.

Goevrijdag (Guido Gezelle), Johannes Bobrowski

 

Bij Goede Vrijdag

 

De kruisiging door Jacob Jordaens, ca. 1617 – 1620

 

Goevrijdag

‘s Goevrijdags ratel, rauwgetand,
dwersdoor de kerke relt,
terwijl het volk, stilzwijgende, om
den autaar neêrgeveld,
den God aanbidt, dien Golgotha
zag sterven, naakt en bloot,
‘s goevrijdags, op den schandeboom,
de schandelijkste dood.

De ratel relt de kerke door,
noch koper nu noch brons
en hoore ik, ook den orgel niet:
men bidt den “Vader ons.”
En al mijn bloed verkruipt, wanneer
ik, spraakloos, in den choor,
het kraken van de bergen… neen
den houten ratel hoor.

Het autaarkleed is afgedaan,
het wierookvat gebluscht,
de lichten al gestorven, en
de ratel zelve rust;
‘t houdt alles op, de zonne schijnt
te vragen, ongetroost,
of morgen zij nog heffen zal
heur aanzichte, in den oost.

Als vader sterft, de kinderen
vergâren om de spond
des stervenden, en knielen daar,
en bidden, in de grond:
zoo knielen, in de kerken, in
de huizen nu, vereend,
de menschen, en, in stilte, wordt
gebeden en geweend.

‘t Is dood nu al: God zelve stierf
de dood! Wie dierve er, ach,
schier leven, in de droefheid van
dien al te droeven dag?
Geen woord en zij gesproken meer:
ons Heere hangt en bloedt,
gekropen zij ten kruise nu,
gebiddaagd en geboet!

 

Guido Gezelle (1 mei 1830 – 27 november 1899)
De Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge, de geboorteplaats van Guido Gezelle

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Steeds weer te benoemen

Steeds weer te benoemen:
de boom, de vogel in zijn vlucht,
de rossige rotswand, waar de stroom
trekt, groen, en de vis
in de witte rook, als over de bossen
de duisternis neervalt.

Tekens, kleuren, het is
een spel, ik ben bekommerd
of het wel afloopt
gerechtig.

En wie leert mij
wat ik vergat: van de stenen
de slaap, de slaap
van vogels in hun vlucht, van de bomen
de slaap, in het donker
gaat hun gesprek -?

Was er een god
en in het vlees,
en kon mij roepen, ik zou
rondlopen, ik zou
wachten een tijd lang.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e april ook mijn blog van 2 april 2020 en eveneens mijn blog van 2 april 2019 en ook  mijn blog van 2 april 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

C. O. Jellema, Mary Oliver

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

De zoon

voor Aert v.d. Goes van Naters
der Affe wird zu blau

Het licht joeg uit het water goudfazanten,
een lam liep rond met anemonen in z’n vacht,
het chlorophyl ontwaakte in de planten
en dook toen spiernaakt in de gracht.

Waar hij langs kwam werd er met respect gelachen
een lenig groen gelach en heel niet opgeschroefd;
in hem gonsde de honing van zijn krachten
alsof de wereld van zijn lichaam had geproefd.

Toen – en of natbezwete haren sloegen
in zijn verblauwde ogen en eensklaps gedrang
van bomen die hun plaats niet meer verdroegen
en zich aan hem platdrukten in hun angst –

werd hij uit een heldere lucht getroffen,
een vlerk, dacht hij, een blinde vogel, in het rond
als hagel hoorde hij de vruchten ploffen:
een hand lag voor hem op de grond,

smal en gestorven, maar met strakke spieren
en een verwonderd volgehouden aderklop,
eenzaam – de bomen sidderden als dieren
en gillend klom hij bij hun schouders op.

 

Identiteit

Wat weet ik van je:

je hebt veel slaap nodig
en koffie verdraag je slecht;

dat je houdt van je hond
en ten dele waarom;

dat je gelukkig bent
of verdrietig kan ik zien
en horen met eigen ogen
en oren;

en je houdt van mij.

