P. C. Hooft, Kurt Drawert

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.

Noodlot

Gelukkig die d’ oorzaken van de dingen
Verstaat: en hoe zij vast zijn onderlingen
Geschakeld zulks dat gene levendheên,
(God uitgezegd) ooit iets van zelven deên
Of leen, maar al door ander oorzaaks dringen.

Door oorzaaks kracht men al wat schiedt ziet drijven.
Waar’ die te flauw, geen werking zou beklijven,
En oorzaak zijn geen oorzaak. Wat gewracht
Ter wereld wordt, is dan te weeg gebracht
Door kracht zo groot dat het niet na kan blijven.

Elke oorzaak heeft haar moederoorzaak weder.
’t Gaat al zo ’t moet: en daalt van Gode neder.
Zijn goedheid wijs vermogen is de bron
Waar ’t al uit vliet als stralen uit de Zon.
Hij kon en zou, waar’ ’t nutst, ons helpen reder.

 

Zal nimmermeer gebeuren

Zal nimmermeer gebeuren*
mij dan na deze stond
de vriendschap van uw ogen,
de wellust van uw mond?

De vriendschap van uw ogen,
de wellust van uw mond,
de gunste van uw hartje
dat voor mij openstond.

Zo zal ik nochtans blijven
u eeuwig onderdaan*;
maar mijn verstrooide zinnen*,
wat zal hun anegaan*?

Mijn zinnen mogen* zwerven
de leide* lange tijd,
nu zij, mijn overschone,
zijn hunne leidster kwijt.

De schoon’ borst* uit tot tranen,
’t en baatte* geen bedwang;
de traantjes rolden neder
van de een en de ander wang.

De schone traantjes deden
meer dan een lachen doet:
al in zijn hoogste lijden
zij troostten zijn gemoed.

Vrouw Venus met haar sterre,
thans klaarder dan de maan,
bespiedde die vrijage
en zag ’t mirakel aan.

En hebben tere traantjes*,
zei zij, zo grote kracht,
waarom en is het schreien
niet in der goden macht?

De traantjes rolden neder,
maar de godinne zoet:
Beid*, liever zou ik schenden,
zei zij, mijn rozenhoed*.

En eer zij kon gedogen
dat iemand die vertrad,
ving zij de lauwe traantjes
in een koel rozenblad.

Wat geef ik om mijn rozen
of ’t maaksel van mijn krans;
ik zal gaan maken paarlen
van ongemene glans.

De tranen werden paarlen,
zo ras haar ’t woord ontging,
die zij met goud doorboorde
en aan haar oren hing.

De blanke paarlen hielden
de krachten van ’t geween;
zij doen nog in de hemel
wat zij op aarde deên*.

Als Venus in de spiegel
haar vindt* met dit sieraad,
zij wenst geen toverriemen*
noch kransen tot haar baat.

 

Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
Portret door Cornelis van der Voort, 1622

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op 15 maart 1956 in Henningsdorf. Zie ook alle tags voor Kurt Drawert op dit blog.

 

Te laat gekomen

Een boswandeling bijvoorbeeld
interesseert me niet zoveel.
Ik slenter hulpeloos rond
tussen niet-synthetische materialen
en maak me vuil.
Maar het groen is erg mooi
en kleurecht. Niets geeft af
of kleeft aan de toppen
van de vingers, die verlegen
het voorjaar aftasten. Ook de vogel
klinkt goed, een geslaagd optreden,
een bijna overtuigende dramaturgie –
: Niet te vergelijken
met het geluid van een voertuig,
met processen die je kunt verklaren
en die je meenemen
als je ze halt laat houden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e maart ook mijn blog van 16 maart 2020 en eveneens mijn blog van 16 maart 2019 deel 1 en ook deel 2.

P. C. Hooft, Kurt Drawert

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.

Uit: Nederlandsche Historiën (Haarlem)

“De gezanten van Haarlem, hoewel zy met geenafwyzigh aanschyn by Don Frederik ontfangen wer-den, verworven echter meer niet, dan dat hy zichhooren liet, blyde oover hun’ bekeering te weezenen ten beste te zullen schrijven aan den Hartogh,zynen vaader, om de verzochte genaade. Daaren-tussen zouden zy gaan, en schikken de soldaaten teloozen. Dirk de Vries, viellicht kleene smaak in zooschraal een antwoordt, en quaader oogh op ’t vor-deren der krysrusting hebbende, oft (zoo ’t heette)om te wachten op naader bescheydt, bleef t’ Amsterdam. D’ andere twee, tot Haarlem gekeert opden vyfden van Wintermaandt, vonden de beeldenen Roomschen Godsdienst ter kerken uitgeworpen,werden voorts daatlyk in hechtenis genoomen en opDelft naa den Prinse gevoert. Men wil, dat JonkerChristoffel, in ’t uitspannen tot Leyde, lichtelyk ont-gaan kon, ’t en waar by gewaant hadde, met hetbesluyt der vroedschap voor alle vierschaaren ge-noegh te mooghen bestaan. Maar zyn’ Doorluchtig-heit nam ’t hoogher en hield den Staate daaraangeleeghen te zijn, dat niemandt volmaght aannaame,die teeghens zyn’ eygen eedt en den plicht van delastgeevers streed. Dies gink men ernstelyk met hunte rechte, ende werd meester Adriaan oopenbaarlykonthalst. Jonker Christoffel ooverleed in de gevan-kenis, aan misquaam (zoo men zeyde) van zwaarpynighen. Voorts verzuimden nocht Prins nochtStaaten, dien van Haarlem, by brieven, moedt in tespreeken, beloovende alle kosten van ’t onderhoudtder krysluiden uit de gemeene borze te vergoeden.En quamp ‘er de Heer van Sant Aldegonde, uit lastzyner Doorluchtigheit, de wet verstellen. Zommigender zelve, die tot het handelen met den vyandt ge-stemt hadden, bewaarde men eenen zekeren tydtin hunne huyzen. “

 

Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647) Portret door Jan Maurits Quinkhard, 1738-48

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op 15 maart 1956 in Henningsdorf. Zie ook alle tags voor Kurt Drawert op dit blog.

