César Vallejo, Hooshang Golshiri, Zoë Jenny, Dirk von Petersdorff, Alice Hoffman, Francisco Ayala, Bredero, P.C. Hooft, Sully Prudhomme, René Daumal, Percy MacKaye, Ethel Anderson, Patrice de la Tour du Pin, Haldun Taner, Jakob Haringer

De Peruaanse dichter César Vallejo werd geboren op 16 maart 1892 in Santiago de Chuco, Peru. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007 en ook mijn blog van 16 maart 2008.

 

 

JETZT UNTER UNS HIER

 

Jetzt, unter uns, hier,

komm mit mir, nimm deinen Körper bei der Hand,

wir wollen zusammen nachtessen gehen und einen Augenblick Leben

als Leben zu zweit verbringen, und auch unser Tod soll sein Teil davon haben.

Jetzt, komm mit dir, tu mir den Gefallen und bleibe,

in meinem Namen und im Lichte der Nebelnacht,

in der du deine Seele bei der Hand nimmst

und wir auf Fußspitzen vor uns fliehen.

 

Komm zu mir, ja sicher! Und zu dir, ja sicher!

Im Gleichschritt, damit wir zwei im ungleichen Schritt

den Abschiedsschritt uns vorführen sehn.

Bis zum nächsten Mal! Bis wir wiederkommen!

Bis wir lesen können, Analphabeten!

Bis zum nächsten Mal. Jetzt müssen wir gehn.

 

Was liegt mir an den Gewehren,

hör,

hör zu, was liegt mir an ihnen,

wenn die Kugel schon auf der Höhe meiner Unterschrift kreist?

Was gehen dich die Kugeln an,

wenn der Bauch des Gewehrs schon nach dir riecht?

Noch heute wollen wir

einen Blinden unsern Stern wiegen lassen, und

wenn du anfängst mir vorzusingen, wollen wir weinen.

Heute noch, meine Schöne, im gleichen Schritt

und mit deinem Vertrauen, bis zu dem meine Angst reicht,

wollen wir fort aus uns, zu zweit wir zwei,

bis wir blind sind,

bis

wir
weinen vor soviel Rückkehr!

 

Jetzt,

unter uns, nimm

deine süße Person bei der Hand,

wir wollen zusammen nachtessen gehen und einen Augenblick Leben

als Leben zu zweit verbringen, und auch unser Tod soll sein Teil davon haben.

Jetzt, komm mit dir, tu mir den Gefallen

etwas zu singen

und spiel etwas auf deiner Seele und klatsch den Takt mit der Hand.

Bis zum nächsten Mal! Bis es soweit ist!

Bis wir uns trennen! Jetzt müssen wir gehn.

 

 

 

Vertaald door Erwin Walter Palm

 

cesar_vallejo

César Vallejo (16 maart 1892 – 15 april 1938)

 

De Iraanse schrijver Hooshang Golshiri werd geboren op 16 maart 1938 in Isfahan. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007 en ook mijn blog van 16 maart 2008.

 

Uit: Een kader voor het duister (Vertaald door Ahmad Miralai, Koeshar Parsi en Corine Wepster)

 

„Toen we aankwamen, reed aan de overkant een vrouw op een fiets voorbij en ging de hoek om. Ze rijdt nog steeds voorbij, haar bovenlijf schuin voorovergebogen en gehuld in een witte blouse met korte mouwen. Ze trapt door, haar haar wappert over haar schouder aan de zeezijde, en ze kijkt naar iets voor zich uit – iets dat wij pas later zagen, toen de vrouw weg was – in de straat
parallel aan de haven, die verderop een bocht naar links maakte, om uit te komen daar waar zij nu nog is, maar zo ver konden wij niet kijken. De vrouw was er niet meer.

We konden er geen van beiden iets aan doen dat we haar niet meer zagen, maar toen ik merkte dat ze er niet meer was, dacht ik toch dat Shirin me met opzet het uitzicht benam. Hoe dan ook, ik zie de slip van haar blouse nog steeds wapperen. Haar broek was van zwarte katoen. Ik zie dat één van haar sandalen achter op de hiel niet dicht zit. Ze fietst met haar gezicht in de wind en trapt maar door.

We stopten langs het trottoir, zodat Shirin kon uitstappen om sigaretten voor ons te halen en even nog kreeg ik haar voorovergebogen bovenlijf te zien en haar kastanjebruine haar dat wapperde in de wind tegen het stille blauw van de zee. Daarna, toen we bij de hoek kwamen en het fluiten hoorden van de boot die binnenliep, draaiden we ons om naar zee en vergaten haar.

De boot meerde af, Maziar en Zohreh stonden aan dek met een hand aan de railing. Ze zwaaiden niet. Toen moest ik weer aan de vrouw denken, maar ik zag dat de straat tot aan de hoek leeg was. Er stonden wel een paar mensen op de pier. Ze hadden hun auto’s bumper aan bumper geparkeerd langs het water en ze zwaaiden net als Shirin, die uitgestapt was. Ik wilde doorrijden, ik zei maar dat ik wilde parkeren. “Zie je dan niet dat er geen plaats is,” vroeg Shirin, “blijf maar hier, we komen zo terug.”

Verderop bij de hoek was nog plaats. Ik had gedacht dat ze misschien mee terug zou komen. Ze is niet meegekomen. Ze heeft haar dan ook niet voorbij zien fietsen. Ze rijdt nog steeds voort, ook al is ze oud geworden, zoals ik of als Shirin zelfs, en iedere morgen verschijnt ze op het balkon van zo’n huis met een bovenverdieping dat uitkijkt op zee, in een witte blouse en een zwarte, katoenen broek, ze legt een hand op de balustrade, heft de andere op tegen de schittering van de zee en kijkt of ze tussen de nieuwkomers aan dek iemand ziet die ze kent.“

 

Houshang-Golshiri

Hooshang Golshiri (16 maart 1938 – 5 juni 2000)

 

De Zwitserse schrijfster Zoë Jenny werd geboren op 16 maart 1974 in Basel. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007 en ook mijn blog van 16 maart 2008.

 

Uit: Der Ruf des Muschelhorns

 

Eliza wusste noch nicht, wohin sie fahren würden, als sie im Auto durch das Heckfenster das Haus kleiner werden sah. In den vorangegangenen Wochen waren in der Wohnung immer mehr Gegenstände von ihrem Platz verschwunden. Mutter hatte energisch Schubladen und Schranktüren geöffnet und den Inhalt der Möbel in Kisten verstaut. Die Zimmer waren von Tag zu Tag leerer geworden, und es war Eliza vorgekommen, als würde gleichzeitig ihre Stimme darin lauter. Ein paar Nachbarkinder, mit denen Eliza manchmal gespielt hatte, rannten gerade aus einem Hauseingang auf den Gehsteig. Eliza klopfte gegen die Scheibe und winkte ihren kleiner werdenden Rücken nach. Sie verließen auf einer Nebenstraße den Bezirk, in dem sie gewohnt hatten, bogen in eine breite Straße und schleusten sich im Schatten, den die Hochhäuser warfen, in den stockenden Strom des Morgenverkehrs. Eliza sah, wie sich ihr kleiner gelber Wagen in den Schaufenstern der Geschäfte spiegelte, dicht gefolgt von den Fahrzeugen hinter ihnen, als wären sie nur…“

 

Zoë_Jenny

Zoë Jenny (Basel, 16 maart 1974)

 

De Duitse dichter, schrijver en literatuurwetenschapper Dirk von Petersdorff werd geboren op 16 maart 1966 in Kiel. Hij studeerde germanistiek en geschiedenis in zijn geboorteplaats en promoveerde er in 1995. Tegenwoordig is hij als hoogleraar nieuwe Duitse literatuur verbonden aan de universiteit van Jena. Daarnaast schrijft hij gedichten en essays. 

