Grabbesuch zu Allerseelen (Ingo Baumgartner), Ilse Aichinger, Kees van den Heuvel

 

Bij Allerzielen

 

Op het kerkhof in Fløng door Laurits Andersen Ring, 1904

 

Grabbesuch zu Allerseelen

Steingravur, ein Namenszug,
Stern und Kreuz für Lebensspanne,
Flamme auf dem Aschenkrug,
Blumen in der Marmorwanne.

Keine Trauerträne quillt,
fröhlich ist das Angedenken.
Schmerz ist lange schon gestillt,
innig das Gedankenschwenken.

Allerseelen, Grabbesuch,
Plauderstunde mit den Lieben.
Große Nähe, nie ein Bruch,
nie für immer fern geblieben.

 

Ingo Baumgartner (24 december 1944 – 16 juli 2015)
Oberndorf bei Salzburg, de geboorteplaats van Ingo Baumgartner

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Winterantwoord

De wereld is van de stof
die vraagt om beschouwing:
geen ogen meer
om de witte weiden te zien,
geen oren om tussen de takken
het gefladder van de vogels te horen.
Grootmoeder, waar zijn jouw lippen naartoe
om al het gras te proeven,
en wie reikt ons uiteindelijk de hemel aan,
wiens wangen schuren vandaag nog
tot bloedens toe langs de muren in het dorp?
Is het niet een duister woud
waar wij in terechtkwamen?
Nee, grootmoeder, het is niet duister,
ik kan het weten, ik woonde lang
bij de kinderen aan de rand,
en het is ook geen woud.

 

Vertaald door Lucas Hüsgen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Kees van den Heuvel werd geboren op 2 november 1960 in Mill. Zie ook alle tags voor Kees van den Heuvel op dit blog.

Uit: Medelijden, medeleven, bijna: vriendschap.  Hans Werkman en Willem de Mérode (Samen met Cees van der Pluijm)

“Ook ik heb een aantal fouten gemaakt, zeker in mijn eerste biografie: daarin was ikzelf te nadrukkelijk aanwezig. Een biograaf moet de feiten geven. De manier waarop hij dat doet, heeft een forse mate van subjectiviteit, maar het gaat toch om controleerbare gegevens. Bovendien was ik te weinig op mijn hoede ten aanzien van briefgetuigenissen. Ik dacht: ‘Als die man aan Jaap Romijn iets in een brief schrijft, dan klopt dat.’ Pas later kwam ik erachter dat hij bij voorbeeld in de zelfde tijd iets heel anders aan Barend de Goede schreef. Dat moet je dan tegen elkaar afwegen. [Jaap Romijn, Barend de Goede en Bert Bakker waren vrienden die De Mérode tijdens de laatste jaren van zijn leven regelmatig bezochten; KvdH/CvdP.] Voor mijn tweede biografie heb ik alle brieven weer doorgelezen en daaruit heb ik dingen opgenomen die ik vroeger als minder belangrijk zag, maar die ik nu goed vond passen. In dat boek ben ik ook minder op de voorgrond getreden. En in De Mérode en de jongens heb ik dingen gepubliceerd die in dat kader weer van belang waren, zoals mijn eigen ervaringen met De Mérodes inmiddels oud geworden vriendjes. Hoe gaan die met zijn nagedachtenis om? Daar zit ook een verhaal in.
Ik ben niet van plan nog meer over De Mérode te schrijven, maar als ik ooit weer de geest zou krijgen, zou het een boek worden over 1924, de acht maanden die De Mérode toen in de gevangenis heeft gezeten, met wat daaraan voorafging en wat erop volgde. Hoe is dat voor hem geweest? Ik kan dat enigszins reconstrueren aan de hand van een getuigenis van Ernst Groenevelt [vriend en collega-redacteur van Het Getij; KvdH/CvdP], die in de zelfde periode in de gevangenis zat, en van een aantal gedichten. Ik ben ook in die gevangenis geweest. Maar dat boek kan natuurlijk alleen maar een roman worden en geen biografie, daarvoor zijn er te weinig gegevens beschikbaar.

Waarom heeft u juist over Willem de Mérode een biografie willen schrijven?

Hans Werkman: De Mérode drong zich als het ware aan me op: ik ben geboren in Uithuizermeeden, waar hij als onderwijzer werkzaam is geweest. Als jongen had ik al belangstelling voor literatuur in het algemeen en ik was dus geïnteresseerd in de dichter die in mijn dorp had geleefd. Als ik langs dat huis kwam, wist ik: ‘Daar heeft een redelijk beroemd dichter gewoond.’ Bovendien had mijn vader een schoenmakerij en onder zijn klanten waren mensen die De Mérode gekend hadden. Af en toe werd er over hem gesproken, hoewel het al een hele tijd geleden was dat hij was weggegaan, en dan spitste ik mijn oren. Toen ik op mijn achttiende een tijd ziek was, kreeg ik van mijn oud-klasgenoten het tweede deel van de Gedichten en zo heb ik wat meer van hem leren kennen. Maar de biografie is eigenlijk de invalshoek geweest van waaruit ik zijn poëzie ben gaan lezen.”

 

Kees van den Heuvel (2 november 1960 – 11 januari 2010)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e november ook mijn blogs van 2 november 2018.

A Sonnet for All Saints Day (Malcolm Guite), Ilse Aichinger

 

Bij Allerheiligen

 

De glorie van alle heiligen door Guercino, ca. 1645

 

A Sonnet for All Saints Day

Though Satan breaks our dark glass into shards
Each shard still shines with Christ’s reflected light,
It glances from the eyes, kindles the words
Of all his unknown saints. The dark is bright
With quiet lives and steady lights undimmed,
The witness of the ones we shunned and shamed.
Plain in our sight and far beyond our seeing
He weaves them with us in the web of being
They stand beside us even as we grieve,
The lone and left behind whom no one claimed,
Unnumbered multitudes, he lifts above
The shadow of the gibbet and the grave,
To triumph where all saints are known and named;
The gathered glories of His wounded love.

 

Malcolm Guite (Ibadan, 12 november 1957)
De katholieke Kerk van de Verrijzenis in Ibadan

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Maartwens voor de tuin

Blijf een panter,
zwartling,
gevlekt en hongerig,
naar paasdinsdagen,
regenstrengen,
rozenkranswetten;
ook naar zulke,
die verslappen,
naar de weggegooide winsten,
van kinderloterijen,
de inhoud van
lieve, betekenisloze epistels,
blijf zo,
nat en woedend;
als je nu bent,
klaar om,
vanaf de eerste kittens
tot de wetsteen
en tot de lange grens
allen
en met alle verschillen
te verslinden,
blijf zo,
blijf hongerig
naar ons.

 

Vertaald door Fans Roumen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e november ook mijn blog van 1 november 2018 en ook mijn blog van 1 november 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook mijn blog van 1 november 2009.

Allerzielen (Gaston Burssens), Ilse Aichinger, Kees van den Heuvel

 

Bij Allerzielen

 

Allerzielen door Aladár Körösfői-Kriesch, 1910

 

Allerzielen

De rosse blaren van de najaarsbomen
beleggen ’t macadam met gouden zomen.
Er dwaalt een blijde stemming in de stad
van wemelende mensen, weeldezat.
De zon met gouden draden, fijn als rag
spint haar kleed voor allerheiligendag.

Ach kind er hangt
een waas van weemoed over!
zie jij ’t dan niet?

De glans van zon en lover
is niet zo helder als je meisjeslach;
‘t is immers morgen allerzielendag!

Voel jij niet dat in elke vreugde trilt
het leed om ‘t niet bezit van wat je wilt?
Het leed om ’t niet-bezit van je verlangen,

Zo dat de zon half
in de mist blijft hangen.

 

Gaston Burssens (18 februari 1896 – 29 januari 1965)
De Onze-Lieve-Vrouwekerk in Dendermonde, de geboorteplaats van Gaston Burssens

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Hooi

Hooi,
hooi in de kinderschuren,
waar te verbranden
of zichzelf voor altijd te verliezen
even gemakkelijk is.
Gebundeld hooi,
hooi op de velden,
hooi als bij de dodelijke verscheidenheid
van de mogelijkheden zomaar
bij elkaar gevoegde letters,
deze richting,
maar geen andere.
Hooi dat in de wind vliegt,
op de droge stoppels achterblijft,
voor altijd gescheiden van de anderen,
dat wacht op de sneeuw,
die de hemel ervan weg zal nemen,
zijn onbeweeglijke, doffe evenbeeld.
De zekerheid dat er geen troost is,
maar het gejubel.
Hooi, sneeuw en einde.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Kees van den Heuvel werd geboren op 2 november 1960 in Mill. Zie ook alle tags voor Kees van den Heuvel op dit blog.

Uit: Medelijden, medeleven, bijna: vriendschap.  Hans Werkman en Willem de Mérode (Samen met Cees van der Pluijm)

“Hans Werkman: In het begin heb ik De Mérode te eenzijdig positief gezien, qua karakter. Ik kwam bij Meertens [P.J. Meertens, een vriend met wie De Mérode uitvoerig heeft gecorrespondeerd; KvdH/CvdP] en het eerste dat hij vroeg, was: ‘Wat vindt u van hem?’ Ik had me daar nog niet mee beziggehouden, dus ik moest snel wat verzinnen. Ik zei: ‘Ik vind hem een integer man.’ Meertens zei toen: ‘De Mérode was helemaal geen integer man. Hij was een roddelend oud wijf.’ Dat vond ik heel ontluisterend.

Later ontdekte ik dat De Mérode een moeilijke man is geweest. Hij is zo geworden door die rampzalige tijd in 1924, dat heeft hem in zijn schulp gejaagd. Vóor die tijd bewaarde hij de meeste van zijn brieven, daarna niet meer. Hij schreef aan Meertens: ‘Ik verbrand jouw brieven onmiddellijk, doe die van mij alsjeblieft ook weg.’ Gelukkig heeft Meertens dat niet gedaan, maar in De Mérodes archieven heb ik maar weinig brieven gevonden. Dat zegt mij dat hij zeer argwanend is geworden.

U had geen afgerond beeld van De Mérode toen u aan de biografie begon?

Hans Werkman: Je kunt geen afgerond beeld hebben van degene over wie je moet schrijven, want dat leven is voorbij en je kunt het niet van dag tot dag reconstrueren. Wat je probeert, is met de fragmenten die je terugvindt een beeld te bouwen en je moet je daarbij voortdurend afvragen of het wel klopt. Het is te vergelijken met een vaas die gereconstrueerd wordt aan de hand van een aantal scherven. Daaraan wordt een heleboel klei toegevoegd om een idee te krijgen van de waarschijnlijke vorm. Nu moet je daar ook weer niet te pessimistisch over zijn, want de hoofdlijnen worden toch wel duidelijk, maar je moet niet de vaas naboetseren en je al te veel vrijheden veroorloven. Ik wil niet de feitenbiografie gaan verdedigen, want je moet een aantal witte plekken invullen, maar je moet aangeven waar je dat doet. Van der Plas, bij voorbeeld, heeft dat te weinig gedaan in zijn Gezellebiografie. Hij heeft knap werk geleverd, maar het is naar mijn smaak te subjectief. Het is geen wetenschappelijke biografie.”

 

Kees van den Heuvel (2 november 1960 – 11 januari 2010

 

Zie voor de schrijvers van de 2e november ook mijn blogs van 2 november 2018.

All-Saints’ Day 1867 (Ada Cambridge), Ilse Aichinger

 

Bij Allerheiligen

 

Het Landauer-altaarstuk. Allerheiligen door Albrecht Dürer, 1511

 

All-Saints’ Day (1867)

Blessed are they whose baby-souls are bright,
Whose brows are sealèd with the cross of light,
Whom God Himself has deign’d to robe in white-
Blessed are they!

Blessed are they who follow through the wild
His sacred footprints, as a little child;
Who strive to keep their garments undefiled-
Blessed are they!

Blessed are they who commune with the Christ,
Midst holy angels, at the Eucharist-
Who aye seek sunlight through the rain and mist-
Blessed are they!

Blessed are they-the strong in faith and grace-
Who humbly fill their own appointed place;
They who with steadfast patience run the race-
Blessed are they!

Blessed are they who suffer and endure-
They who through thorns and briars walk safe and sure;
Gold in the fire made beautiful and pure!-
Blessed are they!

Blessed are they on whom the angels wait,
To keep them facing the celestial gate,
To help them keep their vows inviolate-
Blessed are they!

Blessed are they to whom, at dead of night,-
In work, in prayer-though veiled from mortal sight,
The great King’s messengers bring love and light-
Blessed are they!

Blessed are they whose labours only cease
When God decrees the quiet, sweet release;
Who lie down calmly in the sleep of peace-
Blessed are they!

Whose dust is angel-guarded, where the flowers
And soft moss cover it, in this earth of ours;
Whose souls are roaming in celestial bowers-
Blessed are they!

Blessed are they-our precious ones-who trod
A pathway for us o’er the rock-strewn sod.
How are they number’d with the saints of God!
Blessed are they!

Blessed are they, elected to sit down
With Christ, in that day of supreme renown,
When His own Bride shall wear her bridal crown-
Blessed are they!

 

Ada Cambridge (21 november 1844 – 19 juli 1926)
St Germans church in Wiggenhall St Germans, de geboorteplaats van Ada Cambridge

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Tijdig advies

Ten eerste
moet je geloven,
dat het dag wordt
als de zon opkomt.
Maar als je het niet gelooft,
zeg ja.
Ten tweede
moet je geloven
en met al je kracht,
dat het nacht wordt,
als de maan opkomt.
Maar als je het niet gelooft,
zeg ja
of knik toegeeflijk met je hoofd,
dat accepteren ze ook.

 

Vertaald door Fans Roumen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e november ook mijn blog van 1 november 2018 en ook mijn blog van 1 november 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook mijn blog van 1 november 2009.

Allerzielen (Maarten Das), Ilse Aichinger

 

Bij Allerzielen

 

Allerzielen in Rome door Jose Gallegos, 1907

 

Allerzielen

Was je maar bij me, de stad is zo kil.
De nevelen boven de grachten,
het schuifelen tussen de gevels,

de fietsers over het Smakkelaarsveld.
We zijn met onnoemelijk velen
en onze dagen zijn geteld.

Ik lig in het zoveelste trapportaal en ril.
Waar jij liep, hangt nu een leegte
en in die leegte vat ik kou –

en toch durf ik te wedden
dat er een rustplaats is onder de sterren,
een dak van licht voor jou.

 

Maarten Das (Amersfoort, 11 maart 1980)
De St. Joriskerk in Amersfoort

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Bergrand

Want wat zou ik doen
als de jagers er niet waren, mijn dromen,
die in de ochtend
aan de achterkant van de bergketen
afdalen, in de schaduw.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)
In 1978

 

Zie voor de schrijvers van de 2e november ook mijn blogs van 2 november 2018.

ALL SAINTS’ DAY (Connie Wanek), Ilse Aichinger  

 

Bij Allerheiligen

 

Angels and Saints door Scott Hahn, 2014

 

ALL SAINTS’ DAY

It happens that the world has run out of patience.
Sleet coats a smashed pumpkin,
and the wraith hanging in an immature maple

must be lowered, washed and dried, and spread
again across the child’s bed.
A north wind strips the popple of its costume, and flagellates

its bare limbs. The hills wear coarse gray, for penance,
before they’re cowled in white.
And all the candy energy abroad last night,

the candle flame that lit up a malicious grin,
the brass of car horns,
the pillowcases bulging with extorted chocolates—

all is surrendered. The soul is a cold cell in November,
with one supernal window –
admitting a wan light accessible only to those

who have given up the ghost.

 

Connie Wanek (Madison, 1 juni 1952)
Saint Raphael’s Cathedral in Madison, Wisconsin, de geboorteplaats van Connie Wanek

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Het land uit

Boeken uit vreemde boekerijen,
de aangesterkte duiven.
Kwam het op de oorden aan
die we te verlaten
in staat zijn,
met hun frambozestruiken,
de doeken
die zich in de wind al plooien,
ze veranderen in stilte achter onze rug,
terwijl wij blijven,
op de warme ruggen
van de tuinen, stenig
of van zand.

 

Vertaald door Lucas Hüsgen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e november ook mijn blog van 1 november 2018 en ook mijn blog van 1 november 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook mijn blog van 1 november 2009.

Allerzielen (Bert Deben), Ilse Aichinger

Bij Allerzielen

 

Allerzielen door Josef Jíra, 1984

 

Allerzielen

Hij wandelt door de Winterlaan
vermoeidheid tekent zijn gezicht
maar elke stap is heel gericht
hij weet waar hij naartoe wil gaan

het is niet ver meer hier vandaan
gedachten in zichzelf gericht
de nevel glinstert in het licht
de weg die hij graag in wil slaan

hij ziet een glimlach in de mist
gezichten uit verleden tijd
ze groeten hem, hij ziet voldaan
hoe zij op hem te wachten staan

hij zegt dat hij is voorbereid
en voor zichzelf al heeft beslist.

 

Bert Deben (Antwerpen, 1960)
De Antwerpse begraafplaats Schoonselhof

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Voorlopig advies

Ten eerste
moet je geloven
dat het dag wordt,
als de zon opkomt.
Maar als je het niet gelooft,
zeg ja.
Ten tweede
moet je geloven
en met alle macht,
dat het nacht wordt,
als de maan opkomt.
Maar als je het niet gelooft,
zeg ja
of knik meegaand met je hoofd,
dat accepteren ze ook.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e november ook mijn blogs van 2 november 2018.

A Poem For All Saints Day (Stephen Spender), Ilse Aichinger

Bij Allerheiligen

 

Glas-in-lood-raam in All Saints’ Church, Stamford, Lincolnshire

 

A Poem For All Saints Day

I think continually of those who were truly great.
Who, from the womb, remembered the soul’s history
Through corridors of light, where the hours are suns,
Endless and singing. Whose lovely ambition
Was that their lips, still touched with fire,
Should tell of the Spirit, clothed from head to foot in song.
And who hoarded from the Spring branches
The desires falling across their bodies like blossoms.

What is precious, is never to forget
The essential delight of the blood drawn from ageless springs
Breaking through rocks in worlds before our earth.
Never to deny its pleasure in the morning simple light
Nor its grave evening demand for love.
Never to allow gradually the traffic to smother
With noise and fog, the flowering of the spirit.

Near the snow, near the sun, in the highest fields,
See how these names are fêted by the waving grass
And by the streamers of white cloud
And whispers of wind in the listening sky.
The names of those who in their lives fought for life,
Who wore at their hearts the fire’s centre.
Born of the sun, they travelled a short while toward the sun
And left the vivid air signed with their honour.

 

Stephen Spender (28 februari 1909 – 16 juli 1995) Interieur van All Saints Church in Londen, de geboorteplaats van Stephen Spender

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Winterantwoord

De wereld is gemaakt uit stof
die overweging vereist:
geen ogen meer
om de witte weiden te zien
geen oren in de takken
om hetgeroezemoes van de vogels te horen.
Grootmoeder, waar zijn je lippen gebleven
om de grassen te proeven
en wie ruikt voor ons de hemel ten einde,
wiens wangen wrijven zich vandaag
nog kapot aan de muren in het dorp?
Is het niet een donker bos,
waar we in zijn geraakt?
Nee, grootmoeder, het is niet donker
Ik weet het, ik woonde lang
bij de kinderen aan de rand,
en het is ook geen bos.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e november ook mijn blog van 1 november 2018 en ook mijn blog van 1 november 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook mijn blog van 1 november 2009.

Job Degenaar, Rudy Kousbroek, Huub Oosterhuis, Szilárd Borbély, Ilse Aichinger, Jean-Simon DesRochers, Hermann Broch, Jean Tardieu

De Nederlandse dichter Job Degenaar werd geboren in Dubbeldam op 1 november 1952. Zie ook alle tags voor Job Degenaar op dit blog.

 

De treinreis

Grauwe middag en de trein snelt voort,
hoopjes sneeuw liggen onttoverd
langs de baan –

tegenover mij neemt ze plaats, en inderdaad
zo in de ruit onder het pasgeboren licht
ontwaakt ze, wordt ze onweerstaanbaar

mythisch als haar hoofd over de velden
raast, oplichtend bij ’t verzitten, een
messias op verkenning in het avondland

 

Verlies van landschap

Wat had ik je lief, mooie vrouw,
je polyfonie van oktoberlichtval,
als herfst je weiden bedauwde, je
lichaam de naglans droeg van zomers

En nu? Een raadsel ben je, gebrekkig
decor voor de chaos van een geest

Ik sta voor het raam en zie je
als in een vertraagde film,
je lichaam scheef in een rolstoel

In mij sterven de tuinen
Een weggegroeid kind duwt je
de oude lanen door

 

Maart en knikkers

Verraden door de winter
die onverwacht verdween
verbrokkelt de marmeren vijver
en stroomt met wolken vol

In struiken waar, tussen resten
van vorig leven, al wat groenigs lekt,
ligt verwilderd, haast van hout weer,
een waaier van kranten uit oktober

Langs tochthoeken botsen
knikkers met eeuwigheid

 

 
Job Degenaar (Dubbeldam, 1 november 1952)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en essayist Rudy Kousbroek werd op 1 november 1929 in Pematang Siantar in Indonesië geboren. Zie ook alle tags voor Rudy Kousbroek op dit blog.

Uit: Bestaan er gradaties in het geloof?

“Er zijn in de wereld nog altijd massa’s mensen die geloven. Zijn daar gradaties in mogelijk? Is geloof quantificeerbaar? Dat is een vraag die zich voordoet in deze tijd, nu steeds meer mensen zich niet langer op een van de gevestigde godsdiensten beroepen en in plaats daarvan volstaan met de belijdenis: ‘er moet toch “iets” zijn’.
Op de vraag wat dit ‘iets’ dan wel inhoudt komt meestal geen duidelijk antwoord, maar wat er in alle gevallen mee bedoeld wordt is dat de wereld ‘uit meer bestaat dan alleen het stoffelijke’. Een coherente religie kun je het niet noemen, het is meer een metafysische grabbelton. Zo is uit recent onderzoek gebleken dat in Nederland, zowel onder kerkelijken als onkerkelijken, één op de vier mensen in engelen en gebedsgenezing gelooft, en bijna de helft in wonderen. Ook blijkt van tijd tot tijd dat de letter van het Christendom de mensen meer en meer onbekend is. Nog onlangs werd een 17de-eeuwse gevelsteen in een veelgelezen krant als volgt beschreven: ‘Een kleurige gedenksteen beeldt het bijbelse verhaal uit waarin een jongetje wordt gered door een walvis’. Het is kortom religie zoals beleden door analfabeten, met aanvullingen afkomstig uit allerlei populair bijgeloof (occultisme, zielsverhuizing, astrologie, wedergeboorte etc.).
Dat is dus grosso modo waar het over gaat als er sprake is van ‘een beetje geloven’ of ‘ietsisme’. De vraag is dan of mensen met deze opvattingen, hoe vaag ook, gezien moeten worden als gelovigen. Volgens mij is daar geen twijfel aan. Sinds jaar en dag heb ik betoogd dat ‘een beetje geloven’ een vorm is van geloof en niet van ongeloof; ook een beetje geloven is geloven, schreef ik, ‘zoals een beetje zwanger zwanger is’.
Over deze uitspraak is nogal wat te doen geweest en van tijd tot tijd laait het vuur weer op. ‘Volgens Rudy Kousbroek,’ schreef Ger Groot in De Groene Amsterdammer, ‘kun je niet een beetje geloven. Toch is “een beetje geloven” precies wat katholieken altijd hebben gedaan.’
Het merkwaardigste van deze discussie is dat de door mij gebruikte metafoor door iedereen die het er niet mee eens is wordt opgevat als een ontkenning: ‘volgens K kun je niet een beetje geloven’, ‘K zegt een beetje geloven kan niet’. ‘K ontkent dat er verschillende manieren van geloven zijn’.


Rudy Kousbroek (1 november 1929 – 4 april 2010)

 

De Nederlandse priester, theoloog en dichter Huub Oosterhuis werd geboren in Amsterdam op 1 november 1933. Zie ook alle tags voor Huub Oosterhuis op dit blog.

 

Psalm van David

Jonatan mijn broeder uw borst heeft mij bewogen
de tempel van uw tanden de vlam van uw handen
uw lichaam uw liefde uw hart in uw lijf
– mijn hart in uw handen mijn broeder mijn geliefde

uw liefde van verre van boven
uw lichaam gekust en verkregen
uw ziel zo begeerd ik sta verlegen
om uw schoonheid mijn broeder mijn geliefde

gij zult mij vrij maken gij zijt
mij zozeer als mijn leven
geliefde waar zijt
gij gebleven

 

Woord en vriend

Men vindt eenmaal een woord
men wordt eenmaal gehoord
en andermaal verstaan –
dan heeft men afgedaan.

Men wordt eenmaal bemind
men wordt eeuwig, men vindt
eenmaal een vriend, men maait
wat men niet heeft gezaaid.

Dan nooit meer. men heeft
alles gezien. men leeft
voorgoed in duisternis.
Maar men weet wie men is.

 

 
Huub Oosterhuis (Amsterdam, 1 november 1933)

 

De Hongaarse dichter, schrijver, vertaler en letterkundige Szilárd József Borbély werd geboren op 1 november 1963 in Fehérgyarmat. Zie ook alle tags voor Szilárd Borbély op dit blog.

Uit: Die Mittellosen (Vertaald door Heike Flemming en Lacy Kronitzer)

»Warum haben sie es weggenommen ?«, frage ich, um etwas zu fragen. Damit sie mit mir spricht. Doch sie antwortet nicht.
Ich frage sie erneut, weil die Stille nicht gut ist. Sie gebiert Angst. Schnüffelt an einem herum wie ein Hund. Hat keine Stimme, taucht plötzlich auf, geräuschlos. Lauert einem immer auf. Er tut dir nichts. Schmiegt sich heimtückisch an dich. Verharrt in deiner Nähe. Doch zuvor entscheidet er, ob er es mit einem Dieb zu tun hat. Man muss dann warten, bis sein Herrchen auftaucht und die Stille, die in den unteren Ästen des Baumes hockt, aufschreckt. Der Ton lässt sie davonfliegen. Und der Hund verzieht sich hinter den Rücken seines Herrchens.
Die Bauern hassen die Herren«, sagt sie, »aber sie hassen auch einander.«
»Sind die Alecskas keine Bauern ?«, frage ich.
»Sie waren es nie. Sie kamen aus Szlatina. Wir sind nicht so wie die hier. Kotzt ein Bauer das Essen aus, frisst es sofort der andere, damit nichts umkommt«, sagt Mutter. Und sie spuckt aus. Meine Mutter kann eigentlich nicht so gut spucken. Spucken muss man geradeaus. Scharf. Mutter spuckt nur zwanghaft wegen des Brechreizes. Weil sich ihr der Magen umdreht. Sie hat einen bitteren Geschmack im Mund. Die Säure beißt sie. Aber sie hat nichts zum Ausspucken. Die Männer können richtig spucken. Scharf, kräftig. Gelb, schleimig. Man kriegt es kaum weg, wenn es getrocknet ist. Es kommt wahrscheinlich vom Tabak.
»Die hier sind allesamt Bauern, zu jeglicher Verschwendung unfähig. So wie sie auch nicht träumen können. Wenn sie merken, dass ein Kind träumt, lassen sie es so lange nicht schlafen, bis es sich das Träumen abgewöhnt hat. Die Großen verheimlichen es, aber irgendwann kommt es doch heraus. Dann werden sie gewissen sofort, was zu tun ist.
Man muss es dem Kind abgewöhnen, sagen sie.
Und dann, wenn es schon sehr müde ist und sie es vergeblich schütteln und nicht aufwecken können, schaffen sie eine schwarze Katze herbei. Sie muss schwarz sein, das ist wichtig. Mit dem Katzenjungen geht es am besten. Sie nähen die Katze in ein enges Säckchen, damit sie nicht zappelt, und schlagen sie neben dem schlafenden Kind tot …«
»Das ist nicht wahr, oder ?«, frage ich meine Mutter.
»Doch, sicher ist es wahr. Und sie beeilen sich dabei nicht, machen es ganz sachte. Weil die Bauern alles gemächlich machen. Gleichgültig. So schlagen sie auch die schwarze Katze tot. Langsam, mit gelangweiltem Gesicht. Lustlos wie bei der Arbeit. Sie müssen es. Weil sie keine Freude mögen. Die Freude nach einer gelungenen Arbeit. Sie kennen das nicht. Sie wollen, dass das schlafende Kind nicht aufwacht, aber die Qual der Katze hört. Damit die Todesangst des Tieres in das Kind übergeht.«quält, bis man sie gebrochen hat. Die Großen verheimlichen es. Aber die Kinder plaudern es noch unvorsichtig aus.”

 


Szilárd Borbély (1 november 1963 – 19 februari 2014)

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

Uit: Das vierte Tor

“Die Tramway fährt so schnell daran vorbei, als hätte sie ein schlechtes Gewissen, und verschwindet rot und glänzend im Dunst der Ebene. So bleibt denjenigen, die es suchen, keine andere Wahl, als beim dritten Tor schon auszusteigen und mit schnellen Schritten die kleine Mauer entlang zu gehen, verfolgt von den neugierigen Blicken der Menschen, die vergessen haben, daß es ein viertes gibt. Nur wenige suchen es! Wohin führt das vierte Tor?
Fragen Sie doch die Kinder mit den scheuen klugen Gesichtern, die eben – beladen mit Reifen, Ball und Schultasche – von der letzten Plattform abgesprungen sind. Sie tragen keine Blumen in den heißen Händen und sind nicht geführt von Vater, Mutter und Großtante, wie andere Kinder, die man behutsam zum erstenmal einweiht in das Mysterium des Todes! Nicht wahr – das erschüttert Sie ein wenig und Sie fragen neugierig: „Wohin geht ihr?“ „Wir gehen spielen!“ „Spielen! Auf den Friedhof? Warum geht ihr nicht in den Stadtpark?“ „In den Stadtpark dürfen wir nicht hinein, nicht einmal außen herum dürfen wir gehen!“ „Und wenn ihr doch geht?“ „Konzentrationslager“ sagt ein kleiner Knabe ernst und gelassen und wirft seinen Ball in den strahlenden Himmel. Sie frösteln und haben plötzlich ein leises beklemmendes Gefühl in der Herzgegend, fast bereuen Sie es, gefragt zu haben! Doch ein unerklärliches Etwas zwingt Sie, die Unterhaltung fortzusetzen: „Ja, habt ihr denn gar keine Angst vor den Toten?“ „Die Toten tun uns nichts!“ Sie wollten noch etwas fragen, aber steht nicht dort an der Ecke ein Mensch im hellgrauen Anzug und beobachtet Sie? Könnte es Ihnen nicht schaden, mit diesen Kindern hier gesehen zu werden? Sicher ist es besser, vorsichtig zu sein! Sie verabschieden sich also schnell und wenden sich um. Vielleicht gelingt es Ihnen, Ihre Herzbeklemmungen loszuwerden? . . .
Auf dem jüdischen Friedhof blüht der Jasmin, strahlend weiß und gelassen und wirft Wolken von Duft in das flirrende Licht der Sonne. Er blüht restlos und hingegeben, ohne Angst, Haß und Vorbehalt, ohne die traurigen Möglichkeiten des Menschlichen. Über die Gräber wuchern Sträucher und Blattpflanzen, die niemand mehr pflegt, ranken sich rund um den Stein, beugen sich tief hernieder und zittern leicht in der Wärme des Mittags, so als wären sie sich der Berufung bewußt, Zeugen einer Trauer zu sein, die in alle Winde verweht wurde, einer unnennbar schweren erschütternden Trauer, der Trauer der Verstoßenen! Und wachsen und wachsen wild und unaufhaltsam wie das Heimweh der Emigranten in Schanghai, Chicago und Sydney, wie die letzte Hoffnung der Verschleppten, wie der letzte Seufzer der Getöteten und verbergen mitleidend die eingesunkenen Hügel. Gelassen liegen die Toten unter den zerfallenden, überwucherten Steinen. Ganz selten nur hört man das Knirschen von Schritten auf Kies, das Geräusch des Grasschneidens oder das leise Weinen Hinterbliebener.”

 


Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

De Canadese schrijver Jean-Simon DesRochers werd geboren op 1 november 1976 in Montréal, Québec, Canada. Zie ook alle tags voor Jean-Simon DesRochers op dit blog.

Uit: Les inquiétudes

“L’idée venait de sa femme. «On peut pas laisser le plancher de même, voyons, Alex, c’est plein de rayures pis de marques… C’est laitte. » Xavier passe une fois de plus devant la maison, il roule à pleine vitesse, le front bas, comme s’il voulait battre un record. Alexandre se souvient des affiches collées aux murs. Des joueurs de hockey, des légendes.
Gretzky, Lemieux, Savard, Coffey, Kurri, Tretiak. Ses idoles de papier. Il repense à cette partie qu’il avait jouée sachant que Denis Savard était dans les gradins. Il avait marqué deux fois. Des buts de gros ouvrage. Des rondelles récupérées dans le coin à coups d’épaules et de coudes, rien d’élégant.
Alexandre n’était pas ce type de joueur.
L’horloge au mur indique dix-huit heures. Diane devrait arriver dans quelques instants. D’une main lente, Alexandre clique sur le dossier où sont stockés les photos et les extraits de presse de sa dernière saison, il y a quatre ans. L’uniforme noir, violet, gris et blanc des Royals de Reading, les articles du journal local, ses bonnes parties, ses bagarres, ses deux entrevues, sa blessure au genou. Au-delà des images, il y a les souvenirs plus nets, ce bruit d’os qui craque, celui de sa carrière qui prend fin sans prévenir. Son cri, la surface de la glace à peine entamée, le silence dans l’aréna vide aux deux tiers. Le verrou de la porte principale glisse.
Alex? T’es là? Xavier? T’es où, mon grand?
Y fait le tour du bloc en bicycle.
Ah. On mange quoi?
D’la pizz.
Encore? Maudit, Alex… J’essaye de maigrir.
Alexandre recule sa chaise à roulettes jusqu’au couloir.
Sa femme accroche son manteau à un crochet mal vissé. Elle porte un tailleur acheté le printemps dernier, lors d’une vente de fin de saison. Une maille file à l’un de ses bas.”

 

 
Jean-Simon DesRochers (Montréal, 1 november 1976)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Hermann Broch werd op 1 november 1886 in Wenen geboren. Zie ook Zie ook alle tags voor Hermann Broch op dit blog.

Uit: Der Tod des Vergil

“Blattwehendes und Schmetterlingswehendes, vieles pfeilartig, vieles gabelschwänzig, vieles mit langen Peitschenschwänzen, vieles so durchsichtig, daß es bloß unsichtbar-stumm gleich schweigenden Schreckensrufen umherflog, manches dagegen bloß harmlos und einem blöd-durchsichtigen Lächeln gleichend, das sonnenstäubchenhaft vervielfacht, mückenhaft unbekümmert leer umherschwärmte, den Kandelaber in des Raumes Mitte umtanzte, an den erloschenen Kerzen nippte, freilich sofort wieder durch Nachstürmendes, Nachsausendes, Nachtanzendes verdrängt und weitergedrängt, das Hohlgedränge der Gestaltlosigkeit, in dem neben Gesicht und Ungesicht, neben zwiegestalteten Szyllen und seltsamen Robben und gesträubten Hydren, neben blutig einhersausenden, blutig umbänderten Köpfen zerflattert zerschlängelten Haares, sich allerlei Verwachsenes tummelte, sausend allerlei Bekörpertes und Befußtes, allerlei Behuftes, kleinverkümmerte oder unfertige Zentauren und Zentaurenreste, geflügelte und ungeflügelte; es barst der orkusgeschwängerte Raum vor Fratzengetier, Krötiges und Eidechsiges und Hundspfötiges tauchte auf, Gewürm unbestimmbarer Beinzahl, beinlos, einbeinig, zweibeinig, dreibeinig, hundertbeinig, oftmals zappelschrittig im Bodenlosen, oftmals beingestreckthölzern, steifgestreckt dahinsegelnd, oftmals eng aneinandergepreßt, als wollten sie sich, bei aller Geschlechtslosigkeit, fliegend begatten, oftmals einander pfeilgeschwinde durchdringend, als wären sie durchlässiger Äther, als wären sie Äthergeschöpfe, äthergeboren und äthergetragen, wahrhaftig, das waren sie, da ihr übereinanderkollerndes, übereinanderkriechendes, übereinanderpurzelndes Fliegegewühl, obwohl sie einander verdeckten und überdeckten, bis zu den letzten Grenzen des mit ihnen vollgepackten Raumes und bis in die letzten Einzelheiten mühelos vom Blicke erhascht und erfaßt werden konnte, oh, sie waren das ätherbeschuppte, ätherbefiederte Äthergezücht aus dem Vulkan der Äonen, stoßweise emporgeworfen, sturzartig, flutartig, immer wieder verdampfend, immer wieder verflüchtigt, so daß immer wieder der Raum leer wurde, sphärenleer und leer wie das Weltall, nur noch durchtrabt von einem einsamen Roß, das gesträubter Mähne hoch in der Luft vorüberstampfte, nur noch durchschwebt von einem einsamen Mannstorso, dessen flachdurchsichtiges Gesicht, bettwärts gekehrt, sich zu einem leeren höhnischen Spiegellachen verzerrte, ehe es von der neuanschwellenden Ungezieferflut des Grauens wieder überschwemmt wurde -, und keines dieser Geschöpfe atmete, denn in der Vorgeborenheit gibt es keinen Atem; zur Furienkammer war das Gemach geworden, und es bot Raum für das ganze Grauengeschehen, obschon dieses unaufhaltsam weiter wuchs:…”

 


Hermann Broch (1 november 1886 – 30 mei 1951)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Jean Tardieu werd geboren op 1 november 1903 in Saint German de Joux. Zie ook alle tags voor Jean Tardieu op dit blog.

 

III Meneer meneer aan zee

Een dag aan zee zaten
Meneer en Meneer in hun eentje
rustig te praten,
ze aten een appel
en keken naar de lucht.

– Kijk toch, zegt een van hen:
Het Aangename Niets!
En wat een zalige rust
nu in de onmetelijke
afgrond dingen en mensen
als vanzelf ontgrenzen!
Voor wie op God gelijkt
zijn de dagen, de een na
de ander, niet meer van node.

– Daar gaat het niet om
Meneer (antwoordt Meneer):
wij zijn slechts schimmen.
Kijk: de totaliteit
van de grote Eenheid
is ons ontzegd en dus
onttrekken wij ons
eraan door hoeveelheid.
En wij maar optellen,
en wij maar oppotten!
Zo is verscheidenheid
op deze aarde voor ons
een bittere noodzaak.
Kijk die vis
die geen vogel is
die geen appel is
die geen walvis is
die geen schip is…

– Ach, voor mijn gevoel,
valt Meneer in de rede,
zijn voor het oog van
de eeuwigheid walvis
en appel gelijk.

Bij deze woorden steekt de wind op
en nemen hun hoeden de vlucht
en de twee personages
in de mooie, blauwe lucht
lossen eensklaps op.

 

Vertaald door Rein Bloem

 


Jean Tardieu (1 november 1903 – 27 januari 1995)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e november ook mijn blog van 1 november 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook mijn blog van 1 november 2009.

Job Degenaar, Rudy Kousbroek, Huub Oosterhuis, Szilárd Borbély, Ilse Aichinger, Jean-Simon DesRochers, Stefaan van Laere, Hermann Broch, Jean Tardieu

 

De Nederlandse dichter Job Degenaar werd geboren in Dubbeldam op 1 november 1952. Zie ook alle tags voor Job Degenaar op dit blog.

 

Hij is zo’n zomerdromer

Hij is zo’n zomerdromer
hij wil je welvingen bezingen
je hand die in zijn nanacht streelt

Als lijnzaad ritselt in cocons, vlas
in schoven bijeen ligt, de zeelucht
vlugschriften van augustus aanvoert

rookt hij in zijn tuin een cigarillo
en wacht, terwijl de wind
snuffelt in z’n broekspijpen

Nog voor de zee verherfst, kil
als visschubben wordt, sta je
uit zijn waas van woorden op

 

Vooruitzicht

De dag komt dat je het brood laat staan
de deur sluit, de lamp uitdoet, je windsels
als voorbije beloften aflegt
en de laatste gedachten schrapt

dat de spiegel, liefste, langzaam dooft
de wereld zich in je oplost, het nacht wordt
zoals het nooit nacht geweest is en je
misschien ontwaakt in het lichtste licht

En mocht jij van ons daar eerder zijn
weet dat eens de tijd ook mij zal duwen
over de drempel, met beter vooruitzicht
weliswaar: de zachte landing in jouw armen

 

 
Job Degenaar (Dubbeldam, 1 november 1952)

Lees verder “Job Degenaar, Rudy Kousbroek, Huub Oosterhuis, Szilárd Borbély, Ilse Aichinger, Jean-Simon DesRochers, Stefaan van Laere, Hermann Broch, Jean Tardieu”