Maar welke droom heeft je veranderd
in zwarte panter, witte raaf;
hoeveel gezichten heb je willen kussen
of slaan, het waarom niet gedaan.

Wat ik niet weet: hoe zou je zonder mij
geweest zijn, waar, met welke mensen,
wie in mijn plaats – ik weet het niet.

Noch hoe je dood zult gaat,
noch ook de dag waarop.

 

Op overdekt balkon

Als het ’s middags regent
verwacht ik dat er iemand komt
ik troost me met de gedachte
dat ik zijn natte kleren
in de badkamer zou hangen
en kranten in zijn schoenen stoppen
oneindig teder

Langs het balkon plenst de regen
ik luister naar de bel die niet gaat
ik zou trouwens elke bezoeker van verre zien
ik tel fonteintjes op de tegels
van het trottoir – uit vroomheid moet ik nu
gaan zingen of ik zal schaamteloos wenken als een vrouw
van lichte zeden

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Portret door Jacqueline Kasemier, 1993

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.

 

Lied voor de herfst

Stel je je nu niet voor dat de bladeren dromen
hoe comfortabel het zal zijn om de aarde
aan te raken in plaats van het
niets van de lucht en de eindeloze
vlagen van de wind? En denk je niet dat
de bomen, vooral die met
bemoste holtes, beginnen uit te kijken naar

de vogels die zullen komen – zes, een dozijn – om te slapen
in hun lichaam? En hoor je niet hoe
de guldenroede afscheid fluistert,
het eeuwige wordt gekroond met het eerste
tufje sneeuw? De vijver
verstijft en het witte veld waarover
de vos zo snel rent doet zijn lange blauwe schaduwen
mooi uitkomen. De wind kwispelt met
zijn vele staarten. En in de avond
verschuift het opgestapelde brandhout een beetje
dat verlangt om onderweg te zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mary Oliver (10 september 1935 – 17 januari 2019)

 

Zie voor de schrijvers van de 9 september ook mijn blog van 9 september 2018 deel 1 en ook deel 2.

C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

Een nacht

Ik maak een vers opdat ik aan je denken kan
niet met herinneringen die verouderd zijn
want zoveel dichters spreken er al van
maar met het vers dat zichzelf loswringt uit mijn brein

er zijn momenten van een vreemde vrede ’s nachts
vooral, de treingeluiden en het wapperend gordijn
de smaak van nacht en wind en onverwachts
besef ik dat ik blij kan zijn en zonder angst voor pijn

dan misschien ben je al nabij

en als het vers daaruit ontstaat moeizaam
met woorden die er eigenlijk niet moesten zijn
omdat zij afstand zijn en overwonnen pijn
dan ben je er en wordt het vers een naam

een glimlach dat wij ooit zo eenzaam konden zijn
met zoveel angst voor alles dat toch nietig is
en buiten ons – en het ontmoedigend gemis
wordt opgehelderd in het rijm

doordat ik bij je ben en jij bij mij

maar is het vers uit mij vandaan en wordt het koud
op het papier, dan groeit in mij het dagelijks verdriet
alsof ik nooit echt jong zal zijn zo oud
ik strek mijn hand uit maar je bent er niet

ik hoor een trein die binnenloopt en weer vertrekt
ik huiver om het wapperend gordijn
de dingen denken zelfs niet aan elkaar, zij zijn volstrekt
alleen – als jij en ik, zo klein

hoe vaak ik wakend denk aan jou of jij aan mij

 

Lezende in de kamer

Telkens als je een bladzij omslaat van je boek
hoor ik de heldere slag van een uurwerk
niet luider dan het tiktak van de slinger

telkens als je een voet verschuift of het haar
wegstrijkt van je voorhoofd –
ik heb nog geen letter gelezen

ik zie een lijn die er altijd geweest moet zijn
lopende diagonaal van een poot van mijn stoel
over bepaalde figuren in het kleed naar jouw voeten

de avond wordt zeer lang er is bijna
geen overeenkomst meer tussen ons

 