 

Liebeslied


Der Herz-, der Sonnengong. Auf steiler Küste,
Wasserluft-Kamille-Gemisch.
Prise Segel in der Bucht.
Die Sandlinie
kurvt ins Land –

sah dich im schmalen Dress,
von Locken umspielt, Botticelli-like,
1-a-Kurven-Kelch. Steh auf,
sagt das Leben; ich stehe,
gut geblendet noch immer,
auf schwachen Füßen.
Weizenfeld bis geht nicht mehr.
Ruhig schneller noch, Herzlauf,
wohin ich niemals dachte.
Furchtlos gehen kann ich,
nicht genug kosten
von dringenden Lippen –
so muss ich immer reden –
volle Verklärung? Ach,

nennt es wie ihr wollt. Auf hoher Küste
schmaler Pfad. Ostsee
glitzert, Aura-Punkte.
So spielt der Wind
mit dem Meer. Alles gut.
Du. Alles da. Der Herzgong.

petersdorff

Dirk von Petersdorff (Kiel, 16 maart 1966)

 

De Amerikaanse schrijfster Alice Hoffman werd geboren op 16 maart 1952 in New York. Zij studeerde o.a. creatief schrijven aan de Stanford University. In 1977 publiceerde zij haar eerste boek Property Of.  Een paar van haar romans werden al verfilmd, waaronder Practical Magic, Aquamarine en The River King.

 

Uit: Blackbird House

 

„It was said that boys should go on their first sea voyage at the age of ten, but surely this notion was never put forth by anyone’s mother. If the bay were to be raised one degree in temperature for every woman who had lost the man or child she loved at sea, the water would have boiled, throwing off steam even in the dead of winter, poaching the bluefish and herrings as they swam.

Every May, the women in town gathered at the wharf. No matter how beautiful the day, scented with new grass or spring onions, they found themselves wishing for snow and ice, for gray November, for December’s gales and land-locked harbors, for fleets that returned, safe and sound, all hands accounted for, all boys grown into men. Women who had never left Massachusetts dreamed of the Middle Banks and the Great Banks the way some men dreamed of hell: The place that could give you everything you might need and desire. The place that could take it all away.

This year the fear of what might be was worse than ever, never mind gales and storms and starvation and accidents, never mind rum and
arguments and empty nets. This year the British had placed an embargo on the ships of the Cape. No one could go in or out of the harbor, except unlawfully, which is what the fishermen in town planned to do come May, setting off on moonless nights, a few sloops at a time, with the full knowledge that every man caught would be put to death for treason and every boy would be sent to Dartmoor Prison in England–as good as death, people in town agreed, but colder and some said more miserable“

 

hoffman

Alice Hoffman (New York, 16 maart 1952)

 

De Spaanse schrijver Francisco Ayala werd geboren op 16 maart 1906 in Granada. Hij studeerde in Madrid rechten, filosofie en literatuurwetenschap. In 1925 verscheen zijn eerste roman Tragicomedia de un hombre sin espíritu. Hij werd medewerker van het tijdschrift Revista de Occidente. Van 1929 tot 1931 woonde hij in Berlijn. In 1939 ging hij in ballingschap, eerst naar Latijns Amerika, later naar de VS. Daar werkte hij als hoogleraar literatuur en sociologie, als vertaler van o.a Thomas Mann, Rainer Maria Rilke en als journalist. Na de dood van Franco keerde hij in 1976 naar Spanje terug. Vandaag viert Ayala zijn 103e verjaardag!

 

Uit: Wie Hunde sterben (Muertes de perro, vertaald door Erna Brandenberger)

 

„Wir sind heute nur allzusehr daran gewöhnt, im Kino Revolutionen, Kriege, Überfälle, Aufruhr aller Art und spektakuläre Gewalttaten anzuschauen, bei denen die Bestie Mensch brüllt; wenn man all das jedoch nur im Kino gesehen hat, kann man sich – glaube ich – kaum vorstellen, mit welch verblüffender Gewöhnlichkeit es sich in der Realität abspielt, anders als wenn man – wie ich jetzt – bedauerlicherweise dazu auserkoren ist, es hautnah mitzuerleben. Spätere Generationen werden angesichts solcher Ereignisse bestimmt staunen und alle daran Beteiligten vorbehaltlos als Helden betrachten. Auf solche Ehren verzichte ich, was mich betrifft, selbstverständlich gerne und bin bestrebt, diesen Bericht in der Blöße der reinen Wahrheit abzuliefern. Tag für Tag sitze ich hier in

meinem Rollstuhl, werde Zeuge des ganzen grausamen Durcheinanders und befinde mich mitten im Wirbel, ohne daß mich bislang jemand behelligt hätte. Falls mir meine Nutzlosigkeit weiterhin von Nutzen ist und nicht doch noch jemand aus Bosheit seine Scherze mit meiner Lähmung treibt und mich mit einem Stoß in den schauerlichen Totentanz hineinbefördert, so ist es sehr wahrscheinlich, daß wir das Ende erleben und ich es selbst erzählen kann … Denn das alles muß ja schließlich ein Ende haben; und dann ist jemand vonnöten, es zu erzählen.

Bis dahin schützt mich meine Bedeutungslosigkeit.Wer wird sich denn schon mit mir abgeben? Ich habe mehr als genug Zeit, zu beobachten und auszukundschaften, Zeit, meine Erkundigungen auf ihre Stichhaltigkeit hin zu überprüfen, Zeit sogar, Beweismaterial zu sammeln, ja die Papiere zusammenzutragen, auf deren dokumentarischen Wert die Geschichte dieser verworrenen Zeitläufte sich stützen muß.“

Francisco_Ayala

Francisco Ayala (Granada, 16 maart 1906)

 

De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007 en ook mijn blog van 16 maart 2008.

 

Sonnet. Het eerste van de schoonheid.

Vroeg in de dageraad de schone gaat ontbinden
De gouden blonde tros, citroenig van coleur,
Gezeten in de lucht, juist buiten d’ achterdeur,
Waar groene wijngaardloof ooit lauwe muur beminde*.

Dan beven amoureus de liefelijkste winden
In ’t gele zijdig haar en groeten met een geur
Haar goddelijk aanschijn, opdat zij deze keur
Behield van dagelijks haar daar te laten vinden.

