C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Een nacht

Ik maak een vers opdat ik aan je denken kan
niet met herinneringen die verouderd zijn
want zoveel dichters spreken er al van
maar met het vers dat zichzelf loswringt uit mijn brein

er zijn momenten van een vreemde vrede ’s nachts
vooral, de treingeluiden en het wapperend gordijn
de smaak van nacht en wind en onverwachts
besef ik dat ik blij kan zijn en zonder angst voor pijn

dan misschien ben je al nabij

en als het vers daaruit ontstaat moeizaam
met woorden die er eigenlijk niet moesten zijn
omdat zij afstand zijn en overwonnen pijn
dan ben je er en wordt het vers een naam

een glimlach dat wij ooit zo eenzaam konden zijn
met zoveel angst voor alles dat toch nietig is
en buiten ons – en het ontmoedigend gemis
wordt opgehelderd in het rijm

doordat ik bij je ben en jij bij mij

maar is het vers uit mij vandaan en wordt het koud
op het papier, dan groeit in mij het dagelijks verdriet
alsof ik nooit echt jong zal zijn zo oud
ik strek mijn hand uit maar je bent er niet

ik hoor een trein die binnenloopt en weer vertrekt
ik huiver om het wapperend gordijn
de dingen denken zelfs niet aan elkaar, zij zijn volstrekt
alleen – als jij en ik, zo klein

hoe vaak ik wakend denk aan jou of jij aan mij

 

Lezende in de kamer

Telkens als je een bladzij omslaat van je boek
hoor ik de heldere slag van een uurwerk
niet luider dan het tiktak van de slinger

telkens als je een voet verschuift of het haar
wegstrijkt van je voorhoofd –
ik heb nog geen letter gelezen

ik zie een lijn die er altijd geweest moet zijn
lopende diagonaal van een poot van mijn stoel
over bepaalde figuren in het kleed naar jouw voeten

de avond wordt zeer lang er is bijna
geen overeenkomst meer tussen ons

 

Stedelijke idylle

Wij stonden aan de rand van een woestijn
er waren huizen die op huizen leken
omdat ze scheel door hun vitrages keken
het konden ook gestrande arken zijn

en waar men straten kon vermoeden waren kreken
maar uitgedroogd en met dor kroos in ’t zand
en mensen liepen er met schuwe ogen langs de kant
alsof het water zomaar uit de grond kon breken

de bomen gerooid de bloemen afgesneden
gazons betegeld en de lucht ontsmet
van wolken en geen maatregel vermeden:
op elke viersprong was een crucifix gezet

wij stonden en zo lang was het geleden
dat wij tot bloei geraakten: één wit en één rood
en dunne wortels strekkend naar de dood
bloeiden wij om te worden afgesneden

 


C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

 

De Nederlandse publicist, schrijver en biograaf Wim Huijser werd geboren op 9 september 1960 in Ridderkerk. Zie ook alle tags voor Wim Huijser op dit blog.

Uit: Dichter bij Dordt. Biografie van C. Buddingh’

“Naar zijn idee was het de ‘buddingheer’ van de Frankische tijd toegestaan een eigen schild en wapen te voeren. Zijn symbool was een rode schaar, het zinnebeeld van leven en dood, het werktuig waarmee de levensdraad werd afgesneden. De overerfde functie was met titel, schild en wapen in de familie gebleven en zo tot geslachtsnaam geworden. In zijn talrijke publicaties plaatste Derk Buddingh’ de apostrof weer zelfbewust achter zijn naam, waarna verschillende van zijn geslachtsgenoten hem daarin volgden.
Hoe plausibel Derk Buddingh’s verklaringen over de familienaam ook mochten klinken en hoe verdienstelijk hij zich ook op andere gebieden had gemaakt, volgens dialectoloog Johan Winkler (1840–1916) beging hij als ‘woordafleidkundige’ de ‘grootste flaters’. Waar Derk Buddingh’ in zijn 
Mirakel-geloof en Mirakelen in de Nederlanden (1845) veel fantastische overleveringen naar het rijk der fabelen had verwezen, had hij er volgens Winkler met zijn gezochte verklaring van zijn familienaam zelf een geschapen. In zijn standaardwerk De Nederlandsche geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis (1885) wees hij erop dat de geslachtsnaam Budding een patroniem is van een oud-Germaanse mannennaam Buddo, terwijl het achtervoegsel ‘ing’ als betekenis had: tot de familie behorend van. De Budding(h’)s behoorden volgens Winkler tot een oud geslacht van ‘schaarmeesters’: opzichters over de gemeenschappelijke weide, die het aantal schaarbeesten bepaalden dat iedereen daar mocht laten grazen. De schapenschaar in het familiewapen sloot daar helemaal op aan. Op de kaart met ‘erfnamen’ in Overijssel en Gelderland situeerde hij het ‘Budding-erf’ ergens boven het Twentse Denekamp.”

 


Wim Huijser (Ridderkerk, 9 september 1960)

 

De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908. Zie ook alle tags voor Cesare Pavese op dit blog.

Uit: Het leren jack (Vertaald door Anton Haakman)

“Mijn vader vindt het goed dat ik mijn dagen doorbreng in het paviljoen aan de steiger, want zo heb ik een tijdverdrijf waarmee ik ongemerkt een vak leer. Nu is er een dikke bazin die altijd schreeuwt, en ik hoef maar naar een boot te wijzen of ze ziet me, al is ze in de kelder, en dan schreeuwt ze dat hij niet van mij is. Achter het paviljoen staan de tafeltjes en de stoelen voor de klanten, maar die bazin laat zich niet meer helpen, en als ik bij haar kom met een bestelling zegt ze meteen tegen haar zoon dat hij de glazen moet meenemen. In het paviljoen kom ik al een poosje niet meer en nog langer kom ik niet meer boven om vanuit het venster van Ceresa te kijken naar het water en de boten. Hier komt nu niemand meer, en vader heeft pech als hij denkt dat ik het vak nog kan leren.
Deze mevrouw Pina heeft er geen flauw benul van: ze doen nu tegen de klanten al net als tegen mij. Het is niet genoeg om een leren jack aan te hebben als je een steiger wilt beheren; de mensen moeten graag willen komen en aan het gezicht van de bazin zien dat ze plezier heeft in de boten en de Po en dat het leuk is om je te amuseren. Ceresa, dat was er zo een: het leek wel alsof hij met iedereen meespeelde en hij zat zelf nog meer op de boten dan de klanten. Toen Ceresa er nog was viel er altijd wel wat te lachen: je stond in je zwembroek in het water, je maakte de teer klaar, je hoosde de boten leeg, en in het seizoen zat je ’s middags onder de struiken te eten met de druivenemmer op tafel. De meisjes die de boten ingingen hielden stil om een grapje te maken onder het afdak, en er was er eentje die wou dat Ceresa met haar de Po opging. Ceresa zei dan altijd dat hij niet wegkon vanwege de steiger en het café en dat ze maar de volgende ochtend vroeg moest komen, voor zonsopgang. Op een mooie ochtend was dat stomme kind nog gekomen ook en toen zei Ceresa dat ze elke dag maar zo vroeg moest opstaan, dan raakte ze meteen van haar hoofdpijn af. Het leren jack dat die ouwe nu over haar schouders gooit als het regent had Ceresa altijd aan, en ik herinner me dat hij het een keer toen we in de boot zaten en er een onweer losbrak, uitdeed en aan mij gaf om het aan te trekken. Eronder was hij altijd in zijn blote bast en hij zei dat ik, als ik aan de Po leefde, wanneer ik groot was net zulke spieren zou hebben als hij. Hij had een klein snorretje en hij was blond doordat hij zoveel in de zon was.
Vorig jaar kwamen sommige mensen niet terug, vanwege Nora. Nora was eerst de serveerster, die de mensen hun drankjes bracht en ’s avonds wegging; maar vorig jaar bleef zij toen het zo laat was dat ik naar huis ging nog in het paviljoen, en toen ik de volgende ochtend terugkwam zag ik haar al uit het raam kijken.”