 

SISYPHUS

Dat waren de dagen
toen er een voorwerp was
dat moest worden verplaatst.

Dat de opdracht een flop was
en de hoek van de helling
het object telkens kantelen

en terugvallen liet
kon als straf
alleen in de onderwereld gelden,

waarin amateurs aan het werk zijn.
– Geen gevoel voor het plezier
van herhaling,

zolang er nog materie
in het spel blijft,
geen rechtspleging,

die hij serieus moest nemen.
Sinds zijn vrijspraak
hangt hij somber wat rond

en staart in de leegte
tussen de handen.

Keer op keer.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e maart ook mijn twee blogs van 16 maart 2019.

P. C. Hooft, Bredero, Dirk von Petersdorff, Zoë Jenny, Alice Hoffman, Hooshang Golshiri, Francisco Ayala, César Vallejo, Per Leo

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.

 

Galathea

minnaar:
Galathea, zie de dag komt aan.

Galathea:
Neen mijn lief, wil nog wat marren,
’t Zijn de starren,
Neen mijn lief, wil nog wat marren, ’t is de maan.

minnaar:
Galathea, ’t is geen maneschijn.

Galathea:
Hoe, ’t is nog geen één geslagen,
Wat zou ’t dagen?
Hoe? ’t Is nog geen één, ’t en kan de dag niet zijn.

minnaar:
Galathea, aanschouw de hemel wel.

Galathea:
Laas! Ik zie de dagerade
’t Onzer schade.
Laas! Ik zie de dageraad, de tijd is snel.

minnaar:
Waarom duurt de nacht tot ’t avond niet?
Vreest ze dat wij met ons beien
Zonder scheien
Blijven zouden tot dat ons de dood verried.

Galathea:
Nu, adieu, mijn troost en blijft gezond.
Wil mij nog een kusje geven,
Och mijn leven!
Jont mij nog een kusje van uw blije mond.

minnaar:
Och mijn leven, kom ik ’t avond weer?

Galathea:
Och mijn moeder mocht het horen
En haar storen,
Och zij mocht het horen – maar komt even zeer.

minaar:
Galathea, hoe raak ik van uw hals?
Laas, de dag en wil niet lijen
’t Langer vrijen,
Dank hebt van uw zachte kuskens en van als.

 

Wanneer de Vorst des lichts slaat aan de gulden tómen

Wanneer de Vorst des lichts slaat aan de gulden tómen
Zijn hand, en beurt omhoog aanzienlijk uiter zee
Zijn uitgespreide pruik van levend goud, waarmee
Hij nare angstvalligheid, en vaak, en creple drómen

Van ’s mensen lichaam strijkt, en berg, en bos, en bómen
En steden volkrijk, en velden met het vee
In duisternis verdwaald, ons levert op haar stee,
Verheugt hij, met de dag, het Aardrijk en de stromen:

Maar d’andre sterren als naijvrig van zijn licht,
Begraaft hij, met zijn glans, in duisternissen dicht,
En van d’ontelbre schaar, mag ’t niemand bij hem houwen.

Al eveneens, wanneer uw geest de mijne roert,
Word ik gewaar dat gij in ’t heilig aanschijn voert
Voor mij de dag, mijn Zon, de nacht voor d’andere vrouwen.

 

 
Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
Portret door Jan Maurits Quinkhard, 1738-48

 

De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Bredero op dit blog.

 

Geestig Lied
Stem : Ik schouw de wereld an.

Wat dat de wereld is,
Dat weet ik al te wis
God beter ‘t, door ’t verzoeken,
Want ik heb daar verkeerd
En meer van haar geleerd
Als van de beste boeken.

Want of ik schoon al las
Hetgeen zo kunstig was
Als goddelijk geschreven,
’t En ging ter ziel noch zin
Zo nijver mij niet in
Als ’t eigen zelfs beleven.

Nu heb ik ’t al verzocht,
Zo dol als onbedocht,
Zo rauw als onberaden.
Och God! ik heb te blind
En al te zeer bemind
De dingen die mij schaden.

Een hoofd vol wind en wijn,
Een hart vol zuchts en pijn,
Een lichaam gans vol kwalen
Heeft Venus en de kroes,
Of zelfs die leide droes,
Mij dikwijls doen behalen.

Och! een bedroefd gemoed
En een hart zeer verwoed
Van duizend naberouwen
Van overdaad en lust,
Met een ziel ongerust
Heb ik in ’t lest behouwen.

Hoe streng breekt mij dit op,
Mijn kruifde, krulde kop
Die brengt mijn voor de jaren,
In mijn tijds lenten voort
Op ’t zwart en ’t zwetig zwoord
Veel grijze, grauwe haren.

Wanneer een ander leit
Gestrekt en uitgespreid
En rust met lijf en leden,
Dan plaagt mij aldermeest
De kwelling van mijn geest
Met beulse wredigheden.

Dan dringt mij door de huid
Het bange water uit
Door kommerlijke zorgen,
Dies mij het harte barst
En wenst, alzo geparst,
De ongeboren morgen.

En nimmer ik de dag
Alzo gelukkig zag,
Dat zij mij vol verblijdden,
Voorwaar, ‘k heb uur noch tijd
Of ellik heeft zijn strijd,
Zijn lief, zijn leed, zijn lijden.