Stedelijke idylle

Wij stonden aan de rand van een woestijn
er waren huizen die op huizen leken
omdat ze scheel door hun vitrages keken
het konden ook gestrande arken zijn

en waar men straten kon vermoeden waren kreken
maar uitgedroogd en met dor kroos in ’t zand
en mensen liepen er met schuwe ogen langs de kant
alsof het water zomaar uit de grond kon breken

de bomen gerooid de bloemen afgesneden
gazons betegeld en de lucht ontsmet
van wolken en geen maatregel vermeden:
op elke viersprong was een crucifix gezet

wij stonden en zo lang was het geleden
dat wij tot bloei geraakten: één wit en één rood
en dunne wortels strekkend naar de dood
bloeiden wij om te worden afgesneden


C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

 

De Nederlandse publicist, schrijver en biograaf Wim Huijser werd geboren op 9 september 1960 in Ridderkerk. Zie ook alle tags voor Wim Huijser op dit blog.

Uit: Dichter bij Dordt. Biografie van C. Buddingh’

“Naar zijn idee was het de ‘buddingheer’ van de Frankische tijd toegestaan een eigen schild en wapen te voeren. Zijn symbool was een rode schaar, het zinnebeeld van leven en dood, het werktuig waarmee de levensdraad werd afgesneden. De overerfde functie was met titel, schild en wapen in de familie gebleven en zo tot geslachtsnaam geworden. In zijn talrijke publicaties plaatste Derk Buddingh’ de apostrof weer zelfbewust achter zijn naam, waarna verschillende van zijn geslachtsgenoten hem daarin volgden.
Hoe plausibel Derk Buddingh’s verklaringen over de familienaam ook mochten klinken en hoe verdienstelijk hij zich ook op andere gebieden had gemaakt, volgens dialectoloog Johan Winkler (1840–1916) beging hij als ‘woordafleidkundige’ de ‘grootste flaters’. Waar Derk Buddingh’ in zijn 
Mirakel-geloof en Mirakelen in de Nederlanden (1845) veel fantastische overleveringen naar het rijk der fabelen had verwezen, had hij er volgens Winkler met zijn gezochte verklaring van zijn familienaam zelf een geschapen. In zijn standaardwerk De Nederlandsche geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis (1885) wees hij erop dat de geslachtsnaam Budding een patroniem is van een oud-Germaanse mannennaam Buddo, terwijl het achtervoegsel ‘ing’ als betekenis had: tot de familie behorend van. De Budding(h’)s behoorden volgens Winkler tot een oud geslacht van ‘schaarmeesters’: opzichters over de gemeenschappelijke weide, die het aantal schaarbeesten bepaalden dat iedereen daar mocht laten grazen. De schapenschaar in het familiewapen sloot daar helemaal op aan. Op de kaart met ‘erfnamen’ in Overijssel en Gelderland situeerde hij het ‘Budding-erf’ ergens boven het Twentse Denekamp.”


Wim Huijser (Ridderkerk, 9 september 1960)

 

De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908. Zie ook alle tags voor Cesare Pavese op dit blog.

Uit: Het leren jack (Vertaald door Anton Haakman)