 


Cesare Pavese (9 september 1908 – 27 augustus 1950)
Cover dagboeken

 

De Russische schrijver Leo Tolstoj werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela. Zie ook alle tags voor Leo Tolstoj op dit blog.

Uit: Anna Karenina (Vertaald door Halbo C. Kool)

“Het ene geluk lijkt altijd op het andere, maar elk ongeluk heeft zijn eigen kenmerken.
Het huis Oblonski was in rep en roer. Toen de vorstin tot de ontdekking was gekomen, dat haar man een verhouding had met een voor kort ontslagen Franse gouvernante, had zij verklaard, dat zij niet langer met hem onder één dak wilde wonen. Deze toestand duurde nu al drie dagen en was uiterst pijnlijk voor de beide echtgenoten, evenals voor alle andere leden van het gezin, ja zelfs voor de bedienden. Ieder had het gevoel dat een willekeurig gezelschap cafébezoekers onderling nauwer verbonden was dan de huidige bewoners van het huis Oblonski. De vrouw kwam haar kamer niet uit; de man kwam overdag niet thuis; de kinderen waren aan hun lot overgelaten en liepen van de ene kamer naar de andere; de Engelse gouvernante had ruzie gehad met de huishoudster en naar een vriendin geschreven, of zij niet een andere betrekking voor haar wist; de kok was de vorige avond zonder toestemming op etenstijd uitgegaan; het keukenmeisje en de koetsier hadden opgezegd.
Drie dagen na de twist met zijn vrouw werd vorst Stefan Arkadjewitsj Oblonski, Stiwa, zoals hij in de wandeling werd genoemd, wakker op zijn gewone tijd, om acht uur ’s morgens, niet in zijn slaapkamer, maar op een leren sofa in zijn studeervertrek. Hij draaide zich om op de veren van zijn divan, trachtte zijn slaap te rekken, sloeg beide armen om zijn kussen heen en drukte er zijn wang in; daarna kwam hij plotseling overeind, ging zitten en deed zijn ogen open.
„Ja, ja, hoe was het ook weer?” dacht hij en trachtte zich zijn droom te herinneren. „Hoe was het ookweer? 0 ja, Alabin gaf een diner in Darmstadt; nee, niet in Darmstadt, maar in iets Amerikaans. 0 ja. er was ook een Darmstadt in Amerika. Alabin gaf een diner aan glazen tafels en de tafels zongen: „I1 mio tesoro,” nee, het was mooier dan „Il mio tesoro” en er waren kleine karafjes en dat waren vrouwen.”
De ogen van Stefan Arkadjewitsj schitterden vrolijk en hij zei glimlachend: „Ja, het was aardig, erg aardig, maar het is niet na te vertellen en je weet niet eens meer precies, hoe het was, als je wakker bent.” Hij zag een streep daglicht, die de kamer binnendrong door een kier van het gordijn, zette zijn voet op de grond en tastte zo als gewoonlijk, naar zijn marokijnen, met goud geborduurde pantoffels, een verjaarsgeschenk van zijn vrouw; daarna stak hij, volgens een negenjarige gewoonte, zonder op te staan, zijn hand uit, om zijn sjamberloek te grijpen, waar die gewoonlijk hing. Toen pas herinnerde hij zich, dat en waarom hij in zijn studeerkamer was; de glimlach verdween van zijn lippen en hij fronste zijn wenkbrauwen. „Och, och, och!” zuchtte hij, toen hij zich herinnerde, wat er gebeurd was. En in zijn geest zag hij de twist met zijn vrouw tot in de kleinste finesses en de hopeloze toestand, waarin hij zich door zijn eigen schuld bevond.”

 


Leo Tolstoj (9 september 1828 – 20 november 1910)
Cover DVD

 

De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Zie ook alle tags voor Gentil Th. Antheunis op dit blog.

 

De Koffie (Fragment)

In ’t Oosterland zijt gij geboren,
In ’t zonnig, ’t weeldrig Oosterland,
O koffie, kostelijke pand,
O koffie uitverkoren.

Opgelet!
Wij hebben hem zelf op het vuur gezet,
En eerst de bonen uitgekozen:

En langzaam en langzaam de trommel gedraaid,
De nijdige, blakende vlamme gepaaid
Bij pozen.
Daar rolt hij nu glanzend en bruin uit zijn kluis,
En rokend
En smokend
Vervult hij met bals’mende geuren het huis.

Tokkelend,
Pakkend,
Brokkelend,
Knakkend
Draait de molen, spuwt en spat;
’t Boontje keert zich,
’t Boontje weert zich,
Onder ’t rad;
’t Boontje voelt zich,
’t Boontje woelt zich
Moe en mat;

Maar het wordt er, klein of grof,
Dra tot gruis en stof.

Luister!
‘k Hoor daar buiten zingen.
Zacht geheimvol is de stem;
Zij heeft kracht noch klem,
En nochtans ik voel ze dringen
Door mijn oor in ’t herte mijn,
Als de zang van ’t vogelijn
In de lente….

 

 
Gentil Th. Antheunis (9 september 1840 – 5 augustus 1907)
Coffee Shop door Jonelle Summerfield, 2013

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Edward Upward, Hana Androníková, Bas Jongenelen

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Afscheid komt zelf. Dat wat je nemen moet.

Afscheid komt zelf. Dat wat je nemen moet.
Je kunt wel doen alsof het niet bestaat.
’t Bestaat ook niet zover het denken gaat.
Hoe kun je anders, alles wat je doet

schuift afscheid op, pas als een schaakstuk slaat
voorbij het denken valt een gat voorgoed.
Nemend wat kwam wordt leegte naam. En hoe’t
gebeurde is beschrijfbaar. Maar te laat.

Schrijvend voorbij te zijn. Dat afscheid. Kijk:
voorwerpen om je heen, jouw woord geeft glans
zoals het licht dat doet – zij, onbewogen,

zijn om te zijn en geven jou gelijk.
Benoeming schijnt een overlevingskans:
verdwijnen in een woord. Voor eigen ogen.

 

De brief

Er is een glimlach blijven staan
tussen de andere veel grotere lettertekens –

eens toen wij langs de rivier liepen
heb je me met een dove vergeleken
een liplezer. het is zo moeilijk, zei je,
het is zo moeilijk om met jou te praten,
zei je, omdat je kijkt en niets zegt;
wij gaan niet vrijuit. – later
toen ik alleen terugliep en er niets meer
te luisteren viel, het grind niet meer
onder je voeten, de wind niet ritselend door je haar,
toen gaf ik antwoord: luister nu goed,
zei ik, zie je de zon drijven op de rivier?
misschien gaat hij al vannacht de grens over,
dan is het winter morgen, dan is het hier
winter, zei ik, ik houd van je.

nu schrijf je over het boek dat je leest
en over de voorbijgangers die je zien zitten
omdat je de tafel bij het raam geschoven hebt
voor het betere licht; want het is winter,
schrijf je, en daar tussen de andere lettertekens
zie ik je glimlach staan
onooglijk –

 

Nazomer
Trakl zum Gedächtnis

onder het zand is het gaan stromen
gaatjes ontstaan een huis hangt ietsje scheef
en uit de oksels van de bomen
druppelt een sterke geur van zweet

wel valt de hamer lichter op de stenen
wanneer de wegen worden omgelegd
de rode zon schijnt rustig naar beneden
een mens wacht of een mens iets zegt

maar in de hemel liggen wolken wit
en roerloos op een blauwe baar
onder het zand rekt een gevaar
als slangen in hun slaap zich uit

en mannen die lang jong bleven en fit
ontwaken op een morgen met grijs haar

 

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Hier bij een portret van hem zelf, geschilderd door Matthijs Röling

Lees verder “C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Edward Upward, Hana Androníková, Bas Jongenelen”

Dolce far niente, Herman de Coninck, C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez

 

Dolce far niente

 

 
Summer Vacation door Edward Potthast, begin jaren 1900

 

Zomeravond

Zomeravond. We hebben woorden en tijd.
Behaaglijk is het om van mening en geslacht
te verschillen, waarna alleen nog van geslacht,
een verschil van dag en nacht, waarna nacht.