Al ’tgene dat de liên
Ter wereld mogen zien
Of immermeer verwerven
En wens ik niet zo zeer
Als zalig in de Heer
Te leven en te sterven.

 

 
Gerbrand Bredero (16 maart 1585 – 23 augustus 1618)
Cover biografie

 

De Duitse dichter, schrijver en literatuurwetenschapper Dirk von Petersdorff werd geboren op 16 maart 1966 in Kiel. Zie ook alle tags voor Dirk von Petersdorff op dit blog.

 

Sonntagabend

Die Töchter übern Gartenzaun gereicht,
dann fährst du ab und sagst zum Motor: «zieh» —
durch dieses dunkle Land treibt man so leicht
zum Rhein, die tausend Lichter der Chemie.
Wer hat dich von den Küsten wegentführt,
wo Frühling durchs geklappte Fenster roch,
wo man beim Barfußtanzen Gräser spürt,
und Billardkugeln rumpeln tief ins Loch?
Und denkst du schon, das Leben ist zerschnitten
vom Schicksal, den Hormonen, von der Parze,
so unbemerkt von Lust zur Angst geglitten,
denn von den Billardkugeln fiel die schwarze,
           dann sind die tausend Sterne der Chemie
           ein Rätselbild, und das verstehst du nie.

 

Freitagabend

Wohin mit diesem halb gefüllten Leben,
du bist noch immer herrlich dekolletiert
und kannst dir alles, Lady, selber geben,
nur dass man langsam doch den Druck verliert.
Am Freitagabend isst du gern Garnelen,
auf deinen unzerkratzten Ledersesseln
denkst du sehr lange an die armen Seelen,
die sich mit blöden, lauten Kindern fesseln.
Du schreibst auf Zettel, wer dich wohl vermisst
aus vielen hellen, glückzerzausten Jahren,
oh weh, dein neuer Freund, der Galerist,
will an der Elbe mit dir Rollschuh fahren,
             und dann Rihlst du beim Cremen des Gesichts
             dich wie ein Stein, der fällt und fällt ins Nichts

 

 
Dirk von Petersdorff (Kiel, 16 maart 1966)

 

De Zwitserse schrijfster Zoë Jenny werd geboren op 16 maart 1974 in Basel. Zie ook alle tags voor Zoë Jenny op dit blog.

Uit: Ein schnelles Leben

„Niemand wußte, warum sie es getan hatte. Es gab dafür keinen ersichtlichen Grund. ‘Das ist wie eine Krankheit”, hatte Zafir zu mir gesagt, “die einen haben sie und bringen sich eben um. Sie können gar nichts dagegen tun, es ist, wie wenn sie einem Gesetz folgten.” Aber das glaube ich nicht. Es gibt kein Gesetz, daß man sterben muß, bevor man angefangen hat zu leben. ‘Geh weg!” habe ich im Traum gerufen, während ich auf sie hinunterstarrte, wie sie mit verrenkten Armen und Beinen im Hof lag. Aber im Traum hat sie sich umgedreht und gelacht. ‘Verschwinde endlich”, rief ich, aber ihr Lachen stieg nur noch lauter zu mir hoch. Ich war oben und sie unten. Sie war tot und ich lebte; aber sie lachte. Ich hielt mir die Ohren zu. Ihr Lachen verfolgte mich. Noch während ich träumte, wollte ich aufwachen. Ich sah mich selbst von tief unten aufsteigen und mich hochziehen an einer endlos langen Leiter. Es war so anstrengend, daß ich, als ich endlich aufwachte, völlig verschwitzt war und der Stoff des Nachthemdes an meiner Brust klebte. Ich hatte einen trockenen Mund.
Hastig tastete ich nach dem Lichtschalter, wie aus Angst, es könnte für immer dunkel bleiben.
Langsam blättert die Nacht von den Bäumen, vor dem Fenster kann ich jetzt die Silhouette der Silberweide erkennen. Ich höre das Geschrei der Krähen. Sie versammeln sich in den Bäumen, hocken in den Baumkronen und verstecken sich. Irgendwo knackt eine Wasserleitung. Ata ist immer die erste, die aufsteht. Ihr Badezimmer befindet sich genau über meinem Zimmer. Meistens wache ich auf wegen diesen Wassergeräuschen. Sie beruhigen mich, es ist, als ob sich das Haus, nachdem es die Nacht hindurch tot gewesen war, wieder aufrichtet. Die Leitungen und Wasserrohre durchziehen das Haus wie Adern, die sich am Morgen wieder auffüllen. Ein Geräusch mündet in das andere, in den großen morgendlichen Strom von Stimmen, Schritten, Wasserplätschern und sich öffnenden Türen. Bald werde ich selber, verbunden mit den anderen, ein Teil dieses Stromes sein, der durch das Haus zirkuliert Nachdem ich geduscht habe, kommt Zafir ins Badezimmer.“

 

 
Zoë Jenny (Basel, 16 maart 1974)
Cover

 

De Amerikaanse schrijfster Alice Hoffman werd geboren op 16 maart 1952 in New York. Zie ook alle tags voor Alice Hoffman op dit blog.