“Mijn vader vindt het goed dat ik mijn dagen doorbreng in het paviljoen aan de steiger, want zo heb ik een tijdverdrijf waarmee ik ongemerkt een vak leer. Nu is er een dikke bazin die altijd schreeuwt, en ik hoef maar naar een boot te wijzen of ze ziet me, al is ze in de kelder, en dan schreeuwt ze dat hij niet van mij is. Achter het paviljoen staan de tafeltjes en de stoelen voor de klanten, maar die bazin laat zich niet meer helpen, en als ik bij haar kom met een bestelling zegt ze meteen tegen haar zoon dat hij de glazen moet meenemen. In het paviljoen kom ik al een poosje niet meer en nog langer kom ik niet meer boven om vanuit het venster van Ceresa te kijken naar het water en de boten. Hier komt nu niemand meer, en vader heeft pech als hij denkt dat ik het vak nog kan leren.
Deze mevrouw Pina heeft er geen flauw benul van: ze doen nu tegen de klanten al net als tegen mij. Het is niet genoeg om een leren jack aan te hebben als je een steiger wilt beheren; de mensen moeten graag willen komen en aan het gezicht van de bazin zien dat ze plezier heeft in de boten en de Po en dat het leuk is om je te amuseren. Ceresa, dat was er zo een: het leek wel alsof hij met iedereen meespeelde en hij zat zelf nog meer op de boten dan de klanten. Toen Ceresa er nog was viel er altijd wel wat te lachen: je stond in je zwembroek in het water, je maakte de teer klaar, je hoosde de boten leeg, en in het seizoen zat je ’s middags onder de struiken te eten met de druivenemmer op tafel. De meisjes die de boten ingingen hielden stil om een grapje te maken onder het afdak, en er was er eentje die wou dat Ceresa met haar de Po opging. Ceresa zei dan altijd dat hij niet wegkon vanwege de steiger en het café en dat ze maar de volgende ochtend vroeg moest komen, voor zonsopgang. Op een mooie ochtend was dat stomme kind nog gekomen ook en toen zei Ceresa dat ze elke dag maar zo vroeg moest opstaan, dan raakte ze meteen van haar hoofdpijn af. Het leren jack dat die ouwe nu over haar schouders gooit als het regent had Ceresa altijd aan, en ik herinner me dat hij het een keer toen we in de boot zaten en er een onweer losbrak, uitdeed en aan mij gaf om het aan te trekken. Eronder was hij altijd in zijn blote bast en hij zei dat ik, als ik aan de Po leefde, wanneer ik groot was net zulke spieren zou hebben als hij. Hij had een klein snorretje en hij was blond doordat hij zoveel in de zon was.
Vorig jaar kwamen sommige mensen niet terug, vanwege Nora. Nora was eerst de serveerster, die de mensen hun drankjes bracht en ’s avonds wegging; maar vorig jaar bleef zij toen het zo laat was dat ik naar huis ging nog in het paviljoen, en toen ik de volgende ochtend terugkwam zag ik haar al uit het raam kijken.”


Cesare Pavese (9 september 1908 – 27 augustus 1950)
Cover dagboeken

 

De Russische schrijver Leo Tolstoj werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela. Zie ook alle tags voor Leo Tolstoj op dit blog.

Uit: Anna Karenina (Vertaald door Halbo C. Kool)