Laat je strelen, kom.
Ik hou ervan je lichaam te verdelen
in van alles twee, zoals ik deze zomer
de zee verdeelde toen ik schoolslag zwom.

 

 
Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)
Mechelen, strand in de stad. Herman de Coninck werd geboren in Mechelen.

Lees verder “Dolce far niente, Herman de Coninck, C. O. Jellema, Wim Huijser, Cesare Pavese, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez”

C. O. Jellema, Wim Huijser, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Versleer

Je weet niet werkelijk wat je geschreven
hebt. Niet omdat je het vergeten wou
schreef je het op, ’t vergeten schreef in jou,
en schrijvend is het altijd dat gebleven

wat blijvend wilde zijn: een kunst van kou.
Zo, als op water ’s winters schotsen dreven,
heb jij jezelf aan stromingen ontheven
– verbeelding – steeds gered op wat ternauw-

ernood, voordat het smelt, nog draagt: elize,
haar kind, die wanhoopsdaad, het lukt. Gedrukte
letters laten de uitkomst zien, de oever.

Maar jij vergeet. Kon je maar drijven, stroever,
op wendingen waarin een waan gelukte,
vondeling, mozes, bijna-moord in biezen –

 

Soms

Soms, na ziek zijn soms,
als je buiten komt
in de tuin in een nieuwe
jas van verbazing,
is het daar wat je zocht –
de notenboom, kijk, hoeveel noten,
en daar die tak met goudrenetten,
kan hij het dragen?
Soms
is het daar – en van
het hongerhout, het braambos
trilt het blad.

 

Kerkje van Fransum

Bestaat nog god, kleine sarcofaag
van het geloof, even leeg
als de dorische tempels van Paestum:
hun zuilen een schuilplaats voor andere vogels
dan goden – als ik naar hen vraag?

Kleine mummie van steen
zonder hart, tabernakel,
zonder plaats voor een wijkaars, bescherm je
met jouw lichaam ons landschap
als bodem voor hemel? Ik vraag maar.

Stille klankkast voor buiten, voor grutto’s
in juni, het loeiende melkvee bij ’t hek –
zo gesloten, een avond, ik zit in het gras
tussen jouw zerken, zo ben je het mooist:
dicht, van het uitblijvend antwoord de schrijn.

 

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Portret door Herman van Hoogdalem, 2002

Lees verder “C. O. Jellema, Wim Huijser, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese”

C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

’t Huis Tijdverblijf

Honden van buxus die de stoep bewaken.
Het is geen kunst. Want niemand wordt er bang
van. Wat zou moeten. ’t Duurt immers niet lang
– hoe lang hangt van mijn zorg af – of zij raken

vanuit de wortel uit hun vorm: kunstzaken
waarvan de groei, geleid door draad en tang,
gedacht is tot gedaante. Ik ontvang
tussen hen door. Gasten. Die zij vermaken.

En zij zijn twee: natuur en onnatuur.
of drie: plant, dier en geest. Zij weten
niet wat zij doen. Zij zien mij niet als derde.

Dat moet ik doen. Mijn hand. En hoe zij werden
bewaar ik. ik moet zijn wat zij vergeten.
Toch herder. Wat het ook bang maakt op den duur.

 

Landschap met dode muis

Zo’n dood gebeurt – neem onvergetelijke
zonsondergangen in het dunste blauw
van winter, voor een ogenblik aanschouw
hun roden, violetten, die bezwijken

als uit geboomte duisternis, een uil
zichtbaar onhoorbaar neerglijdt en zich spreiden
vleugels tot vrees waaraan een prooi zal lijden:
noem onverzettelijk mooi klauw en kuil.

Een dood geschiedt, geschiedenis wil sterven;
geeft dat ons zijn afzienbaar is een zin? –
onvoorzien derven van de lust te leven,

zonder besef van schoonheid, weet van scherven,
zonder geluk gerust: een dier gaat in
vertrouwen heen, het sterft, hier ergens, even.

 

Bladval

De boom heeft uitgestrooid waarmee hij groende
toen ’t jaar aan een verwachting ging voldoen
en voorjaar werd, verzadigder dan toen
men, jong, zonder verleden, zelf nog doende

gedachten te ontvouwen, zo’n seizoen
in zich als iets oneindigs opens voelde
en, onbewust nog, wist wat het bedoelde
te zijn: meer dan alleen ontluikend groen.

Bladval, sermoen van herfst. En in verzet
tegen het sneller draaien van de jaren
wier kringloop al in aanvang was voltooid,

harkt men gehaast, van hoger doel berooid,
tuinpaden schoon – want tussen al die blaren
ziet men zijn hand, de rest ervan, ’t skelet.

 

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Lees verder “C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese”

C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Zomernacht

Doe nu eens even die gedachten dicht van je.
Denk nu eens liever niet na over morgen.
Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren
na. Bramenplukker die je bent zoals vroeger
maar nu. Maak even geen onderscheid tussen
een wie en hoezo en de kans op anders.

Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is,
ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers.
Leef met je lichaam van nachtwind de koelte.
Geeuw je een gat in het hart en proef het
zo rood als het sap van de bramen. Wees langzaam
door vogels gezonden het wordende licht.

 

De verborgen wegen zijn het mooist

(H.N.Werkman)

De wegen waarlangs de gedachten komen
met het beeld dat je draagt van jezelf in de dingen,
de wegen waarlangs het herinnerde opdaagt,
waarlangs je herkent wie er niet meer zijn;
de wegen waarlangs de uren voorbijgaan,
die van niemand de uren, je werkt aan de wens
wat uit woorden te maken, in de slaap van de woorden
ontwaak je: zo heet het geluk;

de wegen waarlangs je nog ’s winters het koolzaad
ziet bloeien, de bijen hoort gonzen, de zon
op je huid voelt, een lentedag leeftocht –
in het blijvend verbeelde ben je hier;

de wegen waarlangs je de wereld ontvluchten kunt
met je wetende hand op het witte papier,
je raadt wat er staat, maar hoe het te maken
dat het er staan zal, zelf zo ver te komen

daarginds waar het waar is, naar het woord: dat in ’t hart
der kunstvaardigen wijsheid gelegd werd te maken
alles in opdracht –

kijk, mooi hoe een weg in zijn bocht wordt verborgen,
dan ruik in de berm van vers maaigras de geur.

 

Thomas, genaamd Didymus

4.
Dit is ons brood. Die dood. Daarvan bestaan.
Neem. Eet. Van dag tot dag. Wat ik vergat
wanneer je naast me lag. Beeldspraak is dat.
Ik droeg je immers en je blijft voortaan

als ik het gras opschrijf, schaduw bewaar
voor lettergrepen. Ieder ding bevat
een woord voor taal. Je ging wel maar ik had
verdwijning al tot voorraad opgespaard:

herinnering, je bent er weer, een late
namiddag en de zon schijnt, het is zomer,
de blaren leggen schaduw op het gras –

ik slaap nog net niet, denk, er vallen gaten –
dan lichaamloos door beelden weggenomen:
die eeuwigheid duurt voort in wat ooit was.