Uit: The Ice Queen

“I made my wish in January, the season of ice, when our house was cold and the oil bill went unpaid. It happened on the sixteenth, my mother’s birthday. We had no father, my brother and I. Our father had run off; leaving Ned and me our dark eyes and nothing more. We depended on our mother. I especially didn’t expect her to have a life of her own. I pouted when anything took her away, the bills that needed paying, the jobs that came and went, the dishes that needed washing, the piles of laundry. Endless, endless. Never ever done. That night my mother was going out with her two best friends to celebrate her birthday. I didn’t like it one bit. It sounded like fun. She was off to the Bluebird Diner, a run-down place famous for its roast beef sandwiches and French fries with gravy. It was only a few hours on her own. It was just a tiny celebration.
I didn’t care.
Maybe my father had been self-centered; maybe I’d inherited that from him along with the color of my eyes. I wanted my mother to stay home and braid my hair, which I wore long, to my waist. Loose, my hair knotted when I slept, and I worried; my brother had told me that bats lived in our roof. I was afraid they would fly into my room at night and make a nest in my head. I didn’t want to stay home with my brother, who paid no attention to me and was interested more in science than in human beings. We argued over everything, including the last cookie in the jar, which we often grabbed at the same time. Let go! You first! Whatever we held often broke in our grasp. Ned had no time for a little sister’s whims; he had to be bribed into reading to me. I’ll do your chores. I’ll give you my lunch money. Just read.
My mother didn’t listen to my complaints. She was preoccupied. She was in a rush. She put on her raincoat and a blue scarf. Her hair was pale. She’d cut it herself, straining to see the back of her head in the mirror. She couldn’t afford a real haircut at a salon; still she was pretty. We didn’t talk about being poor; we never discussed what we didn’t have. We ate macaroni three times a week and wore heavy sweaters to bed; we made do. Did I realize that night was my mother’s thirtieth birthday, that she was young and beautiful and happy for once? To me, she was my mother. Nothing less or more. Nothing that didn’t include me.”

 


Alice Hoffman (New York, 16 maart 1952)

 

De Iraanse schrijver Hooshang Golshiri werd geboren op 16 maart 1938 in Isfahan. Zie ook alle tags voor Hooshang Golshiri op dit blog.

Uit: Een kader voor het duister (Vertaald door Ahmad Miralai, Koeshar Parsi en Corine Wepster)

“Maar daar is ze, als een strookje film dat een herhaling geeft van de beelden die ik al heb gezien. Daarom is het, dat ik iedere morgen om half zeven een hapje eet en die Karam, zoon van Nanne Robab, de hele ochtend vrijaf geef, zodat ik hier kan zitten, in de hoop dat het deze keer lukt en als het niet lukt, buiten naar deze veranda kan gaan om in ieder geval een half uurtje in deze fauteuil te zitten en aan niets te denken. Het lukt niet. Je kan niet volstrekt alleen zijn, zelfs steen, zelfs een kluit aarde kan niet alleen zijn, of die waslijn daar, waaraan nog een enkel overhemd hangt, dat een vrouw met een hoofddoekje om iedere tien minuten vlug even komt omdraaien.
Als ik Shirin de waarheid had gezegd, zou ze er zeker mee hebben ingestemd nog een nacht te blijven, met de kinderen, in datzelfde naargeestige hotel. Ze zeiden dat er maar één hotel was. Er waren niet meer dan drie straten. Een ervan hebben we niet gezien, de
andere liep parallel aan de haven en daar woonden zeelieden, havenarbeiders, en personeel van de bank en het postkantoor. Het hotel hadden we aan het begin van die straat gevonden. We konden nog altijd naar het hotel teruggaan en een nacht blijven, als we de kinderen zover konden krijgen, zodat ik haar de volgende dag nog eens zou kunnen zien, om kwart voor negen, als ze deze kant uit zou rijden en de hoek om zou komen, met haar voorovergebogen bovenlijf en haar gezicht pal in de wind.Onze Maziar wilde ook dat we zouden blijven. Maar Zohreh vroeg steeds, “Waarom zijn jullie beiden gekomen? Is er
iets gebeurd?”
Nu is ze daarginds. Twee-en-twintig jaar oud. Ze is getrouwd en heeft een tweeling, waarvan ik een foto heb. Vorig of eervorig jaar sloot ze die in bij haar brief. De twee waren toen pas geboren en sliepen op haar schoot, David stond over hen heen gebogen en kwam met zijn kin net tegen haar haar aan, dat dezelfde kleur heeft als het mijne.
Ze is nu dikker dan in de tijd dat ze nog Perzisch kende: “Papa, ik ben meer dikker nu. Maar zal me dun gaan maken, zoals toen jij hier kwam.”
Ze was slank en donker, met lang zwart haar. Ik geloof niet dat ze afgestudeerd is. Ik zei: “Zullen we hier vannacht blijven ?”
Ze legde een hand op Shirin’s schouder: “Ja, laten we maar blijven.”

 

 
Hooshang Golshiri (16 maart 1938 – 5 juni 2000)
Hier met de Iraanse dichter Mehdi Akhavan Sales (links)

 

De Spaanse schrijver Francisco Ayala werd geboren op 16 maart 1906 in Granada. Zie ook alle tags voor Francisco Ayala op dit blog.

Uit: Wie Hunde sterben (Muertes de perro, vertaald door Erna Brandenberger)

„Es versteht sich von selbst, daß man sogleich folgert und als sicher annimmt, es habe sich um einen Herzinfarkt gehandelt, denn schon längst ist mit böswilligem Eifer die traurige Befürchtung geäußert worden, der Alkohol und andere Ausschweifungen könnten ein derart jähes Ende herbeiführen. Erst viel später, nach dem Mittagessen, erfahren wir beim Kaffee die sensationelle Geschichte (indes immer noch als einigermaßen konfuses Gerücht, das dann gegen Abend offiziell bestätigt wird): Ihre Exzellenz ist ermordet worden, und zwar von keinem Geringeren als von seinem Privatsekretär Tadeo Requena, seinem ganz speziellen Schützling; und zwar mit ziemlicher Wahrscheinlichkeit – so die Vermutung – wegen irgendwelcher Bettgeschichten; und der Täter seinerseits sei noch am selben Morgen … und so weiter. Langsam, ganz langsam sickern die Neuigkeiten durch. Aber der herabfallende Wassertropfen genügt nicht, unseren brennenden Nachrichtendurst zu stillen – er reizt ihn nur noch mehr. Von da an ist alles, was man erfährt, ein Zuwenig. Man erfindet, fabuliert, lügt, man überträgt der Phantasie die Aufgabe, die unersättliche Neugier mit trügerischer Kost zu versorgen, denn die Gewißheit, daß laufend wieder etwas geschieht, hält sie wach und stets auf der Lauer. Am liebsten wäre es einem, man müßte gar nicht zu Bett gehen; es gibt sogar Leute, die nachts auf die Straße hinauslaufen und nach Opfern schnüffeln, über die dann pünktlich der nächste Morgen berichtet, sofern sie nicht gleich selbst Hand anlegen, um die Zahl der Opfer zu vermehren. Andern wiederum zittert zwar die Hand, sie töten aber mit ihrer Lästerzunge, mit ihrem Atem, mit dem Schatten ihres Verdachts, mit ihrem Blick.“