Gelukkig is de kam, verguld van elpenbeen ,
Die deze vlechten streelt, dit waardig zijnd’ alleen,
Gelukkiger het snoer dat in haar dikke tuiten

Mijn ziele mee verbindt en om ’t hoofd gaat besluiten,
Hoewel ik ’t liever zie wildgolvig na zijn jonst,
Het schone van natuur passeert* toch alle konst.

 

BrederoNieuwmarkt

Gerbrand Bredero (16 maart 1585 – 23 augustus 1618)
Bredero monument, Nieuwmarkt, Amsterdam

 

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007 en ook mijn blog van 16 maart 2008.

 

Sonnet
(opgedragen aan zijn afwezige verloofde Christina van Erp,
met wie Hooft 3 maanden later in 1610 in het huwelijk zou treden.)

Gezwinde grijsaard die op wakkre wieken staag
De dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken
Altijd vaart voor de wind, en ieder na laat kijken,
Doodsvijand van de rust, die woelt* bij nacht, bij dag,

Onachterhaalbre Tijd, wiens hete honger graag
Verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken
En keert en wendt en stort Staten en Koninkrijken;
Voor iedereen te snel, hoe valt gij* mij zo traag?

Mijn lief, sinds ik u mis, verdrijve* ik met mishagen
De schoorvoetige Tijd, en tob de lange dagen
Met arbeid avondwaarts; uw afzijn valt te bang.

En mijn verlangen kan de Tijdgod niet bewegen.
Maar ‘t schijnt* verlangen daar zijn naam af heeft gekregen,
Dat ik de Tijd die ik verkorten wil, verlang.

Hooft

Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
P.C. Hooft door Frits Sieger, 1947, nabij Stadhouderskade, Amsterdam

 

De Franse schrijver en dichter Sully Prudhomme (eig. René François Armand Prudhomme) werd geboren op 16 maart 1839 in Parijs. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007 en ook mijn blog van 16 maart 2008.

Joies sans causes

 

On connaît toujours trop les causes de sa peine,

Mais on cherche parfois celles de son plaisir ;

Je m’éveille parfois l’âme toute sereine,

Sous un charme étranger que je ne peux saisir.

 

Un ciel rose envahit mon être et ma demeure,

J’aime tout l’univers, et, sans savoir pourquoi,

Je rayonne. Cela ne dure pas une heure,

Et je sens refluer les ténèbres en moi.

 

D’où viennent ces lueurs de joie instantanées,

Ces paradis ouverts qu’on ne fait qu’entrevoir,

Ces étoiles sans noms dans la nuit des années,

Qui filent en laissant le fond du coeur plus noir ?

 

Est-ce un avril ancien dont l’azur se rallume,

Printemps qui renaîtrait de la cendre des jours

Comme un feu mort jetant une clarté posthume ?

Est-ce un présage heureux des futures amours ?

 

Non. Ce mystérieux et rapide sillage

N’a rien du souvenir ni du pressentiment ;

C’est peut-être un bonheur égaré qui voyage

Et, se trompant de coeur, ne nous luit qu’un moment.

 

Prudhomme

Sully Prudhomme (16 maart 1839 – t september 1907)

 

De Franse schrijver en dichter René Daumal werd geboren op 16 maart 1908 in Boulicourt in de Ardennen. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

 

Uit: LES DERNIERES PAROLES DU POETE

 

„D’un fruit qu’on laisse pourrir à terre, il peut encore sortir un nouvel arbre. De cet arbre, des fruits nouveaux par centaines.

 

Mais si le poème est un fruit, le poète n’est pas un arbre. Il vous demande de prendre ses paroles et de les manger sur-le-champ. Car il ne peut, à lui tout seul, produire son fruit. Il faut être deux pour faire un poème. Celui qui parle est le père, celui qui écoute est la mère, le poème est leur enfant. Le poème qui n’est pas écouté est une semence perdue. Ou encore : celui qui parle est la mère, le poème est l’oeuf et celui qui écoute est fécondateur de l’oeuf. Le poème qui n’est pas écouté devient un oeuf pourri.

 

C’est à cela que songeait, dans sa prison, un poète condamné à mort. C’était dans un petit pays qui venait d’être envahi par les armées d’un conquérant. On avait arrêté le poète parce que, dans une chanson qu’il chantait sur les routes, il avait comparé la tristesse qui rongeait jusqu’à l’os la chair de son corps aux fumées meurtrières qui avaient brûlé jusqu’au roc la terre de son village“.

 

daumal

René Daumal (16 maart 1908 – 21 mei 1944)

 

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Percy MacKaye werd geboren op 16 maart 1876 in New York. Hij studeerde in Harvard en leefde vervolgens twee jaar in Europa, waar hij in Londen en Leipzig eveneens de universiteit bezocht. In 1900 keerde hij naar de VS terug. Hij werkte als docent en begon theaterstukken te schrijven. Hij raakte bevriend met mensen als Robert Frost, Khalil Gibran, Isadora Duncan, Thomas Alva Edison, Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson. Zijn eerste grote succes kwam in 1903 met The Canterbury Tales naar het gedicht van Geoffrey Chaucer. Tussen 1903 en 1927 publiceerde hij meer dan een dozijn theaterstukken, maar ook vier opera’s, essays en een tweedelige biografie over zijn vader. Zijn theaterstuk The Scarecrow uit 1908 werd drie maal verfilmd.

 

The Automobile

 

Fluid the world flowed under us: the hills

         Billow on billow of umbrageous green

         Heaved us, aghast, to fresh horizons, seen

One rapturous instant, blind with flash of rills

And silver-rising storms and dewy stills

         Of dripping boulders, till the dim ravine

         Drowned us again in
leafage, whose serene

Coverts grew loud with our tumultuous wills.

 

Then all of Nature’s old amazement seemed

         Sudden to ask us: “Is this also Man?

         This plunging, volant, land-amphibian

What Plato mused and Paracelsus dreamed?

         Reply!” And piercing us with ancient scan,

The shrill, primeval hawk gazed down — and screamed.

 

Percy-MacKaye-Alwyn-Genthe

Percy MacKaye (16 maart 1875 – 31 augustus 1956)
Als dichter Alwyn in zijn stuk Sanctuary, 1913

 

De Australische dichteres en schrijfster Ethel Anderson werd geboren op 16 maart 1883 in Leamington, in Warwickshire, Engeland als dochter van Australische ouders. Zij groeide echter op in Sydney en in Rangamatty, New South Wales.Toen haar man tijdens WO I in Frankrijk gestationeerd werd trok zij naar Cambridge. Na zijn pensioen keerde het paar terug naar Turramurra, New South Wales. Andersons werk werd gepubliceerd in bladen als The Spectator, Punch, the Cornhill Magazine, The Atlantic Monthly, The Sydney Morning Herald en The Bulletin.

 

 

Communion Photo

 

Veiled and tied

in proper attire,

Receipt of the host

sets young hearts afire.

 

Black and white children

in front of church door.

Friendship forgotten

comes to the fore.

 

Knowledge and fortune

took us away,

Hardship and sorrow

were part of the fray.

 

Blue sky and clear lake

beckon us home.

