Dolce far niente, Cola Debrot, Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Daan Zonderland

Dolce far niente

 

The Direction of My Dream door Nils Verkaeren, 2018


Het zevende gebod

Lianen hangen zwart als kronkelende lussen
die wurgen zullen wie hier stilstaan om te kussen.
Wij lopen door, de hittige wellust in de benen
en in het hart de neiging om ons lot te wenen.
Wie weet is er een God, die iets weet van het leven,
en op de oordeelsdag ons allen zal vergeven.

 

Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)
De haven van Kralendijk, Bonaire, de geboorteplaats van Cola Debrot


De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Guillaume van der Graft op dit blog.

De twee zusters

  Hooglied 8 vers 8

I
De kleinste zuster die geen borsten heeft
loopt in de schaduw van de middagbomen
en zie hoe groen de appels van haar ogen
zijn, door ovale bladeren onderschept.

En toch zijn ze niet langer ongerept,
niet meer zo hard als vroeger in de zomer,
er is iets van vertedering getogen
zodat zij in zichzelf behagen schept

en diepten raakt waar zij haar kleur aantreft.
Bekent zij die, dan zal zij ’t lied verhogen
en kan zij dan in Gods Rijk niet meer komen,
zij komt zo wel in zijn Schriftuur terecht.


II
De grote zuster sluimert in de tuin.
Zij heeft zich als een bloembed afgezonderd.
Zij heeft het zoemen van de bij veranderd,
het klinkt nu dringender en niet zo rein.

De bloesems gaan voorbij en zijn verwonderd
waarom zij nu reeds geuren als de wijn:
dan ‘is het herfst en staan de bomen bruin’ –
het wachten is nog op een dag of honderd

en daarna moet het wel gekomen zijn
dat zij is opgestaan en heeft gewandeld
langs alle paden, over alle vlonders,
voorbij de rotspartijen van oerpuin.

 

Telefoon in de morgen

De telefoon was anders. Het hele huis.
Het licht bewoog zich ruimer en ouderwetser.
Ik was pas opgestaan en ik had juist
geschreven: watergedichten voor weckflessen.

Toen ik beneden kwam greep ik eerst mis
maar zij wees mij de plaats. Zij was zelf anders.
Het bellen hield op. Mijn stem praatte. Er is
iets met haar haar, dacht ik, het zit zo schrander.

Er zat nog wat schmink op haar wangen, haar
mond wist er meer van en zij dacht met haar leden.
Zij keek naar mij, maar ik dacht, waar kijkt zij naar?
Achter mij speelt nog het naaste verleden.

Vliegtuigen wierpen goudstof uit, zij droeg een bont,
zij ging in een andere autobus zitten –
het verbaasde mij hoe zij haar toekomst vond
zonder mij. Zij kon zich loslaten en bezitten.

De nacht was er onmerkbaar mee heengegaan.
Nu was het morgen. Zij was zich volkomen meester.
Ik legde langzaam de hoorn op de haak.
Men kent mij dus, dacht ik. Ik ben van gisteren.
Wat ik gedroomd heb heeft zij meegemaakt.

 

Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Jo Salter werd geboren op 15 augustus 1954 in Grand Rapids, Michigan. Zie ook alle tags voor Mary Jo Salter op dit blog en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

 

Two Pigeons

They’ve perched for hours
on that window-ledge, scarcely
moving. Beak to beak,

a matched set, they differ
almost imperceptibly—
like salt and pepper shakers.

It’s an event when they tuck
(simultaneously) their pinpoint
heads into lavender vests

of fat. But reminiscent
of clock hands blandly
turning because they must

have turned—somehow, they’ve
taken on the grave,
small-eyed aspect of monks

hooded in conferences
so intimate nothing need
be said. If some are chuckling

in the park, earning
their bread, these are content
to let the dark engulf them—

it’s all the human
imagination can fathom,
how single-mindedly

mindless two silhouettes
stand in a window thick
as milk glass. They appear

never to have fed on
anything else when they stir
all of a sudden to peck

savagely, for love
or hygiene, at the grimy
feathers of the other;

but when they resume
their places, the shift
is one only a painter

or a barber (prodding a chin
back into position)
would be likely to notice.

 

Discovery

6:48 a.m., and leaden
little jokes about what heroes
we are for getting up at this hour.
Quiet. The surf and sandpipers running.
T minus ten and counting, the sun
mounting over Canaveral
a swollen coral, a color
bright as camera lights. We’re blind-
sided by a flash:

shot from the unseen
launching pad, and so from nowhere,
a flame-tipped arrow—no, an airborne
pen on fire, its ink a plume
of smoke which, even while zooming
upward, stays as oddly solid
as the braided tail of a tornado,
and lingers there as lightning would
if it could steal its own thunder.

—Which, when it rumbles in, leaves
under or within it a million
firecrackers going off, a thrill
of distant pops and rips in delayed
reaction, hitting the beach in fading
waves as the last glint of shuttle
receives our hands’ eye-shade salute:
the giant point of all the fuss soon
smaller than a star.

Only now does a steady, low
sputter above us, a lawn mower
cutting a corner of the sky,
grow audible. Look, it’s a biplane!—
some pilot’s long-planned, funny tribute
to wonder’s always-dated orbit
and the itch of afterthought. I swat
my ankle, bitten by a sand gnat:
what the locals call no-see-’ums.

 

Mary Jo Salter (Grand Rapids, 15 augustus 1954)


De Nederlandse dichter Daan Zonderland (pseudoniem van Dr. Daniel Gerhard (Daan) van der Vat) werd geboren in Groningen op 15 augustus 1909. Zie ook alle tags voor Daan Zonderland op dit blog en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

Het is tijd om heen te gaan

Op een culinair congres in Amsterdam zingt een kok weemoedig gestemd door het zien van het Rokin:

‘Het is tijd om heen te gaan,
Tijd, ondanks de klokken,
Tijd, ofschoon de kunstenaars
Nog naar Arti*) sjokken.

Alles gaat voorbij mijn lief,
Niets blijft bij het oude,
Zelfs de liedjes die ik zing,
Zijn je reinste claude.

Fram is boos en schrijft niet meer,
Abri koos een ander
En die hebben liefgehad
Schreien om elkander,

Schreien, schoon de zomerbries
Door de blaren ritselt,
Want de Duitse bief is stuk
En de Weense schnitzelt.

 

Er was eens een arme jongen

Er was eens een arme jongen
Die had een blikken fluit.
Daar blies hij de zonderlingste
En raarste liedjes uit.
De ouden schudden hun hoofden.
De wijzen werden kwaad.
De koning en zijn ministers
Verjoegen hem van de straat.
Maar alle jongens en meisjes
Gingen er heimlijk op uit
En luisterden ’s nachts in het duister
Naar het lied van de Blikken Fluit.

 

Daan Zonderland (15 augustus 1909 – 5 augustus 1977)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 15e augustus ook mijn blog van 15 augustus 2018 en ook mijn blog van 15 augustus 2016 en eveneens mijn blog van 15 augustus 2015 deel 2 en ook deel 3.

Dolce far niente, Nescio, Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Leonie Ossowski, Daan Zonderland, Jan Campert

 

Dolce far niente

 


Gezicht op het IJ voor Amsterdam, met de overkapping van het Centraal Station door Hobbe Smith, 1913.

 

Uit: Boven het dal

“We zaten in den avond op ’t terras van ’t Tolhuis en keken over ’t IJ naar de stad. De electrische lampen aan de spoorbaan brandden lila in de hoogte tegen een donkerblauwe lucht. ’t Weerlichtte wat boven de drie spitse torens van de kerk aan de Haarlemmerstraat, onder de kap van ’t Centraalstation hijgde een locomotief, de tram reed brommend over de De Ruyterkade, ’t water golfde verlaten koudblauw met nerveuze, korte en onnoozele golfjes, maakte een zwak geluidje tegen den steenen rand van ’t terras en riekte zwakjes naar dood water. Dicht bij lag, heel stil, het scheepje van visschers, de mast, zonder zeil, stak schraaltjes naar boven tegen de donkere stad, met de punt in een licht stuk licht. ‘k Zag dat ’t scheepje van voren hoog was en van achteren laag en vond ’t aardig, er zoo naar te kijken.
’t Was stillig, er waren weinig menschen. Er was wat geluid van glazen en kopjes, nu en dan, de stad aan den overkant ademde zwakjes en onschuldig en weerkaatste zijn lila engele lichten, die zigzagden in ’t IJ.”

 


Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Reguliersbreestraat vanaf Rembrandtplein door Henk Alleman. Nescio werd geboren in de Reguliersbreestraat.