 


Francisco Ayala (16 maart 1906 – 3 november 2009)

 

De Peruaanse dichter César Vallejo werd geboren op 16 maart 1892 in Santiago de Chuco, Peru. Zie ook alle tags voor César Vallejo op dit blog.

 

Dregs

This afternoon it is raining, as never before; and I
have no desire to live, my heart.

This afternoon is sweet. Why should it not be?
Dressed in grace and pain; dressed like a woman.

This afternoon in Lima it is raining. And I recall
the cruel caverns of my ingratitude;
my block of ice over her poppy,
stronger than her “Don’t be this way!”

My violent black flowers; and the barbaric
and terrible stoning; and the glacial distance.
And the silence of her dignity
with burning holy oils will put all end to it.

So this afternoon, as never before, I am
with this owl, with this heart.

Other women go by; and seeing me so sad,
they take on a bit of you
in the abrupt wrinkle of my deep remorse.

This afternoon it is raining, raining hard. And I
have no desire to live, my heart!

 

Weary Rings

There are desires to return, to love, to not disappear,
and there are desires to die, fought by two
opposing waters that have never isthmused.

There are desires for a great kiss that would shroud Life,
one that ends in the Africa of a fiery agony,
a suicide!

There are desires to. . .have no desires, Lord;
I point my deicidal finger at you:
there are desires to not have had a heart.

Spring returns, returns and will depart. And God,
bent in time, repeats himself, and passes, passes
with the spinal column of the Universe on his back.

When my temples beat their lugubrious drum,
when the dream engraved on a dagger aches me,
there are desires to be left standing in this verse!

 


César Vallejo (16 maart 1892 – 15 april 1938)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijver Per Leo werd geboren in 1972 in Erlangen. Zie ook alle tags voor Per Leo op dit blog.

Uit: Flut und Boden

„War das französische Volk der Gegenwart tatsächlich »überwiegend ostrassisch« geworden, wie der Autor, ein Privatgelehrter namens Hans F. K. Günther, behauptete? Hatten die dunkelhaarigen Rundköpfe wirklich die hellhäutigen Langschädel verdrängt? Eine Stellenausschreibung für Rasseprüfer, deren Aufgabe die Auslese eindeutschungsfähigen Menschenmaterials war, hätte so lauten können: »Visionäre mit Sinn fürs Praktische gesucht. Sind Sie ein halbwegs gebildeter Bauer, Gärtner, Förster, Winzer oder Bienenzüchter mit ein wenig Gefühl für deutsche Kultur im Leib? Oder ein Theoretiker mit Neigung zur Praxis, ein arischer Bildungsbürger mit Haustieren, mit Spaß an der Beerenlese oder Erfahrung beim Pilzesammeln, der vielleicht sogar Biologie oder Germanistik studiert hat? Dann sind Sie richtig bei uns!« Der Neubauernscheinbesitzer Friedrich Leo jedenfalls hätte sich wohl von jener, sein Metzer Dienststellenleiter, der Biologieprofessor Bruno K. Schultz, von dieser Charakterisierung angesprochen gefühlt. Zwei T ypen der gleichen Art, die einander schnell schätzen lernen und sich über die Fortsetzung ihrer Zusammenarbeit freuen, als nach Erledigung des Jobs im Westen der gesamte Auslesestab nach Marburg an der Drau ins slowenische Grenzgebiet verlegt wird.
Im Sommer 1941 ist ein Personalbericht über den Eignungsprüfer mit der Nummer 76 zu erstellen, dem Anschein nach routinemäßig. Vermutlich hätten das auch andere Vorgesetzte erledigen können. Aber diesen Fall nimmt der Leiter der Einsatzstelle Süd-Ost lieber persönlich in die Hände. Der zu Beurteilende ist gerade von den Folgen eines schweren Autounfalls genesen, und außerdem hat sein Chef etwas vor mit ihm. Rassisches Gesamtbild: nordisch-fälisch, schreibt er in freundlich runden Buchstaben, die sich angenehm von den zackigen Prätentionsbrocken anderer hoher SS-Führer unterscheiden (wenn er Bests Unterschrift sieht, muss er jedes Mal schmunzeln). Persönliche Haltung: soldatisch-tadellos. Auftreten und Benehmen in und außer Dienst: einwandfrei u. vorbildlich. Geldliche Verhältnisse: geordnet soweit bekannt. Familienverhältnisse: geordnet. Allgemeine Charaktereigenschaften: gerader, offener Charakter, stets einsatzbereit. Geistige Frische: sehr rege. Auffassungsvermögen: sehr gut.“

 


Per Leo (Erlangen, 1972)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e maart ook mijn vorige blog van vandaag.

P.C. Hooft, Bredero, Dirk von Petersdorff, Zoë Jenny, Alice Hoffman, Hooshang Golshiri, Francisco Ayala, César Vallejo, Per Leo

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.