“Het ene geluk lijkt altijd op het andere, maar elk ongeluk heeft zijn eigen kenmerken.
Het huis Oblonski was in rep en roer. Toen de vorstin tot de ontdekking was gekomen, dat haar man een verhouding had met een voor kort ontslagen Franse gouvernante, had zij verklaard, dat zij niet langer met hem onder één dak wilde wonen. Deze toestand duurde nu al drie dagen en was uiterst pijnlijk voor de beide echtgenoten, evenals voor alle andere leden van het gezin, ja zelfs voor de bedienden. Ieder had het gevoel dat een willekeurig gezelschap cafébezoekers onderling nauwer verbonden was dan de huidige bewoners van het huis Oblonski. De vrouw kwam haar kamer niet uit; de man kwam overdag niet thuis; de kinderen waren aan hun lot overgelaten en liepen van de ene kamer naar de andere; de Engelse gouvernante had ruzie gehad met de huishoudster en naar een vriendin geschreven, of zij niet een andere betrekking voor haar wist; de kok was de vorige avond zonder toestemming op etenstijd uitgegaan; het keukenmeisje en de koetsier hadden opgezegd.
Drie dagen na de twist met zijn vrouw werd vorst Stefan Arkadjewitsj Oblonski, Stiwa, zoals hij in de wandeling werd genoemd, wakker op zijn gewone tijd, om acht uur ’s morgens, niet in zijn slaapkamer, maar op een leren sofa in zijn studeervertrek. Hij draaide zich om op de veren van zijn divan, trachtte zijn slaap te rekken, sloeg beide armen om zijn kussen heen en drukte er zijn wang in; daarna kwam hij plotseling overeind, ging zitten en deed zijn ogen open.
„Ja, ja, hoe was het ook weer?” dacht hij en trachtte zich zijn droom te herinneren. „Hoe was het ookweer? 0 ja, Alabin gaf een diner in Darmstadt; nee, niet in Darmstadt, maar in iets Amerikaans. 0 ja. er was ook een Darmstadt in Amerika. Alabin gaf een diner aan glazen tafels en de tafels zongen: „I1 mio tesoro,” nee, het was mooier dan „Il mio tesoro” en er waren kleine karafjes en dat waren vrouwen.”
De ogen van Stefan Arkadjewitsj schitterden vrolijk en hij zei glimlachend: „Ja, het was aardig, erg aardig, maar het is niet na te vertellen en je weet niet eens meer precies, hoe het was, als je wakker bent.” Hij zag een streep daglicht, die de kamer binnendrong door een kier van het gordijn, zette zijn voet op de grond en tastte zo als gewoonlijk, naar zijn marokijnen, met goud geborduurde pantoffels, een verjaarsgeschenk van zijn vrouw; daarna stak hij, volgens een negenjarige gewoonte, zonder op te staan, zijn hand uit, om zijn sjamberloek te grijpen, waar die gewoonlijk hing. Toen pas herinnerde hij zich, dat en waarom hij in zijn studeerkamer was; de glimlach verdween van zijn lippen en hij fronste zijn wenkbrauwen. „Och, och, och!” zuchtte hij, toen hij zich herinnerde, wat er gebeurd was. En in zijn geest zag hij de twist met zijn vrouw tot in de kleinste finesses en de hopeloze toestand, waarin hij zich door zijn eigen schuld bevond.”


Leo Tolstoj (9 september 1828 – 20 november 1910)
Cover DVD

 

De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Zie ook alle tags voor Gentil Th. Antheunis op dit blog.

 

De Koffie (Fragment)

In ’t Oosterland zijt gij geboren,
In ’t zonnig, ’t weeldrig Oosterland,
O koffie, kostelijke pand,
O koffie uitverkoren.

Opgelet!
Wij hebben hem zelf op het vuur gezet,
En eerst de bonen uitgekozen:

En langzaam en langzaam de trommel gedraaid,
De nijdige, blakende vlamme gepaaid
Bij pozen.
Daar rolt hij nu glanzend en bruin uit zijn kluis,
En rokend
En smokend
Vervult hij met bals’mende geuren het huis.

Tokkelend,
Pakkend,
Brokkelend,
Knakkend
Draait de molen, spuwt en spat;
’t Boontje keert zich,
’t Boontje weert zich,
Onder ’t rad;
’t Boontje voelt zich,
’t Boontje woelt zich
Moe en mat;

Maar het wordt er, klein of grof,
Dra tot gruis en stof.

Luister!
‘k Hoor daar buiten zingen.
Zacht geheimvol is de stem;
Zij heeft kracht noch klem,
En nochtans ik voel ze dringen
Door mijn oor in ’t herte mijn,
Als de zang van ’t vogelijn
In de lente….

 
Gentil Th. Antheunis (9 september 1840 – 5 augustus 1907)
Coffee Shop door Jonelle Summerfield, 2013

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Edward Upward, Hana Androníková, Bas Jongenelen

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook mijn blog van 9 september 2010 en eveneens alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Afscheid komt zelf. Dat wat je nemen moet.

Afscheid komt zelf. Dat wat je nemen moet.
Je kunt wel doen alsof het niet bestaat.
’t Bestaat ook niet zover het denken gaat.
Hoe kun je anders, alles wat je doet

schuift afscheid op, pas als een schaakstuk slaat
voorbij het denken valt een gat voorgoed.
Nemend wat kwam wordt leegte naam. En hoe’t
gebeurde is beschrijfbaar. Maar te laat.