Lees verder “Dolce far niente, Nescio, Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Leonie Ossowski, Daan Zonderland, Jan Campert”

Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Leonie Ossowski, Daan Zonderland, Jan Campert, Matthias Claudius

De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Guillaume van der Graft op dit blog en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

 

Wanneer het afliep kwam Vasse

Wanneer het afliep kwam Vasse,
kamde zijn vlasbaard en zette een hoge hoed op
en in zijn geklede jas
met zilveren tressen, een marechaussee van de dood,
vestigde Vasse dan onze gewijde aandacht
op de wet van het graan en het gras.
Als een traan biggelend langs de neus van de Voorstraat,
tersluiks weggeslikt om de hoek van het postkantoor,
deed hij de ronde langs onze blozende wangen.
Hoe zout is de dood en hoe zoet
ruikt het hout op de hoek van de Eiermarkt
waar Vasse zijn werkplaats heeft,
waar hij planken schaaft en ineenpast
tot tweepersoonsledikanten,
tot eenpersoons geurende kisten.

 

La belle et la bête

Zo is het steeds geweest
en zal het ook zo zijn ?
La belle en het beest,
de bloemen en het zwijn.

Al kijkt het varken rond
om als een pauw te lopen,
al komen uit zijn mond
de parelen gedropen,

al doet hij als een kat
hooghartig en welvarend,
al wappert hij met wat
vleugels zijn bij een arend,

hij heeft een platte snuit.
Ook bij het mooiste weer
poseert hij naast zijn brood
als varken zonder meer.

 

 
Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)
Cover

Lees verder “Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Leonie Ossowski, Daan Zonderland, Jan Campert, Matthias Claudius”

Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski, Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert

De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Guillaume van der Graft op dit blog en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

 

Vragenderwijs

Ik vroeg het aan de vogels
de vogels waren niet thuis

ik vroeg het aan de bomen
hooghartige bomen

ik vroeg aan het water
waarom zeggen ze niets
het water gaf geen antwoord

als zelfs het water geen antwoord geeft
hoewel het zoveel tongen heeft
wat is er dan

wat is er dan
er is alleen een visserman

die draagt het water
onder zijn voeten
die draagt een boom
op zijn rug
die draagt op zijn hoofd een vogel.

 

God alleen weet

God alleen weet hoe bang
ik ben. God weet hoe erg
verbroken samenhang
schrijnt, wat het vergt

om uit het stille bin-
nenste van de tijd
geboren tot de winst
van de verlorenheid

mens te zijn in een huid,
leven omdat het moet,
omdat het vonnis luidt:
bestaan, alleen, voorgoed.

De hemel is gescheurd,
ik leef ten einde raad.
Geboren is gebeurd,
voorgoed is veel te laat.

 
Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)

Lees verder “Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski, Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert”

Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski. Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert, Wanda Schmid

De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Guillaume van der Graft op dit blog en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

Hazekamps-Hendrik

Hazekamps-Hendrik hield het Boek
in zeer hoge ere. Na den eten
’s avonds werd het hem aangegeven
en hij las voor. Hij deed het
op een verhoogde toon
zoals een Grieks priester zou doen,
met een stem die duidelijk maakte
hoezeer wij naar adem snakken
en de adem dat is de Geest.
Wie het Woord Gods hardop leest
komt altijd adem te kort
zodat leven hijgen wordt.
Het is als een rivier
die langs nauwe dijken schuurt,
de kinderen verstaan het niet
maar dat hindert ook niet:
het woord van de hemel is daar
als brood op een altaar,
als een huis in het land gelegd,
men ziet wat God zegt
en de duif koert in de keel
van een koe op de deel.
Alle dingen staan zo omhoog op toon,
niets dat bewoog bij het lezen,
behalve misschien een voet
van de jongste zoon,
maar goed,
laat dat zo wezen.

 

Genesis twee

De handen van haar mond heeft zij gevouwen,
de lippen van haar armen in vertrouwen
open gedaan en ’t hart van haar gezicht
heeft zij herkennend op mijn hart gericht.

Haar ogen die mij openlijk genegen
zijn, zeggen wat haar lichaam nog verzweeg en
haar stem die mij bij mijn geboorte noemt
heeft mij voortaan tot horigheid gedoemd.

Zij zegt mijn naam en ik herhaal de hare,
wij zullen elkaar voor elkaar bewaren,
maar zij vooral houdt mij voor mij gereed
omdat zij mijn geheim van buiten weet.

 
Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)

Bewaren

Bewaren

Lees verder “Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski. Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert, Wanda Schmid”

Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski. Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert

De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Guillaume van der Graft op dit blog.

 

Schrijvenderwijs

Schrijvenderwijs was ik ingeslapen,
schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht
omdat er woorden stonden te blaten
onder het open raam waar ik lag.

Wie had hen daar bijeengedreven,
was het de honger of was het de wind?
Ze stonden in een beginnende regen
doodstil te kleumen op het grind.

Toen heb ik ze mee naar boven genomen,
de grote ruit van de spiegel besloeg.
Ik had voordien nooit geweten hoe men
woorden halfslapend naar boven droeg.

Maar ’s morgens vroeg toen ik ontwaakte
waren ze weg en de deur stond los.
De zon scheen hoog en droog, er zaten
vogels te lachen in het bos.

 

Herfstmiddag

Nu het stortregent
en ieder ding verdwijnt,
in ‘t overwegend en onbelijnd
geweld van overvloed,
wordt mij bewuster
wat ik geloven moet:
men kan geruster
zijn als de ramp losbreekt
over het leven,
dan waar de lamp verbleekt
in angst en beven,
want in de overmacht
van ’t reppend oerbegin
zet God weer onverwacht
herscheppend in.

 

Darlington

Vijf jaar is Renee. Ze gelooft in kabouters.
Ze stuurt mij een briefkaart omdat ik op reis ben.
Ze ruimde de bladeren in de tuin.

Wanneer de winter voorbij is, de zomer
gekomen als tweemaal twee is vier
wie zal haar verzekeren dat wij leven?

Wij worden niet ouder dan kabouters.
Wij sterven zo ongemerkt als dwergen
aan bomen van kennis, een volk vol ernst.

 

Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)

Bewaren

Lees verder “Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski. Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert”

Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski. Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert

De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2007 en ook mijn blog van 15 augustus 2009 en ook mijn blog van 21 november 2010 en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

 

 

Wij speelden op het strand

Wij speelden op het strand, wij waren
van voor de oorlog en de zee
was toen nog een uitgestrekte vrede.

Hij had iets behouden van dat voormalige
of het niet ophield, of het niet afliep
of het nooit uitlopen zou

op een landinwaarts dat zich uitrekt
achter ons om
tot het de zee weer tegenkomt.

 

 

Van Lieverleed

Al wat voorbij is
en nooit voorbij

niet meer van mij is
voorgoed voor mij

van lieverlede
zal het weer komen

een schijn van vrede
over de bomen

van lieverlei

als het weer mei is
maar niet voor mij.

 

 

De tijd weet van niets

Oud worden is niet moeiijk,
het is onmogelijk, men blijft

het nadenkende kind, de popelende
minnaar, de man, de beschaamde vader,

maar steeds meer afgedane tijd begraaft zich
in huid en lijf en leden tot

alles is eengeworden met de dagen
die zijn voorbijgegaan. Men sterft vanzelf.

 

 

Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)

Lees verder “Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski. Mary Jo Salter, Daan Zonderland, Jan Campert”

90 Jaar Guillaume van der Graft, Leonie Ossowski. Mary Jo Salter, R.J. Peskens, Daan Zonderland, Jan Campert, Susanne Mischke, Wanda Schmidt, Roger Willemsen, Edna Ferber, Marga Kool, Heinrich Eichen, Benedict Kiely, Thomas de Quincey, Matthias Claudius

De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2007 en ook mijn blog van 15 augustus 2009. Guillaume van der Graft viert vandaag zijn 90e verjaardag.

Thalassa

Hier ecn huis bouwen waar het land uitscheidt
en haar hart voelen slaan tegen de binten,
haar adem horen gaan tegen de blinden,
infinitieven schrijven in de tijd

En toch blijf ik doodeenzaam in mijn huid.
Ik kan mijn naam niet met zeeschuim bedekken.
Ik kan haar proeven maar niet meer bereiken
want ik ben niet genoeg onvoorbereid.

Tussen de grieken die Thalassa riepen
en mij die roep moeder de eeuwigheid
liggen al die jaren des onderscheids
die nog altijd zout smaken op dc lippen.