 

Zang

Rozemond, hoor je spelen noch zingen?
Zie de dageraad aan komen dringen,
Dartele duiven en zwanen en mussen
Zouden de vaak uit uw ogen wel kussen,
Zo ‘t u lustte de dode te ruimen
Om de lust van de levende pluimen.

Alle weiden, alle duinen en dalen,
Hunne aêm met verheugen ophalen,
’t Heugelijk jaar met zijn vrolijke tijen,
Is rechtevoort op zijn kwikste te vrijen.
Kruien, bloemen en bomen veroveren,
En zich sieren met levende loveren.

‘t Welig vee op zijn grazige zoden,
O mijn min, ons te bruilofte noden.
Al haar gezicht, haar gebaar en haar spreken,
Lopen in ‘t end van de minnelijke treken.
Op, op, op, eer de zon in de dauw schijn’.
Laat ons alle gedierte te gauw zijn.

 

Zang (Klare, wat heeft er uw hartje verlept)

Klare, wat heeft er uw hartje verlept
Dat het verdriet uit vrolijkheid schept,
En altijd even benepen verdort,
Gelijk een bloempje, dat dauwetje schort?

Krielt het van vrijers niet om uw deur?
Moog je niet gaan te kust en te keur?
En doe je niet branden, en blaken, en braên
Al waar ’t u op lust een lonkje te slaan?

Anders en speelt het windetje niet,
Op elzentakken, en leuterig riet,
Als: lustigjes, lustigjes. Lustigjes gaat
Het watertje waar ’t tegen ’t walletje slaat.

Ziet d’openhartige bloemetjes staan,
Die u tot alle blijgeestigheid raên.
Zelfs ’t zonnetje wenst u wel beter te moe,
En werpt u een liefelijk ogelijn toe.

Maar zo ze niet, door al hun vermaan,
Steken met vreugd uw zinnetjes aan,
Zo zult gij maken aan ’t schreien de bron,
De bomen, de bloemen, de zuivere zon.

 

Knip-zang
Toon: Laura zat laatst aan de Beck.

Rozemond die lag en sliep,
Blies Vyoolen uit haar lippen;
Pan die zag ’t, en ylings liep
Zoetjes op haar borsje knippen;
Mids dat hy zijn duim liet slippen
Viel een Beez’ van ’t Moerelof;
Die ’t recht op haar boezem mikte;
Dies hy riep (want hy verschrikte)
Ach, ach, ach! de speen is of

 

 
Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
Beeld aan de Stadshouderkade in Amsterdam

Lees verder “P.C. Hooft, Bredero, Dirk von Petersdorff, Zoë Jenny, Alice Hoffman, Hooshang Golshiri, Francisco Ayala, César Vallejo, Per Leo”

P.C. Hooft, Bredero, Dirk von Petersdorff, Zoë Jenny, Alice Hoffman, Hooshang Golshiri, Per Leo

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.

 

Wrange Amaril

Wrange Amaril, zal min niet murwe meuken
Uw hartje rauw, eer ’t ouderdom beklimt
En van de borst maakt een gordijn vol kreuken,
Die ’t elpenbeen nu tart, hoezeer het glimt?
Hoe lang zal nog de blinde schutter borgen
Uw wilde ziel die schopt de minnezorgen?

Uw wilde wil die nooit en proefde ’t kwijnen
En willig wee*, dat innerlijke snijdt;
Noch hoe dat die bekommeringen bijnen
Die knagen aan afwezens taaie tijd;
Noch ’t vinnig vuur der liefelijke lonken
Die kroppen ’t hart met overvloed van vonken.

Wanneer zal u eens lieve lust bevangen
En geven aan die zinnen strak een bocht?
Ach, wie u eens zag slijten van verlangen,
Naar lekkernij van lieve kusjes vocht
En bieden zelf uw lippen nu gebeden!
Wat zoete wraak van al uw koeligheden!

 

Sonnet

Schoon oogen die vermeucht te nemen en te geven
De sielen die ghij wilt door uwen harssenstrick,
Die met het spelen van een vriendelijcke blick
Soo vaeck ontsteeckt, en bluscht de vlamme van mijn leven,

Ach in wat dampe moet mijn siel onseker sweven
Door wrevle nijdicheit  en ’t ongeval vol schrick,
Met haer verbolgen storm en swarte woleken dick,
Sint datse tusschen mijn, en u mijn sonne dreven!

Charifa’ in dese nacht in desen hel vol smart
Neem ick mijn toevlucht tot u beeldt, dat in mijn hart
Soo groot verheven staet, en vult alleen mijn sinne.

Maer wt haer claerheit las! mij geen verlichting rijst,
En sij doet meer niet dan dat sij mijn annewijst
Hulpeloose’ afgodin op u alleen Godinne.

 

Een Majeboom
Aan de Joffren Anne en Tesselschae Roemer Visschers gesonden naer haar vertreck vanden huijse te Muiden, in ’t jaer 1621, spreekt

Orpheus met sijn stem en vinger
Maeckte eertijdts den boomen voeten,
Datse bij gekroonde stoeten
Liepen nae den soeten singer.
Ist dan vreemdt, dat ick verslinger
Op uw speelen,
Op uw queelen,
En loop achter aen uw keelen?
Ick, die ben van ’t selve volck?
En was hij der goden tolck,
Ghij syt speelnoots van godinnen.
En indien Thalia’ haer sinnen
Eens tot trouwen zet, sult ghij
Elleck sitten aen een zij.

 

 
Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
Getekend door Herman F.C. ten Kate, 1868

Lees verder “P.C. Hooft, Bredero, Dirk von Petersdorff, Zoë Jenny, Alice Hoffman, Hooshang Golshiri, Per Leo”

P.C. Hooft, Bredero, Zoë Jenny, Alice Hoffman, Hooshang Golshiri

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.