Schrijvend voorbij te zijn. Dat afscheid. Kijk:
voorwerpen om je heen, jouw woord geeft glans
zoals het licht dat doet – zij, onbewogen,

zijn om te zijn en geven jou gelijk.
Benoeming schijnt een overlevingskans:
verdwijnen in een woord. Voor eigen ogen.

 

De brief

Er is een glimlach blijven staan
tussen de andere veel grotere lettertekens –

eens toen wij langs de rivier liepen
heb je me met een dove vergeleken
een liplezer. het is zo moeilijk, zei je,
het is zo moeilijk om met jou te praten,
zei je, omdat je kijkt en niets zegt;
wij gaan niet vrijuit. – later
toen ik alleen terugliep en er niets meer
te luisteren viel, het grind niet meer
onder je voeten, de wind niet ritselend door je haar,
toen gaf ik antwoord: luister nu goed,
zei ik, zie je de zon drijven op de rivier?
misschien gaat hij al vannacht de grens over,
dan is het winter morgen, dan is het hier
winter, zei ik, ik houd van je.

nu schrijf je over het boek dat je leest
en over de voorbijgangers die je zien zitten
omdat je de tafel bij het raam geschoven hebt
voor het betere licht; want het is winter,
schrijf je, en daar tussen de andere lettertekens
zie ik je glimlach staan
onooglijk –

 

Nazomer
Trakl zum Gedächtnis

onder het zand is het gaan stromen
gaatjes ontstaan een huis hangt ietsje scheef
en uit de oksels van de bomen
druppelt een sterke geur van zweet

wel valt de hamer lichter op de stenen
wanneer de wegen worden omgelegd
de rode zon schijnt rustig naar beneden
een mens wacht of een mens iets zegt

maar in de hemel liggen wolken wit
en roerloos op een blauwe baar
onder het zand rekt een gevaar
als slangen in hun slaap zich uit

en mannen die lang jong bleven en fit
ontwaken op een morgen met grijs haar

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Hier bij een portret van hem zelf, geschilderd door Matthijs Röling

 

Lees verder “C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Edward Upward, Hana Androníková, Bas Jongenelen”

Dolce far niente, Herman de Coninck, C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez

Dolce far niente

 

 
Summer Vacation door Edward Potthast, begin jaren 1900

 

Zomeravond

Zomeravond. We hebben woorden en tijd.
Behaaglijk is het om van mening en geslacht
te verschillen, waarna alleen nog van geslacht,
een verschil van dag en nacht, waarna nacht.

Laat je strelen, kom.
Ik hou ervan je lichaam te verdelen
in van alles twee, zoals ik deze zomer
de zee verdeelde toen ik schoolslag zwom.

 

 
Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)
Mechelen, strand in de stad. Herman de Coninck werd geboren in Mechelen.

Lees verder “Dolce far niente, Herman de Coninck, C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez”

C. O. Jellema, Wim Huijser, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook mijn blog van 9 september 2010 en eveneens alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

Versleer

Je weet niet werkelijk wat je geschreven
hebt. Niet omdat je het vergeten wou
schreef je het op, ’t vergeten schreef in jou,
en schrijvend is het altijd dat gebleven

wat blijvend wilde zijn: een kunst van kou.
Zo, als op water ’s winters schotsen dreven,
heb jij jezelf aan stromingen ontheven
– verbeelding – steeds gered op wat ternauw-

ernood, voordat het smelt, nog draagt: elize,
haar kind, die wanhoopsdaad, het lukt. Gedrukte
letters laten de uitkomst zien, de oever.