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Lees verder “C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese”

C. O. Jellema, Edward Upward, Cesare Pavese, Hana Androníková

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

November

Geen mens gezien vandaag, wel
waren de novemberluchten hier weer
spectaculair, plakkaatverfwolken
zwart met kieren felle zon als
laserstralen de vuilwollen schapen
wittend op he hardgroen gras,
de Kunst der Fuge opgezet, Tatjana
Nikolajeva op de coverfoto net een
oude pianojuf die voorspeelt hoe,
aan grootmoeder, stokdoof, ze hield
de hoorn aan haar oor, stak mij
de toeter toe, vertel me wat, het kind
dat -ik- haar kamer binnenkwam
en niets opeens had te vertellen,
daar doet ze me aan denken, had,
als je was langsgekomen, ik
zoiets verteld of zouden wij
de diepte in gedoken zijn, essenties
in het gesprek al formulerend hebben
blootgelegd, omvangt denk ik wel eens
hetgeen uit zicht verdween, al wat
ooit heeft geleefd, een eindeloos
en telescopisch onbespied geheugen
als ruimte waarin het heelal uitdijt,
de megabytes van wie we noemen God,
dat jij zo denkt zit in je genen
zeg je misschien, is niet dood,
voor dove oren zwijgt een kind en denkt
aan stekelbaarsjes in de gracht,
gedachten lijken ook toch op muziek,
zo’n fuga van gemis met contrapunt
van toen je niet besefte hoe je leefde, wel
die kleine kunst verstond en in
kon slapen met de visjes ademhappend
in een weckfles naast je bed, de band
raakt zo wel vol vrees ik, toch goed
dat je je antwoordapparaat hebt
aangezet, haast of je me nu hoort,
ik was nog wakker, zie je, met die storm
om huis, ik houd niet van november, niet
van nachten op

 

Muggen

Vragen gelieven zich af: voegt onze liefde
iets toe aan de liefde? – zo houdt

de vrucht van een schoot het danige
doodgaan in stand –

Iets verdroomt zich in ons,
iets wil het lukraak, iets
overleeft het, zoals

boven vannacht gevallen, nu
in de middagzon smeltende sneeuw

die wolk
dansende muggen,

een beeld maar, lichter
dan lichaam kan zijn.

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Portret door Jacqueline Kasemier, 1993

Lees verder “C. O. Jellema, Edward Upward, Cesare Pavese, Hana Androníková”

C. O. Jellema, Edward Upward, Cesare Pavese, Hana Androníková, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook mijn blog van 8 juni 2007 en mijn blog van 9 september 2006. en ook mijn blog van 9 september 2007 enook mijn blog van 9 september 2008en ook mijn blog van 9 september 2009.

 

In Memoriam Paul Celan 1

Kometentijd,
even, dat is
hoeveel dagen, zichtbaar
de haast van een andere
orde dan aarde.

Reis die begon voor wij stenen slepen,
ons oor, aan een boomstam geleund,
van hoeven de nadering opving
van achter de kim, van hoever.

Geen ster meer boven een stal,
die stil staat en spreekt, wij
spreken het woord
zonnewind, het bestaat.

Doel ons voorbij
en intussen
wat mens werd,
wat mens werd?

wat mens werd:
vreemd werd, komeet,
ons woord wereld.

 

Olifanten langs de snelweg

Geen kant kunnen wij op: als kunstidee
het tegenbeeld voor wie ons doelverdwaasd
om de tijd in te halen voorbijraast,
vertolken, kleine kudde, wij gedwee
de kolossale zielenrust waarmee
natuur zin in zichzelf had, ongehaast
naar deze vreemde plek van land uit zee
om te verbazen ons domein ontzworven:
een stap nog en dat razen kwam tot stand.
De kunst is ons geduld, wij wachten, want
pas als de mens zich straks heeft uitgestorven,
zijn wij, polders weer toendra, triumfant.

[bij een beeldengroep van Tom Claassen, Almere]

 

Hoven

Nog zit de vorst tien centimeter
diep in de grond, toch naast zijn schoenen
al sprieten groen van sneeuwklok, krokus.

Hij snoeit wat hoger werd dan hem, de vlinder-
struik tot op de schijnbaar dode stam.

Van zeven zwanen ziet hij op hun roep
de vorkvlucht boven naar het noorden.

Nog hoger denkt hij zich planeten en
nog kouder, verder, sterren, overdag
onzichtbaar, en de grenzen van ’t heelal.

Van daar ziet ziet hij zich staan: een kruin,
verwaaide haren, een snoeischaar in de hand, en naast de schoenen

die toefjes prille spriet net niet vertrapt.

jellema

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Olieverfschilderij door Trudy Kramer

 

De Engelse schrijver Edward Falaise Upward werd geboren in Romford op 9 september 1903. Als jonge man maakte hij deel uit van de groep rond Christopher Isherwood, W.H. Auden en Stephen Spender. Na zijn studie was hij bijna dertig jaar leraar op Alleyn’s School te Dulwich. Vanaf het begin van de jaren zestig wijdde hij zich geheel aan het schrijven en verhuisde hij naar Sandown op Wight.

Van 1932 tot 1948 was hij lid van de communistische partij, maar zou heel zijn leven verknocht blijven aan het internationalisme en het socialisme. Upwards eerste roman, Journey to the Border uit 1938, beschrijft in een poëtisch proza de opstand van een privéleraar tegen zijn werkgever en de dreigende wereld van de jaren 1930. De semi-autobiografische trilogie The Spiral Ascent gaat over het leven van een dichter en zijn strijd om artistieke scheppingsdrang te combineren met politiek engagement, onder meer de strijd tegen de Britse fascisten in de jaren 1930, de oppositie tegen de leiding van de communistische partij in de jaren 1940 en later, engagement in de strijd tegen de atoomwapens. In de laatste decennia van de 20e eeuw schreef Upward vooral korte verhalen. Hij stierf op 13 februari 2009 op 105-jarige leeftijd.

Uit: The Spiral Ascent

„On the paddle steamer halfway across from the mainland to the island Alan Sebrill was already less oppressed by his failure to make progress during the last fortnight with the long poem he had started writing. His fears in the train down from London that he might waste the freedom he had gained when he had thrown up his preparatory school teaching job two months before, and that he might never produce the real poetry he had then believed himself capable of, were forgotten as he looked at the nearing pier-head above the glistering water and at summer trees dark behind the shore. Though he could not yet hope that his visit to the island might help him to continue writing, he felt he was reprieved now from anxiety; and before the steamer arrived against the landing-stage of the pier he was thinking pleasurably of the meeting he would soon have with his friend, Richard Marple, who had invited him down here.

The roof tiles of the pier pavilion, as Richard had said in his letter, were curved like the scales of a fish; and the two gabled huts, one on each side of the turnstiles at the shore end of the pier, did in actuality have finials suggestive of the spikes on Prussian soldiers’ helmets. Beyond the turnstiles a dark crimson open motor-coach was waiting, recognizable immediately as the one that Richard had told Alan to look out for, with a bright brass horn fixed just below the brass-framed windscreen. Alan climbed up to sit on the front seat beside the cocky young driver, who wore a cap tilted so far back that Richard must surely have been right in supposing it to be held to his head by some sort of hatpin,

and who waved to a girl in a kiosk before he drove away from the pier. Under trees along lanes where Tennyson and perhaps Turgenev had once strolled, the motor-coach hurried, while Alan remembered phrases and sentences that Richard had used to recommend the marvels of the place: ‘the marine lueurs in the sky’ (Gallicisms, as well as certain Americanisms, being in fashion with the two of them at this period); ‘from where I sit the underside of the verandah roof looks like an inverted clinker-built rowing-boat’; ‘come and live the poetic life at last’; ‘your bemused friend, Richard.’

upward.jpg

Edward Upward (9 september 1903 – 13 februari 2009)

 

De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908. Zie ook mijn blog van 9 september 2007 en ook mijn blog van 9 september 2008 en ook mijn blog van 9 september 2009.