Failed past and future unknown,

resumed friendshhiip atone.

 

Anderson

Ethel Anderson (16 maart 1883 – 4 augustus 1958)

 

De Franse dichter Patrice de la Tour du Pin werd geboren op 16 maart 1911 in Parijs. Hij volgde opleidingen in Sainte-Croix de Neuilly-sur-Seine, Janson en de ‘École libre des sciences politiques. Toen hij 19 jaar was publiceerde hij zijn eerste werk Quête de joie in La Nouvelle Revue Française. Tijdens WO II bracht hij drie jaar in gevangenschap door in Duitsland. In 1946 begon hij aan het eerste deel van zijn grote epos Une somme de poésie te werken. Deel twee La Contemplation errante verscheen in 1959, in 1963 gevolgd door Petit théâtre crépusculaire.

 

LÉGENDE

 

Va dire à ma chère Ile, là-bas, tout là-bas,

Près de cet obscur marais de Foulc, dans la lande,

Que je viendrai vers elle ce soir, qu’elle attende,

Qu’au lever de la lune elle entendra mon pas.

 

Tu la trouveras baignant ses pieds sous les rouches,

Les cheveux dénoués, les yeux clos à demi,

Et naïve, tenant une main sur la bouche,

Pour ne pas réveiller les oiseaux endormis.

 

Car les marais sont tout embués de légende,

Comme le ciel que l’on découvre dans ses yeux,

Quand ils boivent la bonne lune sur la lande

Ou les vents tristes qui dévalent des Hauts-Lieux.

Dis-lui que j’ai passé des aubes merveilleuses

A guetter les oiseaux qui revenaient du nord,

Si près d’elle, étendue à mes pieds et frileuse

Comme une petite sauvagine qui dort.

 

Dis-lui que nous voici vers la fin de septembre,

Que les hivers sont durs dans ces pays perdus,

Que devant la croisée ouverte de ma chambre,

De grands fouillis de fleurs sont toujours répandus.

 

Annonce-moi comme un prophète, comme un prince,

Comme le fils d’un roi d’au-delà de la mer;

Dis-lui que les parfums inondent mes provinces

Et que les Hauts-Pays ne souffrent pas l’hiver.

 

Dis-lui que les balcons ici seront fleuris,

Qu’elle se baignera dans les étangs sans fièvre,

Mais que je voudrais voir dans ses yeux assombris

Le sauvage secret qui se meurt sur ses lèvres,

 

L’énigme d’un regard de pure transparence

Et qui brille parfois du fascinant éclair

Des grands initiés aux jeux de connaissance

Et des couleurs du large, sous les cieux déserts…

 

dupin2

Patrice de la Tour du Pin (16 maart 1911 – 28 oktober 1975)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 16 maart 2008 en  mijn blog van 16 maart 2007.

De Turkse schrijver Haldun Taner werd geboren op 16 maart 1915 in Istanboel.

De Duitse dichter Jakob Haringer werd als Johann Franz Albert geboren op 16 maart 1898 in Dresden.

Bredero, Pieter Cornelisz. Hooft, Sully Prudhomme, César Vallejo, Hooshang Golshiri, Haldun Taner, Zoë Jenny, René Daumal, Jakob Haringer

De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

SONNET.

 

Aerdtsche Goddin, alleen besitster van mijn hert
En ziele van mijn ziel, meestersche der ghedachten,
Wiens schoonheyts klaren glants en heusheyt my verkrachten,
Als in den blonden strick mijn hert ghevanghen wert.

 

Soo ghy niet aensien wilt de wreedheyt van mijn smert
En stoppen u ghehoor voor mijn bedruckte clachten,
Van my hebdy dan niet als droefheyt te verwachten
En afghesloofde dood, daer ick in blijf verwart.

 

Maar gaedy tot ghenae u goedertieren wennen
En wilt de trouwe Min uws dienaers recht bekennen,
Dan sal ick sijn verlost van droefheyt, sorgh en pijn.

 

Mijn hert dat stadelijck en altoos sou verteeren
En sal dan nimmermeer in assche konnen keeren,
Maer in een soeten brandt altoos onsterflijck zijn.

 

Bredero

Gerbrand Bredero (16 maart 1585 – 23 augustus 1618)

 

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

 

Sonnet

Mijn lief, mijn lief, mijn lief; soo sprack mijn lief mij toe,
Dewijl mijn lippen op haer lieve lipjes weiden.
De woordtjes alle drie wel claer en wel bescheiden
Vloeiden mijn ooren in, en roerden (‘ck weet niet hoe)

Al mijn gedachten om staech maelend nemmer moe;
Die ’t oor mistrouwden en de woordtjes wederleiden.
Dies jck mijn vrouwe bad mij claerder te verbreiden
Haer onverwachte reên; en sij verhaelde’ het doe.

O rijckdoom van mijn hart dat over liep van vreuchden!
Bedoven viel mijn siel in haer vol hart van deuchden.
Maer doe de morgenstar nam voor den dach haer wijck,

Is, met de claere son, de waerheit droef verresen.
Hemelsche Goôn, hoe comt de Schijn soo naer aen ’t Wesen,
Het leven droom, en droom het leven soo gelijck?

 

portret_hooft

Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)

 

De Franse schrijver en dichter Sully Prudhomme (eig. René François Armand Prudhomme) werd geboren op 16 maart 1839 in Parijs. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

LE LONG DU QUAI

Le long des quais les grands vaisseaux,
Que la boule incline en silence,
Ne prennent pas garde aux berceaux
Que la main des femmes balance.

Mais viendra le jour des adieux ;
Car il faut que les femmes pleurent
Et que les hommes curieux
Tentent les horizons qui leurrent.

Et ce jour-là les grands vaisseaux,
Fuyant le port qui diminue,
sentent leur masse retenue
Par l’âme des lointains berceaux.

SullyPrudhomme

Sully Prudhomme (16 maart 1839 – t september 1907)

 

De Peruaanse dichter César Vallejo werd geboren op 16 maart 1892 in Santiago de Chuco, Peru. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

Black Stone Lying On A White Stone

I will die in Paris, on a rainy day,
on some day I can already remember.
I will die in Paris–and I don’t step aside–
perhaps on a Thursday, as today is Thursday, in autumn.

It will be a Thursday, because today, Thursday, setting down
these lines, I have put my upper arm bones on
wrong, and never so much as today have I found myself
with all the road ahead of me, alone.

César Vallejo is dead.  Everyone beat him

although he never does anything to them;

they beat him hard with a stick and hard also


with a rope.  These are the witnesses:

the Thursdays, and the bones of my arms,

the solitude, and the rain, and the roads.

 

 

Vertaald door Robert Bly

vallejo

César Vallejo (16 maart 1892 – 15 april 1938)

 

 

De Iraanse schrijver Hooshang Golshiri werd geboren op 16 maart 1938 in Isfahan. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

Uit: King of the Benighted:

 

Again this morning as he opened his eyes, he saw that Farkhondeh’s mother was not staring or even glancing furtively, as the living do, but looking at him from the depth of the two glazed eyes that were left of her in the picture, with that grey and limpid color of a much reprinted black and white picture. Her hair was disheveled, and she was looking at him. She had said, “What’s the meaning of it all?”