 

Sonnet

Wanneer door ’s werelds Licht de blindgeboren jongen
Gezicht verkreeg, hij stond verwonderd en bedeesd.

Beweging, verwe, stal van plant, van mens, van beest,
Verbluften zijn gedacht’ en liefelijk besprongen.

Voorts sloten, torens, schier ten hemel hoog gesprongen,
Het tijd-verdrijf van ’s mensen onderwind-al-geest;
Maar de zienlijke god, de schone zonne, meest.
Zijn tonge zweeg, ’t gemoed dat riep om duizend tongen.

Even aleens, mijn licht, wanneer gij mij verschijnt
En dat mijn ziel ontdekt uw ziels sieraden vijndt,
Die ’t oge mijns gemoeds, dat t’ haarwaarts strekt, ontmoeten

Zo zwelt mijn hart van vreugd en van verwondring diep
En danke jegens u en jegens die u schiep,
Totdat het berst en valt gebroken voor uw voeten.

 

Zang

Amaril, had ik haar uit uw tuitje,
‘k Wed, ik vleugelde het goodje, het guitje,
Dat met zijn brand, met zijn boog, met zijn flitsen,
Land tegen land overeinde kan hitsen
En beroofde de listige stoker
Van zijn trots, zijn geschut en zijn koker.

Of en had ik maar een van die vonken
Die daar laatst in uw kijkertjes blonken,
‘k Plantte ze boven de Minne zijn kaken,
om deze blinde eens ziende te maken:
dat, als immer hij oorlogen wilde,
hij zijn pijlen met kennisse spilde.

Maar gij weet, had ik een van die wensjes,
Dat ik alle mijn lusten allensjes,
Waar gij mij nu om verlegen laat blijven,
Makkelijk weten zou dore te drijven;
En en wilt gij mij geen wapenen gunnen
Die u zelve veroveren kunnen.

 

Mosterd

Zo scherp van smaak, zo zoet van name!
Spraak-vormers, eij, hoe gaat dat samen?
‘K weet niet hoe ’t anderen verstaan,
Ik proef er niets Most-aardigs aan.

 

 
Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
Hoofts werkkamer in het Muiderslot

Lees verder “P.C. Hooft, Bredero, Zoë Jenny, Alice Hoffman, Hooshang Golshiri”

Dolce far niente (Muiderslot, Muiden)

Dolce far niente

 

 
Muiderslot

 

Muidse reis

Vochtig Zuien
schort uw buien
over Muien
enen dag,
die ik garen
zonder baren,
stil en klaar
droge zag.

 

 
Constantijn Huygens (4 september 1596 — 28 maart 1687)
Portret van Constantijn Huygens door Hendrik de Keyzer, 1627 (detail)

 

Een Majeboom

Aan de Joffren Anne en Tesselschae Roemer Visschers gesonden naer haar vertreck vanden huijse te Muiden, in ’t jaer 1621, spreekt

Orpheus met sijn stem en vinger
Maeckte eertijdts den boomen voeten,
Datse bij gekroonde stoeten
Liepen nae den soeten singer.
Ist dan vreemdt, dat ick verslinger
Op uw speelen,
Op uw queelen,
En loop achter aen uw keelen?
Ick, die ben van ’t selve volck?
En was hij der goden tolck,
Ghij syt speelnoots van godinnen.
En indien Thalia haer sinnen
Eens tot trouwen zet, sult ghij
Elleck sitten aen een zij.

 

 
Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
Portret (kopie naar Joachim von Sandrart, 1700)

Lees verder “Dolce far niente (Muiderslot, Muiden)”

P.C. Hooft, Bredero, Zoë Jenny, Dirk von Petersdorff, Francisco Ayala

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581. Zie ook alle tags voor P. C. Hooft op dit blog.

 

Al troont geleerde hand, met vingren wis en snel

Al troont geleerde hand, met vingren wis en snel,
Vloeizoete wijzen uit het zangrig snarenspel;
Al lokt uw sneêge zang, met strelend lief geluid,
De vlotte ziele tot het zwijmend lichaam uit:

In strikjes van uw haar mijn geest niet is verward.
Uw blinkend aangezicht sticht mij geen brand in ’t hart.
Van ’t schittren uwes oogs en word ik niet verblind.
Noch stem, noch kunstig spel mijn zacht gemoed verwint.

Maar wijze goedheids kracht, en ’t needrig braaf gelaat
Dat teedre borst verkwikt en trotse borst verslaat;
Maatwijze geestigheên, bevalliglijk vertaald:
Deez’ hebben op mijn ziel verwinnings roem behaald.

 

Leonoor

Leonoor, mijn lieve licht,
Voor uw oog de zonne zwicht
Met haar blonde stralen,
Die gans niet, in mijn gezicht,
Bij zijn glorie halen.

Vonken folie aan die git,
Gitten met uw gouden pit,
Bliksemt niet zo fellijk
Dat het hart, dat u aanbidt,
T’ ene maal verwellek.

Lieve Leonoor, gij moordt
’t Harte dat u toebehoort
Met uw lieve lonken,
Zo mij niet een troostig woord
Komt in ’t oor geklonken.

Woordjes kunt gij duizend smeên,
Die daar geestig, aardig, heen-
Vliên als minnegoodjes.
Maar tot troost en komt er geen
Uit de ivoren slootjes.

Houd uw eigen slaaf te râ.
Zalig kunt g’hem maken dra,
Zo gij slechts laat slippen,
Op zijn bede, een gunstig ja
Uit die lieve lippen.