 

Passion for Solitudeby Cesare Pavese

I’m eating a little supper by the bright window.
The room’s already dark, the sky’s starting to turn.
Outside my door, the quiet roads lead,
after a short walk, to open fields.
I’m eating, watching the sky—who knows
how many women are eating now. My body is calm:
labor dulls all the senses, and dulls women too.

Outside, after supper, the stars will come out to touch
the wide plain of the earth. The stars are alive,
but not worth these cherries, which I’m eating alone.
I look at the sky, know that lights already are shining
among rust-red roofs, noises of people beneath them.
A gulp of my drink, and my body can taste the life
of plants and of rivers. It feels detached from things.
A small dose of silence suffices, and everything’s still,
in its true place, just like my body is still.

All things become islands before my senses,
which accept them as a matter of course: a murmur of silence.
All things in this darkness—I can know all of them,
just as I know that blood flows in my veins.
The plain is a great flowing of water through plants,
a supper of all things. Each plant, and each stone,
lives motionlessly. I hear my food feeding my veins
with each living thing that this plain provides.

The night doesn’t matter. The square patch of sky
whispers all the loud noises to me, and a small star
struggles in emptiness, far from all foods,
from all houses, alien. It isn’t enough for itself,
it needs too many companions. Here in the dark, alone,
my body is calm, it feels it’s in charge.
Vertaald door Geoffrey Brock

pavese

Cesare Pavese (9 september 1908 – 27 augustus 1950)
Portret door Marco Ventura

 

De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín. Zieook mijn blog van 9 september 2007 en ookmijn blog van 9 september 2008en ook mijn blog van 9 september 2009.

Uit: The Sound of the Sundial

„She didn’t like it in India at all. She saw the dirt, the mouldering walls of the houses, litter floating in the sludge. It made her feel sick, the putrid stench wafting towards her, the dozens of curs and cats running around, hairless and mangy. She went into fits when she saw crippled children lying in the dust of the street, wretched beggars with their club-feet and outstretched hands. She suffered from phobias. About dirt and disease. She couldn’t bear the naked face of reality, the raw shape of misery, sickness and dying. The day she saw her first snake she wanted to go home.

Mother India. Land of an ancient culture, mysterious and inscrutable. Broad rivers of rolling yellowy-grey water, silent and everlasting. India. Father tried to merge into the land and extract the best from the tangle of different people, cultures and religions. At first, mother tried to understand the country. She always tried to find sense in things. But then, you have to hate India.

India wasn’t going to change for her sake. India had remained the same for thousands of years. It was Raquel who changed. She came to terms with it. Thanks to her obsession with age-old myths, images of faith and the power of the word, she revealed, for herself and for us, the poetry of the oriental continent; she let herself be carried away by extremes and by the abundance of destinies. She fell in love with India. India became our common love. Scorching and relentless, sweet and distressing, sensuous and repellent. I grew up in the embrace of her contrasts, amongst people who ignited in my life a desire for harmony with myself. My India. I didn’t try to understand her. I loved her.“

 Androníková

Hana Androníková (Zlín, 9 september 1967)

 

De Russische schrijver Leo Tolstoj werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela. Zie ook mijn blog van 9 september 2006. Zieook mijn blog van 9 september 2007 en ookmijn blog van 9 september 2008en ook mijn blog van 9 september 2009.

Uit: The Death Of Ivan Ilyich (Vertaald door Louise and Aylmer Maude)

“That moment started three days of incessant screaming, screaming so terrible that even two rooms away one could not hear it without trembling. The moment he had answered his wife, he realized that he was lost, that there was no return, that the end had come, the very end, and that his doubts, still unresolved, remained with him.

“Oh! Oh! No!” he screamed in varying tones. He had begun by shouting: “I don’t want it! I don’t!” and went on uttering screams with that “O” sound.

For three straight days, during which time ceased to exist for him, he struggled desperately in that black sack into which an unseen, invincible force was thrusting him. He struggled as a man condemned to death struggles in the hands of an executioner, knowing there is no escape. And he felt that with every minute, despite his efforts to resist, he was coming closer and closer to what terrified him. He felt he was in agony because he was being shoved into that black hole, but even more because he was unable to get right into it. What prevented him from getting into it was the belief that his life had been a good one. This justification of his life held him fast, kept him from moving forward, and caused him more agony than anything else.

Suddenly some force struck him in the chest and the side and made his breathing even more constricted: he plunged into the hole and there at the bottom, something was shining. What had happened to him was what one frequently experiences in a railway car when one thinks one is going forward but is actually moving backward, and suddenly becomes aware of the actual direction.”

tolstoj.jpg

Leo Tolstoj (9 september 1828 – 20 november 1910)
Portret door Nicolay Gay

 

De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Zie ook mijn blog van 9 september 2006. Zieook mijn blog van 9 september 2007 en ookmijn blog van 9 september 2008en ook mijn blog van 9 september 2009.

Afscheid

Dus is eindlijk ’t uur geslagen,
’t Lang gevreesde, droevig uur!
‘k Voel mijn hart onstuimig jagen;
Ach! wat kost me uw afscheid duur.
Tranen wellen in mijn oogen
Bij het zingen van mijn lied;
Denk aan mij in uw gebeden,
Liefste, neen, vergeet mij niet.

Als de koele lente weder
De aarde siert met bloem en vrucht;
Als het lieve zuidenwindje
In het trillend loover zucht,
Zal het soms mijn naam u lisp’len,
Zoet als ’t murm’len van den vliet;
Denk aan mij in uw gebeden,
Liefste, neen, vergeet mij niet.

Als de gure winter nogmaals
De aarde blad en bloesems rooft,
En gij eenzaam zit te mijm’ren
Met ter neer gebogen hoofd;
Als de lange kruipende avond
Vele droeve stonden biedt,
Denk aan mij, die steeds u lief heb,
Liefste, neen, vergeet mij niet.

Als u God in ’t stille klooster
Tot zijn bruid verkiezen zal,
Zoek mij soms in uwe droomen;
Maar in uw gebed vooral
Dat mijn naam soms uwe lippen
Stil aan ’t altaar Gods ontvlied’,
Denk aan mij, die steeds u lief heb,
Liefste, neen, vergeet mij niet.

Als uw teerbeminde bruîgom
In uw boezem nederdaalt,
En de vlamme zijner liefde
U uit hart en oogen straalt;
Als ge, van geluk schier zwijmend,
Reeds der zaal’gen lot geniet;
Denk aan mij in uw gebeden,
Liefste, neen, vergeet mij niet.

Als daar alles in aanbidding
Nederknielt voor God en zwijgt,
En uw maagdelijke bede
Geurig met den wierook stijgt;
In zijn kronkelende walmen
Droom somtijds dat gij mij ziet;
Denk aan onze kinderjaren,
Liefste, neen, vergeet mij niet.

Als uw laatste dag zal komen,
En als de engel van den dood
Uwe zwanenblanke ziele
Dragen zal in Godes schoot;
Werp nog eens uw englenoogen
Op den zanger van dees lied;
Liefste, neen, vergeet uw broeder
Ook in ’s Heeren woning niet.

antheunis

Gentil Th. Antheunis (9 september 1840 – 5 augustus 1907)
Oudenaarde

 

De Vlaamse schrijver, dichter en journalist Gaston Cyriel Durnez werd geboren in Wervik. Zie ook mijn blog van 9 september 2007 en ook mijn blog van 9 september 2008 en ook mijn blog van 9 september 2009.