By the bedside, standing there, perhaps on top of the dressing table, and frameless, between the two silvery hooks of a light wooden base, in such a way that it occasionally seemed to quiver.

The picture had been taken years ago, when Farkhondeh was probably only five or six; it had stood there on the dressing table for fifteen or sixteen years. When Grandfather died, she put his picture in the lower corner of the mirror. When her brother disappeared (they still say he might be a prisoner of war, although there has been no news of him or about a year), his picture was added to the other two. It is in the upper right hand corner of the mirror. The nice thing about Grandfather’s picture is that it doesn’t seem to stare at him, although you can see his eyes. When Grandfather died, he was already blind, with dark glasses. His eyes, or whatever is left of them in the photograph, don’t say anything.

He turned his back to the picture, and said, “What a graveyard they’ve made.”

He rolled over. Maybe it was all because of the hejleh he had seen on the street corner yesterday afternoon. A martyred soldier or a revolutionary guard. He no longer remembered names. It might still be there. A little boy, plate in hand, was giving out dates as alms. All around the glittering hejleh hung pictures of the young martyr. Youthful, smiling, beardless. Perhaps he had been only old enough to have had down on his face. He must have just shaved to leave a hint of beard on his countenance. That was it. Two other young men, dressed completely in black, sat on the front step of the closed store. They were talking. That’s it. A young man, barely bearded, and dressed in black, was looking at him.”

 

Golshiri-Esfahan-1975

Hooshang Golshiri (16 maart 1938 – 5 juni 2000)

 

De Turkse schrijver Haldun Taner werd geboren op 16 maart 1915 in Istanboel. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

Uit: THE BALLAD OF ALI OF KESHAN

 

SCENE 4

ALI OF KESHAN, CHIEF OF THE SHANTYTOWN
OR IN UNION THERE IS STRENGTH

Temel: Let’s be quiet, friends! Our new headman Ali of Keshan will deliver his first inaugural address.
Drunken Rasih: When did he write it?
Nuri: He wrote it last night with help from Uncle Dervish, the public letter-writer.
Sipsi:
I didn’t know he was that eager.

Ali: Quiet everybody!
First Citizen: We’ve got democracy here, haven’t we? Can’t I express my opinions?
Temel: Shut your big mouth. Stop twaddling!
Nuri: Democracy was for the campaign period.
Ali: If I wanted, I wouldn’t consult you at all. I’d do what I pleased. I counted you as human and decided to read it to you.
Lutfiye: Read it, son, read it. Don’t mind them.
Ali: (starts to read the draft that he wrote on a roll of toilet paper): Article one: A regime of peace and order has been established at Fly Mountain. Anyone who acts contrary and tries to disturb that peace will be made good and sorry and his seven generations before him will be damned and cursed. His house will be made one with the ground with the argument that the building is in dangerous condition and all his estate – real or unreal – will be confiscated.
Voices: Good! Wonderful!
First Citizen: You said there would be an end to bullying.
Chorus: Well, you can’t have everything.
Ali: I’ve appointed Mr. Thirty Percent Temel as my financial advisor and the Letter-Writer Dervish as my legal advisor.
Voices: Congratulations! (TEMEL and DERVISH are congratulated.)
Ali: In all games played in all coffee houses I shall have my cut. If anyone fails to pay up, I’ll make him wear the coast of a porcupine. I want no killjoy around here.
Drunken Rasih: You said there would be no more such things.”

 

halduntaner

Haldun Taner (16 maart 1915 – 7 mei 1986)

 

 

De Zwitserse schrijfster Zoë Jenny werd geboren op 16 maart 1974 in Basel. Zie ook mijn blog van 16 maart 2007.

Uit: Ein schnelles Leben

 

Ich wollte fortkommen, so weit weg wie nur irgend möglich. Aber nicht dorthin, nicht an den Ort, an den man geplant hat, mich hinzuschicken, wenn meine Zeit hier zu Ende geht. Auf keinen Fall werde ich ihnen folgen und tun, was sie verlangen. Das aber werde ich niemandem sagen, auch Matteo nicht.
Die Morgendämmerung ist noch nicht hereingebro-chen, das Fenster ein schwarzes Rechteck. Die Bettdecke hinter mir ist zurückgeschlagen, die Innenseite warm und feucht. Ich wünschte, ich würde noch dar-unter liegen und schlafen; nicht hier am Tisch sitzen, nicht wach sein, nicht in diesem Haus. Es ist völlig still, alle schlafen. Aber manchmal denke ich, daß Ata die ganze Nacht wach oben unterm Dach sitzt, wie ein lauerndes Tier mit geöffneten Augen. Ich stelle sie mir wie einen Vogel mit riesigen Schwingen vor. Sie hockt auf ihren roten Kelimkissen vor dem kleinen Fenster, starrt in den Nachthimmel und wartet auf mich. In dem Moment, wenn ich ins Zimmer komme, regen sich ihre Schwingen und falten sich auf. Auf ihrem breiten weißen Rücken wird sie mich mitnehmen. Gemeinsam reisen wir ins Innere der Nacht, die eine Höhle ist, aber so weit, daß man keine “Zeit haben wird, bis an ihr Ende zu kommen.
Aber wahrscheinlich schläft Ata, tief in ihren Decken und Kissen versunken, und denkt überhaupt nicht daran, das Haus zu verlassen. Tatsächlich wäre sie die letzte, die gehen würde, sie wird auch bleiben, wenn ich und Zafir schon längst woanders sind. Sie wird im Haus zurückbleiben wie in einer Festung. Wird wie immer für die Mahlzeiten und die frische Wäsche sorgen und der Mutter abends die Haare kämmen. Sie wird mein Zimmer und das Zafirs genau so belassen, wie wir es zurückgelassen haben.

 

ZoeJenny

Zoë Jenny (Basel, 16 maart 1974)

 

Zie voor de volgende schrijvers ook mijn blog van 16 maart 2007.

De Franse schrijver en dichter René Daumal werd geboren op 16 maart 1908 in Boulicourt in de Ardennen.

De Duitse dichter Jakob Haringer werd als Johann Franz Albert geboren op 16 maart 1898 in Dresden.

Bredero, P.C. Hooft, Sully Prudhomme, César Vallejo, René Daumal, Hooshang Golshiri, Jakob Haringer, Haldun Taner, Zoë Jenny

De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Bredero volgde behoorlijk onderwijs, zo leerde hij Frans en sprak hij waarschijnlijk Engels en Latijn. Daarna ging hij in de leer bij de Antwerpse kunstschilder François Badens die in Amsterdam woonde. Het beroep van schilder werd indertijd maatschappelijk erkend, in tegenstelling tot dat van dichter. Er zijn tot nu helaas geen gesigneerde werken van hem bekend. Er wordt aangenomen dat hij rond zijn 20ste jaar omging met leden van d’Eglantier, met name de leden van de Brabantse kamer. Daarnaast ging hij om met dichters en schilders in Amsterdam en de directe omgeving daarvan. Vanaf ongeveer 1611 had hij zich een positie verworven als een belangrijk toneelschrijver. Hij maakte in 1616 kennis met Hugo de Groot, aan hem werd de druk Rodd’rick ende Alphonsus opgedragen. Hij was daarnaast bevriend met P.C. Hooft. Ook volgde hij Samuel Coster, deze richtte de Duytsche Academie op.