 

Vogels en vissen

Ik zat in de bioscoop
en keek naar een film van Parijs
negentienhonderd.
De tijd werd spotgoedkoop
en de mensen leken niet wijs,
ik zag verwonderd
hoe men zich repte als vogels
op glad ijs,
de vrouwen het staartje omhoog,
de mannen de snavel omlaag,
— het navelstaartje,
het snavelbaardje —
wit waren de mensen en zwart
en met een veel vloeibaarder hart
dan wij die hard zijn en grijs.

Maar wij daarentegen,
wij bewegen
ons vloeiend als vissen van celluloid
zonder vleugelbeginsel
en zonder dracht van poten.
En ik bedacht:
ik ben zelf onverwachts
onder het ijs geschoten
van dit bevroren paradijs
waar men lacht om Parijs
negentienhonderd;
maar als ik weer opduik
en kom uit het wak van de Uitkijk
en sta op de Prinsengracht
onder de bomen,
dan kan ik mij niet vergissen:
vogels en vissen
werden geschapen op één dag
en overmorgen zullen de mensen komen.
graft
Guillaume van der Graft (Rotterdam, 15 augustus 1920)
Van links naar rechts Ad den Besten, Klaas Heeroma, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt (staand) en Guillaume van der Graft in 1955.

 

De Duitse schrijfster Leonie Ossowski werd als Jolanthe von Brandenstein geboren op 15 augustus 1925 in Röhrsdorf. Zij wordt vandaag 85 jaar. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Weichselkirschen 

„Wenn Suszko durchs Dorf fährt, hat er stets eine Mütze auf, eine verbeulte Postmütze, auf die er etwas hält.

Ohne Mütze ist er nur die Hälfte wert, denn ohne sein Amt wären Suszko alle Möglichkeiten genommen, mehr zu wissen als die anderen im Dorf. Deshalb nimmt er die Mütze nie vom Kopf. Und fragt man die Bewohner von Ujazd, wer denn den Suszko schon einmal ohne Mütze gesehen hätte, könnte das niemand außer der Sabina behaupten.

Aber auch Sabina hat Suszko nur ein einziges Mal ohne Mütze gesehen und das sehr kurz, weil er sie sofort wieder aufsetzte, obwohl er versuchte, es mit ihr zu machen. Bei Tag – im Kuhstall des Kombinats, wo sie beide im Grunde nichts zu suchen hatten.

Hinterher hatte der Suszko ein Stückchen Kuhfladen auf der Amtsmütze, was aber Gott sei Dank niemandem weiter auffiel.

Das Licht scheint gelbweiß vom Himmel. Kein Lüftchen in den Pappeln. Perkas Enten liegen flach auf der Straße, als wären sie bereits überfahren. Das Grün der Dorfstraßenbäume hat einen Blaustich. Die alte Jula sitzt auf einer Bank an der Stelle, wo früher das deutsche Kriegerdenkmal stand.
Unbeweglich blinzelt sie in die Sonne, und das -kann sie nur, weil sie fast blind ist.

Suszko rückt die Mütze zurecht, schwingt sich auf sein Rad und verläßt das Postgebäude…„

 ossowski

 Leonie Ossowski (Röhrsdorf, 15 augustus 1925)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Jo Salter werd geboren op 15 augustus 1954 in Grand Rapids, Michigan. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Aubade for Brad

 At six o’clock begins the ritual dance

of bumping into bureaus in the dark;

           it’s time you went to work.

Holding one shoe at arm’s length like a candle,

you grope for its mate, but stumbling on a sandal

           of mine, abandon hope

and ask for guidance in the softest voice;

I whisper too, as if there’s still a chance

           we might not wake me up.

 

Once shod, you pull the creaking blinds whose slats

narrow their sleepy eyelids into slits,

           and I’m to take the cue

more sloth is my reward for finding you

the means by which you’ll disappear till dinner.

           Condemned to write

from dawn until you drop in bed at night,

you’ll spend a happy, virtuous day convinced

           you are a miserable sinner.

 

No doubt it is the hard fate of the Writer

to suffer like the rest, but not know better

           than to call it a job. What’s worse

than feeling so deeply one must doubly force

oneself to show it in both prose and verse?

           I sympathize, of course;

so much, in fact, I’d joyfully disprove

that formula by which all Energy

           converts to (Printed) Matter

and devote, this morning, some of it to Love.

           Darling, if you’ll untie

           your shoes again and lie

for a moment here, while the sun turns all to gold,

I may grow very bold.

salter

Mary Jo Salter (Grand Rapids, 15 augustus 1954)

 

De Nederlandse schrijver R.J. Peskens (auteursnaam van uitgever Geert van Oorschot) werd geboren in Vlissingen op 15 augustus 1909. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008. en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Nop Maas. Een harde kei in de Nederlandse fatsoensvyver

Brieven van G.A. van Oorschot aan W.F. Hermans

“17.5.51

Beste Wim,

Dank voor je brief van 14 Mei. Ik wist niet dat je toch naar Duitsland was gegaan en ik hoorde er pas van toen Guus, Alissa die hier logeerde weer op kwam halen.

Het is je daar dus niet erg bevallen; maar dit kon je toch eigenlijk van tevoren wel geweten hebben. Duitsers zijn nu eenmaal geen mensen en de Duitsers die aan cultuur doen wantrouw ik vaak nog het meest. Wat jammer toch dat die vertaling van je novelle zo slecht was. Je had haar dan eigenlijk beter helemaal maar niet moeten voorlezen.

Ik hoop dat jouw gerechtvaardigde hoop op het tijdig klaarkomen van je roman in vervulling zal gaan. Ik ben zeer nieuwsgierig hoe het boek ten slotte uitvalt en ik zal je, als je daar althans prijs op stelt, mijn oordeel doen geworden.

Wat het geval van ’t Reve betreft, is natuurlijk de zaak zoals jij zegt: Elke letterkundige met enig zelfrespect moet weigeren nog ooit in een jury zitting te nemen indien de jury niet gerechtigd is een bindende uitspraak te doen.

Deze consequentie had de jury van de reisbeurzen in 1950 in het openbaar moeten trekken en de Vereniging voor Letterkundigen had dit standpunt in het openbaar alweer moeten verkondigen.

Dat het gevolg daarvan is dat alleen lapzwansen en roomse schooiers in toekomstige jury’s zitting nemen kan ons dan koud laten.

Een tweede consequentie zou moeten zijn dat geen enkele auteur aan een dergelijke jury nog iets inzond. Dat de Partij van de Arbeid ook op het terrein van de cultuur en kunstpolitiek een partij is, die als devies heeft: de roomsen te ontzien in verband met de instandhouding van de coalitie, moet die partij zelf maar weten. In ieder geval zou dan van de zijde der zichzelf en de literatuur-respecterende kunstenaars de kwestie scherp en duidelijk gesteld zijn. Maar scherp en duidelijk stellen behoort helaas niet tot het karakter van de meeste kunstenaars omdat zij niet politiek kunnen denken, omdat zij geen lef hebben om te vechten en omdat zij dermate in financiële nood verkeren, dat ze bijna verplicht zijn mee te dingen naar een prijs die uiteindelijk door de bisschoppen wordt uitgekeerd. Ik heb mij toch voorgenomen op de as. Vergadering van de Vereniging v. Letterkundigen daarover het mijne te zeggen. Veel succes zal het wel niet hebben, maar misschien is er toch een aantal lieden die het met mij eens is en ik stel er wel prijs op te weten wie dit zijn.

Met hartelijke groeten,

Geert”

peskens

R.J. Peskens (15 augustus 1909 – 18 december 1987)

Hier met de schrijfster Josine Meyer en Gerard Reve

 

De Nederlandse dichter Daan Zonderland (pseudoniem van Dr. Daniel Gerhard (Daan) van der Vat) werd geboren in Groningen op 15 augustus 1909. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2006 en ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Alfabet

Toen Alfa voor het eerst zijn Bet ontmoette,
Heeft hij haar lang met kennersblik aanschouwd.
En nog dezelfde dag deed hij zijn aanzoek
En nog dezelfde maand zijn zij getrouwd.

En waren samen letterlijk gelukkig
En hadden lief in letterlijke zin.
En Bet schonk na verloop van negen maanden
Het leven aan een vierentwintigling.

Dat was de aanvang van de overwinning
Van dit geletterd, kinderrijk geslacht
Dat duizendtallen dromen heeft geschapen,
Maar honderdduizenden heeft omgebracht,

Dat menige bibliotheek heeft volgelogen,
Dat dagelijks smaad schrijft in het ochtendblad,
Dat laster pleegt in duizend conversaties,
Dat roddelt op het land en in de stad.