De Krekel en de Mier

Jan de krekel
had een hekel
aan het werk bij zomerdag.
En hij zong maar en hij sprong maar
en vergat zijn oude dag.

Maar wat later stond zijn snater…
’t was toen winter……. stil en stijf.
En ’t gebeurde dat hij treurde
zonder eten in zijn lijf.

’t Werd vernomen door een vrome
mier, die hem wel lijden mocht.
En die eten ongeweten
in haar magazijnen zocht.

Hier, zo zei ze, wil niet grijnzen
heb niet langer nog verdriet.
La Fontaine en de zijnen
zijn lang dood ……. zij weten ’t niet.

durnez

 Gaston Durnez (Wervik, 9 september 1928)

C. O. Jellema, Cesare Pavese, Hana Androníková

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen.Zie ook mijn blog van 8 juni 2007 en mijn blog van 9 september 2006

 

 

Terhorst (2)

 

 Wat ik jou liet zien: de jeneverbessen,

 wat er over is van de hei, de paden

 die ik ken hier, waar is. Want wat ik zie is

 niet te bekijken.

 

 Toegevoegd nu jij aan de beelden, dierbaar

 beeld, gedacht ook vroeger in deze scène

 reeds, al was niet jij het en niemand die ik

 kende dan dromend.

 

 Nam ik jou wel waar? Gaat het mij niet altijd

 om herdenking? Zo de jeneverbessen,

 zwijgend dicht bijeen, nu herinnerd zonder

 jou pas ondenkbaar.

 

 Waarom zwijgend? Vorm in zichzelf, gestalte,

 zomer, winter, niets te verliezen zoals

 bomen blad,-hun blijvend gelijk, gerede

 vorm voor gedachten.

 

 Komen in de schemer tot leven, lijken

 sprekend dat wat ik in hen vrees, mijn eigen

 angst van toen, van kind voor het raam, de wereld

 duister daar buiten.

 

 Ben jij zo ook? Enkel de vorm waarin ik

 denk? Verander jij in de schemering straks

 ook? Als ik, en weer voor een raam, de angsten

 ken voor het vreemde –

 

 Wie ben jij dan, wat had ik lief in jou toen

 wij daar waren, ik jou liet zien de hei, maar

 welke, paden, welke – want nooit zal ik het

 zien met jouw ogen.

 

 

 

In de koude voorjaarsnacht

 

Je denkt symbolen uit. Telkens dat wonder
hoe jou iets invalt bij de dingen die
je ziet. Wat er op wijst: je kunt niet zonder.
Jouw rêverie.

 

Verdichtingen. Verboden op te lossen.
Wat het betekent staat er maar eenmaal:
zo zingt ’s nachts in brandnetelbossen
de nachtegaal.

 

Jouw rêverie: de leemte in te vullen
die elk ding is. Je zet jezelf te kijk.
Een nachtegaal die niets blijkt te onthullen:
onsterfelijk.

 

Symbool voor wat? Een parelzang waartegen?
Een ogenblik triomf en dan verval.
Verraadselingen. Die dat juist verzwegen:
jij wist het al.

 

En toch, je wist het al, verbintenissen.
Home-made allicht.
Daarom hopeloos heel.
Waarin je bent. Je kunt jezelf niet missen,
als woord te veel.

 

Maar ook die ander heb je ingesponnen:
een mens valt samen met een beeld in taal.
Blijft, ongezien gehoord, onoverwonnen,
de nachtegaal:

 

er is geen houden aan- jij wilt behouden,
onuitgesproken, maar je spreekt het uit -,
wat rest jou als zo’n vogel in de koude
voorjaarsnacht fluit?

 

Je denkt symbolen uit. Verzingt de vragen.
’t Mooist is altijd wat daarover weer zwijgt,
een beeld om niet, dat in zchzelf voldragen
jou overstijgt.

 

 

Jellema

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Portret door Jacqueline Kasemier

 

 

 

De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908.

 

Ancestors

 

Stunned by the world, I reached an age

when I threw punches at air and cried to myself.

Listening to the speech of women and men,

not knowing how to respond, it’s not fun.

But this too has passed: I’m not alone anymore,

and if I still don’t know how to respond,

I don’t need to. Finding myself, I found company.

 

I learned that before I was born I had lived

in men who were steady and firm, lords of themselves,

and none could respond and all remained calm.

Two brothers-in-law opened a store–our family’s

first break. The outsider was serious,

scheming, ruthless, and mean–a woman.

The other one, ours, read novels at work,

which made people talk. When customers came,

they’d hear him say, in one or two words,

that no, there’s no sugar, Epsom salts no,

we’re all out of that. Later it happened

that this one lent a hand to the other, who’d gone broke.

 

Thinking of these folks makes me feel stronger

than looking in mirrors and sticking my chest out

or shaping my mouth into a humorless smile.

One of my grandfathers, ages ago,

was being cheated by one of his farmhands,

so he worked the vineyards himself, in the summer,

to make sure it was done right. That’s how

I’ve always lived too, always maintaining

a steady demeanor, and paying in cash.

 

And women don’t count in this family.

I mean that our women stay home

and bring us into the world and say nothing

and count for nothing and we don’t remember them.

Each of them adds something new to our blood,

but they kill themselves off in the process, while we,

renewed by them, are the ones to endure.

We’re full of vices and horrors and whims–

 

pavese
Cesare Pavese (9 september 1908 – 27 augustus 1950)

 

 

 

De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín.

 

Uit: The Sound of the Sundial

 

„He won her round. She tempered the punishment to one week. Seven days, seven nights and indescribable torment. Every day I watched the ice on the river and begged it to hold on. By the time the penalty expired, the river was awash with gigantic chunks of ice. That was annoying, but even these chunks of ice were better than nothing. The boys and I had a whale of a time. We got hold of sticks and poked at the pieces; soaking wet and frozen stiff we would dare each other to cross the river dry-shod. We jumped from one lump of ice to the next right across to the other bank. I was balancing on one piece when she suddenly appeared. Mum. I could never figure out how it was that she almost unfailingly caught me when I was up to something naughty. I knew I was in for it again. It could be total grounding with some unpleasant chore on top. “Now you’ve had it,” she would say on such occasions.
I jumped onto one lump of ice close to the bank, rammed my stick into the water and waved dashingly at Mum so the lads wouldn’t think I was under her thumb. What came next was the work of a second. My stick snapped. The ice, rocking and slippery, Mum’s wild staring eyes, her mouth wide agape and the implacable weight of my own body. A short flight, or rather free-fall. A loud plop. Down under the water I went. Pins and needles, a pain like knives, shards of glass. I’ve no idea how I got out of the water or how they hauled me off home. Lost memory came flowing back with warm water. A bath and Mum’s hands, her soothing voice. Then I blacked out again. Dad was there in a kind of mist, carrying me in his strong arms. He was saying something to Mum, in firm, blunt terms. I was still feverish as I returned to the sultry streets of Calcutta.
Everything was dark and black like Savitri’s eyes. At the height of that hot Indian summer I fell in love for the first time.
I can’t now remember why, but I had crawled out of bed earlier than usual. In the corridor I ran across Kavita. She was standing by a window that gave onto the street, arms akimbo as if trying to arrest the
avalanche of fat that flowed over her hips. When she registered my presence she cried: “Come and see! Just look at that gutter-snipe of the Sivors! What trash!”
Kavita and Zam shared an obvious contempt for anyone of a lower caste, the scrounging riff-raff that lounged about the streets of Calcutta.“

 

HanaAndroníková
Hana Androníková (Zlín, 9 september 1967)

 

 

 

Zie voor alle bovenstaande schrijvers  ook mijn blog van 9 september 2007 en ook mijn blog van 9 september 2008.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

C. O. Jellema, Cesare Pavese, Hana Androníková, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen.Zie ook mijn blog van 8 juni 2007 en mijn blog van 9 september 2006 en ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Een stralende dag

Waar zullen we heen gaan vandaag,
welk overjarig verlangen achterna,
met wat voor verwachting belast of
om welke eensklapse ingeving
opspringen, zeggen jullie het maar –

Zit, benen, in jullie onrust
naar buiten of, ogen, zijn jullie belust,
toch niet jij soms, geslacht, dat zich slecht
met zijn naderend onnut verdraagt?