 

Liedeken

 

En had ick noyt bemint de witte reyne deughd,
So waar ick niet verlieft op u Maagd’lijcke jeught,
Soo waar myn hart noch vry van quelling en verdriet,
Soo voelden ick in my oock dese vreuchde niet

 

Och welcken blyschap ist, wanneer als ick aanschou
U suyver schoon aanschijn, o eerwaardighe Vrou,
Och die met u ghesicht u eerbaerheyt verrijckt,
Waar door myn hart int sien van vreuchde gantsch beswijckt.

 

In wat een droeve stroom wart ick gedompelt dan,
Als ghy, mijn lieve helft, u aanghesicht drayt van
U minnaer die u mint, soo u wel is bekent.
Maar u afkeericheyt veroorsaeckt mijn ellent.

 

Dat al de Weerelt eert, is van my niet gheacht,
Ick haat de hoovaardy, maar u eerlijcke dracht
En stille staticheyt en nederich ghelaat
Verciert u Lief veel meer, als ’t Prachtighe ghewaat.

 

’T opsichtich Poppen goet geeft wel een schoone schijn,
Dan die blinckende deught can in geen cleeren zijn,
Maar in een eerlijck hart en deuchdelijck gemoet,
O Maaghdeken dit is het alderbeste goet.

 

Waart ghy niet opghepronckt met dees Heerlijcken schat,
Ick had u in mijn Ziel oock niet soo lief gehadt,
Ick had u nimmermeer soo achtbaar aanghesien:
De gaven van ’t ghemoet ick meer als ’tLichaem dien.

 

Den gaven van ’t ghemoet en Lichaams schoonheydt schoon,
Stelt ghy voort keurich oogh in ’t licht rijck’lijc ten toon,
Dies blijft ghy myn Princes, in vreughd’ en in gequel,
Ick offer u mijn hart, t’welck snackt na u bevel.

 

Ick hoor u Lief gheheel, ick ben niet langher mijn,
Mijn hart kan langher niet van u verscheyen sijn,
Smelt onse harten t’saam, vereent ons wille nu,
Of laat ons metter daet gaen mengen my in u.

 

bredero

Gerbrand Bredero (16 maart 1585 – 23 augustus 1618)

 

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581.Hooft was de zoon van Cornelis Hooft, burgemeester van de stad Amsterdam. Na een reis door Europa studeerde hij rechten in Leiden. Hooft werd een exponent van de renaissance in Nederland  Hooft was drost van Muiden en baljuw van het Gooiland. Hij was bestuurder en daarnaast ook rechter en woonde gedurende 40 jaar in het Muiderslot, bij het huidige Muiden Vesting. De bekendste werken van Hooft zijn de historische treurspelen Geeraerdt van Velsen uit 1613 en Baeto (1617). Beide toneelstukken hebben het beeld van de Nederlandse geschiedenis sterk beïnvloed: dat van de moord op Graaf Floris V (Geeraert) en dat van de rol van de Bataven bij de totstandkoming van Nederland. Het blijspel Warenar uit 1617 gebaseerd op Plautus` “Aulularia” was vrij succesvol. Hooft schreef ook veel liefdespoëzie, waaronder sonnetten. Het bekendste werk is Emblemata amatoria, liefdesemblemen uit 1611. Hooft begon in 1628 aan de Nederlandsche historiën. Tot zijn dood in 1647 werkte hij er aan. Zevenentwintig delen daarvan zijn verschenen, de laatste zeven postuum.

 

Vonckende God

Vonckende God, of geest van Godes naeste neven;
Die hart aen hart met vuyr gesuivert innelijft,
Waerin uw gouden grif gloejende wetten schrijft,
Daer niemands wil af schrickt, of tegens denckt te streven;
Ontternt mijn borst, en bidt de voester van mijn leven,
Die met een soete windt mijn tedre sinnen drijft,
Soo lang tot op mijn hart haer ooghe stilstaen blijft,
Aenschouwen wat daer in is van uw handt geschreven:
Daer salse lesen mijn eeuwighe slavernij,
En d’eindeloose macht van d’opperheerschappij
Die haer verheven deuchdt heeft op mijn siel bevochten,
Waer voor haer mijn gemoedt nedrighe jonst betóónt,
En haer gesegent hayr met groene cranssen cróónt,
Van eerlijck laurenhof en soete myrth gevlochten.

 

PCHooft

Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)

 

De Franse schrijver en dichter Sully Prudhomme (eig. René François Armand Prudhomme) werd geboren op 16 maart 1839 in Parijs. Prudhomme groeide op in Parijs in een Rooms-katholiek gezin en deed aan het Lycée Bonaparte eerst eindexamen in natuurwetenschappen (baccalauréat scientifique) en daarna in literatuur en klassieke talen (baccalauréat de lettres). Na kort werkzaam geweest te zijn als ingenieur bij de vooruitstrevende firma Schneider in Le Creusot voltooide hij een rechtenstudie en werkte, weer kort, als advocaat in Parijs. Aangezien hij al sinds vele jaren gedichten schreef, bezon hij zich in het midden van zijn twintiger jaren over zijn geërfde vermogen en wijdde zich geheel aan de literatuur en de filosofie, waarbij hij de wereld van de techniek en de wetenschap met die van de geest en de schoonheid probeerde te verbinden. In 1881 werd hij als literator beloond met opname in de Académie française, in 1895 als morele autoriteit erkend met de benoeming tot Chevalier de la Légion d’honneur Toen in 1901 de eerste Nobelprijs voor de literatuur werd uitgereikt, sprak het vanzelf dat hij hem kreeg, zo bekend en gewaardeerd was hij in heel Europa.

 

Le vase brisé

Le vase où meurt cette vervaine
D’un coup d’éventail fut fêlé ;
Le coup dut l’effleurer à peine,
Aucun bruit ne l’a révélé.

 

Mais la légère meurtrissure,
Mordant le cristal chaque jour,
D’une marche invisible et sûre
En a fait lentement le tour.

 

Son eau fraîche a fui goutte à goutte,
Le suc des fleurs s’est épuisé ;
Personne encore ne s’en doute,
N’y touchez pas, il est brisé.

 

Souvent aussi la main qu’on aime
Effleurant le coeur, le meurtrit ;
Puis le coeur se fend de lui-même,
La fleur de son amour périt ;

 

Toujours intact aux yeux du monde,
Il sent croître et pleurer tout bas
Sa blessure fine et profonde :
Il est brisé, n’y touchez pas.

 

 

Les yeux

Bleus ou noirs, tous aimés, tous beaux,
Des yeux sans nombre ont vu l’aurore ;
Ils dorment au fond des tombeaux,
Et le soleil se lève encore.

