Saskia Stehouwer, Mohammed Benzakour, Antonio Muñoz Molina, Dennis Cooper, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Adrian Kasnitz, Charles G. D. Roberts

De Nederlandse dichteres Saskia Stehouwer werd geboren op 10 januari 1975 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Saskia Stehouwer op dit blog.

 

Document

het kleinkind van de familie abramovic
zit op een verdriet dat niet van hem is
een verdriet dat de eigenaars terug willen

als je al jaren goed werk levert
kunnen ze je dan accepteren
of moet je iets over de wereld zeggen
waardoor die wereld voor hun ogen verandert

ik merk dat ik hier tijdens wandelingen vaak aan denk
hoe zeg ik iets wat de wereld verandert in de wereld
die ik wil zien

het kleinkind van de familie abramovic heeft te korte wortels
bij elk stormpje waait hij om
als hij opkrabbelt is hij vergeten waar hij stond
en daarom kan hij niets zeggen wat de wereld verandert
omdat zijn wereld zich zonder zijn toedoen verplaatst
en de wereld van zijn voorouders voorgoed tot stilstand gekomen is

zonder schouders blijven zij rechtop staan
wantrouwen het kleinkind dat niets gezien heeft
willen zorgen dat hij nooit iets te zien krijgt
en zwijgen

 

Meer

waar je loodzwaar zwemt
de schubben van een oud liedje
op je huid gestempeld
je hoofd dreinend onder de arm

wij willen dat je blijft drijven

het zicht is slecht
je wrijft de slierten familie uit je ogen
steekt een kaars aan
voor de verkeerde god
hij stuurt niemand

je ademt in
vult je longen met het slijm
van pestende kinderen
en ponykampen

wij dirigeren de paarden
op de oprijlaan
tot ze in koor roepen
dat je terug moet komen
jij zwaait buiten beeld

 


Saskia Stehouwer (Alkmaar, 10 januari 1975)

 

De Marokkaans-Nederlandse columnist, essayist, dichter en schrijver Mohammed Benzakour werd geboren op 10 januari 1972 in Nador, Marokko. Zie ook alle tags voor Mohammed Benzakour op dit blog.

Uit: De koning komt

“Ik open mijn ogen. Een vreemd, duf gevoel, alsof ik niet heb geslapen. Het is m’n eerste ochtend in Nador. De euforische opgewondenheid die ik van voorgaande jaren ken is afwezig. De ochtend kent diverse episodes, elk zijn eigen geluid. Auto’s en karren rijden met veel kabaal op en neer en toeteren vlak onder mijn raam. Metalen deuren slaan snoeihard dicht en klinken als een aritmische slagwerkbegeleiding overal doorheen. De werksters in het trappenhuis kakelen luidkeels, volstrekt onverschillig voor de nog slapende gasten. De galm verhindert dat ik ze goed versta, ze spreken Arabisch, soms vang ik een woordje Berbers op. Vroeger waren het uitsluitend Arabische vrouwtjes die hotelkamers boenden, ook in de Berberstreken. Een Berber sterft liever de hongerdood dan dat hij toelaat dat zijn vrouw of dochter hotelkamers boent. Kwestie van eer en goede naam. Het woord ‘hotel’ staat synoniem voor bier, hoererij, danspartijen, rectale uitspattingen, die dingen.
‘Zeg, wist je dat de vrouw van die en die in hotel daar en daar werkt?’
‘Ja, een slappe ploert.’
‘Nu ook nog zijn dochters en dan is het feest compleet.’
Maar tijden zijn veranderd. Armoe vermorzelt alle eer. Het pruimpje van een arme vrouw is haar laatste goudmijn. Ik herinner me een Berbers kamermeisje dat zonder kloppen binnenkwam en meteen de kamer begon te dweilen. Ik lag nog slaperig en halfnaakt op bed. Ze deed alsof ik er niet was, alsof ik gerust kon doorslapen zonder zich aan haar te storen. Toen ik haar opmerkzaam maakte op mijn aanwezigheid, mijn toestand, nam ze me met een spottende blik op. Toen zei ze doodkalm: ‘Als je wil dat ik ga, ga ik. Als je wil dat ik blijf, blijf ik.’ Het duurde kort, het moest snel, maar god wat was ze bedreven.
Een warme gloed trekt omhoog, ik krijg erge trek in zo’n Arabisch kamermeisje. Ik kan er zo een lokken, gewoon op de gang roepen dat ik een zeepje of een extra handdoek wil. Ik loop weinig risico, want tien tegen een dat deze kamermeisjes allang gedefloreerd zijn, want gescheiden of weduwe natuurlijk, dat scheelt een hoop gedonder. Ik moet er alleen voor waken dat de receptie niks in de gaten krijgt. Maar dan … spreekt een stem tot mij. ‘Dat brute beest in jou! Altijd weer dat verdomde brute beest!’ Bij Gods gebeente, ik moet m’n driften in toom houden. Ik pers m’n lippen samen en probeer aan iets anders te denken, aan rotte veldsla, beschimmeld brood, hondenstront. Per slot ben ik naar dit land gekomen voor een kardinale kwestie, een zaak van alles of niets, van geluk en ongeluk, van leven en dood. Daar passen geen kamermeisjes bij, nee, verre van, mijn lot staat op het spel, dat kun je gerust stellen, mijn lot hangt af van deze reis. Ik weiger nog langer de ontaarde zoon te zijn waarvoor men mij houdt. Ik wil de zoon zijn die mijn moeder en vader kunnen liefhebben. Een zoon die geslaagd is in het leven. Een zoon om trots op te zijn. Dit moet ik mezelf keer op keer inpeperen.”

 


Mohammed Benzakour (Nador, 10 januari 1972)

 

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog.

Uit: Like a Fading Shadow (Vertaald door Camilo A. Ramirez)

“I awake inside his mind; frightened, disoriented from so much reading and researching. As if my eyes had opened in an unfamiliar room. Angst from the dream lingers. I had committed a heinous crime or was being pursued and condemned despite my innocence. Someone was pointing a gun at me and I could not run or defend myself. I could not move. Before thoughts can fully form, the secret novelist inside us all is already plotting stories. The room in shadows was concave and the ceiling low like a cave or basement or the skull that holds his brain, his feverish mind, exhausted from reading and solitary thinking, with all his memories, his physical features, the images of his life, his heart palpitations, the propensity to believe he had contracted a fatal disease, cancer, an angina, the routine of hiding and fleeing.
I woke up and for a moment I forgot where I was and I was like him, or he himself, because I was having a dream more his than mine. I was in shock that I could not recognize the room where I had fallen asleep just two hours earlier; was not able to remember the position of the bed in relation to the window and other furniture, or my location in a space that was suddenly unknown; I even struggled trying to remember what city I was in. This probably happened to him often, after sleeping in so many places while on the run, thirteen months and three weeks, five countries, fifteen cities, two continents, not to mention all the nights in different motels and boardinghouses, the nights curled, shivering against a tree, or under a bridge, or in the backseat of the car, or on a bus that smells of tobacco and plastic and arrives at the underground parking of a station at three in the morning, or that night he was so anxious, flying for the first time, paralyzed by fear, looking out through the small oval window into that dark abyss, the surface of the ocean shining like wet ink under the moonlight. (He would fly overnight once more, crossing the Atlantic in the opposite direction; this time in handcuffs and fetters; dozing off against the window, in a dream where the handcuffs transformed into vines and the weight of the fetters was the mud where his feet were sinking.)
* * *

My dream could have been his and, in any case, has everything to do with him, although he did not appear. I have spent too many hours immersed in his life, days on end since I arrived in Lisbon. It only takes a few seconds online to access the archives containing detailed accounts of almost everything he did, places he visited, crimes he committed, prisons where he was held, even the names of women who slept with him or shared a drink at a bar. I know the magazines and novels he read and the brand of salted crackers left open and half-eaten in a rented room in a boardinghouse in Atlanta where his name never made it to the register because the owner was too drunk to ask for it.”

 

 
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)
Cover

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Dennis Cooper werd geboren op 10 januari 1953 in Arcadia, Californië. Zie ook alle tags voor Dennis Cooper op dit blog.

Uit: Closer

“John, 18, hated his face. If his nose were smaller, his eyes a different brown, his bottom lip pouty ” As a kid he’d been punched in the mouth and looked great for a couple of weeks. Six years ago punk rock had focused his life. John liked the way punk romanticized death, and its fashions made pretty good camouflage. He dyed his hair blue-black, wore torn T-shirts, smeared his eyes with mascara, and stared at the floors of his school like they were movie screens. He’d never felt more comfortable with himself.
Nowadays punk bored his schoolmates. John stuck it out, but the taunts and cold shoulders were threatening to ruin his new confidence. One afternoon he hitchhiked home, grabbed a pencil and paper and wrote down his options. “Make enemies.” Trouble was, he’d always felt so indifferent toward people. “Therapy.” That might have meant he was hopeless. “Art.” On the strength of some doodles he’d done as a kid, and that his mother had raved about, he enrolled in a life drawing class.
John’s teacher was fairly impressed.
He announced to the class that the “work” was “unique” and compared it to “brilliant police sketches.” John knew this was only a guess but the attention was just what he needed, so he refused to confirm or deny any interpretation, no matter how stupid. It was the tactic his favorite bands had always used to stay hip. That did the trick. Students would crowd around him after school and kind of hint how they wouldn’t mind modeling when he had a moment.
He didn’t have time to draw everyone, but being picky meant choosing an artistic goal. John couldn’t. He didn’t know what he was doing. He wound up selecting the best-looking students because they were fun to deface, and pretty easy to bullshit. He’d just sort of casually say that maybe he was portraying how tortured they were behind their looks and they’d gasp at his scribbles like they were seeing God or a UFO.
One afternoon a sophomore named George Miles took a seat in John’s bedroom and tried not to blink. He’d looked cute, maybe even a little too cute, across the school cafeteria but one-on-one he twitched and trembled so much he made John think of a badly tuned hologram. John tried to draw but George was already ruined without his help. “I’ll take a Polaroid,” he thought, “in case I become a photographer.” Reaching for the camera, he happened to notice the bed. No film. “Listen, I’ve got another idea,” he said.”

 


Dennis Cooper (Arcadia, 10 januari 1953)
Cover

 

De Duitse dichteres en schrijfster Annette von Droste-Hülshoff werd op 10 januari 1797 op het slot Hülshoff in Westfalen geboren. Zie ook alle tags voor Annette von Droste-Hülshoff op dit blog.

 

Die Taxuswand

Ich stehe gern vor dir,
Du Fläche schwarz und rauh,
Du schartiges Visier
Vor meines Liebsten Brau,
Gern mag ich vor dir stehen,
Wie vor grundiertem Tuch,
Und drüber gleiten sehen
Den bleichen Krönungszug;

Als mein die Krone hier,
Von Händen die nun kalt;
Als man gesungen mir
In Weisen die nun alt;
Vorhang am Heiligtume,
Mein Paradiesestor,
Dahinter alles Blume,
Und alles Dorn davor.

Denn jenseits weiß ich sie,
Die grüne Gartenbank,
Wo ich das Leben früh
Mit glühen Lippen trank.
Als mich mein Haar umwallte
Noch golden wie ein Strahl,
Als noch mein Ruf erschallte,
Ein Hornstoß, durch das Tal.

Das zarte Efeureis,
So Liebe pflegte dort,
Sechs Schritte, – und ich weiß,
Ich weiß dann, daß es fort.
So will ich immer schleichen
Nur an dein dunkles Tuch,
Und achtzehn Jahre streichen
Aus meinem Lebensbuch

Du starrtest damals schon
So düster treu wie heut,
Du, unsrer Liebe Thron
Und Wächter manche Zeit;
Man sagt daß Schlaf, ein schlimmer,
Dir aus den Nadeln raucht, –
Ach, wacher war ich nimmer,
Als rings von dir umhaucht!

Nun aber bin ich matt,
Und möcht′ an deinem Saum
Vergleiten, wie ein Blatt
Geweht vom nächsten Baum;
Du lockst mich wie ein Hafen,
Wo alle Stürme stumm,
O, schlafen möcht′ ich, schlafen,
Bis meine Zeit herum!

 

Letzte Worte

Geliebte, wenn mein Geist geschieden,
So weint mir keine Träne nach;
Denn, wo ich weile, dort ist Frieden,
Dort leuchtet mir ein ewger Tag!

Wo aller Erdengram verschwunden,
Soll euer Bild mir nicht vergehn,
Und Linderung für eure Wunden,
Für euern Schmerz will ich erflehn.

Weht nächtlich seine Seraphsflügel
Der Friede übers Weltenreich,
So denkt nicht mehr an meinen Hügel,
Denn von den Sternen grüß ich Euch!

 


Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
Portret door  Wilhelm Stiehl, 1820

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Mies Bouhuys werd geboren op 10 januari 1927 in Weesp. Zie ook alle tags voor Mies Bouhuys op dit blog.

 

Avond

In een hoge groene kamer
-blauwe bloemen op t behang –
waar de wind nog héél lang
liedjes, overal vandaan,
zachtjes in je oren fluistert,
wie wil daar niet slapen gaan?

 

November

De regen klettert op het dak,
de wind blaast zijn bazuin,
geen bloem blijft heel in onze tuin,
geen blaadje aan zijn tak.

De berkeboom treurt op één been,
haar natte haren los,
net als Roodkapje in het bos
kijkt ze bang om zich heen.

Ze vraagt waar al die kindren zijn
die ze hier altijd zag
en die nu, als bij toverslag,
verdwenen zijn van ’t plein.

Het speeltuinpaard ligt op zijn zij,
de ijstent is op slot,
de wip verroest, de glijbaan bot.
De zomer is voorbij.

 


Mies Bouhuys (10 januari 1927 – 30 juni 2008)

 

De Nederlandse schrijver, dichter, tekenaar, illustrator, regisseur, animator, en vertaler Harrie Geelen werd geboren in Heerlen op 10 januari 1939. Zie ook alle tags voor Harrie Geelen op dit blog.

Uit: Ooms en tantes. Tantes en ooms

“Toen de kleine Paul thuiskwam met een meisje met een dikke buik, raakten ze in paniek. Ze gaven mijn vader hoewel hij pas zeventien was de beschikking over zijn kindsdeel. Hij huurde een woning in een naburige stad, nam een baan aan als portier en sprak niet meer met mijn zussen tot de dag waarop mijn moeder werd begraven.
Mijn moeder was de jongste van zeven kinderen geweest.
Van haar eigen broers en zussen was er maar één op de begrafenis verschenen. Leonard. Haar vader, directeur van een instelling, wilde mijn vader niet ontmoeten zonder goede reden en haar halfzussen en halfbroers en haar moeder, de tweede vrouw van mijn opa en één jaar jonger dan haar oudste stiefzoon, mochten niet komen.
‘Dat had toch een pot koffie moeten schelen,’ zei mijn vader later.
‘En zeven broodjes kaas. Maar Leonard heeft die opgevreten.’
Oom Leonard was mijn moeders enige echte broer. Hij was een muzikaal genie.
‘Hij bespeelt ieder instrument waarmee je in een café mag komen,’ zei mijn vader. ‘En hij komt altijd zonder een naar buiten.’
Ik was te klein om veel te huilen, toen ik mijn moeder begraven zag worden. Ik miste haar pas ’s avonds toen mijn vader mij opeens instopte en niets, niets wist te vertellen.
Aan het graf waren een procuratiehouder van het textielbedrijf dat mijn vader ondertussen in dienst had genomen en een verpleegster in wier armen mijn onhandige vader mijn moeder had laten sterven na de geboorte van mijn dode zusje.
Maar de drie zussen van mijn vader stonden als pinguïns bij de kuil, netjes aflopend in grootte, zoals mijn vader later vertelde. Hij had een oog voor zulke dingen.
Ze zwegen toen ze zagen hoe vervuild ik was, ze zwegen toen mijn vader de koffiemaaltijd niet kon betalen, ze zwegen ook toen ze het huis zagen; de kamer met de drie rechte stoelen en het zijhok met een ijzeren kinderledikant en een armetierige twijfelaar die aan één kant nog bezaaid was met rozenblaadjes, want mijn moeder had daar opgebaard gelegen.
Ze betaalden de koffiemaaltijd, kochten nieuwe kleren voor mij en gordijnen voor de voorkant van het huis, zodat de buren veel verdriet van mijn vader hebben moeten missen.”

 


Harrie Geelen (Heerlen, 10 januari 1939)
Heerlen, Pancratiusplein

 

De Duitse dichter en schrijver Adrian Kasnitz werd geboren op 10 januari 1974 in Orneta, Polen. Zie ook alle tags voor Adrian Kasnitz op dit blog.

 

nachtfahrt, abblend

das licht in die ferne gerichtet
der scheibenwischer auf das nächste glas

das geräusch des wagens
der in einen anderen gang wechselt

weinkrämpfe am steuer
nach den lack zerschneidenden worten

im fond die erinnerung
an abschiedsrituale

kein haus auf der strecke
wo du jetzt noch ankommen könntest

kein dichtes haar / dein haar in strähnen
unberührt.

 

vormittägliches portrait

die augenpartie glänzend
auf den lippen ein lied (I should
be so lucky)

das heimliche weinen junger mütter
zwischen parkenden pkw

ein lachen des kindes im buggy
das die bedrohung aufschiebt.

 

 
Adrian Kasnitz (Ometa, 10 januari 1974)

 

De Canadese dichter en schrijver Sir Charles George Douglas Roberts werd geboren op 10 januari 1860 in Douglas / New Brunswick. Zie ook alle tags voor Charles G. D. Roberts op dit blog.

 

The Skater

My glad feet shod with the glittering steel
I was the god of the wingèd heel.

The hills in the far white sky were lost;
The world lay still in the wide white frost;

And the woods hung hushed in their long white dream
By the ghostly, glimmering, ice-blue stream.

Here was a pathway, smooth like glass,
Where I and the wandering wind might pass

To the far-off palaces, drifted deep,
Where Winter’s retinue rests in sleep.

I followed the lure, I fled like a bird,
Till the startled hollows awoke and heard

A spinning whisper, a sibilant twang,
As the stroke of the steel on the tense ice rang;

And the wandering wind was left behind
As faster, faster I followed my mind;

Till the blood sang high in my eager brain,
And the joy of my flight was almost pain.

The I stayed the rush of my eager speed
And silently went as a drifting seed, —

Slowly, furtively, till my eyes
Grew big with the awe of a dim surmise,

And the hair of my neck began to creep
At hearing the wilderness talk in sleep.

Shapes in the fir-gloom drifted near.
In the deep of my heart I heard my fear.

And I turned and fled, like a soul pursued,
From the white, inviolate solitude.

 


Charles G. D. Roberts (10 januari 1860 – 26 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e januari ook mijn blog van 10 januari 2018 en ook mijn blog van 10 januari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Antonio Muñoz Molina, Saskia Stehouwer, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Jared Carter, Yasmina Khadra

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog.

Uit: Der polnische Reiter (Vertaald door Willi Zurbrüggen)

“Ohne dass sie es merkten, wurde es Nacht in dem Zimmer, das sie seit vielen Stunden nicht verlassen hatten, in dem sie sich umarmt und mit immer leiserer Stimme unterhalten hatten, als hätten die Dämmerung und später die Dunkelheit, die sie nicht wahrnahmen, den Klang ihrer Stimmen gedämpft, nicht aber die gegenseitige Gier nach Worten, so wie auch die anfangs stürmische Art und Weise, in der sie ihr Verlangen befriedigten und zugleich nährten, gedämpfter geworden war, nach dem Essen in der irischen Kneipe, in der ihr bestrumpfter Fuß heimlich und ohne Scham unter dem unzureichenden Schutz der Tischdecke nach ihm getastet hatte, als sie danach durch den Schnee und die Kälte heimgegangen und im Fahrstuhl, vor der Tür, in der Diele, im Badezimmer beinah übereinander hergefallen waren, die Kleider in zärtlicher Raserei ungeduldig vom Leib gerissen und ihre Münder sich beißend, während beider Atem immer keuchender ging in der Hitze des Zimmers am frühen Nachmittag, im gestreiften Licht der Jalousien, durch die man auf der anderen Straßenseite eine Reihe von Bäumen mit kahlen Ästen sah, deren Namen sie ihm nicht zu nennen wusste, dahinter die Zeile der roten Ziegelsteinhäuser mit steinernen Stürzen, goldenen Türklopfern und glänzend schwarz gestrichenen Türen, die ihm das beruhigende Gefühl gaben, in London oder sonst einer angelsächsischen, leisen Stadt zu sein, obwohl der Verkehrslärm von den Straßen heraufdrang, die Sirenen von Polizeifahrzeugen und von den Löschzügen der Feuerwehr, ein dichtes Gebrodel, das sich um den Kern der Stille legte, in dem sie beide atmeten, so wie die grenzenlose, furchtbare Stadt sich um die kleine Wohnung legte, um die wie ein Unterseeboot so sichere Behausung, in der sie sich, wenn sie innehielten und darüber nachdachten, unter all den Millionen von Männern und Frauen, von Gesichtern und Namen, von Rufen und Sprachen und Telefongesprächen eigentlich unmöglich hätten begegnen können.“

 

 
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Saskia Stehouwer, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Jared Carter, Yasmina Khadra”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Saskia Stehouwer, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Jared Carter, Yasmina Khadra

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog.

Uit: A Manuscript of Ashes (Vertaald door Edith Grossman)

“She closed the door very slowly and went out with the stealth of someone leaving a sick person who has just fallen asleep at midnight. I listened to her slow steps along the hallway, fearing or wishing she would return at the last minute to leave her suitcase at the foot of the bed and sit down on the edge with a gesture of surrender or fatigue, as if she had already returned from the journey she had never been able to take until tonight. When the door closed the room was left in darkness, and now my only illumination is the thread of light that enters from the hall and slides in a tapering line to the legs of the bed, but at the window there is dark blue night and through the open shutters comes the breeze of a night that is almost summer, crossed in the far distance by the whistles of express trains that travel under the moon along the livid valley of the Guadalquivir and climb the slopes of Mágina on their way to the station where he, Minaya, is waiting for her now without even daring to hope that Inés, slim and alone, with her short pink skirt and her hair pulled back into a ponytail, will appear at a corner of the platform. He is alone, sitting on a bench, smoking perhaps as he looks at the red lights and the tracks and the cars stopped at the end of the station and of the night. Now, when she closed the door, I can, if I want, imagine him for myself alone, that is, for no one, I can bury my face beneath the turned-down bedclothes that Inés smoothed with so much secret tenderness before she left, and then, waiting in the darkness and in the heat of my body under the sheets, I can imagine or recount what happened and even direct their steps, those of Inés and his, on the way to their encounter and mutual acknowledgment on the empty platform, as if at this moment I had invented and depicted their presence, their desire, and their guilt.”

 
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Saskia Stehouwer, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Jared Carter, Yasmina Khadra”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Saskia Stehouwer, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog.

Uit: Die Nacht der Erinnerungen (Vertaald doorWilli Zurbrüggen)

„Ich habe ihn immer deutlicher gesehen, wie er aus dem Nichts auftauchte, aus dem Nirgendwo kommend wie aus einem Gedankenblitz heraus, mit dem Koffer in der Hand und ermüdet vom Hinaufeilen der von den schrägen Schatten der Marmorsäulen schraffierten Treppe, benommen von der maßlosen Weite, in die er eintritt und in der rechtzeitig seinen Zug finden zu können er sich nicht ganz sicher ist. Ich habe ihn unter all den anderen erkannt, unter denen er nicht auffällt in seinem dunklen Anzug, dem gleichfalls dunklen Regenmantel und Hut. Seine Kleidung ist europäischen Schnitts und für die Stadt und die Jahreszeit vielleicht etwas zu formell, genau wie der Koffer in seiner Hand, solide und teuer, aus Leder, doch ziemlich abgenutzt schon nach all dem Reisen, mit Aufklebern von Hotels und Reedereien, mit Kreideresten von Zollabfertigungen; ein Koffer, der schwer in seiner vom Umklammern des Tragegriffs schmerzenden Hand hängt und für eine so lange Reise dennoch unzureichend scheint. Mit der Präzision eines Polizeiberichts oder eines Traums nehme ich alle Einzelheiten der Wirklichkeit wahr.
Ich sehe sie in dem Moment vor mir auftauchen und Gestalt annehmen, als Ignacio Abel mitten im Geschiebe der Menge einen Augenblick stehen bleibt und sich umdreht wie einer, der gehört hat, dass man seinen Namen ruft. Vielleicht hat ihn jemand gesehen und sagt oder ruft seinen Namen, um über dem Tumult gehört zu werden, der von Marmorwänden und Eisengewölben widerhallt, über dem tönenden Wirrwarr von Stimmen, Schritten, kreischenden Lokomotiven, vibrierenden Böden, dem blechernen Echo der Lautsprecherdurchsagen und den Rufen der Zeitungsverkäufer, die die Abendblätter feilbieten. Ich erforsche seine Gedanken genauso wie seine Taschen und das Innere seines Koffers. Ignacio Abel betrachtet die Titelseiten der Zeitungen stets in der Erwartung und der Furcht, eine Schlagzeile zu lesen, in der das Wort Spanien, das Wort Krieg oder der Name Madrid auftaucht.“

 
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Saskia Stehouwer, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Yasmina Khadra

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog.

Uit: Alles wat solide was (Vertaald door Tineke Hillegers-Zijlmans en Frieda Kleinjan-van Braam)

“Tenzij je een cynicus bent of een gewetenloze schurk, geneest het hebben van kinderen je van apocalyptische verleidingen, van die obligate woede waarmee sommige ouderen verbitterd door de gebreken van hun leeftijd en het naderen van de dood zouden willen dat de wereld hen niet overleeft. Wat je graag wil is dat de veranderingen die wellicht komen niet catastrofaal zijn en dat je kinderen een behoorlijk leven hebben, zoals de meeste mensen zich voorstellen en wensen, met uitzondering van psychopaten en visionairs.
Camus zegt dat het geruststellende weten dat de volmaakte septembermiddagen zullen blijven bestaan als wij er niet meer zijn je verzoent met de dood. Ik zou willen dat mijn kinderen en de mensen van wie ze houden geen slechter leven hebben dan dat wat ik heb gehad, dat ze niet minder kansen krijgen, geen giftiger lucht hoeven in te ademen, niet hoeven te werken als slaven of meedogenloos moeten wedijveren of zich verdedigen achter geblindeerde deuren en hoge cementen muren, noch dat ze geplaagd worden door angst voor een ongeneeslijke ziekte of medische behandelingen die ze niet kunnen betalen.
Wat zou het fijn zijn als ze door Europa konden blijven reizen zonder bij de grens te worden aangehouden, of bang te hoeven zijn dat ze hun paspoort of visum moeten laten zien; als ze nooit trouw hoeven te zweren aan een dictator of in een menigte een demagoog hoeven toe te juichen, als ze hun gedachten niet hoeven te verbergen of moeten zeggen wat ze niet denken.”

 
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen, Yasmina Khadra”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog

Uit: Maanstorm (Vertaald door Adri Boon)

“Tijdens het aftellen wacht je vol ongeduld en spanning op een explosie die iets van een ramp zal hebben, maar na de nul gebeurt er niets. Je ligt op je rug, stijf, de knieën in een rechte hoek, de blik recht vooruit, naar boven, in de richting van de hemel, als je die zou kunnen zien door de transparante bolling van de ruimtehelm, die je na bevestiging aan de stijve kraag van het drukpak onderdompelde in net zo’n absolute stilte als op de zeebodem heerst. Opeens bewogen de monden van degenen die het dichtstbij waren zonder dat ze geluid voortbrachten en het was alsof je je al heel ver weg bevond terwijl de reis nog moest beginnen. Je handen op je dijen, je voeten tegen elkaar in de grote witte laarzen met een gele rand en een enorm dikke zool die voor de lancering met titanium klemmen zijn gefixeerd, je ogen wijdopen. Je hoort niets, zelfs niet het suizen van het bloed in je oren of je hartslag, waargenomen en doorgegeven door een paar sensors die vastzitten aan je borst, een diep, regelmatig geluid als van een trommel maar met een puls die veel minder exact is dan het tikken van de chronometers. Alles zal worden geregistreerd, het aantal hartslagen per minuut, van jou, van je twee mede-astronauten, allebei net zo bewegingloos en gespannen als jij, drie harten die kloppen in een verschillend ritme, als drie trommels die dwars door elkaar heen klinken. Je zult je ogen dichtdoen en wachten. Je oogleden zijn praktisch het enige lichaamsdeel dat je willekeurig kunt bewegen en dat doet je je fysieke broosheid beseffen, je naaktheid verhuld door de drie pakken over elkaar, gemaakt van nylon, plastic, katoen en geïmpregneerd met brandwerende materialen. Elk pak is op zichzelf al een ruimtevehikel.
Een paar jaar geleden zweefde je meer dan een uur in de ruimte op tweehonderd kilometer van de aarde, verbonden met het vaartuig door slechts een lange slang waardoor je kon ademen; je herinnert je geen angst of duizeligheid, slechts de gewaarwording van volmaakte stilte terwijl je met uitgestrekte armen en benen gewichtloos bewoog in het niets, onmerkbaar getroffen door deeltjes van de zonnewind.”

 
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog

Uit: Sepharad (Vertaald door Margaret Sayers Peden)

“We had been away from our homes and our city for long, long months, but the smell and taste of them offered the same consolation as a letter, the same profound happiness and melancholy we felt after talking on the phone with our mothers or sweethearts. Our children, who spend the whole day glued to the telephone, talking for hours with someone they’ve seen only a short while before, can’t believe that for us, not only in our childhood but our early teens as well, the telephone was still a novelty, at least in ordinary families, and because the system wasn’t as yet automated, calling from one city to another-ringing someone up, as we said then-was a rather difficult undertaking that often meant standing in line for hours, waiting your turn in a public telephone office crammed with people. I’m not exactly an old man (although at times my wife says I seem ancient enough), but I remember when I had to call my mother at a neighbor’s house and wait until they went to get her, all the while hearing footsteps in the wooden booth at the telephone company on the Gran Vía. Finally I would hear her voice and be overcome by an anguish I have felt only rarely since, a sensation of being far away and of having left my mother to grow old alone. We both would be nearly tongue-tied, because we used that exotic instrument so seldom that it made us very nervous, and we were consumed by the thought of how much we were paying for a conversation in which we barely managed to exchange a few formalities as trite as those in our letters: Are you well? Have you been behaving? Don’t forget to wear your overcoat when you go out in the morning, it’s getting cold. You had to swallow hard to work up the nerve to ask the person you were talking with to send a food package, or a money order. You hung up the telephone and suddenly all that distance was real again, and with that, besides the desolation of going outside on a Sunday evening, there was the contemptible relief of having put behind you an uncomfortable conversation in which you had nothing to say”.

 

Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009 en ook mijn blog van 10 januari 2010 en ook mijn blog van 10 januari 2011.

Uit: Die Nacht der Erinnerungen (Vertaald doorWilli Zurbrüggen)

„Inmitten des T rubels der Pennsylvania Station ist Ignacio Abel stehen geblieben, als er jemanden seinen Namen rufen hört. Zuerst sehe ich ihn von ferne in der zu den Zügen strömenden Menge, zwergenhaft im Vergleich zur Architektur ringsum, eine männliche Gestalt, die sich nicht von anderen unterscheidet, wie auf einer Fotografie aus jener Zeit: leichte Übergangsmäntel, Trenchcoats und Hüte; Damenhüte mit schräger Krempe und kleinen Federn an der Seite; rote Schirmmützen von Gepäckträgern und Schaffnern; undeutliche Gesichter in der Ferne; offene Mäntel mit wehenden Schößen des rasch Dahinschreitenden; sich begegnende Menschenströme, die jedoch nie zusammenstoßen. Jeder Mann und jede Frau eine Gestalt, die den anderen ähnelt und dennoch eine Identität besitzt, so einzigartig wie der Weg, den sie nimmt, um an ihr Ziel zu gelangen: Richtungspfeile, Tafeln mit Ortsnamen und Abfahrts- und Ankunftszeiten, hallende Eisentreppen, die unter dem Ansturm der Schritte erbeben; Uhren, die von eisernen Bögen hängen oder vertikale Anzeigetafeln mit großen Kalenderblättern krönen, auf denen schon von ferne das Datum abzulesen ist. Man sollte sich alles genau merken: Die Buchstaben und Zahlen, vom gleichen tiefen Rot wie die Mützen der Eisenbahnbediensteten, zeigen einen Tag gegen Ende Oktober 1936. Auf den beleuchteten Zifferblättern der Uhren, die wie Fesselballons hoch über den Köpfen der Menschen hängen, ist es zehn vor vier am Nachmittag. Zu dieser Zeit geht Ignacio Abel durch die Bahnhofshalle, einen luftigen Raum mit Marmor, hohen Eisenkonstruktionen und rußigen Bogenfenstern, durch die ein gelbliches Licht hereinfällt, in dem flirrender Staub und der Klang von Stimmen und Schritten träge dahintreiben.“

Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Adrian Kasnitz, Mies Bouhuys, Harrie Geelen”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Mies Bouhuys, Harrie Geelen

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009 en ook mijn blog van 10 januari 2010.

 

Uit: Mondwind (Vertaald door Willi Zurbrüggen) 

 

„Du wartest voll Ungeduld und Angst auf eine Explosion, die etwas von einem Erdbeben haben wird, wenn der Countdown bei null angelangt ist, und dennoch passiert nichts. Du wartest, starr auf dem Rücken liegend, die Beine im rechten Winkel, die Augen geradeaus nach oben gerichtet, zum Himmel, wenn du ihn hinter der durchsichtigen Wölbung des Raumhelms sehen könntest, eingetaucht in eine endgültige Stille wie am Grunde des Meeres, als sie dir den Helm auf dem starren Kragenrund des äußeren Anzugs befestigten. Plötzlich bewegten sich die Münder derer, die dir am nächsten waren, ohne einen Ton hervorzubringen, und es war, als wärest du schon weit fort, ohne dass die Reise

überhaupt begonnen hätte. Die Hände auf den Oberschenkeln, die Füße in den großen weißen Stiefeln mit dem gelben Rand und der dicken Sohle nebeneinander, für den Start mit Titanklammern festgehalten, die Augen weit geöffnet. Du hörst nichts, nicht einmal das Rauschen des Blutes in deinen Ohren, nicht die Schläge deines Herzens, die an der Brust befestigte Sensoren registrieren und übermitteln, tief und regelmäßig, Paukenschlägen ähnlich, doch längst nicht so exakt in ihrem Takt wie der Pulsschlag von Chronometern. Die Zahl deiner Schläge pro Minute wird ebenso registriert wie die der Herzen deiner beiden Kameraden.

Jeder von ihnen so bewegungslos und angespannt wie du selbst. Drei Herzen klopfen in ihrem Brustkorb mit unterschiedlichem Rhythmus, wie drei aus dem Takt geratene Pauken. Wartend schließt du die Augen. Die Augenlider sind so ziemlich das Einzige an dir, was du bewegen kannst, und das erinnert dich an deine verletzliche Körperlichkeit, deine Nacktheit, verborgen im Innern dreier übereinandergetragener Anzüge aus Nylon, Plastik und Baumwolle, behandelt mit feuerfesten Substanzen. Jeder Anzug ist schon für sich ein Raumfahrzeug. Vor einigen Jahren schwebtest du über eine Stunde und zweihundert Kilometer über der Erde im leeren Raum, mit dem Raumschiff nur durch einen langen Schlauch verbunden, der dir das Atmen ermöglichte.“

 

 

 

Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

 

Lees verder “Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Dennis Cooper, Mies Bouhuys, Harrie Geelen”

Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen,Yasmina Khadra, Dennis Cooper, Jared Carter, Jutta Treiber, Franz Kain

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: In Her Absence (Vertaald door Esther Allen)

 

THE WOMAN WHO was not Blanca came down the hall toward Mario wearing Blanca’s green silk blouse, Blanca’s jeans, and Blanca’s ballet flats, her eyes narrowing into a smile as she reached him-eyes the same color and shape as Blanca’s, but not Blanca’s eyes. She welcomed him home in a tone so identical to Blanca’s that it was almost as if she really were Blanca, and she stooped a little to kiss him because she was slightly taller than he was, just like Blanca. But instead of the daily absentminded brush of her closed lips against his, she opened her mouth to Mario’s tongue, and he, startled by this unanticipated ardor, didn’t respond in time.

In the warmth of her breath and the brief, carnal softness of her lips he felt as if he’d gone back in time to Blanca’s first delicious kisses, now identical, but falsified with a flawless or almost flawless precision that made everything all the more unreal. He was grateful for the touch of those long, soft hands even though they weren’t Blanca’s hands, the odd way she had of putting her arm around his waist as she led him toward the dining room, as if he, its owner, didn’t know his way around the apartment where he’d been living for some time before he met Blanca, or as if the apartment, too, were a precise replica of something that had been lost: the apartment, the pictures in the hallway, the dining room furniture that Blanca objected to, and rightly so-when Mario bought it he’d had pitifully bad taste-the tablecloth embroidered by Mario’s mother or grandmother, the dishes, the steaming bowls of a soup just cooked by the impostor or near-double of Blanca who’d taken it off the stove and served it when she looked out from the balcony and saw Mario crossing the street toward the apartment building. (But Blanca, the real Blanca, the one from before, might never have looked out from the balcony to see if he were coming.) The soup smelled better than ever, Mario thought almost remorsefully, noticing for the first time not that he was beginning to give in, but that the possibility of giving in existed, comprehending with melancholy and relief that he wouldn’t be able to keep up this suspicious hostility, uncompromising vigilance, and desperate solitude forever.“

 

Molino

Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Annette von Droste-Hülshoff werd op 10 januari 1797 op het slot Hülshoff in Westfalen geboren. Zie ook mijn blog van 10 januari 2007 en mijn blog van 31 december 2007. Zie eveneens mijn blog van 10 januari 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Die Linde

 

»Ich breite über ihn mein Blätterdach,
So weit ich es vom Ufer strecken mag.
Schau her, wie langaus meine Arme reichen,
Ihm mit den Fächern das Gewürm zu scheuchen,
Das hundertfarbig zittert in der Luft.
Ich hauch’ ihm meines Odems besten Duft,
Und auf sein Lager lass’ ich niederfallen
Die lieblichste von meinen Blüten allen;
Und eine Bank lehnt sich an meinen Stamm,
Da schaut ein Dichter von dem Uferdamm,
Den hör’ ich flüstern wunderliche Weise
Von mir und dir und der Libell’ so leise,
Daß er den frommen Schläfer nicht geweckt;
Sonst wahrlich hätt’ die Raupe ihn erschreckt,
Die ich geschleudert aus dem Blätterhag.
Wie grell die Sonne blitzt! schwül wird der Tag.
O könnt’ ich, könnt’ ich meine Wurzeln strecken
Recht mitten in das tief kristall’ne Becken,
Den Fäden gleich, die, grünlicher Asbest,
Schaun so behaglich aus dem Wassernest,
Wie mir zum Hohne, die im Sonnenbrande
Hier einsam niederlechzt vom Uferrande.«

 

 

 

Kinder am Ufer

 

»O sieh doch! siehst du nicht die Blumenwolke
Da drüben in dem tiefsten Weiherkolke?
O, das ist schön! hätt’ ich nur einen Stecken,
Schmalzweiße Kelch’ mit dunkelroten Flecken,
Und jede Glocke ist frisiert so fein,
Wie unser wächsern Engelchen im Schrein.
Was meinst du, schneid’ ich einen Haselstab
Und wat’ ein wenig in die Furt hinab?
Pah! Frösch’ und Hechte können mich nicht schrecken –
Allein, ob nicht vielleicht der Wassermann
Dort in den langen Kräutern hocken kann?

Ich geh’, ich gehe schon – ich gehe nicht –
Mich dünkt’, ich sah am Grunde ein Gesicht –
Komm, laß uns lieber heim, die Sonne sticht!«

 

Droste-Hülshoff

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

 

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Mies Bouhuys werd geboren op 10 januari 1927 in Weesp. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008. en ook mijn blog van 30 juni 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Voorjaar

 

De torenklok slaat zeven keer,

gewoon als iedre dag,

maar’ t is dezelfde klok niet meer,

zo licht klinkt elke slag.

 

De vroege mannen op hun fiets,

op weg naar de fabriek,

groeten elkaar en fluiten iets;

de straat is vol muziek.

 

Een man zet stoeltje voor ‘t café,

daar gaan – hij kijkt er naar –

de meisjes van het aterlier

als duiven langs ‘t trottoir.

 

Heel vroeg al heeft de bloemenvrouw

haar kraampjes ingericht.

De rozen zijn nog nat van dauw,

de tulpen zijn nog dicht.

 

Het is haast of het hardop lacht,

dat orgel dat daar klinkt,

dat aan de zonkant van de gracht

tot in zijn buik toe zingt.

 

Een kring, een kind er midden, –

wie vond het touw zo vlug?

“De bocht gaat uit, de bocht gaat in”.

In en uit en dan terug.

 

O, kind dat mij het touw voorhoudt

ik sta weer aan ‘t begin.

De hele stad wordt enkel goud.

Ik spring er middenin.

 

bouwhuys

Mies Bouhuys (10 januari 1927 – 30 juni 2008)

 

De Nederlandse schrijver, dichter, tekenaar, illustrator, regisseur, animator, en vertaler Harrie Geelen werd geboren in Heerlen op 10 januari 1939. Geelen kreeg een roomse opvoeding en kwam bij Franciscaner paters op school. Als gymnasiast schreef en tekende hij in de schoolkrant en maakte hij de kleuromslagen. Hij studeerde Nederlands in Amsterdam. In 1962 brak hij deze studie af. Vanaf 1967 werkte hij voor de Toonder Studio’s, waar hij later de creative director zou worden. Via een ex-collega kwam Geelen in datzelfde jaar in contact met het VARA-team dat een show ging opzetten rondom het jeugdige talent Rob de Nijs. Geelen leverde – als freelancer – gedurende de hele periode (1964 – 1966) dat de show werd uitgezonden, veel liedjes.  Vanaf eind jaren ’60 ging hij voor bekende televisie programma’s schrijven. KRO-regisseur Bram van Erkel vroeg Geelen in 1968 om mee te werken aan een nieuw kinderprogramma Oebele.

In 1972 produceerde Geelen de serie Avonturen van meneer Prikkebeen, naar het boek van Töpffer.

In de tijd dat Geelen schreef voor “ Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer?” (1972-1976) bedacht hij op verzoek van Van Erkel nog een andere jeugdserie, Q&Q.  Q & Q werd net als “Oebele” en “Hamelen” een klassieker in het genre. Geelen was jaren later ook de schrijver van het scenario voor de tekenfilm Als je begrijpt wat ik bedoel met de figuren van Marten Toonder. Geelen schreef o.a ook liedteksten voor Boudewijn de Groot, Liesbeth List, Leen Jongewaard, Lex Goudsmit, Adèle Bloemendaal, Herman van Veen. De vele illustraties die Geelen maakte voor boeken omvatten niet alleen het werk van Imme Dros, maar bijvoorbeeld ook versjes van Annie M. G. Schmidt.

 

Uit: Het Nijlpaard Ellende

 

„Ik heb altijd het gevoel dat spiegels zich vergissen wanneer ik erin kijk. Want ik weet dat ik er eigenlijk anders uitzie. Gewoner. Minder erge flaporen. Ouder. Je kunt aan mijn echte gezicht minder goed zien wat ik denk. Niemand zou bijvoorbeeld ooit om me lachen als ik eruitzag zoals ik werkelijk ben. Spiegels zijn prutsers. Ik hoor een rustig, regelmatig gezicht te hebben dat nooit verandert.

De etalagepoppen uit de steunkousenwinkel hebben zulke gezichten.

Toen ik nul was, was ik van binnen precies zo als toen ik vier was en naast het kabouterhuis op de kleuterschool werd gezet maar evengoed bleef krijsen dat ik naar mijn moeder wou.

Ik dacht dat een spiegel misschien preciezer zou worden als je ouder werd. Ik ben nu bijna dertien en er is nog steeds geen spiegel die klopt.

Op de laatste klassenfoto van de lagere school sta ik naast Joop Sikkema. Hij heeft met zijn vingers achter mijn hoofd om gemeen hard tegen mijn linkerflapoor geknipt, net op het moment dat de foto genomen werd. Ik sta dus op die foto met één bewogen oor. En Joop Sikkema met een valse grijns.

Ik vraag me af hoe Joop Sikkema er eigenlijk uitziet. Ook regelmatig als een etalagepop? Ik denk dat iemand van binnen niet loenst. Maar mooi kan Joop Sikkema nog steeds niet zijn.

 

Ik weet eigenlijk niet waarom ik dit vertel.

Ik heb warempel wel wat anders aan mijn hoofd.

 

Als ik naar mijn vader kijk, bij het ontbijt, krijg ik geen hap door mijn keel. En mijn moeder zegt ook bijna niks.

Dingen als: ‘Waarom neem je niet ook een eitje? Lekker vers uit de tuin…’ Ik kijk in het deksel van de broodrooster en ik zie weer een heel ander gezicht dan ik heb. En mijn moeder ziet me kijken.“

 

Geelen

Harrie Geelen (Heerlen, 10 januari 1939)

 

De Algerijnse schrijver Yasmina Khadra (pseudoniem van Mohammed Moulessehoul) werd geboren op 10 januari 1955 in Kenadsa. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: The Swallows of Kabul (Vertaald door John Cullen)

 

“Atiq Shaukat flails about him with his whip, trying to force a passage through the ragged crowd swirling around the stalls in the market like a swarm of dead leaves. He’s late, but he finds it impossible to proceed any faster. It’s like being inside a beehive; the vicious blows he deals out are addressed to no one in particular. On souk day, people act as if in a trance. The throng makes Atiq’s head spin. In thicker and thicker waves, beggars arrive from the four corners of the city and compete with carters and onlookers for hypothetically free spaces. The porters’ effluvia and the emanations of rotting produce fill the air with an appalling stench, and a burden of relentless heat crushes the esplanade. A few spectral women, segregated inside their grimy burqas, extend imploring hands and clutch at passersby; some receive a coin for their trouble, others just a curse. Often, when the women grow too insistent, an infuriated lashing drives them backward. But their retreat is brief, and soon they return to the assault, chanting their intolerable supplications. Others, encumbered by brats whose faces are covered with flies and snot, cluster desperately around the fruit vendors, interrupting their singsong litanies only to lunge for the occasional rotten tomato or onion that an alert customer may discover at the bottom of his basket.

“You can’t stay there!” a vendor shouts at them, furiously brandishing a long stick above their heads. “You’re bringing my stall bad luck, not to mention all kinds of bugs.”
Atiq Shaukat looks at his watch and clenches his teeth in anger. The executioner must have arrived a good ten minutes ago, and he, Atiq, is still dawdling in the streets. Exasperated, he starts hitting out again, wielding his many-thonged whip in an effort to part the flood of humanity, futilely harrying a group of old men as insensible to his blows as they are to the sobs of a little girl lost in the crowd. Then, taking advantage of the opening caused by the passage of a truck, Atiq manages to squeeze into a less turbulent side street and hastens, despite his limp, toward a building that stands oddly upright amid an expanse of rubble. Formerly a clinic, but fallen into disuse and long since ransacked by phantoms of the night, the building is used by the Taliban as a temporary prison on the occasions when a public execution is to take place in the district.“

 

Yasmina

Yasmina Khadra (Kenadsa, 10 januari 1955)
Collage

 

 De Amerikaanse dichter en schrijver Dennis Cooper werd geboren op 10 januari 1953 in Arcadia, Californië. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: My Loose Thread

 

I’m at breakfast. It’s always something easy to make like a cold cereal. Dad watches taped golf from the weekend, and my mom reads the paper. Something in her is going off about me. I can see it’s not the world. Jim’s food is already a ruin, which is the only thing wrong.
“Jim rode his bike,” she says. Not hello, or anything. That’s news, since I always drive him to school.
“Yeah?”
She turns a page fast, and it rips. But I’m tired enough from one or maybe two hour’s sleep, that her shit doesn’t reach me.
“Say it, mom.”
“Your dad had a cramp, and I was up, and I saw you,” she says.
“Meaning what?” I’m pretty sure I was naked, and holding my clothes and my shoes in a wad.
“I called Dr. Thorne,” she says.
“What did Jim say?”
“He protected you,” she says.
“From what?” I throw my cereal bowl at the wall.

I think Rand is still on the floor of my bedroom. I mean in some way. I know he didn’t die there. He got up after a couple of minutes, and left. But I think he’d come there if he could go anywhere. That’s the Franks’ big idea, or their excuse. The dead don’t want to be dead, and they only give a shit about life. When I got back to my bedroom last night, I thought a lot about Rand, then decided. I killed the boy because I can’t kill myself. That’s why I hit him so hard. I realize he isn’t Jim. When I get that upset, it doesn’t take much to remind me.

I always hang out with Will. Sometimes Tran is there, too. They’re what’s left of my friends. Everyone else thinks I’m cold. Will and Tran are so into themselves, they don’t notice. We like to watch the other students show up, and talk angrily about them. It’s mostly Will. They’re still too sleepy to hate us. When they do, I’ll definitely feel it. It usually takes until lunch.
“I didn’t sleep.” Will’s noticed something in me, but that’ll probably do it. He used to go out with Jude, which is our mutual thing.
“Her again?” he says.”

 

cooper

Dennis Cooper  (Arcadia, 10 januari 1953)

 

De Amerikaanse dichter Jared Carter werd geboren op 10 januari 1939 in Elwood, een dorpje in Indiana, VS. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

First Snow

To clear the walk before the children start
for school, you rise and dress, and take the broom
beside the door, and go out into darkness
where the snow you sweep from side to side

is followed by the snow that falls behind
your progress down the squares. A dream returns
you half remember having when you woke,
and when you pause to look back toward the porch

it seems you’ve been nowhere—the walk you swept
is whiteness now, and as before. To take
a step from where you stand would be to risk
acknowledging you’ve come this far by losing

track of things. Then someone flicks the porch light
off and on, to say you’re needed there.
You go, leaving a line of prints behind,
and even these are filled by daylight, when

the kids have vanished down the walk to catch
the bus, and everything is bright and still.
So for a second time you take the broom
and go to sweep the snow away. And find,

as though recalling now the other half
of what you dreamed, the pattern of your steps
impressed upon the walk and turned to ice—
the children’s, too, going the other way—

revealed beneath the snow that flies before
your broom, until you reach the end, and stop
to see the footprints clear this time. The dream
comes back entire: a line of stones across

a stream in summer, when you know not where
to step, and yet in choosing merge with what
is swirling all around you. And, still searching,
waken to silence, and a first snow falling.

 

Errata Slip

By an unfortunate error a number of lines
were somehow left out of the preceding pages.
But the book’s finished now, and the time
for making changes is past. In other ages
corrections were dropped in loose, on a slip
of paper, but nobody ever read them, or cared
if it should have been “tripe” and not “trip,”
or the heroine been not “speared” but “spared.”
And now that words are processed, we ourselves
no longer need to spell or punctuate;
software provides a group of learnéd elves
to shift our prose from third- to second-rate.
Farewell, then, fluttering slip of old errata!
There are no slips, when everything is data.

carter

Jared Carter (Elwood, 10 januari 1939)

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Jutta Treiber werd geboren op 10 januari 1949 in Oberpullendorf. Na het gymnasium studeerde zij in Wenen Duits en Engels. Sinds 1988 is zij zelfstandig schrijfster. De eerste schrijfsels dateren al vanaf dat zij acht jaar oud was. In 1976 won zij haar eerste prijs voor een kort verhaal. Zij schrijft het liefste jeudboeken, waarbij de grens naar literatuur voor volwassenen vloeiend is.  Haar werk omvat echter ook gedichten, theaterstukken, hoorspelen en zelfs korte films.

Uit: Der blaue See ist heute grün

„Zwischen Schilf ein blauer Himmel. Die Föhren, die das andere Ufer säumten, spiegelten sich im Wasser. Wenn die Sonne schien, lag das Bild eines blauen Seidenhimmels darin. Aber dieser graue Himmel konnte nichts ausrichten. Der blaue See war heute grün. Sie war hierher gekommen, denn sie hatte es zu Hause nicht mehr ausgehalten. Hatte das Gefühl gehabt, dass ihre Haut platzen würde. Weg, nur weg. Gehen. Laufen. Irgendeine Art von Fortbewegung. Sie war mit dem Rad gefahren, schnell. Die wenigen Kilometer aus dem Dorf, das sich Stadt nannte, auf der Landstraße, und dann den Forstweg entlang zum blauen See. Hatte gekeucht, als sie abgestiegen war. War den lehmigen Weg durchs Dickicht gegangen, hatte sich an den Rand des Wassers gesetzt. Beruhigte sich allmählich, keuchte nicht mehr so schwer. Auf dem Wasserspiegel tanzten Schattenbilder. Als sich im Teströrchen ein kleiner roter Ring abgezeichnet hatte, war in ihrem Inneren eine Tür zugefallen und ein schwerer Riegel hatte sich vorgeschoben. Lebenslänglich! Plötzlich hatte sie Mauern um sich wachsen gefühlt, die sie von allem trennten, was ihr Leben bisher ausgemacht hatte. Nie wieder würde irgendetwas so sein wie bisher. Im ersten Moment hatte sie sich einer trügerischen Hoffnung hingegeben. Ein Test war nicht hundertprozentig sicher. Sie machte die Augen zu, löschte alle Bilder im Kopf. Schaute wieder auf das Teströhrchen. Der rote Ring war da. Sie war nicht enttäuscht, weil sie die Täuschung schon vorher als solche erkannt hatte. Noch nie hatte sie sich so einsam gefühlt. Sie saß wie versteinert auf dem Boden. War lange Zeit unfähig sich zu rühren. Kauerte sich zusammen, schlang die Arme um die Beine, wiegte sich hin und her. Ihre Wangen brannten, sie drückte ihr Gesicht gegen die Knie. Und plötzlich war diese Unruhe in ihr aufgestiegen, und Gisela hatte das Gefühl gehabt, ihre Haut müsse platzen. Und war dem Gefühl davongelaufen. Davongefahren. Ein Frosch zappelte im See, das Wasser kreiselte. Wind strich durch das Schilf. Wenn der See blau gewesen wäre, hätte er vielleicht mehr Trost geben können.“

juttatreiber

Jutta Treiber (Oberpullendorf, 10 januari 1949)

 

De Oostenrijkse schrijver, journalist en politicus Franz Kain werd geboren op 10 januari 1922 in Goisern, het huidige Bad Goisern. Als 14-jarige werd hij voor het eerst gearresteerd wegens het uitdelen van pamfletten van de verboden communistische jeugdorganisatie KJV. Tijdens WO II werd hij Amerikaans krijgsgevangene. Na zijn vrijlating in 1946 begon hij te schrijven en als journalist te werken. Vanaf 1953 was hij enige jaren in de DDR waar hij o.a. Bertolt Brecht en Anna Seghers leerde kennen. Tot aan zijn pensioen in 1982 was hij hoofdredacteur van de Neue Zeit. Zijn romans, verhalen en novellen werden vaak voor het eerst in de DDR gepubliceerd.

Uit: Auf dem Taubenmarkt

Der kleine Platz heißt seit altersher Taubenmarkt, obwohl sich kein Mensch mehr daran erinnert, daß hier tatsächlich Tauben feilgeboten worden wären. Aber ältere Menschen und Kinder füttern hier die Stadttauben wie vor hundert Jahren.
Der Platz ist begrenzt von allerlei Geschäftigkeit, einem kleinen Café, einer Buchhandlung, einer Bank, der kräftigsten und vornehmsten des Landes, einem Modegeschäft, einem Blumen- und einem großen Würstelstand. In der kälteren Jahreszeit haben sich auf dem Taubenmarkt auch noch ein Maronibrater und ein Glühmoststand niedergelassen.
Der Platz ist kommunikationsfreudig. Das macht ihn zu einer Art Hyde-Park. Ständig gibt es Informationsstände und wer für irgendetwas auf halbwegs originelle Art zu werben hat,
der meldet bei der Polizeidirektion einen Informationsstand auf dem Taubenmarkt an. Große Parteien verschmähen allerdings diese Möglichkeit. Sie wollen sich mit ihrer Ware »nicht hinstellen«, wie die Seifentandler, wie sie hochmütig sagen. Nur wenn Wahlen vor der Tür stehen, dann kommen auch sie auf den Taubenmarkt geschritten, leutselig mit Most und Schmalzbrot, weil das bodenständig ist. Ihre Anhänger, die sich auch sonst auf dem Platz aufhalten, sind meist kleinere Funktionäre, richtige Räsoneure, aber noch im Raunzen treu und ergeben. Die Altnazi und die Konservativen stehen am Rand, aber sie mengen sich eifrig in die Auseinandersetzungen ein.“

f_kain_be

Franz Kain (10 januari 1922 – 27 oktober 1997)

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e januari ook mijn vorige blog van vandaag.