Maar jij vergeet. Kon je maar drijven, stroever,
op wendingen waarin een waan gelukte,
vondeling, mozes, bijna-moord in biezen –

 

Soms

Soms, na ziek zijn soms,
als je buiten komt
in de tuin in een nieuwe
jas van verbazing,
is het daar wat je zocht –
de notenboom, kijk, hoeveel noten,
en daar die tak met goudrenetten,
kan hij het dragen?
Soms
is het daar – en van
het hongerhout, het braambos
trilt het blad.

 

Kerkje van Fransum

Bestaat nog god, kleine sarcofaag
van het geloof, even leeg
als de dorische tempels van Paestum:
hun zuilen een schuilplaats voor andere vogels
dan goden – als ik naar hen vraag?

Kleine mummie van steen
zonder hart, tabernakel,
zonder plaats voor een wijkaars, bescherm je
met jouw lichaam ons landschap
als bodem voor hemel? Ik vraag maar.

Stille klankkast voor buiten, voor grutto’s
in juni, het loeiende melkvee bij ’t hek –
zo gesloten, een avond, ik zit in het gras
tussen jouw zerken, zo ben je het mooist:
dicht, van het uitblijvend antwoord de schrijn.

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Portret door Herman van Hoogdalem, 2002

Lees verder “C. O. Jellema, Wim Huijser, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese”

Gedicht (C. O. Jellema)

Bij 4 mei

 

 
Monument De Vaandeldrager, Nijmegen

 

Gedicht

So schaute Thales die Einheit des Seienden:
und wie er sich nitteilen wollte
redete er vom Wasser.
Nietsche

In stilte schrijf ik jou, gedicht, in stilte,
een stoel draagt mij, op tafel rust mijn arm,
en als ik opkijk zie ik over buxushagen
in ’t open veld de trage schapen grazen
onder gelaten wolken van dit kustgebied –
in stilte schrijf ik jou, in deze stilte.

Is dit jouw recht, zo met jezelf alleen
uit woorden te bestaan die niets bederven,
aan de benoemden niets ontnemen wat hen schaadt,
je toe te voegen aan de dingen die er waren
zo vanzelfsprekend van eenzelvigheid,
is dat jouw recht, en voor jou zelf alleen?

Maar in mijn hoofd, gedicht, gaan dingen om
waar jij geen weet van hebt en die niet rijmen:
dat wie jou leest een moordenaar kan zijn
om een stuk land, een vreemde taal, een god;
dat wie jou schrijft ten dode haten kan –
maar jij, gedicht, keert alle dingen om

tot spiegeling in ’t woordelijke water
waarin zij één zijn zoals Thales zag,
mens uit Milete die een denken schiep
uit schouwen, dacht in beeldspraak: hielp dat spreken
een wereld te ontwrichten van vooroordeel
en misverstand? – Het zijn, gedicht, jouw naasten

die weigeren verwantschap te verdragen,
die dagelijks nog moeten sterven om
hun stukje land, hun taal, hun eigen god.
En jij verzwijgt hen in jouw woorden wolk en water? –
Ik heb van jou gedroomd: jij schiep de weiden grazig
en leidde ons aan wateren der rust.

 

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook mijn blog van 9 september 2010 en eveneens alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

’t Huis Tijdverblijf

Honden van buxus die de stoep bewaken.
Het is geen kunst. Want niemand wordt er bang
van. Wat zou moeten. ’t Duurt immers niet lang
– hoe lang hangt van mijn zorg af – of zij raken

vanuit de wortel uit hun vorm: kunstzaken
waarvan de groei, geleid door draad en tang,
gedacht is tot gedaante. Ik ontvang
tussen hen door. Gasten. Die zij vermaken.

En zij zijn twee: natuur en onnatuur.
of drie: plant, dier en geest. Zij weten
niet wat zij doen. Zij zien mij niet als derde.

Dat moet ik doen. Mijn hand. En hoe zij werden
bewaar ik. ik moet zijn wat zij vergeten.
Toch herder. Wat het ook bang maakt op den duur.