Les nuits, plus douces que les jours,
Ont enchanté des yeux sans nombre ;
Les étoiles brillent toujours,
Et les yeux se sont remplis d’ombre.

Oh ! qu’ils aient perdu le regard,
Non, non cela n’est pas possible !
Ils se sont tournés quelque part
Vers ce qu’on nomme l’invisible ;

Et comme les astres penchants
Nous quittent, mais au ciel demeurent,
Les prunelles ont leurs couchants,
Mais il n’est pas vrai qu’elles meurent.

Bleus ou noirs, tous aimés, tous beaux,
Ouverts à quelque immense aurore,
De l’autre côté des tombeaux,
Les yeux qu’on ferme voient encore.

 

PRUDHOMME

Sully Prudhomme (16 maart 1839 – t september 1907)

 

De Peruaanse dichter César Vallejo werd geboren op 16 maart 1892 in Santiago de Chuco, Peru. Hij was de jongste van elf kinderen. Met 13 jaar begon hij al gedichten te schrijven. Hij studeerde letterkunde aan de Universidad de la Libertad in Trujillo en kreeg in 1915 zijn gtaad in Spaanse literatuur. Als student werkte hij op een suikerplantage. Daar maakte hij kennis met de uitbuiting van de arbeiders. Na zijn studie leefde Vallejo in Lima, waar hij allerlei linkse intellectuelen leerde kennen. Hij werd leraar, maar verloor zijn baan toen hij weigerde te trouwen met zijn zwangere vriendin. Deze stierf na een abortus, waar Vallejo op aangedrongen had. In deze tijd, 1918, verscheen zijn eerste bundel Los heraldos negros. In 1923 vertrok hij naar Europa en vestigde hij zich in Parijs. De communistische invloeden in zijn werk namen toe en in 1928 reisde hij naar Moskou. In 1931 werd hij lid van het Congres van antifascistische schrijvers en in 1937 richtte hij samen met Pablo Neruda het Latijsamerikaanse comitee ter ondersteuning van de Spaanse republiek op. Na zijn dood in 1938 werd hij begraven op Montparnasse.

 

Es gibt im Leben so schwere Schläge

Es gibt im Leben so schwere Schläge … ich kanns nicht verstehn.
Schläge wie Gottes Zorn. Als ob
vor ihnen alles,
das Treibgut jedes Leids,
in den Brunnen der Seele schwemmte …! Ich kanns nicht verstehn.

 

Es kommt selten. Aber es kommt … sie öffnen tiefe Gräben
im stolzesten Gesicht und auf dem stärksten Rücken.
Vielleicht sind sie die Rosse barbarischer Attilas
oder die schwarzen Boten, die der Tod uns schickt.

 

Sie sind der tiefe Fall des Christus in unsrer Seele,
eines angebeteten Glaubens, den das Geschick beschimpft.
Diese blutigen Schläge sind das Knistern eines
Brotes, das in der Tür des Ofens uns verbrennt.

 

Und der Mensch … so arm … so arm! Er hebt die Augen
wie einer, der eine Hand auf der Schulter fühlt,
er hebt die irren Augen, und alles, was er gelebt hat
staut sich im Schacht des Blicks wie eine Pfütze von Schuld.

Es gibt im Leben so schwere Schläge … ich kanns nicht verstehn.

 

 

 

Schwarzer Stein auf weißem Stein

Ich werde sterben in Paris, mit Wolkenbrüchen,
schon heut erinnre ich mich jenes Tages.
Ich werde sterben in Paris, warum auch nicht,
an einem Donnerstag vielleicht, wie heut, im Herbst.

Ein Donnerstag wird sein; denn heut, am Donnerstag,
da ich dies sage, tun mir meine Knochen weh;
noch nie wie heute hab ich mich allein
und meinen Weg erblickt von unserm Ende her.

Tot ist César Vallejo. Eingeschlagen
habt ihr auf ihn. Er hat euch nichts getan.
Mit einem Stock gabt ihr ihm Saures, Saures

mit einem Tau. Die Donnerstage
sind seine Zeugen, Zeugen seine Knochen,
der Regen, die Verlassenheit, die Strassen …

 

(Het laatste gedicht is vertaald door H.M. Enzensberger)

 

Vallejo

César Vallejo (16 maart 1892 – 15 april 1938)

 

De Franse schrijver en dichter René Daumal werd geboren op 16 maart 1908 in Boulicourt in de Ardennen. Daumal was taalkundige. Hij had nauwe connecties met het Surrealisme van Breton en R. Gilbert-Lecomte. Zijn interesse voor hypnotisme en occultisme voerde leidde bij hem tot een verslaving aan morfine. Daumal, die ook Hemingway vertaalde, rebelleerde zowel in zijn leven als in zijn werk tegen het technologisch intellectualisme en zocht een oplossing in „patafysische ervaringen“ en in oosterse wijsheid.

 

Je suis mort parce que je n’ai pas le désir,
Je n’ai pas le désir parce que je crois posséder,
Je crois posséder parce que je n’essaye pas de donner
Essayant de donner, on voit qu’on n’a rien,
Voyant qu’on n’a rien, on essaye de se donner,
Essayant de se donner, on voit qu’on n’est rien,
Voyant qu’on est rien, on désire devenir,
Désirant devenir, on vit.

 

Poem

One cannot stay on the summit forever –
One has to come down again.
So why bother in the first place? Just this.
What is above knows what is below –
But what is below does not know what is above

One climb, one sees-
One descends and sees no longer
But one has seen!

There is an art of conducting one’s self in
The lower regions by the memory of
What one saw higher up.

When one can no longer see,
One does at least still know.

daumal

René Daumal (16 maart 1908 – 21 mei 1944)

 

De Iraanse schrijver Hooshang Golshiri werd geboren op 16 maart 1938 in Isfahan. Zijn eerste verzameling korte verhalen, Als altijd (As Always), verscheen in 1958. Zijn tweede boek, Prins Ehtejab (1959) bracht hem roem en werd in 1974 verfilmd. Golshiri schreef onder meer acht romans, vijf bundels korte verhalen, twee literatuurtheoretische werken, essays en kritieken. Daarnaast was hij betrokken bij diverse tijdschriften, gaf hij workshops voor jonge schrijvers en streed hij voor de vrijheid van meningsuiting in Iran. Hij ontving de Hellman–Hammett Prize (Human Rights Watch) in 1997en de Erich Maria Remarque Friedenspreis van de stad Osnabrück in 1999.

Uit: Sketching

“At the end, near the bend, there was an empty place. I thought there was still a chance that we would return together. Shirin did not come. So she had not seen her pedal and move on. She is still going, even if she’s gotten old, like me or even like Shirin, and every morning she goes to the veranda of one of those two-story houses facing the sea, with her white shirt and dark cotton pants, and puts one hand on the railings and turns the other hand into a shade for her upright seaward face so that she could see which of the newcomers on the deck seemed familiar.
It always happens like this, like me now on the veranda overlooking a deserted avenue and my vista is mud rooftops whose uniform color is only disturbed by the turquoise twelve-sided dome of Baba Ismail, and I am waiting for the spring again and the arrival of a postcard from Shirin with a week or ten days’ delay. She also remembers the date of our wedding anniversary and every time sends the same postcard of green pine trees with a small yellow dot sitting in for the sun, as if she had bought ten or twelve of the same card, or maybe even twenty or more, if of course she is still alive by then, or still remembers. The kids, Maziar and Zohre, only write two letters a year, both now in English, and each time they apologize for having forgotten their Persian. And I send neither postcards nor write letters.”