En was de dichter niet ter hulp gekomen,
en wisten wij na alle laster niet
Dat wat in proza enkel maar kan liegen
Tot waarheid wordt gelouterd in een lied,

Wie zou dan niet de tijd terug begeren,
Toen Alfa vrijgezel was en haast stom,
Wie zou niet liever vreedzaam vegeteren,
In een sereen analfabetendom?

 zonderland

Daan Zonderland (15 augustus 1909 – 5 augustus 1977)
Groningen

 

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Jan Campert werd geboren op 15 augustus 1902 in Spijkenisse.Zie ook mijn blog van 15 augustus 2006 en ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

In memoriam J.H. Leopold

Hoezeer in zich besloten, van elke schijn ontdaan
is uwe stem tot ons gegaan
zingende en voor gòed in ons verloren,
de weinigen, de enkelen uitverkoren
om te bestaan.

Achter de eerste stilte aarzelend begint
het woord, zwevende als de wind
in het herfsten, – o, het vlagen
der verrukkingen, het martelend klagen
om wat eèns werd bemind!

 

Verlaine sterft

Een kamer, een tafel, een bed,
grillige bloemen van ijs
waaieren wit aan het raam –
de nacht staat over Parijs.

Een oud man weet zich alleen,
geen hand die de zijne vindt;
zelfs niet eens de goede troost
van een enkel glas absinth.

De muren zijn verveloos
in het armzalige vertrek,
waar ik, denkt Paul Verlaine,
alleen, als een hond verrek.

Een kamer, een tafel, een bed,
bloemenwaaiers van ijs –
zo crepeerde Paul Verlaine,
rue Descartes, Parijs.

 campert

Jan Campert (15 augustus 1902 – 12 januari 1943)
Hier met de kleine Remco Campert

 

De Duitse schrijfster en draaiboekauteur Susanne Mischke werd geboren op 15 augustus 1960 in Kempten. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Zickenjagd

„Ines war froh, als sie aus der Straßenbahn steigen konnte. Irgendwie hatte sie heute das Gefühl, dass alle sie anstarrten, aber wahrscheinlich bildete sie sich das nur ein. Als sie und ihre Mutter voriges Jahr in dieses öde Dorf gezogen waren, hatte Ines kurz überlegt, auch die Schule zu wechseln. Es gab eine Gesamtschule mit einem gymnasialen Zweig im nächsten Ort, nur zehn Fahrradminuten entfernt. Vielleicht würde ein Neuanfang vieles zum Positiven wenden, vielleicht würde sie in einer anderen Schule endlich Freunde finden? Aber Ines war vor dem Schritt ins Ungewisse zurückgescheut. Okay, sie hatte an ihrer alten Schule keine Freunde und häufig wurde über sie gelästert und gekichert, aber selbst das hatte in letzter Zeit nachgelassen. Man schien sich an sie gewöhnt zu haben, sie war einfach da, wie ein Teil des Mobiliars, unbeachtet, so lange sie sich unauffällig verhielt. Ein Zustand, über den sie zwar nicht glücklich war, mit dem sie sich aber arrangiert hatte. Wer konnte schon sagen, was in einer neuen Schule auf sie zukommen würde? Als Neue stand man automatisch im Mittelpunkt des Interesses, wahrscheinlich wäre alles nur noch schlimmer geworden. Außerdem hatte das Gymnasium, das sie jetzt besuchte, einen guten Ruf. Also hatte sie sich entschlossen zu bleiben, auch wenn ihr Schulweg mit Bus, S-Bahn und Straßenbahn nun fast eine Stunde dauerte.“

mischke

Susanne Mischke (Kempten, 15 augustus 1960)

 

De Zwitserse dichteres en schrijfster Wanda Schmid werd geboren op 15 augustus 1947 in Zürich. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Im Intercity

Er hat sich zu ihr durchgenät, durchgeschnorrt. Balzgebaren. Sie hat ihn kommen

sehen. Sie hat sich schlafend gestellt. Die sanfte Abwehr. Er plumst neben ihr ins

Polster. Er ist im Militär Oberst und laute klare Direktiven gewohnt. Winke durch die

Blume zerfleddern. Ihre Augenbrauen sind wütend hochgefahren.

“Erlauben Sie , dass ich lese.”

Er erlaubt nicht.

Regen peitscht ans Zugsfenster. Ein willkommener Gesprächsstoff. Im Intercity

gefangen. Er öffnet die Schnallen seines Metallkoffers. Wichtige Papiere, er fährt

an eine Sitzung. Er ist der Pfeiler, die Säule seiner Firma. Ohne ihn läuft alles ziemlich

schief. Sie geht zur Toilette und dann in den Speisewagen. Sie will erst kurz vor B.

wieder ihren Sitzplatz einnehmen.

Der Schwenkarm des Baggers hat den Wagen seitlich aufgeschlitzt wie eine Sardinen-

büchse. Er hält ein Papier in den Händen und wird am Kopf getroffen, ist sofort tot. Mit

ihm sterben noch drei Passagiere. Es gibt Verletzte.

Sie ist rechtzeitig geflüchtet. Sie verdankt ihm ihr Leben.

schmidt

Wanda Schmidt (Zürich, 15 augustus 1947)

 

De Duitse schrijver, essayist en televisiepresentator Roger Willemsen werd geboren in Bonn op 15 augustus 1955. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Der Knacks

Das weiße Huhn
Mein Vater starb letzten August. Das ist jetzt bald vierzig Jahre her.
Der Tag war so heiß, dass die Vögel unter den Blättern blieben und alles ringsum sich verlangsamte. Wir dachten an die Hitze des Krankenzimmers, des Krankenbetts, in dem der inzwischen zu einem dünnen Herrn zusammengeschmolzene Mann seinen Tod erwartete. Dass es Regen geben solle, war das Thema auf den Fluren. Erst für den Abend wurde er erwartet, als er endlich fi el, war er der erste Regen, den mein Vater nicht mehr erleben sollte.
In München nahmen an diesem Tag ein paar Männer die Kunden und Angestellten einer Bank als Geiseln und verlang­ten 500 000 Mark. Die Eilmeldungen im Radio überschlugen sich, dauernd gab es »neue Entwicklungen«, das Land blickte nach München. Wir nicht.
Mittags aß ich bei einem Freund, folgte aber dem Tisch­gespräch nicht, bis ein Erwachsener eine längere Geschichte abschloss mit dem Seufzer:
»Unsere Familie wurde geboren, Gräber zu füllen.«
In die Pause, die folgte, schepperte das Gelächter, erst lang­sam, dann selbstbewusst. Man traute sich, die drastische For­mulierung mit Ironie zu beantworten. Ein Aperçu war gebo­ren. In die Pause, die diesem folgte, sagte ein anderer:
»So gesehen, dauert der Tod ein Leben lang.«
Die beiden Sätze standen unverbunden nebeneinander, und aus der Pause, die dann folgte, erhob sich kein Gelächter mehr. Komische Art, sich zu unterhalten, war alles, was ich dachte.
In den Wochen davor war meine Mutter täglich ins Kran­kenhaus gefahren, einen Krebsbunker mit massiven Strah­lungsapparaten, Kobalt-Kabinen, dreißigjährigen Untoten auf den Fluren und diesem einen, nie mehr aufzulösenden Geruch. Nicht Kampfer, nicht Melisse roch so, unnatürlich, chemisch, strahlend roch es.“

willemsen

Roger Willemsen (Bonn, 15 augustus 1955)

 

De Amerikaanse schrijfster Edna Ferber werd geboren op 15 augustus 1885 in Kalamazoo, Michigan. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Dawn O’Hara, The Girl Who Laughed

“It’s hard trying to develop into a real Writer Lady in the bosom of one’s family, especially when the family refuses to take one seriously. Seven years of newspaper grind have taught me the fallacy of trying to write by the inspiration method. But there is such a thing as a train of thought, and mine is constantly being derailed, and wrecked and pitched about.
Scarcely am I settled in my cubbyhole, typewriter before me, the working plan of a story buzzing about in my brain, when I hear my name called in muffled tones, as though the speaker were laboring with a mouthful of hairpins. I pay no attention. I have just given my heroine a pair of calm gray eyes, shaded with black lashes and hair to match. A voice floats down from the upstairs regions:
“Dawn! Oh, Dawn! Just run and rescue the cucumbers out of the top of the ice-box, will you? The iceman’s coming, and he’ll squash ‘em.”
A parting jab at my heroine’s hair and eyes, and I’m off to save the cucumbers.
Back at my typewriter once more. Shall I make my heroine petite or grande? I decide that stateliness and Gibsonesque height should accompany the calm gray eyes. I rattle away happily, the plot unfolding itself in some mysterious way. Sis opens the door a little and peers in. She is dressed for the street. “Dawn, dear, I’m going to the dressmaker’s. Frieda’s upstairs cleaning the bathroom, so take a little squint at the roast now and then, will you? See that it doesn’t burn, and that there’s plenty of gravy. Oh, and Dawn–tell the milkman we want an extra half-pint of cream today. The tickets are on the kitchen shelf, back of the clock. I’ll be back in an hour.”