Stel maar wat voor voor vandaag:
een veldweg om lopend landschap te worden,
in de stad een terras om ons steels te vergapen,
onbespied in een rietkraag ons weer het geliefde
lichaam te binnen brengen dat wegstierf –

Ook jullie, gedachten, die het onderling nooit
kunnen vinden, nooit eens eens zijn, alsjeblieft,
geen geliever van zus nu of zo, wees vandaag
domweg mij die hier zit en zich uitstelt,
op post wacht, een brief die hem
kent als beste, groet met
tot gauw.

 

Honden van buxus die de stoep bewaken

Honden van buxus die de stoep bewaken.
Het is geen kunst. Want niemand wordt er bang
van. Wat zou moeten. Het duurt immers niet lang
– hoe lang hangt van mijn zorg af – of zij raken

vanuit de wortel uit hun vorm: kunstzaken
waarvan de groei, geleid door draad en tang,
gedacht is tot gedaante. Ik ontvang
tussen hen door. Gasten. Die zij vermaken.

En zij zijn twee: natuur en onnatuur.
Of drie: plant, dier en geest. Zij weten
niet wat zij doen. Ze zien mij niet als derde.

Dat moet ik doen. Mijn hand. En hoe zij werden
bewaar ik. Ik moet zijn wat zij vergeten.
Toch herder. Wat ook bang maakt op den duur.

 

 

Ontmoeting met een blaarkop

Je vindt me vreemd, eng haast, blijkt uit je blik,
met zo’n geboortemasker, wit, en ogen
zo zwart omrand die jou enkel gedogen,
denk je, op afstand, want ik merk jouw schrik

als je je hand uitsteekt en kopschuw ik
terugdeins zelf – voor wat, voor een te hoge
verwachting? die, bij voorbaat al bedrogen,
maakt dat, uit schaamte wijs, ik weeg en wik.

Maar vaak, ontwaakt in ochtendschitterdauw
– ze slapen nog, de anderen, gewonen -,
mijmer ik hoe me niet meer te verschonen

voor dat ik zo ben, me lijk te verbergen,
prins van Sneeuwwitje en haar zeven dwergen –
wat niemand aan me ziet vertel ik jou

Jellema

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Olieverfschilderij door Trudy Kramer

 

 

 

De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908. Pavese studeerde literatuurgeschiedenis in Turijn en promoveerde in 1930 op de Amerikaanse dichter Walt Whitman. Hij vertaalde Moby Dick van Herman Melville en werk van John Dos Passos, William Faulkner, Sherwood Anderson, Sinclair Lewis, Daniel Defoe, James Joyce en Charles Dickens in het Italiaans. Vanaf 1930 schreef Pavese bijdragen over Amerikaanse literatuur in het tijdschrift La Cultura.

Tussen 1928 en 1935 schreef Pavese gedichten, die hij 1936 publiceerde onder de titel Lavorare stanca. In 1935 werd hij wegens zijn antifascistische houding, die overigens primair werd bepaald door esthetische motieven, gevangen genomen en acht maanden verbannen naar Brancaleone in Calabrië. In deze tijd begon hij zijn literair-existentialistische dagboek Il mestiere di vivere, dat hij tot zijn dood zou bijhouden. Vanaf 1938 werkte hij bij de Turijnse uitgeverij Einaudi.

Tijdens WO II trok Pavese zich met de schoonfamilie van zijn zuster terug op het Italiaanse platteland. Hij sloot vriendschap met de jonge schrijver Italo Calvino, en was de eerste die diens werk las. Later zou Calvino hem “mijn ideale lezer” noemen. Na de oorlog verbleef Pavese in Serralunga di Cera, Rome, Milaan en vervolgens in Turijn. In 1945 sloot hij zich aan bij de Italiaanse Communistische Partij. In 1950 won Pavese de prestigieuze Premio Strega literatuurprijs, voor La bella estate. Pavese pleegde op 41-jarige leeftijd zelfmoord door inname van een overdosis barbituraten in een hotelkamer in Turijn, waarschijnlijk wegens een ongelukkige liefde en toenemende desillusies over politiek.

 

Alter Ego

 

From morning till evening he saw the tattoo

on his silky chest: a russet woman,

lying concealed in the field of hair. Beneath there was

sometimes chaos, she leapt up suddenly.

The day passed in cursing and silence.

If the woman were no tattoo but

clung alive to his hairy chest, he’d

cry out more loudly in the little cell.

 

Wide-eyed, he lay silently stretched on the bed.

A deep sealike sigh swelled

the big solid bones in his body: he lay

as on a boat-deck. He rested heavily on the bed

like someone who on waking might jump up.

His body, salted with spray, poured out

sweat full of sunshine. The little cell

was not big enough for a single one of his glances.

His hands showed he was thinking of the woman.

 

 

Instinct

 

From the door of his house in the gentle sunshine

the old man, disillusioned with everything,

watches the dog and the bitch as they follow instinct.

 

Flies crawl round his toothless mouth.

His wife died some time ago. She too

like all bitches didn’t want to hear it mentioned,

but she had the instinct. The old man would smell it out –

he hadn’t yet lost his teeth – night would come,

they’d go to bed. Instinct was fine.

 

It’s fine for dogs having so much freedom,

prowling the streets from dawn to dusk,

eating a little, sleeping a little, mounting bitches a little:

they don’t even wait for night. They reason

as they smell and what they smell is good.

 

The old man remembers how once in the daytime

he had it in a field of wheat.

Who the bitch was he no longer knows, but remembers

the hot sun and the sweat and his wish it would last for ever.

It was like being in bed. If the years could return

he’d like to do it always in a field of wheat.

 

A woman comes down the street and stops to watch;

the priest passes and turns away. In the public square

you can do anything. Even the woman,

too discreet to turn round for a man, stops.

Only a boy can’t stand the game

and pelts them with stones. The old man’s angry.

 

 

cesare_pavese
Cesare Pavese (9 september 1908 – 27 augustus 1950)

 

 

 

 

De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín. Zie ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Uit: Der Klang der Sonnenuhr (Vertaling door Marcela Euler )

 

”Die Beugung des Armes, die Finger umfassen den weißen Henkel. Eine hellbraune Flüssigkeit füllt die Porzellantasse. Sie goß sich gerade Tee ein. Gegen den Türrahmen gelehnt beobachtete er die Rundung ihres nach vorne gebeugten Rückens.
– Haben Sie nach mir gerufen, Madame?
Ein Aufschrei des Schreckens hallte von der Wand wider. Sie drehte sich heftig um, der Deckel der Teekanne erzitterte.
– Du hast mich zu Tode erschreckt!
Die zwei Schritte über die Schwelle zum Eßzimmer hinterließen deutliche schlammige Spuren.
– Erschreckt?
– Ich habe dich nicht erkannt.
In ihrem Lachen lag noch die Schwere des Schreckens.
Die dicke Staubschicht ließ seine Haare sonderbar grau erscheinen, der zentimeterlange Bartwuchs zeugte von einem einwöchigen Fernbleiben der Rasierklinge, und der dunkle Teint hätte Sonnenbräune, aber ebensogut auch Dreck sein können. Unter seinen Achseln zeigte das Hemd Schweißspuren, groß wie Mühlräder.
– Du siehst aus wie ein Wilder.
Er trat an sie heran.
– Wo ist er?
– Wer? Daniel? Im Bett.
Eine Mischung aus Gerüchen hüllte sie ein. Schweiß, Zement, Tabak, Kalk, Mörtel, Regen. Er nahm ihr die Tasse aus der Hand und stellte sie zurück auf das Tablett. Die Tischdecke hinter ihrem Rücken war eine Handvoll Blumen und tropisches Obst. Er hob sie auf den Tisch. Er drücke sich an sie, ihr Körper war ein Garten voller Früchte, die ihm angeboten wurden. Atemlos versuchte sie, sich gegen ihn zu wehren.
– Er schläft noch nicht! Er wartet auf die Gute-Nacht-Geschichte.
– Er soll warten.
– Maa–maa!
– Das glaube ich kaum.
Er verdrehte die Augen und ließ seine Hände sinken.
– Kannst du ihm eine kurze Geschichte erzählen?
– Und kannst du dich waschen?
Sie strich mit den Händen über das Kleid, um die Spuren seiner Berührungen zu glätten. Er machte die Lichter im Eßzimmer aus, ging ins Bad und griff nach der Seife. Die Tür ließ er halb offen, damit ihm die Gute-Nacht-Geschichte nicht entging.”

Andronikova_Hana
Hana Androníková (Zlín, 9 september 1967)

 

 

De Russische schrijver Leo Tolstoj werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela. Zie ook mijn blog van 9 september 2006 en ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Uit: Krieg und Frieden

 

»Nun, sehen Sie wohl, Fürst: Genua und Lucca sind weiter nichts mehr als Apanagen der Familie Bonaparte. Nein, das erkläre ich Ihnen auf das bestimmteste: wenn Sie mir nicht sagen, daß der Krieg eine Notwendigkeit ist, wenn Sie sich noch länger erlauben, all die Schändlichkeiten und Gewalttaten dieses Antichrists in Schutz zu nehmen (wirklich, ich glaube, daß er der Antichrist ist), so kenne ich Sie nicht mehr, so sind Sie nicht mehr mein Freund, nicht mehr, wie Sie sich ausdrücken, mein treuer Sklave. – Jetzt aber guten Tag, guten Tag! Ich sehe, daß ich Sie einschüchtere; setzen Sie sich und erzählen Sie!«
So sprach im Juni 1805 Fräulein Anna Pawlowna Scherer, die hochangesehene Hofdame und Vertraute der Kaiserinmutter Maria Feodorowna, indem sie den durch Rang und Einfluß hervorragenden Fürsten Wasili begrüßte, der sich als erster zu ihrer Soiree einstellte. Anna Pawlowna hustete seit einigen Tagen; sie hatte, wie sie sagte, die Grippe (»Grippe« war damals ein neues Wort, dessen sich nur einige wenige feine Leute bedienten). Die Einladungsschreiben, die sie am Vormittag durch einen Lakaien in roter Livree versandt hatte, hatten alle ohne Abweichungen folgendermaßen gelautet:
»Wenn Sie, Graf (oder Fürst), nichts Besseres vorhaben und die Aussicht, den Abend bei einer armen Patientin zu verbringen, Sie nicht zu sehr erschreckt, so werde ich mich sehr freuen, Sie heute zwischen sieben und neun Uhr bei mir zu sehen. Anna Scherer.«
»Mein Gott, was für eine hitzige Attacke!« antwortete der soeben eingetretene Fürst, ohne über einen derartigen Empfang im geringsten in Aufregung zu geraten, mit einem heiteren Ausdruck auf seinem flachen Gesicht.
Er trug die gestickte Hofuniform, Schnallenschuhe, Strümpfe und mehrere Orden und sprach jenes auserlesene Französisch, welches unsere Großväter nicht nur redeten, sondern in dem sie auch dachten, und zwar mit dem ruhigen, gönnerhaften Ton, wie er einem hochgestellten, im Verkehr mit der besten Gesellschaft und in der Hofluft altgewordenen Mann eigen ist. Er trat zu Anna Pawlowna heran, küßte ihr die Hand, wobei er ihr den Anblick seiner parfümierten, schimmernden Glatze darbot, und setzte sich dann in aller Seelenruhe auf einen Lehnsessel.
»Vor allen Dingen, liebe Freundin, sagen Sie mir, wie es mit Ihrer Gesundheit steht, und beruhigen Sie Ihren Freund«, sagte er, ohne seine Stimme zu verändern, und in einem Ton, bei dem man durch alle Höf lichkeit und Anteilnahme doch seine innere Gleichgültigkeit und sogar ein wenig Spott hindurchhörte.
»Wie kann ich körperlich gesund sein, wenn ich seelisch leide? Wer, der überhaupt Gefühl in der Brust hat, kann denn in unserer Zeit seine seelische Ruhe bewahren?« sagte Anna Pawlowna. »Ich hoffe, Sie bleiben den ganzen Abend bei mir?«

 

tolstoi_1873

Leo Tolstoj (9 september 1828 – 20 november 1910)

Portret door Ivan Kramskoj

 

 

 

De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Zie ook mijn blog van 9 september 2006 en ook mijn blog van 9 september 2007.

Van Komen en van Keeren

 

Hij kwam voorbij haar venster;

Zij keek hem vrank in ’t oog,

Maar ’t scheen haar dat een genster

Zijn klaren blik ontvloog.

 

Hij kwam weldra eens weder,

Zij keerde half zich om

En blikte blozend neder,

En wist toch niet waarom.

 

Hij dacht: ‘Wat mag het wezen?

Zoo dikwijls zag ik haar;

Ik voelde niets voordezen,

En nu…. ’t is zonderbaar.’

 

Zij sprak: ‘Wat mag hij denken?

den blik, ontzegd door mij,

Wou ik zoo graag hem schenken!

Nu is hij lang voorbij!’

 

Maar ’t was de wil des Heeren.

Na twijfel en berouw,

Na komen, gaan en keeren

Zij werden man en vrouw.

 

Zoo is de gang der minne,

En ieder heeft zijn lot;

Een blik in den beginne

En… ieder kent het slot.

 

 

Ik had uw laatsten Brief

 

Ik had uw laatsten brief herlezen;

Ik hield uw beeld in mijne hand.

Wat ik al dacht en wat ik voelde

Bij ’t zien van dit zoo dierbaar pand!

 

Ik wilde in woorden u vertalen

Wat mij zoo diep het hart bewoog;

Maar ijdel bleef toch mijn verlangen.

Ik vond geen woorden, geen gezangen,

Maar eenen traan in ieder oog.

 

Antheunis_Gentil
Gentil Th. Antheunis  (9 september 1840 – 5 augustus 1907)

 

 

 

De Vlaamse schrijver, dichter en journalist Gaston Cyriel Durnez werd geboren in Wervik. Zie ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Ballade

Een elfje liep door Sprookjesland
met een twaalfje aan d’r hand.

De elfenkoning zag hen gaan
en sprak de twaalf verbolgen aan.

Mijnheer, hoe waagt een twaalf als gij
te vrijen met een elf van mij?

Zoiets is hier nog nooit gezien,
zelfs met geen negen of geen tien !

De jongen zei: “Vorst, permitteer,
dat ik mij even opereer.”

Hij sneed een stukje uit zichzelf,
toen was de twaalf nog slechts elf.

De vorst schreed voort, hij was voldaan.
Het elfje zag haar jongen aan.

Het elfje zag haar jongen aan,
en schreiend is het heengegaan.

 

Dunez
Gaston Durnez (Wervik, 9 september 1928)