 

GOLSHIRI

Hooshang Golshiri (16 maart 1938 – 5 juni 2000)

 

De Duitse dichter Jakob Haringer werd als Johann Franz Albert geboren op 16 maart 1898 in Dresden. Hij was een moeilijke, eigenzinnige, door Weltschmerz gepijnigde man. Hij schreef gedichte, proza en essays en kan gerekend worden tot het expressionisme. Bovendien vertaalde hij uit het Frans en het Chinees en schreef hij voor kranten. Hij leidde een overwegend zwervend bestaan en moest vaak een beroep doen op de ondersteuning van hem welgezinde schrijvers als Hermann Hesse en Alfred Döblin. In 1938 vluchtte hij vanuit Oostenrijk naar Praag en vandaar naar Zwitserland, waar hij het grootste deel van WO II verbleef.

 

Prolog zum Sterben

… So dir
Auch Vögel zwitschern, Herbstblumen und Mai erglühn —
Freund, wie arm dies alles — Der Freuden
Göttlichste ist ein Menschenherz. Ach das war
Das alte Lied, du liebst mich noch … schöne Kinderchen mit Lauten,
Purzeln über die märzlichen Anlagen. Ein Hirte
Der Ziegen seine Sorgen anvertraut; vertönt
Das letzte Gold eines Knabenhimmels. Im Sarg
Schläfst du vorm Haus der untreuen Liebsten,
Herbstlich zittert´s letzte Gesträuch wie ein Menschenherz ohne Trost und Tag
Das Eismeer der Narrnis erfriert dich Verbrannter
Es ist keine Stunde mehr, wo du der ganzen Welt verzeihst
Und silbernes Flüstern eines verlorenen Paradieses, der
Liebe letztes Lebewohl. Es nebelt —
Erst am Abend funkeln Lichtlein auf —
In den Stunden des Glückes hast du Genossen und Frauen,
In den Gewittern des Narrens weinst du
Verzweifelnd allein

 

HARINGER

Jakob Haringer (16 maart 1898 – 3 april 1948)

 

De Turkse schrijver Haldun Taner werd geboren op 16 maart 1915 in Istanboel. Hij studeerde politieke wetenschappen en economie aan de universiteit van Heidelberg en behaalde een graad in de Duitse letterkunde aan de universiteit van Istanboel. Hij schreef korte verhalen, komedies, satires en introduceerde het theater van Brecht in Turkije. Taner schreef ook cabaretachtige stukken, waarin hij politieke satire combineerde met de technieken van het traditionele Turkse theater. Hij doceerde kunstgeschiedenis en dramatische literatuur aan de universiteit van Istanboel en was een bekende columnist bij diverse kranten.

 

Werk o.a.: Fazilet Eczanesi (The Pharmacy of Goodwill/1960), Lutfen Dokunmayin (Please Do Not Touch/1960), Kesanli Ali Destani (The Ballad of Ali of Keshan/1964), Gozlerimi Kaparim Vazifemi Yaparim (I
Close My Eyes and Do My Duty/1964), Esegin Golgesi (The Shadow of the Donkey/1965), Yasasin Demokrasi (Long Live Democracy/1949), Sishane’ye Yagmur Yagiyordu (It Was Raining in Sishane/1953), On Ikiye Bir Var (One Minute to Twelve)

 

 

Uit: SEBATI BEY’S EXPEDITION TO ISTANBUL

 

“Almost every human being has an addiction to something. If Sebati Bey, a retired quarantine office clerk, had one, it was flowers and more flowers. And with him, it wasn’t just a passion, it was a sickness. If the topic of conversation happened to be the King of England, Queen Victoria would be his first association and, in consequence, Victoria roses. If a carved writing kit should catch his eye somewhere, he would immediately draw closer and examine the wood to see whether it was made of linden or of rosewood. In fact, he divided human beings into two categories: those who love flowers and those who don’t comprehend them. The former were people of taste, sensible, while the latter, again by his own characterization, were deficient and unrefined.
He had no family. Should he go crazy living all alone in Maltepe? So he took an interest in flowers. Maltepe’s weather is well known… In the afternoon, a strong breeze blows, and dries out the whole area. But you will note that Sebati Bey’s determination was such that he grows flowers even in this inconvenient climate.
Recently the husband of his foster sister had obtained Japanese rose seeds from one of his friends. Knowing Sebati Bey’s habits, they set aside a portion for him. For days the old man’s insides churned with impatience. He would go to pick up the seeds. Still, he didn’t dare to make the trip. Just think how far it is from Maltepe to Sarachanebasi! I’ll go tomorrow. I’ll go the day after tomorrow, he said, continuing to put it off. So it was that on this one morning he hit upon a propitious moment and determined to go.
Since the stationmaster knew very well that he seldom went into the city, he joked with him on every trip. “What’s this, Sir, yet again off to prodigality?” And Sebati Bey, his bright red lips smiling from beneath his snowy white beard said, “Get along with you! Would I be unfaithful to my roses?”

 

Taner

Haldun Taner (16 maart 1915 – 7 mei 1986)

 

De Zwitserse schrijfster Zoë Jenny werd geboren op 16 maart 1974 in Basel. Zij groeide op in Basel, Ticino en Griekenland. In 1997 verscheen haar eerste roman Das Blütenstaubzimmer die in zevenentwintig talen werd vertaald. Zij gaf lezingen in de VS, China en Japan. Zij woonde afwisselend in Berlijn en New York. In 1999 schreef Jenny het draaiboek voor de korte film In Nuce. Ein Filmpoem die zij samen met haar broer Caspar realiseerde. Zij was columniste voor Die Zeit, Financial Times en de Schweizer Illustrierte. Sinds 2003 woont zij in Londen. In dat jaar verscheen ook Der Ruf des Muschelhorns.

Uit: Das Blütenstaubzimmer

“Wenn sie nicht mit gekreuzten Beinen und geschlossenen Augen auf der Matratze saß, hockte sie rauchend in der Küche mit Männern, die aufmerksam ihrem Gekreische zuhörten. Eliane lachte nicht; sie kreischte, und ihr Gesicht wurde rot dabei. ich verabscheute sie, wenn sie so in der Küche saß, und auch die Männer, die mich an sich zogen und meine langen Haare berührten.
“Richtige Spaghettihaare”, sagten sie dann und grinsten.
“Lass meine Haare in Ruhe, Arschloch”, fauchte ich und riss mich los.
“Wo hat sie dieses Wort nur wieder her?”, wunderten sie sich gespielt, brüllten wieder los und freuten sich an Elianes rotem Gesicht.”

 

Jenny

Zoë Jenny (Basel, 16 maart 1974)