ferber

Edna Ferber (15 augustus 1885 – 16 april 1968)

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Marga Kool werd geboren in Beekbergen op 15 augustus 1949. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Een kleine wereld

“Toen ik een kind was, woonde hier een timmerman, een wagenmaker, een bakker. De geur van pasgebakken brood zweefde over de straat als ik naar school liep. Het winkelbelletje van de VIVO van tante Stien, die niet mijn tante was maar die gewoon zo heette, rinkelde wanneer een boek met de klink in de hand, de winkeldeur al open, uit zijn klompen stommelde.”

(…)

“Vroeger kleurde de essen ’s zomers in alle tinten groen: het blauwgroen van de rogge, het geelgroen van de haver, het grijsgroen van de gerst. Waar de rogge dun stond, op het magere zand, straalde aan de voet van het koren de geelwitte kamille, hogerop het blauw en het wit van korenbloemen en margrieten, de felle hartstocht van de klaprozen. Er trilden sluiers van stuifmeel boven de akker. Leeuweriken jubelden zich kleiner en kleiner tegen de strakke hemel, tot ze volledig opgingen in lucht en zang”

 kool

Marga Kool (Beekbergen, 15 augustus 1949)

 

De Duitse dichter en schrijverHeinrich Eichen werd geboren op 15 augustus 1905 in Bonn. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Regenabend in der Kohte

Verwunschen glüht das rote

Nachtfeuer still im Zelt,

und seltsam ist die Kohte

von seinem Glanz erhellt.

 

Wir sitzen still und träumen,

geschlossen ist der Kreis,

und draussen von den Bäumen

tropft sanfter Regen leis.

 

Wir lauschen seinem Singen,

das unser Herz erfüllt

mit wundersamen Dingen,

die uns der Tag verhüllt.

 

Bis plötzlich einer leise

nach seinem Banjo greift

und perlend eine Weise

aus dessen Saiten streift.

 

Auf klingt ein Lied als Bote

aus alter Sagenwelt,

und gross ist unsre Kohte

von seinem Glanz erhellt.

eichen

Heinrich Eichen (15 augustus 1905 – 30 mei 1986)
Bonn, Münsterplatz

 

De Ierse schrijver en journalist Benedict Kiely werd geboren in Omagh op 15 augustus 1919. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008.en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Proxopera

“That, for him, had been the well at the world’s end mentioned in the old stories. No water had ever tasted like that water. One of the best meals he had ever eaten had been eaten there: raw turnips taken from a neighbouring field, cleaned in the spring and sliced, washed down by the clear ice-cold water.

(…)

Below, in a hollow of quaking bog was a small lake, surrounded by sallies and bog-birch, in which demented old ladies and others were continually drowning themselves. There was an almost vocal sadness about the place.

(…)

Fight the Brits, says Binchy Two, to the last Catholic shop in the village of Belleek or the town of Strabane. Man, you love the Brits, you couldn’t exist without them. The nickname is affectionate. They give you the chance to be Irish heroes. They give you targets you can easily see.”

kiely

Benedict Kiely (15 augustus 1919 – 9 februari 2007)

 

De Engelse schrijver Thomas De Quincey werd geboren op 15 augustus 1785 in Manchester. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Uit: Confessions of an English Opium-Eater

„And, first, one word with respect to its bodily effects; for upon all that has been hitherto written on the subject of opium, whether by travellers in Turkey (who may plead their privilege of lying as an old immemorial right) or by professors of medicine, writing ex cathedrâ, I have but one emphatic criticism to pronounce, — Lies! lies! lies! I remember once, in passing a book-stall, to have caught these words from a page of some satiric author: “By this time I became convinced that the London newspapers spoke truth at least twice a week, namely, on Tuesday and Saturday, and might safely be depended upon for — the list of bankrupts.” In like manner, I do by no means deny that some truths have been delivered to the world in regard to opium; thus, it has been repeatedly affirmed, by the learned, that opium is a dusky brown in colour, — and this, take notice, I grant, — secondly, that it is rather dear, which also I grant — for, in my time, East India opium has been three guineas a pound, and Turkey, eight; and, thirdly, that if you eat a good deal of it most probably you must do what is particularly disagreeable to any man of regular habits, namely, — die. These weighty propositions are, all and singular, true; I cannot gainsay them; and truth ever was, and will be, commendable. But, in these three theorems, I believe we have exhausted the stock of knowledge as yet accumulated by man on the subject of opium. And, therefore, worthy doctors, as there seems to be room for further discoveries, stand aside, and allow me to come forward and lecture on this matter.

First, then, it is not so much affirmed as taken for granted, by all who ever mention opium, formally or incidentally, that it does or can produce intoxication. Now, reader, assure yourself, meo periculo, that no quantity of opium ever did, or could, intoxicate. As to the tincture of opium (commonly called laudanum) that might certainly intoxicate, if a man could bear to take enough of it; but why? because it contains so much proof spirit, and not because it contains so much opium.“

quincy

Thomas de Quincey (15 August 1785 – 8 December 1859)
Buste door John Robert Steell

 

De Duitse dichter Matthias Claudius werd op 15 augustus 1740 geboren in het Duitse stadje Reinfeld in de buurt van Lübeck. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2008 en ook mijn blog van 15 augustus 2009.

Ein Lied hinterm Ofen zu singen

Der Winter ist ein rechter Mann,
kernfest und auf die Dauer;
sein Fleisch fühlt sich wie Eisen an
und scheut nicht süß noch sauer.

War je ein Mann gesund, ist er’s;
er krankt und kränkelt nimmer,
weiß nichts von Nachtschweiß noch Vapeurs
und schläft im kalten Zimmer.

Er zieht sein Hemd im Freien an
und läßt’s vorher nicht wärmen
und spottet über Fluß im Zahn
und Kolik in Gedärmen.

Aus Blumen und aus Vogelsang
weiß er sich nichts zu machen,
haßt warmen Drang und warmen Klang
und alle warmen Sachen.

Doch wenn die Füchse bellen sehr,
wenn’s Holz im Ofen knittert,
und um den Ofen Knecht und Herr
die Hände reibt und zittert;

wenn Stein und Bein vor Frost zerbricht
und Teich’ und Seen krachen;
das klingt ihm gut, das haßt er nicht,
dann will er sich tot lachen. –

Sein Schloß von Eis liegt ganz hinaus
beim Nordpol an dem Strande;
doch hat er auch ein Sommerhaus
im lieben Schveizerlande.

So ist’ er denn bald dort, bald hier,
gut Regiment zu führen.
Und wenn er durchzieht, stehen wir
und sehn ihn an und frieren.

 claudius

Matthias Claudius (15 augustus 1740 – 21 januari 1815)
Portret, vermoedelijk door Friederike Leisching, rond 1797

Mary Jo Salter, Guillaume van der Graft, Marga Kool, Heinrich Eichen, Benedict Kiely, Thomas de Quincey, Matthias Claudius, R.J. Peskens, Daan Zonderland, Jan Campert, Edna Ferber

De Amerikaanse dichteres Mary Jo Salter werd geboren op 15 augustus 1954 in Grand Rapids, Michigan en groeide op in Detroit, Baltimore en Maryland. Zij studeerde zowel aan Harvard als aan Cambridge University. Tijdens haar verblijf aan Harvard studeerde zij samen met de dichteres Elizabeth Bisshop. Salter werkt als redacteur voor de Atlantic Monthly en de The New Republic. Ook doceerde zij sinds 1984 aan het Mount Holyoke College. Tegenwoordig doceert zij aan de John Hopkins University en zij is sinds 1995 vice presidente van de Poetry Society of America. Zij is getrouwd met de schrijver Brad Leithauser.

 

Werk o.a: Sunday Skaters, 1994, A Kiss in Space, 1999, Open Shutters, 2003

 

 

A Rainbow Over the Seine

 

Noiseless at first, a spray
of mist in the face, a nose-
gay of moisture never
destined to be a downpour.

 

Until the sodden cloud
banks suddenly empty
into the Seine with a loud
clap, then a falling ovation

 

for the undrenchable
sun–which goes on shining
our shoes while they’re filling
like open boats and the sails

 

of our newspaper hats
are flagging, and seeing
that nobody thought to bring
an umbrella, puts

 

up a rainbow instead.
A rainbow over the Seine,
perfectly wrought as a draw-
bridge dreamed by a child

 

in crayon, and by the law
of dreams the connection
once made can only be lost;
not being children

 

we stand above the grate
of the Metro we’re not
taking, thunder underfoot, and
soak up what we know:

 

the triumph of this arc-
en-ciel, the dazzle
of this monumental
prism cut by drizzle, is

 

that it vanishes.

 

salter

Mary Jo Salter (Grand Rapids, 15 augustus 1954)

 

De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2007.

Er is nog veel te doen,
nalezen wat ik toen
had moeten weten, orde

scheppen in wat geworden is,
tijd hebben, heten

zoals ik heb genoemd.

 

***

 

Ik ben de stilte op het spoor
waar alles mee is begonnen.

Afstanden werden uitgezet,
einders gespannen om naar te

reikhalzen, kringen getrokken
en met een midden bekroond. Hoe

centripetaal is de taal!
Ik geef mij aan een woord gewonnen,

ik ben de stilte op het spoor.

 

 

Barnard

Guillaume van der Graft (Rotterdam, 15 augustus 1920)

 

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Marga Kool werd geboren in Beekbergen op 15 augustus 1949. Zij is vooral bekend vanwege haar werk in het Drents maar publiceert ook in het Nederlands. Kool groeide op in een boerengezin. Ze woonde op verschillende plaatsen in het oosten van het land en vanaf haar elfde jaar in het Drentse Zuidwolde. Ze werkte in het onderwijs, onder andere dertien jaar als lerares Nederlands. Daarnaast was ze bestuurder: voor D66 zat ze tien jaar in de gemeenteraad van Zuidwolde en daarna in de Provinciale Staten van Drenthe. Tussen 1991 en 1999 was ze in Drenthe gedeputeerde van Milieu en Cultuur. Sinds 2000 is ze dijkgraaf van het waterschap Reest en Wieden.
Marga Kool zette zich naast haar werk vooral actief in voor de Nedersaksische streektaal.Zij won op negentienjarige leeftijd met haar televisiespel&nbsp
;Niemandsland een schrijfwedstrijd van de AVRO. De eenakter werd uitgezonden met Cox Habbema in de hoofdrol. Daarna publiceerde ze met tussenpozen verhalen, gedichten, toneelstukken en liedteksten, zowel in het Drents als in het Nederlands

 

Uit: Een kleine wereld

 

’s Maandags in alle vroegte kwam Lange Jan voorbijfietsen, met achter de fiets het rode fietskarretje met de wasmachine. Jan had een lange, uitgerekte Gazelle. Het fietskarretje had een lange boom met een krulvormig uiteinde, waarmee het vastgebonden was aan een pin onder het zadel.
Lange Jan fietste raar. Langzaam en amechtig. Iedere keer dat een been naar beneden trapte ging zijn bovenlijf naar voren; de kin priemde ver over het stuur.
Op het karretje stond de wasmachine, stevig vastgebonden met de zwarte binnenbanden van een fiets. De ventielen glinsterden in de zon. De wasmachine was een ronde, glimmend witte kuip, een echte snelwasser, die door de boerenvrouwen werd geminacht en door de vrouw van de hoofdonderwijzer de hemel in werd geprezen. ‘Ja, wat wil je. Zij krijgen de kleren toch niet smerig,’ spotte buurvrouw Albers. ‘Nee, en ook niet schoon,’ schamperde buurvrouw Geesje terug.
Dan lachten ze wat. Niet hardop. Ze trokken de mondhoeken naar beneden, er kwamen lachrimpeltjes rond hun ogen, ze trokken de schouders omhoog en gniffelden met de klank van leedvermaak. Ons gehucht was te klein voor notabelen. Dokter, dominee en notaris woonden ver weg in het hoofddorp. Het was een buurt van boeren, middenstanders en arbeiders. Meester was bij ons de hoogste in rang: de burgemeester van het gehucht. En zijn vrouw was dus een eigenwijs portret, vonden de mensen. Dat ze iedere maandag de elektrische wasmachine van Lange Jan huurde, maakte het er niet beter op.”

 

Kool

Marga Kool (Beekbergen, 15 augustus 1949)

 

De Duitse dichter en schrijver Heinrich Eichen werd geboren op 15 augustus 1905 in Bonn. Hij groeide op in Elbig in het toenmalige Polen. Aanvankelijk werkte hij voor de gemeente, later werd hij boekhandelaar. Al jong publiceerde hij gedichten. Nadat de Duitse bevolking uit Elbig verdreven was leefde Eichen vanaf 1945 tot aan zijn dood in Berlijn, waar hij opnieuw als boekhandelaar, maar ook als journalist werkte. Hij stond dicht bij de jeugdbeweging en steunde die ook in zijn geschriften. Als homosexueel werd Eichen in het Derde Rijk geconfronteerd met politieverhoren en andere intimidaties. Na WO II schreef hij onder diverse pseudoniemen ook voor tijdschriften voor homo’s. Zijn laatste dichtbundel heette Gesang der Plastik, een sonnettencyclus bij het werk van de beeldhouwer Georg Kolbe.

 

 

Knaben am See

Hell sang zum Himmel ihrer Jugend Lust.
Sie stürmten auf dem Grün der Erde
unbändig und voll Kraft wie junge Pferde;
und ihre Anmut war nur unbewußt.

Die Flut des Sees umspülte ihre Brust.
Sie teilten ihn mit jauchzender Gebärde,
sie glitten, trunken schwebend, ohn’ Beschwerde,
und ihre Anmut war nur unbewußt.

Sie wuchsen leuchtend an des Wassers Rand.
Der Atem ihrer Leiber ging im Takt.
Der Rhytmus ihres Stehens schon war Tanz.

Der Sonne Licht hing jubelnd überm Land,
da schlanke Knaben, blühend braun und nackt,
verharrten singend in des Tages Glanz.

H_eichen

Heinrich Eichen (15 augustus 1905 – 30 mei 1986)

 

 

De Ierse schrijver en journalist Benedict Kiely werd geboren in Omagh op 15 augustus 1919. Al jong wilde Kiely schrijver worden. Tot zijn voorbeelden rekende hij schrijvers als George Bernard Shaw, H.G. Wells en Jonathan Swift. Na zijn schooltijd studeerde hij in Dublin Engels en geschiedenis. In 1941 startte hij zijn loopbaan als journalist en radiopresentator. In 1945 verscheen zijn eerste roman, Countries of Contention, en meer dan een dozijn andere werken zouden volgen.

 

Uit: The White Wild Bronco

 

“At the age of five, when asked what he wanted to be when he grew up, Isaac said he wanted to be a German. He was then blond and chubby and not at all pugnacious. Because he stuttered, he pronounced the word, German, with three, sometimes with six, initial consonants. He had heard it by his father’s bedside where, propped most of the day on high pillows, the old fusilier remembered Givenchy and Messines Ridge in the hearing of his friends: Doherty the undertaker Mickey Fish, who sold fish on Fridays from a flat dray and from door to door, and who stopped young women – even under the courthouse clock – to ask them the time of evening Pat Moses Gavigan who fished pike and cut the world’s best blackthorns; and the Cowboy Carson, the only man in our town who lived completely in the imagination. Occasionally the old fusilier read aloud out of one or other of the learned anthropological tomes dealing with the adventures of Tarzan the ape man, but mostly the talk was about Germans. Isaac, quiet on his creepie stool, liked the sound of the word. Bella, the loving wife of the old fusilier, had received her husband home from the war, we were told, in a glass case, the loser by a stomach shot away when – all his superior officers dead – he, the corporal, gallantly led an action to success, carried the kopje or whatever it was they carried in Flanders, and stopped just short of advancing, like the gallant Dublins, into the fire of his own artillery. Back home, stomachless in his glass case, he cheated the War Office on the delicate question of expectation of life, collected a fine pension and lived at ease until the world was good and ready for another war. No crippled veteran, left to beg at the town’s end, was the old fusilier. Secure in his bed, in his lattice-windowed room in his white cottage that was snug in the middle of a terrace of seven white cottages, he talked, read about Tarzan, told how fields were won and, on big British Legion days, condescended to receive homage from visiting celebrities, including, once, Lady Haig hersel”

 

kielybenedict

Benedict Kiely (15 augustus 1919 – 9 februari 2007)

 

De Engelse schrijver Thomas De Quincey werd geboren op 15 augustus 1785 in Manchester. Toen hij zeventien was vluchtte De Quincey, die gold als een briljante leerling die van jongs af dol was op boeken, weg van de Manchester Grammar School om enkele maanden lang berooid en hongerig door de straten van Londen te zwerven. Na zich weer verzoend te hebben met zijn familie begon hij aan een studie in Oxford dat hij echter na vier zonder diploma verliet. Hij trok naar het Engelse Lake District om in de buurt te zijn van zijn literaire helden William Wordsworth en Samuel Taylor Coleridge. Na aanvankelijk ook met hen vriendschappelijke contacten te hebben onderhouden raakte hij langzamerhand vervreemd van beide mannen, mede doordat hij vanaf 1813 steeds verslaafder werd aan opium. Gedwongen door geldnood en schulden op op aandringen van zijn goede vriend John Wilson begon hij te schrijven voor Blackwood’s Edinburgh Magazine.  Na het succes van zijn Confessions of an English Opium-Eater schreef hij meer dan 200 artikelen over onderwerpen, variërend van filosofie, geschiedenis, literatuur tot contemporaine politiek.

 

Uit: Confessions of an English Opium-Eater

“It is so long since I first took opium, that if it had been a trifling incident in my life, I might have forgotten its date: but cardinal events are not to be forgotten; and from circumstances connected with it, I remember that it must be referred to the autumn of 1804. During that season I was in London, having come thither for the first time since my entrance at college. And my introduction to opium arose in the following way. From an early age I had been accustomed to wash my head in cold water at least once a day: being suddenly seized with toothache, I attributed it to some relaxation caused by an accidental intermission of that practice, jumped out of bed, plunged my head into a basin of cold water, and with hair thus wetted went to sleep. The next morning, as I need hardly say, I awoke with excruciating rheumatic pains of the head and face, from which I had hardly any respite for about twenty days. On the twenty-first day, I think it was, and on a Sunday, that I went out into the streets; rather to run away, if possible, from my torments, than with any distinct purpose. By accident I met a college acquaintance who recommended opium. Opium! dread agent of unimaginable pleasure and pain! I had heard of it as I had of manna or of ambrosia, but no further: how unmeaning a sound was it at that time! what solemn chords does it now strike upon my heart! what heart-quaking vibrations of sad and happy remembrances! Reverting for a moment to these, I feel a mystic importance attached to the minutest circumstances connected with the place and the time, and the man (if man he was) that first laid open to me the Paradise of Opium-eaters. It was a Sunday afternoon, wet and cheerless: and a duller spectacle this earth of ours has not to show than a rainy Sunday in London. My road homewards lay through Oxford-street; and near “the stately Pantheon” (as Mr. Wordsworth has obligingly called it), I saw a druggist’s shop. The druggist, unconscious minister of celestial pleasures!-as if in sympathy with the rainy Sunday, looked dull and stupid, just as any mortal druggist might be expected to look on a Sunday: and, when I asked for the tincture of opium, he gave it to me as any other man might do: and furthermore, out of my shilling, returned me what seemed to be real copper halfpence, taken out of a real wooden drawer. Nevertheless, in spite of such indications of humanity, he has ever since existed in my mind as the beatific vision of an immortal druggist, sent down to earth on a special mission to myself. And it confirms me in this way of considering him, that, when I next came up to London, I sought him near the stately Pantheon, and found him not: and thus to me, who knew not his name (if indeed he had one) he seemed rather to have vanished from Oxford-street than to have removed in any bodily fashion. The reader may choose to think of him as, possibly, no more than a sublunary druggist: it may be so: but my faith is better: I believe him to have evanesced, or evaporated. So unwillingly would I connect any mortal remembrances with that hour, and place, and creature, that first brought me acquainted with the celestial drug.”

thomas-de-quincey-2-sized

Thomas de Quincey (15 August 1785 – 8 December 1859)

 

 

De Duitse dichter Matthias Claudius werd op 15 augustus 1740 geboren in het Duitse stadje Reinfeld in de buurt van Lübeck. Hij studeerde theologie en rechten, maar beide studies voltooide hij niet. Hij was werkzaam als journalist en bevriend met de Duitse dichters Klopstock en Herder. Hij stierf in 1815 in Hamburg.

 

 

Der Mond ist aufgegangen

 

Der Mond ist aufgegangen,
die goldnen Sternlein prangen
am Himmel hell und klar;
der Wald steht schwarz und schweiget,
und aus den Wiesen steiget
der weiße Nebel wunderbar.

 

Wie ist die Welt so stille
und in
der Dämmrung Hülle
so traulich und so holt
als eine stille Kammer,
wo ihr des Tages Jammer
verschlafen und vergessen sollt.

 

Seht ihr den Mond dort stehen?
Er ist nur halb zu sehen
und ist doch rund und schön.
So sind wohl manche Sachen,
die wir getrost belachen,
weil unsre Augen sie nicht sehn.

 

Wir stolze Menschenkinder
sind eitel arme Sünder
und wissen gar nicht viel;
wir spinnen Luftgespinste
und suchen viele Künste
und kommen weiter von dem Ziel.

 

Gott, laß dein Heil uns schauen,
auf nichts Vergänglichs bauen,
nicht Eitelkeit uns freun;
laß uns einfältig werden
und vor dir hier auf Erden
wie Kinder fromm und fröhlich sein.

 

Wollst endlich sonder Grämen
aus dieser Welt uns nehmen
durch einen sanften Tod;
und wenn du uns genommen,
laß uns in Himmel kommen,
du unser Herr und unser Gott.

 

So legt euch denn, ihr Brüder,
in Gottes Namen nieder;
kalt ist der Abendhauch.
Verschon uns, Gott, mit Strafen
und laß uns ruhig schlafen
und unsern kranken Nachbar auch.

 

claudiu1

Matthias Claudius (15 augustus 1740 – 21 januari 1815)

 

 

De Nederlandse schrijver R.J. Peskens (auteursnaam van uitgever Geert van Oorschot) werd geboren in Vlissingen op 15 augustus 1909.Van Oorschot debuteerde als dichter onder eigen naam in Links Richten met socialistische verzen. Zijn poëzie werd gebundeld in De turfgravers (1930) en Gevangenis (1932). Hij was als dienstweigeraar geruime tijd
gedetineerd.Als R.J. Peskens debuteerde hij in 1964 in de reeks De Witte Olifant van zijn eigen uitgeverij met proza getiteld Uitgestelde vragen. Er volgden onder dit pseudoniem nog vijf verhalenbundels en een roman. De naam Peskens had hij ontleend aan een beruchte anarchist uit Vlissingen en de initialen stonden voor de voornamen van twee van zijn meest geliefde dichters: de ‘R.’ van Richard Minne en de ‘J.’ van Jan van Nijlen.


Er was een tijd dat ik mij dichter vond,
om welke reden wou ik dat toch wezen?
want elke regel die in mij ontstond
kon men veel mooier bij een ander lezen.

Uit: Brieven van een uitgever (aan Ant ter Braak, 5 november 1986)

“Je zult ondertussen al wel de uitnodiging voor het ‘ere-doctoraat-feest’ ontvangen hebben. Het is eigenlijk allemaal een beetje overdreven vind ik. Een arbeider behoort zijn werk goed te doen en dat heb ik geprobeerd. Het is natuurlijk wel plezierig als je waardering voor je werk ondervindt, maar moet dat extra ‘beloond of geprezen’ worden?
Het is ook een beetje een vreemd huis waarin ik nu terecht ben gekomen, maar een katholieke universiteit die een atheïst, een sociaal democraat met anarchistische afwijkingen, een dwarsligger met zo’n doctoraat ‘eert’ is eigenlijk niet katholiek meer.”

 

peskens

R.J. Peskens (15 augustus 1909 – 18 december 1987)

 

De Nederlandse dichter Daan Zonderland (pseudoniem van Dr. Daniel Gerhard (Daan) van der Vat) werd geboren in Groningen op 15 augustus 1909. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2006.

 

Letterlijk

 

“Geachte Heer, ik moet u danken
voor het postpakket dat ik ontving.
Maar u vergeeft mij ongetwijfeld
een zekere teleurstelling.

Toen ik de hand vroeg van uw dochter
die ik hartstochtelijk bemin,
deed ik zulks niet in letterlijke,
doch in overdrachtelijke zin.

 

 

De aardrijkskunde geeft geen antwoord

 

De aardrijkskunde geeft geen antwoord
Op menig interessante vraag.
Waarin bijvoorbeeld schuilt de oorzaak
Dat men moet huilen in Snikzwaag?

Woont er wellicht in Opperburen
Geen burger op begane grond?
Kent Kietvitshaar geen kievitsveren?
Is zwijgen zonde in Roermond?

In welke talen converseert men
In ’t Brabants Babyloniënbroek?
Waarmee bedekt men oosterbenen
In ’t vreemde plaatsje Westerbroek?

Wie zit er stil in ’t dorpje Wippert?
En wie is wie in ’t Friese Wie?
Zijn er alleen maar kromme benen
In het Noord-Hollands Krommenie?

Kent men in Noordeloos geen Noorden?
Wie komt in Voorin achteraan?
En moet een man in Plankenwambuis
Zijn hele leven rechtop staan?

Heeft Middenin geen buitenkanten?
Heeft Nummereen geen plaats voor twee?
Kent men in Nigtevecht geen neven?
Zegt niemand ooit in Jabeek: ‘Nee!’?

Was de geboorteplaats van Nemo
Wellicht het dorpje Nergena?
En zijn er werklijk geen sopranen
In ’t schone plaatsje Altena?

zonderland

Daan Zonderland (15 augustus 1909 – 5 augustus 1977)

 

 

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Jan Campert werd geboren op 15 augustus 1902 in Spijkenisse.Zie ook mijn blog van 15 augustus 2006.

 

Mijn God, maak mij het sterven licht-
en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan,
schenk mij dan Uw gena,
opdat ik heenga als een man
als ‘k voor de loopen sta.

 

Op vrijdagavond 10 mei 1940, de eerste avond van de oorlog, schetst Jan Campert de sfeer in de stad: “Nooit was Amsterdam zoo mooi en zoo rustig als op deze eersten oorlogsavond. En zóó stil. Maar het was een stilte die van een onheilspellende geheimzinnigheid was vervuld. Want voor het eerst was Nederland’s grootste stad verduisterd.”

jan_campert
Jan Campert (15 augustus 1902 – 12 januari 1943)

 

 

De Amerikaanse schrijfster Edna Ferber werd geboren op 15 augustus 1885 in Kalamazoo, Michigan. Zij was de dochter van Hongaarse immigranten. In haar werk staan vaak vrouwen centraal. In 1924 kreeg zij voor haar roman So Big de Pulitzerprijs. Veel van haar werk is ook met succes verfilmd, zoals bijvoorbeeld Giants met o.a. James Dean en Come and get It.

 

Uit: Gigolo

 

“No nonsense about them. This was the rush hour. Hungry men from the shops and offices and garages of the district were bent on food (not badinage). They ate silently, making a dull business of it. Coffee? What kinda pie do you want? No fooling here. “Hello, Jessie.”

As she mopped the slab in front of him you noticed a slight softening of her features, intent so grimly on her task. “What’s yours?”

“Bacon-and-egg sandwich. Glass of milk. Piece of pie. Blueberry.”

Ordinarily she would not have bothered. But with him: “The blueberry ain’t so good to-day, I noticed. Try the peach?”

“All right.” He looked at her. She smiled. Incredibly, the dishes ordered seemed to leap out at her from nowhere. She crashed them down on the glazed white surface in front of him. The bacon-and-egg sandwich was served open-faced, an elaborate confection.”

 

Ferber

Edna Ferber (15 augustus 1885 – 16 april 1968)

Rembrandt

Vandaag een iets ander bericht, in die zin dat niet een of meer schrijvers, maar een schilder het onderwerp vormt.  2006 Is een Rembrandtjaar. Donderdag was ik in het Rembrandthuis in Amsterdam voor een tentoonstelling over de etsen van Rembrandt. Op 15 juli 1606 werd Rembrandt van Rijn in Leiden geboren als negende kind van Harmen Gerritszoon van Rijn en Neeltje Willemsdochter van Suydbroeck.  Hier vier gedichten bij schilderijen van de beroemde kunstenaar.

De nachtwacht

 

In afwachting

Een nachtwacht zat des nachts te wachten.
Nooit had een nachtwacht zo’n verdriet.
Want, schoon hij wist dat hij moest wachten,
Waarop hij wachtte wist hij niet.

En als niet Rembrandt was gekomen,
Getooid met een fluwelen hoed,
Dan had die nachtwacht nooit geweten
Waarop een nachtwacht wachten moet.


Daan Zonderland

Het joodse bruidje

 

Het Rood van het joodse Bruidje

Ik heb het Rood van ’t Joodse bruidje lief,
van toen ik het zag voor het eerst
en ik nog niet begreep,
welk een verkering ik die dag begon.
Ik kwam er ook op dagen zonder zon,
of dat haar licht zich even maar verhief
en vloeide weg in een wankele streep,
dan zocht ik de nuance, die het teerst
en toch nooit diep genoeg
mij lang te blijven vroeg.
Ik zag het Bruidje met de linkerhand
piano spelen op de rechter- van
haar door de tijd bedeesde man
en ik werd niet jaloers. Dat was hún band.
Ik kwam niet door hun minne-schikking treden,
het is mij om het Rood van haar kleed en
anders niets te doen,
ook niet om de entourage in goudig-groen.
Alleen díe kleur zien als een kleur van heden,
of Rembrandt naast mij er mee speelde
binnen de bronzen van de achtergrond
en welke kleuren hij er nog penseelde,
er toch die kleur voor alle tijden vond.
Ontstond zij met of zonder schilderstok,
het is zijn Rood, waarin hij zong Bruidjes rok;
het is mijn Rood, rondom haar rechterhand,
neen, geen juwelen, franjes of kant,
het is maar rood, het Rood, dat ik aanbid,
vooral als ik in de zon naast Rembrandt zit.

 

Pierre Kemp

 

David speelt harp voor Saul

 

Bij het schilderij van Rembrandt – David speelt harp voor Saul:

Meesterwerk

 Wat nu de Saul van Rembrandt betreft,
mij ontbreekt het wel eens aan een tulband en iemand
die harp of harpsichord speelt,
aan een scepter en een bescheiden gordijn
waarmee ik tranen kan drogen.

 

Jan Emmens

 

David singt vor Saul

König, hörst du, wie mein Saitenspiel
Fernen wirft, durch die wir uns bewegen:
Sterne treiben uns verwirrt entgegen,
und wir fallen endlich wie ein Regen,
und es blüht, wo dieser Regen fiel.

Mädchen blühen, die du noch erkannt,
die jetzt Frauen sind und mich verführen;
den Geruch der Jungfraun kannst du spüren,
und die Knaben stehen, angespannt
schlank und atmend, an verschwiegnen Türen.

Daß mein Klang dir alles wiederbrächte.
Aber trunken
taumelt mein Getön:
Deine Nächte, König, deine Nächte -,
und wie waren, die dein Schaffen schwächte,
o wie waren alle Leiber schön.

Dein Erinnern glaub ich zu begleiten,
weil ich ahne. Doch auf welchen Saiten
greif ich dir ihr dunkles Lustgestöhn? –


II

König, der du alles dieses hattest
und der du mit lauter Leben mich
überwältigest und überschattest:
komm aus deinem Throne und zerbrich
meine Harfe, die du so ermattest.

Sie ist wie ein abgenommner Baum:
durch die Zweige, die dir Frucht getragen,
schaut jetzt eine Tiefe wie von Tagen
welche kommen -, und ich kenn sie kaum.

Laß mich nicht mehr bei der Harfe schlafen;
sieh dir diese Knabenhand da an:
glaubst du, König, daß sie die Oktaven
eines Leibes noch nicht greifen kann?


III

König, birgst du dich in Finsternissen,
und ich hab dich doch in der Gewalt.
Sieh, mein festes Lied ist nicht gerissen,
und der Raum wird um uns beide kalt.
Mein verwaistes Herz und dein verworrnes
hängen in den Wolken deines Zornes,
wütend ineinander eingebissen
und zu einem einzigen verkrallt.

Fühlst du jetzt, wie wir uns umgestalten?
König, König, das Gewicht wird Geist.
Wenn wir uns nur aneinander halten,
du am Jungen, König, ich am Alten,
sind wir fast wie ein Gestirn das kreist.

 

Rainer Maria Rilke

Rembrandt van Rijn (15 juli 1606 – 4 oktober 1669)
Zelfportret uit 1629