 

 
Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)
Portret door Cornelis van der Voort, 1622

Lees verder “P.C. Hooft, Bredero, Zoë Jenny, Dirk von Petersdorff, Francisco Ayala”

Bredero, P.C. Hooft, Zoë Jenny, Dirk von Petersdorff, Francisco Ayala

De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Bredero op dit blog.

 

Eenzaamheid is armoede

Wat baat u het bezit van landen en van steden
en ’t prachtige gebouw vol dure kostbaarheden
waarin u woont, omringd door ’n prinselijke stoet,
wanneer u in uw bed ’s nachts eenzaam slapen moet?

Wat baat die erezwerm van dames blank en blij
en ’t vorstelijk gevolg van prinsen groot en vrij,
wat baat het dat een elk u als een God begroet,
wanneer u in uw bed ’s nachts eenzaam slapen moet?

Wat baat het dat u geurt naar muskus en odeur
en dat de fijnste wijn uw konen siert met kleur
en dat u in uw jeugd leefde op dartele voet,
wanneer u in uw bed ’s nachts eenzaam slapen moet?

Wat baat het dat u steeds uit gouden schalen eet
en dat u aan de dis de ereplaats bekleedt
en dat de lieve lust u kittelt, zacht en zoet,
wanneer u in uw bed ’s nachts eenzaam slapen moet?

Wat baat het dat uw geest zo wijs is en geleerd
en dat de wereld u daarom bewonderend eert,
dat u onsterfelijk wordt, befaamd door nobel bloed,
wanneer u in uw bed ’s nachts eenzaam slapen moet?

Ik wens geen groter schat dan mijn lief in mijn arm,
met haar beleef ik vreugd, naast haar slaap ‘k zoet en warm.
U bent de armste mens, al bent u rijk aan goed
wanneer u in uw bed ’s nachts eenzaam slapen moet!

 

Het tweede van de schoonheyt

Het zijn twee sterren licht, of ’t zijn twee diamanten,
Die vol van tooverij, haar drayen in’t aanschijn,
Of anders gitten swart, of twee smaragden fijn,
Vier reghen-boghen, die aan tween te samen kanten.

Of wel twee peerlen glat, de schoonste van Levanten,
Neen ’t moeten vlammen zijn, twee Sonnen heet van schijn,
Ick weet wel, en ick voel, hoe sy verbranden mijn;
Of ’t zijn twee blixems snel, van Jupiters ghesanten.

Neen ’t isset al te maal, de gitten zijn omringt
Van twee smaragden groen, daar om zijn ’t regenbogen,
Dan isset diamant, al dit twee paarlen sluyt,

Sy glinsteren op de wangh, grootachtich puylens’ uyt,
Melijdich van opsien sijn dit mijn vrysters ooghen;
Siet ghyse, vraaght niet meer waar liefde my toedringt.

 

De Liefd’ is blind

Wat wijkt gij, blinde min, van wijsheid en van rede!
Gij mist de weg des deugds doordien gij ’t dwaalpad kiest,
Door ’t volgen van uw lust en broedse zinlijkheden,
Waardoor gij ’t slechtste zoekt en ’t alderbest verliest.

 

Gerbrand Bredero (16 maart 1585 – 23 augustus 1618)

Lees verder “Bredero, P.C. Hooft, Zoë Jenny, Dirk von Petersdorff, Francisco Ayala”

Bredero, P.C. Hooft, Zoë Jenny, Dirk von Petersdorff, Francisco Ayala

De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Bredero op dit blog.

 

Klink-Rijm

Margriete Lief! mijn hart en wense van mijn leven!
Zo gij alleen niet zijt mijn hoop en mijn vriendin,
Of zo mijn harte brandt van iemand anders min,
Of zo ik heb mijn trouw aan andere gegeven,

Zo moet ik nummermeer so lukkig zijn verheven,
Of mijn vreugd’ zij vol pijn en mijn begeert vol smart;
Maar ben ik u geheel met lijf, met ziel, met hart,
Met wense en met wil tot u alleen gedreven,

En zo mijn zinnelijkheid op niemand anders ziet
Als op ons hoogste roem, d’eerwaarde Margariet,
En zo mijn lust en goed zij al in u gelegen,

Zo aanschouw en beken, dat mijn levens geniet
Bestaat door uwe gunst, Goddin, die mij gebiedt.
Gij zijt mijn oog, mijn kracht; tot u ben ik genegen.

 

Het elfde sonnet van de schoonheid

O rijpe boezem wit die voor mijn ogen stadig
Zo liefelijke zweeft, gelijk de wederschijn
Van d’allerwitste sneeuw aan d’oorsprong van de Rijn –
Maar uwe schimmering, o zwakke ogen schadig!

Met maagdelijke melk verschijnen daar beladig
Twee zilver dopkens rond, op elk staat een robijn,
’t Zijn appelkens gelijk, daarop twee kerskens zijn,
Wiens rode rijpigheid een lust baart ongestadig.

Och, die ’t eens weten mocht, wat Hemels zuigelink
Daar nog aanleggen zal, hoe met de gouden rink,
Zijns Moeders echtsieraad, het dertelijk zal spelen,

En zitten op haar schoot, verslaan zijn kinderpraat,
Dan waar’ het zeggen uit, Appeles schoonst sieraad
Is ’t liefelijkste kind van al des werelds delen!

 

Hoop voedt de minnaars

Gelijk de zeelui en de vissers aan der strangen
Op hoop van goede vangst gaan wagen lijf en goed,
Zo werden de minnaars met innerlijk verlangen
Ook van de zoete hoop geleid en steeds gevoed.

 

Gerbrand Bredero (16 maart 1585 – 23 augustus 1618)

Lees verder “Bredero, P.C. Hooft, Zoë Jenny, Dirk von Petersdorff, Francisco Ayala”