 

Landschap met dode muis

Zo’n dood gebeurt – neem onvergetelijke
zonsondergangen in het dunste blauw
van winter, voor een ogenblik aanschouw
hun roden, violetten, die bezwijken

als uit geboomte duisternis, een uil
zichtbaar onhoorbaar neerglijdt en zich spreiden
vleugels tot vrees waaraan een prooi zal lijden:
noem onverzettelijk mooi klauw en kuil.

Een dood geschiedt, geschiedenis wil sterven;
geeft dat ons zijn afzienbaar is een zin? –
onvoorzien derven van de lust te leven,

zonder besef van schoonheid, weet van scherven,
zonder geluk gerust: een dier gaat in
vertrouwen heen, het sterft, hier ergens, even.

 

Bladval

De boom heeft uitgestrooid waarmee hij groende
toen ’t jaar aan een verwachting ging voldoen
en voorjaar werd, verzadigder dan toen
men, jong, zonder verleden, zelf nog doende

gedachten te ontvouwen, zo’n seizoen
in zich als iets oneindigs opens voelde
en, onbewust nog, wist wat het bedoelde
te zijn: meer dan alleen ontluikend groen.

Bladval, sermoen van herfst. En in verzet
tegen het sneller draaien van de jaren
wier kringloop al in aanvang was voltooid,

harkt men gehaast, van hoger doel berooid,
tuinpaden schoon – want tussen al die blaren
ziet men zijn hand, de rest ervan, ’t skelet.

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Lees verder “C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese”

C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook mijn blog van 9 september 2010 en eveneens alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Zomernacht

Doe nu eens even die gedachten dicht van je.
Denk nu eens liever niet na over morgen.
Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren
na. Bramenplukker die je bent zoals vroeger
maar nu. Maak even geen onderscheid tussen
een wie en hoezo en de kans op anders.

Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is,
ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers.
Leef met je lichaam van nachtwind de koelte.
Geeuw je een gat in het hart en proef het
zo rood als het sap van de bramen. Wees langzaam
door vogels gezonden het wordende licht.

 

 

 

De verborgen wegen zijn het mooist

(H.N.Werkman)

De wegen waarlangs de gedachten komen
met het beeld dat je draagt van jezelf in de dingen,
de wegen waarlangs het herinnerde opdaagt,
waarlangs je herkent wie er niet meer zijn;
de wegen waarlangs de uren voorbijgaan,
die van niemand de uren, je werkt aan de wens
wat uit woorden te maken, in de slaap van de woorden
ontwaak je: zo heet het geluk;

de wegen waarlangs je nog ’s winters het koolzaad
ziet bloeien, de bijen hoort gonzen, de zon
op je huid voelt, een lentedag leeftocht –
in het blijvend verbeelde ben je hier;

de wegen waarlangs je de wereld ontvluchten kunt
met je wetende hand op het witte papier,
je raadt wat er staat, maar hoe het te maken
dat het er staan zal, zelf zo ver te komen

daarginds waar het waar is, naar het woord: dat in ’t hart
der kunstvaardigen wijsheid gelegd werd te maken
alles in opdracht –

kijk, mooi hoe een weg in zijn bocht wordt verborgen,
dan ruik in de berm van vers maaigras de geur.

 

 

Thomas, genaamd Didymus

4.
Dit is ons brood. Die dood. Daarvan bestaan.
Neem. Eet. Van dag tot dag. Wat ik vergat
wanneer je naast me lag. Beeldspraak is dat.
Ik droeg je immers en je blijft voortaan

als ik het gras opschrijf, schaduw bewaar
voor lettergrepen. Ieder ding bevat
een woord voor taal. Je ging wel maar ik had
verdwijning al tot voorraad opgespaard:

herinnering, je bent er weer, een late
namiddag en de zon schijnt, het is zomer,
de blaren leggen schaduw op het gras –

ik slaap nog net niet, denk, er vallen gaten –
dan lichaamloos door beelden weggenomen:
die eeuwigheid duurt voort in wat ooit was.

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Lees verder “C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese”