Tomas Tranströmer

De Zweedse dichter en schrijver Tomas Tranströmer werd geboren in Stockholm op 15 april 1931. Zie ook alle tags voor Tomas Tranströmer op dit blog.

 

OCHTENDVOGELS

Ik wek de auto
zijn voorruit met stuifmeel bedekt.
Ik zet mijn zonnebril op.
Vogelzang donkert.

Terwijl een andere man een krant koopt
op het station
vlakbij een grote goederenwagon die
helemaal rood van roest te flikkeren
staat in de zon.

Nergens lege ruimte hier.

Dwars door de lentewarmte een koude gang
waardoor iemand aan komt hollen
en vertelt dat men hem heeft belasterd
tot in het bestuur.

Door een achterdeur in het landschap
komt de ekster
zwart en wit, Hellevogel.
En de merel heen en weer hippend tot
alles één houtskooltekening wordt,
behalve de witte kleren aan de waslijn,
een palestrinakoor.

Nergens lege ruimte hier.

Fantastisch te voelen hoe mijn gedicht groeit
terwijl ikzelf krimp.
Het groeit, het neemt mijn plaats in.
Het verdringt mij.
Het gooit mij uit het nest.
Het gedicht is af.

 

NA DE AANVAL

De zieke jongen.
Gevangen in een visioen
met zijn hoornstijve tong.

Hij zit met zijn rug naar het schilderij van het korenveld.
Het verband rond zijn kaak doet aan balsemen denken.
Zijn bril is dik als die van een duiker. En alles is onbeantwoord
en heftig als een telefoon rinkelend in het donker.

Maar het schilderij achter hem. Het is een rustgevend landschap hoewel het koren een goudgele
[storm is.
Slangenkruidblauwe hemel en overdrijvende wolken. Daaronder in de gele deining
zeilen een paar witte overhemden: maaiers – zij werpen geen schaduw.

Verweg op het veld staat een man die hierheen lijkt te kijken.
Een brede hoed verbergt zijn gezicht.
Hij lijkt de donkere gestalte hier in de kamer gade te slaan, misschien om te helpen.
Onmerkbaar begint het schilderij uit te dijen en opent zich achter de zieke
in gedachten verzonken. Het fonkelt en hamert. Iedere aar erop gebrand hem te wekken!
De ander – in het koren – geeft een teken.

Hij is dichterbij gekomen.
Niemand ziet het.

 

Mijnstreek

ik loop over rokende wonden
(in het ogenblik van de distel)
en aan mijn riem draag ik duizend sleutels

(dat wielen hierboven ook hebben gedraaid)

eenzaam de mijntoren
een duivelse vinger
en gruis zwart van verlangen naar water
en de spar zwart van verlangen naar storm

ik loop over rokende wonden
als verschrikte paarden snellen verbrande wolken
over de boomtoppen
de paden zoeken hun doel
en het bos draagt duizend sleutels aan zijn riem

 

Vertaald door J.  Bernlef

 

Tomas Tranströmer (15 april 1931 – 26 maart 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e april ook mijn blog van 15 april 2020 en eveneens mijn blog van 15 april 2019 en ook mijn blog van 15 april 2018 deel 3.

Antje Rávic Strubel, Tomas Tranströmer

De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.

Uit: In den Wäldern des menschlichen Herzens

„Während der Tour schliefen sie in einem schnell aufstellbaren Igluzelt. Ihre Gruppe war klein. Fünf Kanus auf der Weite des Stora Le, der sich bis nach Norwegen erstreckte. Schroff ragte Trollön aus dem See, eine Insel mit Kanurastplatz hoch oben auf einem Plateau. Das Wasser um die Insel herum war aufgewühlt. Wellen brandeten an die Klippen, besprengten den Pfad, der im Zickzack vom Ufer aus anstieg. Das Felsplateau war von einer so dünnen, trockenen Erdschicht bedeckt, dass die Heringe beim Straffen der Zeltleinen immer wieder aus dem lockeren Boden flippten. Aber niemand protestierte. Die Aussicht von hier oben wog die Schwierigkeiten auf.
René und Katja spannten eine Plane als Windschutz über die Lebensmittel und stiegen noch einmal zum Ufer hinunter. Sie schoben ihr Kanu ins Wasser, ließen die Gruppe und das Lagerfeuer zwischen den Zelten zurück und paddelten hinaus. Katja saß vorn, René am Ende des Bootes. Als der Grund in die Tiefe abfiel, begannen sie zu angeln. Nach einer Weile fingen Tiere an zu rufen. Die Rufe kamen vom gegenüberliegenden Ufer und mischten sich unter die Fetzen der Songs, die die Gruppe am Feuer zu singen begonnen hatte, einmal klang es wie die deutsche Nationalhymne.
»Sie sollten die schwedische singen«, sagte René, »oder die kanadische.«
»Die kanadische? Weil die Typen im Camp behaupten, die Tipis stammen aus einem Indianerreservat?«
»Die Cheyenne leben in Nordamerika, nicht in Kanada.«
»Sie behaupten, sie hätten die Dinger bei kaputten Hippie-Häuptlingen gegen Halluzinogene eingetauscht«, sagte Katja. »Und die Mädels haben das geglaubt.«
»Die Landschaft hier hat was von Kanada. Riesige Seen, unberührte Weite. Endlose, tiefe, dunkle –«
»Du mit deiner Schwäche für den Norden«, sagte Katja. »Warst du überhaupt schon in Kanada?«
»– Wälder«, sagte René. »Mit einem ungeheuren Fichtenbestand.«
»Wie kommen sie auf sowas Blödsinniges wie die Nationalhymne?« Katja stach das Paddel senkrecht ins Wasser und zog durch, was René mit einem sorgfältigen Schlag ausglich.
»Vielleicht weil sie ein paar Textbruchstücke kennen«, sagte René. »Kannst du dich an den Text erinnern?«
»Kein Bedarf.«
»Er ist mehr wie ein Volkslied.«
Katja sagte nichts. Sie paddelten langsam weiter und achteten darauf, der Angelsehne nicht in die Quere zu kommen.“

 

Antje Rávic Strubel (Potsdam, 12 april 1974)

 

De Zweedse dichter en schrijver Tomas Tranströmer werd geboren in Stockholm op 15 april 1931. Zie ook alle tags voor Tomas Tranströmer op dit blog.

 

WOLKBREUK BOVEN HET BINNENLAND

De regen hamert op de autodaken.
Het onweer rommelt. Het verkeer mindert vaart.
Autolichten midden op de zomerdag ontstoken.

De rook slaat neer in de schoorstenen.
Alles wat leeft duikt in elkaar, sluit de ogen.
Een naar binnen gekeerde beweging, voel het leven heviger.

De auto is bijkans blind. De man stopt,
ontsteekt zijn eigen vuur en rookt
terwijl het water langs de ruiten stroomt.

Hier op een bosweg, kronkelend en afgelegen
vlakbij een meer met waterlelies en
een langgerekte berg verdwijnend in de regen.

Daarboven liggen de steenhopen
uit het ijzeren tijdperk toen dit een plek was
voor stamtwisten, een koudere Kongo

en het gevaar dreef vee en mensen bijeen
tot een gemurmel achter muren,
achter de struiken en stenen op de bergkam.

Een donkere helling, iemand die log
omhoog klimt met zijn schild op zijn rug
daaraan denkt hij terwijl de auto staat.

Het wordt licht, hij draait het raampje open.
Een vogel fluitkletst in zichzelf
in een steeds dunnere stille regen.

Het meeroppervlak staat gespannen. De onweershemel
fluistert dwars door de lelies tegen de modder.
De ramen van het bos gaan langzaam open.

Maar de donder knalt regelrecht uit de rust!
Een oorverdovende klap. En daarna de leegte
waarin de laatste druppels dalen.

In de stilte hoort hij een antwoord komen.
Van verre. Een soort ruwe kinderstem.
Vanaf de berg stijgt een geloei op.

Een gejammer van samengekitte tonen.
Een lange hese trompet uit de ijzertijd.
Misschien vanuit zijn eigen binnenste.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Tomas Tranströmer (15 april 1931 – 26 maart 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e april ook mijn blog van 12 april 2020 en eveneens mijn blog van 12 april 2019.

J. Bernlef, Sascha Kokot

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog..

Uit: Het wonder

‘Let op je woorden, jongen.’
‘Ja vader.’ Ik boog mijn hoofd en stak een hap eten in mijn mond. Snel slikte ik en keek onderhand op de klok. Over twintig minuten wachtte Rudi op me. Hij was er ook bij geweest vanmiddag. Ik was jaloers op hem want hij droeg als bewijs van de slag een smalle rode striem over zijn rechterhand. We zouden over onze overwinning praten, succesvolle aanvallen en slagen nog eens nabootsen, en scheldwoorden tegen de christelijken schreeuwen in de zomerse straat. De mensen die uit hun ramen hingen, zouden naar ons kijken en we zouden lachen omdat wij de overwinnaars waren. Daarom kon ik mijn mond niet houden. Ik moest praten over de slag omdat hij mij verhief boven alles wat ik tot nu toe was geweest. Terwijl ik praatte keek ik mijn broertje recht in zijn bolle gezicht, dat mij met een uitdrukking van verwondering aanstaarde. Hij begreep er natuurlijk niets van, maar hij zou mij tenminste niet in de rede vallen. Want terwijl ik praatte wist ik dat mijn vader iets zou gaan zeggen, een aanmerking zou maken over mijn taalgebruik, een plat uitgesproken woord uitdrukkelijk zou herhalen zodat ik genoodzaakt zou zijn het in keurig nederlands na te zeggen, voor ik verder kon gaan. Maar hij zei niets. Daarom hield ik even op met praten en keek in zijn richting. Hij moest al die tijd naar mij hebben gekeken want zijn ogen die op mij rustten hadden een gefixeerde uitdrukking.
Hij legde zijn mes en vork neer en wees op mij. Ik keek hem angstig maar ook vol verwachting aan. Misschien zou hij mij vragen wat ik gedaan had, hoe snel ik gerend had over de heuveltjes van het terrein, mij verstopt had in kuilen om opeens luid schreeuwend op te springen en een christenhond bij zijn overhemdje vast te grijpen en af te tuigen. Hij zei:
‘Jij moet eens luisteren. Heb je wel eens gehoord van het woordenpotje?’
Ik schudde mijn hoofd. Nee, daar had ik nog nooit van gehoord. Het woord deed mij denken aan een sprookje, maar mijn vader was geen man die sprookjes vertelde. Dat deed mijn moeder, vroeger, met woorden die zich als watten op mijn hoofd stapelden tot ik in slaap viel.
Hij liet zich achterover in zijn stoel zakken en zei:
‘Kijk, ieder mens heeft een woordenpotje van binnen. In dat potje zitten woorden, een heleboel woorden en iedereen heeft er evenveel in zitten. Maar elk woord dat je zegt verdwijnt eruit en er komen geen nieuwe bij.’
Terwijl hij dat zei keek hij naar het plafond alsof de woorden die hij zojuist gesproken had daar nu ergens zweefden. Hij keek ernstig, bedroefd haast. Zijn zware wenkbrauwen trokken samen en op zijn voorhoofd kwamen drie glanzende rimpels. Opeens keek hij mij weer recht en doordringend aan.
‘Maar mensen die te veel praten die raken zoveel woorden kwijt als ze klein zijn dat het potje leegraakt. Leeg! Die kunnen opeens niks meer zeggen! Nooit meer!’
Hij sloeg zijn handen in elkaar, als om te demonstreren hoe leeg dat wel was, hoe onverbiddelijk leeg. Mijn broertje begon hard te lachen en in zijn handen te klappen. Ik staarde een ogenblik naar mijn vader en draaide mij toen om naar mijn moeder. Ze knikte en glimlachte. Dat verwarde mij. De ernst van mijn vader en de glimlachende bevestiging van mijn moeder. Dan was het waar.”

 

J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

op mijn benen slaapt in wit bont

op mijn benen slaapt in wit bont
de onrust in de ochtend
de honger in de avonduren
het verwarmende comfort ertussenin
en buiten mijn bereik
in de hoeken van de kamer
net onder de dekens
daagt je schaduw in de grijze vacht
altijd schuw en verkouden
hij kan nauwelijks naar buiten worden gelokt
Ik hoor hem slechts zacht hijgen
of diep in de nacht
speels door het huis jagen
ben je weg
dan wordt hij amicaal
volgt mij op het bed
wil lang geborsteld worden
ravot met de onrust
en de honger tot wij
kleine schrammen overhouden
en erkennen wie hier woont
hoe fout we het hadden

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e januari ook mijn blog van 14 januari 2019 en eveneens mijn blog van 14 januari 2018 deel 2.

Tomas Tranströmer, Daniël Samkalden, Jérôme Lambert, Patrick Bernauw, Benjamin Zephaniah, Henry James, Wilhelm Busch, Ina Boudier-Bakker, Bernhard Lassahn

De Zweedse dichter en schrijver Tomas Tranströmer werd geboren in Stockholm op 15 april 1931. Zie ook alle tags voor Tomas Tranströmer op dit blog.

 

The Half-Finished Heaven

Despondency breaks off its course.
Anguish breaks off its course.
The vulture breaks off its flight.

The eager light streams out,
even the ghosts take a draught.

And our paintings see daylight,
our red beasts of the ice-age studios.

Everything begins to look around.
We walk in the sun in hundreds.

Each man is a half-open door
leading to a room for everyone.

The endless ground under us.

The water is shining among the trees.

The lake is a window into the earth.

 

Vertaald door Robert Bly

 

Allegro

Ik speel Haydn na een zwarte dag
en voel een simpele warmte in mijn handen.

De toetsen zijn willig. Milde hamers slaan.
De klank is groen, levendig, kalm.

De klank zegt dat vrijheid bestaat
en dat iemand de keizer geen belasting betaalt.

Ik steek mijn handen diep in mijn haydnzakken
en doe als iemand die de wereld in alle rust beschouwt.

Ik hijs de haydnvlag – dat betekent:
‘Wij geven ons niet over. Maar willen vrede.’

De muziek is een glazen huis op de helling
waar stenen rondvliegen, stenen rollen.

En de stenen rollen er dwars doorheen
maar iedere ruit blijft heel.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

A Page Of The Night-Book

I stepped ashore one May night
in the cool moonshine
where grass and flowers were grey
but the scent green.

I glided up the slope
in the colour-blind night
while white stones
signalled to the moon.

A period of time
a few minutes long
fifty-eight years wide.

And behind me
beyond the lead-shimmering waters
was the other shore
and those who ruled.

People with a future
instead of a face.

 

Vertaald door Robin Fulton

 


Tomas Tranströmer (15 april 1931 – 26 maart 2015)
Cover

 

De Nederlandse schrijver, columnist, kleinkunstenaar en zanger Daniël Samkalden werd geboren op 15 april 1979 in Naarden. Zie ook alle tags voor Daniël Samkalden op dit blog.

Uit: Nova

“Hij sloeg het fotoalbum open dat op het bureau lag. Hij had het eerder gevonden op zijn boekenkast toen hij ten einde raad besloot een kapot halogeenlampje te vervangen in de beginnende schemer. De bruine kaft glom in het terugge-wonnen licht. Verdomd, had hij gedacht.
Tussen de stijve bladen en vitragevellen had de beklem-mende geur van zijn verleden zich verstopt. Foto’s met veel geel- en groentinten. Van een huwelijk. Hij, dezelfde man, maar met een rijkdom aan onverzorgd haar, kust een be-nige vrouw in het wit. Tijdens een kerstdiner zit hij aan ta-fel in het midden van een klein gezelschap, hij draagt een bruin ribfluwelen jasje, een ongeduldige glimlach. Op de volgende pagina ligt hij aan het zwembad met een melkwit lijf in een ongekend korte zwembroek, achter hem een blo-te baby met donkere vragende ogen op een oranje sprei. Hij legde zijn wijsvinger op het spekkige kind. Hij wreef over het ruwe fotopapier, alsof hij het stof van de jaren af probeerde te wrijven. Alsof hij door de tijd heen de baby probeerde te aaien, te herstellen wat hij op de foto nalaat, zijn weerspannige lichaam afgedraaid van het kind, in de richting van het lichtblauwe zwembad en de lens van het toestel. Hij sloot het album, trok zijn jas aan en liep de stenen trap-pen in het portiek af, over de smalle stoep, tussen de gevel-tuintjes en de geparkeerde auto’s naar het café op de hoek van zijn straat. Schrijven is afstand nemen, wist hij, wat alcohol zal mijn hersenen adem geven. Hij nam plaats aan de kop van de leestafel en liet zich een ijskoude jonge jenever inschenken.”

 

 
Daniël Samkalden (Naarden, 15 april 1979)

 

De Franse schrijver Jérôme Lambert werd geboren op 15 april 1975 in Nantes. Zie ook alle tags voor Jérôme Lambert op dit blog.

Uit: Mercredi gentil

« Il y a presque deux semaines, Fatou, Croûton et moi sortions de notre cours de théâtre et je faisais la tête. Jusque-là rien d’anormal puisque la mauvaise humeur est un peu mon état naturel. Passer quatre heures enfermé dans la même pièce avec des gens de mon âge est l’idée que je me fais de l’enfer. Je ne sais plus très bien quelle question Fatou m’a posée juste devant le gymnase, mais je me souviens que j’étais énervé par notre prof, M. Kerkatmec, qui avait épuisé mes maigres réserves de patience. Toujours est-il que j’ai répondu à Fatou d’une manière un peu trop brutale à son goût et que c’était une très très mauvaise idée. Pour être honnête, je m’en suis rendu compte immédiatement, mais il était déjà trop tard pour essayer de me rattraper, les mots étaient sortis de ma bouche tels quels, impossibles à ravaler. La suite ne s’est pas fait attendre. — Bon, mon petit Lucien, tu n’as pas l’air d’humeur à m’écouter attentivement ni à me parler aimablement, m’a-t-elle dit de son ton le plus glacial et le plus formel. Je n’insiste donc pas davantage et nous nous adresserons à nouveau la parole quand tu seras un peu plus sympa. Tu devrais y arriver une fois dans ta vie, non ? Essaie, tu verras, ça fait du bien d’être gentil de temps en temps. Et, sans que je puisse réagir, elle a tourné les talons. Expression absurde puisque Fatou ne porte que des baskets. J’ai eu l’idée géniale de lui courir après pour la rattraper et lui expliquer que cet échange n’était qu’un horrible malentendu très simple à dissiper, mais j’ai ensuite eu l’idée encore plus géniale de ne pas bouger. Je venais de me souvenir que Fatou était aussi têtue que belle et beaucoup plus forte que moi en combats verbaux. L’alternative était simple : soit je changeais de personnalité, soit je perdais ma copine. Autant j’aurais facilement supporté de passer pour un homme mauvais aux yeux du monde entier jusqu’à la fin de mes jours, autant je ne pouvais pas envisager que Fatou me trouve le moindre défaut. Trop peur qu’elle me quitte. Les ados sont des gens très inconstants et j’avais déjà eu cette frayeur quelques semaines auparavantl.
C’est comme ça que j’ai pris ma grande décision concernant la gentillesse. À cause d’une fille. Autant le dire tout de suite, ça n’a pas été facile car je ne savais pas du tout par où commencer ni comment attaquer le problème. Je n’étais même pas sûr qu’on puisse apprendre la gentillesse, mais c’était une question de vie ou de mort. En me renseignant sur des forums dédiés, j’ai compris que ce chemin comportait une première étape nommée « être sympa ».

 

 
Jérôme Lambert (Nantes,15 april 1975)

 

De Vlaamse schrijver, cenarist, acteur en regisseur Patrick Bernauw werd geboren op 15 april 1962 in Aalst. Zie ook alle tags voor Patrick Bernauw op dit blog.

Uit: De paus van Satan

“Ik trachtte mezelf voor te stellen te midden van de schepselen uit een verleden tijd, in hun antieke kleren, terwijl ik hun gedachten dacht. Ondertussen was ik er mij wel van bewust dat mijn handig geselecteerde details alleen maar illusies produceerden. Maar wat deed het ertoe dat ik de minst betrouwbare was van alle geschiedschrijvers? Ik zou dan toch de meest evocatieve zijn! Nee, nee… ik wilde mijzelf niet het kleinste greintje verbeelding onthouden, noch het minste spoortje enthousiasme. En ik zal zeker niet zeggen dat ik nooit iets heb verzonnen. Ik wilde geen stompzinnige vervalser zijn, die uitblonk door een gebrek aan visie, uitsluitend trivialiteiten behandelde en zo even ver bleef van het creëren van een algemeen beeld als de pointillistische puzzels van de moderne schilders. Het ergst van al waren de biografen. Zij schrokken er niet voor terug volumineuze volumes te wijden aan de stelling dat Jan Van Eyck geheelonthouder was of dat de Mollige Margot van Francois Villon niet de naam was van een prostituée, maar van een herberg. Inderdaad is het zo dat biografen hun onderwerp dienen te portretteren met zo weinig passie als menselijkerwijze mogelijk is. Maar ik zou niet in dezelfde vallen trappen als deze kwezelachtige kampioenen van de middenklasse moraal!
Ik was mij er ten zeerste van bewust dat documenten -hoe waar ze ook lijken – vaak slechts halve of niet meer dan schijnbare waarheden bevatten. In dit testament, waarin u mijn laatste woorden over de kwestie van De paus van Satan zult lezen, wil ik het bijgevolg anders aanpakken. Ik zal mij niet alleen baseren op documenten, maar ook steunen op mijn herinneringen, op mijn verbeelding. In mijn dromen heb ik een werkelijkheid gezien die ik wakend nooit kon doorgronden en die ik nu zal pogen te reconstrueren.
Net voor de oorlog van 1870 kwam ik in dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1876 werd ik overgeplaatst naar de Sfireté Générale in de rue de Saussaies, op de Rive Droite van Parijs. Ik werkte daar tweeëntwintig jaar. Gewoonlijk verscheen ik omstreeks elf uur op kantoor, om de volgende zes uren allerlei zeer uiteenlopende rapporten te schrijven, te verzamelen, te analyseren. Voor de buitenwereld leek het of ik een van de vele auteurs was die een baantje hadden gekregen van onze geliefde overheid, en zo in staat gesteld werden zich in alle rust aan hun kunst te wijden.”

 


Patrick Bernauw (Aalst, 15 april 1962)
Cover

 

De Engelse dichter en schrijver Benjamin Zephaniah werd geboren op 15 april 1958 in Handsworth, Birmingham. Zie ook alle tags voor Benjamin Zephania op dit blog.

 

Bought and Sold

Smart big awards and prize money
Is killing off black poetry
It’s not censors or dictators that are cutting up our art.
The lure of meeting royalty
And touching high society
Is damping creativity and eating at our heart.

The ancestors would turn in graves
Those poor black folk that once were slaves would wonder
How our souls were sold
And check our strategies,
The empire strikes back and waves
Tamed warriors bow on parades
When they have done what they’ve been told
They get their OBE’s.

Don’t take my word, go check the verse
Cause every laureate gets worse
A family that you cannot fault as muse will mess your mind,
And yeah, you may fatten your purse
And surely they will check you first when subjects need to be amused
With paid for prose and rhymes.

Take your prize, now write more,
Faster,
Fuck the truth
Now you’re an actor do not fault your benefactor
Write, publish and review,
You look like a dreadlocks Rasta,
You look like a ghetto blaster,
But you can’t diss your paymaster
And bite the hand that feeds you.

What happened to the verse of fire
Cursing cool the empire
What happened to the soul rebel that Marley had in mind,
This bloodstained, stolen empire rewards you and you conspire,
(Yes Marley said that time will tell)
Now look they’ve gone and joined.

We keep getting this beating
It’s bad history repeating
It reminds me of those capitalists that say
‘Look you have a choice,’
It’s sick and self-defeating if our dispossessed keep weeping
And we give these awards meaning
But we end up with no voice.

 

 
Benjamin Zephaniah (Handsworth, 15 april 1958)

 

De Amerikaanse schrijver Henry James werd geboren in New York op 15 april 1843. Zie ook alle tags voor Henry James op dit blog.

Uit: The Beast in the Jungle

“What determined the speech that startled him in the course of their encounter scarcely matters, being probably but some words spoken by himself quite without intention—spoken as they lingered and slowly moved together after their renewal of acquaintance.  He had been conveyed by friends an hour or two before to the house at which she was staying; the party of visitors at the other house, of whom he was one, and thanks to whom it was his theory, as always, that he was lost in the crowd, had been invited over to luncheon.  There had been after luncheon much dispersal, all in the interest of the original motive, a view of Weatherend itself and the fine things, intrinsic features, pictures, heirlooms, treasures of all the arts, that made the place almost famous; and the great rooms were so numerous that guests could wander at their will, hang back from the principal group and in cases where they took such matters with the last seriousness give themselves up to mysterious appreciations and measurements.  There were persons to be observed, singly or in couples, bending toward objects in out-of-the-way corners with their hands on their knees and their heads nodding quite as with the emphasis of an excited sense of smell.  When they were two they either mingled their sounds of ecstasy or melted into silences of even deeper import, so that there were aspects of the occasion that gave it for Marcher much the air of the “look round,” previous to a sale highly advertised, that excites or quenches, as may be, the dream of acquisition.  The dream of acquisition at Weatherend would have had to be wild indeed, and John Marcher found himself, among such suggestions, disconcerted almost equally by the presence of those who knew too much and by that of those who knew nothing.  The great rooms caused so much poetry and history to press upon him that he needed some straying apart to feel in a proper relation with them, though this impulse was not, as happened, like the gloating of some of his companions, to be compared to the movements of a dog sniffing a cupboard. It had an issue promptly enough in a direction that was not to have been calculated.
It led, briefly, in the course of the October afternoon, to his closer meeting with May Bartram, whose face, a reminder, yet not quite a remembrance, as they sat much separated at a very long table, had begun merely by troubling him rather pleasantly.”

 

 
Henry James (15 april 1843 – 28 februari 1916)
Cover

 

De Duitse dichter en tekenaar Wilhelm Busch werd geboren in Wiedensahl op 15 april 1832. Zie ook alle tags voor Wilhelm Busch op dit blog.

 

Höhere Instanz

Was er liebt, ist keinem fraglich;
Triumphierend und behaglich
Nimmt es seine Seele ein
Und befiehlt: So soll es sein.

Suche nie, wo dies geschehen,
Widersprechend vorzugehen,
Sintemalen im Gemüt
Schon die höchste Macht entschied.

Ungestört in ihren Lauben
Laß die Liebe, laß den Glauben,
Der, wenn man es recht ermißt,
Auch nur lauter Liebe ist.

 

Der fremde Hund

Was fällt da im Boskettgesträuch
Dem fremden Hunde ein?
Geht man vorbei, so bellt er gleich
Und scheint wie toll zu sein.
Der Gärtner holt die Flinte her.
Es knallt im Augenblick.
Der arme Hund, getroffen schwer,
Wankt ins Gebüsch zurück.
Vier kleine Hündchen liegen hier
Nackt, blind und unbewußt.
Sie saugen emsig alle vier
An einer toten Brust.

 

Durchweg lebendig

Nirgend sitzen tote Gäste.
Allerorten lebt die Kraft.
Ist nicht selbst der Fels, der feste,
Eine Kraftgenossenschaft?

Durch und durch aus Eigenheiten,
So und so zu sein bestrebt,
Die sich lieben, die sich streiten,
Wird die bunte Welt gewebt.

Hier gelingt es, da missglückt es.
Wünsche finden keine Rast.
Unterdrücker, Unterdrücktes,
Jedes Ding hat seine Last.

 

 
Wilhelm Busch (15 april 1832 – 9 januari 1908)
Portret door Klaus Ensikat

 

De Nederlandse schrijfster Ina Boudier-Bakker werd geboren in Amsterdam op 15 april 1875. Zie ook alle tags voor Ina Boudier-Bakker op dit blog.

Uit: De klop op de deur

“Hij ging door zijn stad zooals hij er jaren door gegaan was, en hoewel Zaandammer van geboorte, waar zijn vader kantonrechter geweest was, nauw zich verbonden voelend met Amsterdam in een haast onbewuste liefde. En onveranderd ook zag de oude stad, in de statie zijner beboomde grachten, de rijke kleur van zijn oude buurtjes, de grijze schoonheid van zijn gevels en torens en zijn machtig grauw paleis op den Dam, zijn klokkenspelen beierend hoog in de lucht – het volk dier vijftiger jaren langs zich trekken in een leven van haast provinciale gemoedelijkheid.
Op den Dam was het druk in den vallenden avond. Daar gingen tusschen de nauw gereide visch en zuurkraampjes, de karren met koopwaar, de buitelende straatartiesten in den flauwen olie-lampjesschijn, de oud Amsterdammers uit den koopmansstand naar de bekende café’s, naar de Karseboom, naar Allebrandi, naar het Café restaurant op den hoek – vonden er begeerig elkaar en de gezelligheid van elken Nieuwjaarsdag, terwijl tusschen de dichtbezette tafeltjes door de Jan’s saucijzenbroodjes en pasteitjes presenteerden.
De lange vader en het kleine kind liepen er stil tusschendoor.
‘Daar gaat meneer Weesburg,’ knikte Annètje, en Goldeweijn zag: Weesburg ging juist het café op den hoek van den Dam in. Hij zag rood en opgezet, en lachte luidruchtig met een paar kennissen. Maar Annètje trok hem plotseling sneller voort.
Want daar, op de Kleine Steentjes voor ’t Paleis stond de man met de geleerde honden en gedresseerde kanarievogels,waar ze nooit langs kon zonder te blijven kijken.
Gehoorzaam stak hij met haar over.
De man had hen zien komen.
‘Komt de jongejuffrouw weer ereis kijke?’
En Annètje knikte verheugd, haar vriend kènde haar.
Verslonden stond ze te kijken naar den poedel, die door hoepels sprong. De kanaries mocht ze soms even met een voorzichtig vingertje langs hun veeren rugje aaien, maar nu was ’t te koud voor de vogels. De poedel, op zijn achterpooten, ging met het bakje rond.”

 

 
Ina Boudier-Bakker (15 april 1875 – 26 december 1966)
Cover

 

De Duitse schrijver Bernhard Lassahn werd op 15 april 1951 in Coswig / Anhalt geboren. Zie ook alle tags voor Bernhard Lassahn op dit blog.

Uit: Liebe Frauen! (Briefe)

„Die Hippies gingen noch weiter. Sie wollten nicht nur, dass die Menschen lesen, Musik hören und sich besser verstehen, sie sollten sich auch lieben:
Make Love. Not War.
Remember? Das war die berühmte Hippie-Parole. Ob man tatsächlich Liebe „machen“ kann, lasse ich mal dahingestellt sein. Ich hatte von Anfang an meine Zweifel, ich war aber auch schwer beeindruckt von der praktischen Art der Amerikaner, die kurzerhand die Milch in Cornflakes-Packungen schütteten und die Turnschuhe gleich mit in die Waschmaschine steckten zu den T-shirts mit der Aufschrift „Just do it“.
Sei’s drum. Ich nehme zur Kenntnis, dass wir das heute so handhaben wollen: Liebe „macht“ man, Sex „hat“ man. Na dann: viel Spaß. Für mich klingt es schon wieder nach einem Open-Air-Festival bei freiem Eintritt und mit einer Musik, bei der sich am Ende alle in den Armen liegen. Es kommt mir zu schön vor, um wahr zu sein, aber vielleicht bin ich auch ein schwieriger Fall mit ungewöhnlich trägem Herzen. Ich sollte mich nicht so anstellen und nicht immer so kritisch aus der Wäsche gucken.
Das tue ich aber. Und ich werfe weiterhin einen kritischen Blick auf die Feministen. Die haben nämlich den alten Hippie-Spruch umgedreht: Sie wollen zukünftig keine Liebe mehr zwischen den Geschlechtern – das meinen sie wirklich so, wir sollten uns darüber nicht hinwegtäuschen. Es gibt viele Zitate, die das belegen und viele Taten, die es beweisen. Sie haben stattdessen den Geschlechter-Krieg erklärt
Make Sex War. Do Not Make Love.
So ein Krieg geht notwendigerweise gegen alles, was gegen den Krieg arbeitet. Also: gegen die Kultur. Gegen den Dialog. Gegen die Möglichkeiten der Verständigung. Gegen eine Wertschätzung des anderen.
Es ist also keine Überraschung: Der Feminismus bringt neue Bücherverbote mit sich. Neue Formen der Zensur. Neue Denkverbote. Neue Verständigungsverbote. Boykott von Diskussionsveranstaltungen. Offene Gewaltdrohungen gegen Männer, die sich für ihre Interessen einsetzen wollen. Das Niederbrüllen von Rednern.”

 


Bernhard Lassahn (Coswig 15, april 1951)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e april ook mijn blog van 15 april 2018 deel 2.

J. Bernlef, Chris de Stoop, Edward St Aubyn, Anchee Min, Yukio Mishima, Martin Auer, Andreas Steinhöfel, John Dos Passos, Isaäc da Costa

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog..

Uit: Het wonder

“Het gebeurde op een zomeravond, toen ik tien jaar was. Ik kwam net op tijd voor het avondeten thuis en rende naar de keuken om mijn handen te wassen. Mijn moeder was bezig de aardappelen van de pan in een dekschaal te doen en haar gezicht was in een wolk van stoom gehuld.
‘Was je ze goed,’ vroeg ze, maar ik antwoordde niet.
Die middag was er een schoolgevecht geweest. Op een braakliggend terrein in de buurt van de school hadden wij gevochten tegen de jongens van de christelijke school, die een paar straten verderop stond. Ik was doodmoe. Al had ik geen zichtbare verwondingen, ik verbeeldde me, met een gevoel van verzaliging, dat al mijn botten gebroken waren. Mijn spieren deden pijn en ik trok wat met mijn rechterbeen waar ik een schop tegen had gehad, al overdreef ik het trekken natuurlijk wel. Ik kwam dus min of meer hinkend binnen. Mijn vader en mijn broertje zaten al aan tafel. Pietje probeerde zelf zijn slab om te binden, maar liet het lapje ten slotte met een kreet van onmacht voor zich op zijn bord vallen. Mijn vader zat voorovergebogen het vlees te snijden. In een van de ramen van de huizen aan de overkant van de straat zag ik de zon oranje ondergaan. Ik bleef stilstaan en keek naar het hoofd van mijn vader. Op het midden van de schedel zat een langwerpige kale plek aan alle kanten bebost door opspringend zwart haar, als een open plek in het bos omzoomd door struikgewas. Hij had mij niet horen binnenkomen. Ik boog mij voorover, legde mijn wijsvinger als een paar horens naast mijn hoofd en stoof op mijn broertje af, een afschuwelijk gebrul uitstotend. Pietje begon te huilen en verborg zijn gezicht in zijn handen. Mijn vader keek op, verbaasd en direct daarop vermanend.
‘Wil je…’ zei hij, maar hij brak zijn zin af toen mijn moeder binnenkwam en de schalen met aardappels en groente op tafel zette. Ik ging aan tafel zitten en mijn moeder schepte mijn bord vol.
‘Heb je fijn gespeeld,’ vroeg ze terwijl ze het bord voor mij neerzette. Ik propte mijn mond vol en zei:
‘Op het landje.’
Mijn vader keek van zijn bord op, zijn wenkbrauwen optrekkend.
‘Welk landje,’ vroeg hij.
Ik wees met een hand naar het raam. ‘Achter de school,’ zei ik, ‘we hebben gevochten met de Pro Rege. Ze zijn ‘m gesmeerd en die schoften hadden stokken bij hun.’ Ik schoof van opwinding heen en weer over de zitting van mijn stoel. Mijn vader boog zich naar mij toe en tikte met zijn mes één keer scherp tegen de rand van mijn bord. Ik schrok want ik was alweer verloren in de oorlog van een paar uur geleden. Ik snoof weer de geur van vuil zand op, van zuring en visgraten in kranten verpakt, ik hoorde het geschreeuw en zag de blauwe ijsmuts van onze aanvoerder, Jopie de Boer uit de zesde, midden in een krioelende hoop jongens.”

 


J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)
Cover achterkant

 

De Vlaamse schrijver en journalist Chris De Stoop werd geboren op 14 januari 1958 in Sint-Gillis-Waas. Zie ook alle tags voor Chris de Stoop op dit blog.

Uit: Dit is mijn hof

“Ik heb er een diepvriezer voor gekocht en eet soms maanden koe tot het me de keel uit komt. Wat des te sneller gebeurt als ik de koe in kwestie nog goed gekend heb.
Uiteindelijk lukt het ons door de weidedraad op een andere plaats helemaal open te maken en de vaarzen zo via een omweg naar het erf te drijven – een vaak beproefde afleidingstactiek.
Mijn broer loopt met een riek hooi voor de beesten uit om hen tot in de stal te lokken. Als de laatste binnen is, doen we haastig de grendel in het slot. We leunen doodmoe tegen de muur, waarvan de onderkant zwart ziet van de mest. We glimmen van het zweet en van het vuil.
Hoewel ik al twintig jaar gestopt ben met roken, rol ik nu een sigaret, samen met hem. Een dunne, want hij is zuinig op zijn tabak en kijkt me op de vingers. We roken en rochelen zonder een woord te zeggen. Alle vee is nu van de wei en alleen de bulldozer blijft buiten achter in de regen, die gaandeweg overgaat in natte sneeuw. Binnen is het behaaglijk tussen de dampende koeienlijven.
Maar we praten niet zoals vroeger met voldoening na over de hele operatie, we rakelen niet eindeloos op hoe hachelijk het wel was en hoe wild ze waren en hoeveel geluk we hadden dat we de beesten weer in de stal kregen, nee.
‘Het boeren is bijna afgelopen,’ zegt mijn broer voor de zoveelste keer, met op zijn gezicht een mengsel van schrik en wrok. ‘Ze willen ons weg.’
‘Nog lang niet,’ zeg ik.
We zwijgen weer en kijken de stal rond, waarin het verval stilaan merkbaar wordt in de kromme buizen en roestige drinkbakken. De koeien zijn al gaan liggen, dicht bij elkaar, met hun zware koppen op elkaars buik. Ze kijken met glanzende ogen naar ons terug. Hun adem is zichtbaar als wolken stoom. De jonge vaarzen zitten nog vol onrust. Soms kunnen ze het niet houden van de schurft en schuren ze zich tegen de muren. Soms krommen ze hun rug en steken ze hun staart omhoog om pletsend te pissen en te schijten. Het spat tot op ons gezicht.”

 

 
Chris De Stoop (Sint-Gillis-Waas, 14 januari 1958)

 

De Britse schrijver en journalist Edward St Aubyn werd geboren op 14 januari 1960 in Cornwall. Zie ook alle tags voor Edward St Aubyn op dit blog.

Uit: Dunbar

““We’re off our meds,” whispered Dunbar.
“We’re off our meds/ we’re off our heads,” sang Peter, “we’re out of our beds/ and we’re off our meds! Yesterday,” he continued in a conspiratorial whisper, “we were drooling into the lapels of our terry cloth dressing gowns, but now we’re off our meds! We’ve spat them out; we’ve tranquilized the aspidistras! If those fresh lilies you get sent each day . . .”
“When I think where they come from,” growled Dunbar.
“Steady, old man.”
“They stole my empire and now they send me stinking lilies.”
“Oh, you had an empire, did you?” said Peter, in the voice of an eager hostess, “you must meet Gavin in Room 33, he’s here in disguise, but his real name,” Peter lowered his voice, “is Alexander the Great.”
“I don’t believe a word of it,” grumbled Dunbar, “he’s been dead for years.”
“Well,” said Peter, now a Harley Street consultant, “if those troubled lilies were suffering from schizophrenic tendencies; tendencies, mind you, a little penchant for the schizoid, not the full-blown thing, their symptoms will have been mitigated with a minimum of fatal side effects.” He leant forward and whispered, “that’s where I put my dead meds: in the vase with the lilies!”
“I really did have an empire, you know,” said Dunbar. “Have I ever told you the story of how it was stolen from me?”
“Many times, old man, many times,” said Peter dreamily.
Dunbar heaved himself out of his armchair and after a couple of stumbling steps, straightened up, squinting at the strong light that slanted through the reinforced glass of his premium cell.
“I told Wilson that I would stay on as non-executive chairman,” Dunbar began, “keeping the plane, the entourage, the properties, and the appropriate privileges, but laying down the burden–” he reached over to the large vase of lilies and lowered it carefully to the floor, “laying down the burden of running the Trust from day to day. From now on, I told him, the world will be my perfect playground and, in due course, my private hospice.”
“Oh, that’s very good,” said Peter, “ ‘the world is my private hospice,’ that’s a new one.”
“ ‘But the Trust is everything,’ Wilson told me.” Dunbar grew more agitated as he moved into the story. “ ‘If you give that away,’ he said, ‘you’ll have nothing left. You can’t give something away and keep it at the same time.’ ”
“It’s an untenable position,” Peter cut in, “as R. D. Laing said to the Bishop.”

 


Edward St Aubyn (Cornwall, 14 januari 1960)

 

De Chinese schrijfster Anchee Min werd geboren in Shanghai op 14 januari 1957. Zie ook alle tags voor Anchee Min op dit blog.

Uit: The Cooked Seed

“I entered a stall and closed the door. I had never seen such a spacious and clean toilet room. A roll of paper came into view. It was pure white and soft to the touch. I wondered how much it would cost. I would not use it if I had to pay. I sat down and pulled the paper a few inches. I looked around and listened. No alarm went off. I was not sure if I was allowed to use the paper. I dragged out a foot more, and then another foot. I put the paper under my nose and smelled a lovely faint scent. Perhaps it was free, I decided. Carefully, I wiped my behind with the paper. It didn’t scratch my buttocks. What an amazing feeling. I grew up with toilet paper that felt like sandpaper. In fact, it was what I had packed in my suitcase—toilet paper made of raw straw.
People with different colored eyes, hair, and skin confirmed that I was no longer in China. I hoped my seaweed hairstyle didn’t offend any-body. I inched forward in the line leading toward the immigration sta-tion. I heard the man behind the booth call, “Next!” My heart jumped out of my chest. I forced myself to step forward. My surroundings started to spin. I was face-to-face with an immigration officer. I wanted to smile and say, “Hello!” but my jaw locked. My mind’s eye kept seeing one image—a group of peasants trying to haul a Buddha statue made of mud across a river. The Buddha statue was breaking apart and dissolving into the water. Shaking, I held out my right arm and presented my passport. The officer was a middle-aged white man with a mustache. A big grin crossed his face as he greeted me with what I later came to learn was “Welcome to America!” My mind went blank. I tried to breathe. Was the man asking me a question or was it a greeting? Did he mean “Where are you from?” or “How are you?” I had been studying a book called English goo Sentences. Accord-ing to the book, “How do you do?” would be the first words you would say when you met someone for the first time. Obviously, this was not what the officer had said. How do I respond? Should I say, “I am very well, thank you, and how are you?” or “I am from China”? What if it was a greeting? Did I hear “America”? I thought I did. “America” meant “United States,” didn’t it? Did he say, “Why are you in America?” I could feel the officer’s eyes as they bore into me. I decided to give him my prepared response. Lifting my chin, I forced a smile. I pushed the words out of my chest the best I could: “Thank you very much!” The officer took my passport and examined it. “An ah Q?” he said. “Ah Q? A … Kee? A … Q?” On my passport, my first name was spelled “An-Qi.” I had no say in choosing the spelling of my name. The Pinyin spelling system was in-vented by the Communist government. If the actual name was pro-nounced “Anchee,” the Pinyin would spell it “An-Qi.” The Communist official in charge of Chinese language reform believed that a foreigner would pronounce “Chee” when he read “Qi.” No Chinese was allowed to spell their name any other way on their passport. Should I have answered “Yes, I am Ah-Q”? I didn’t think so. “Ah-Q” was the name of a famous Chinese idiot. If it was “Ah-B” or “Ah-C,” I would have gladly answered yes.”

 

 
Anchee Min (Shanghai, 14 januari 1957)

 

De Japanse schrijver Yukio Mishima werd geboren op 14 januari 1925 in Tokyo. Zie ook ook alle tags voor Yukio Mishima op dit blog.

Uit: Spring Snow (Vertaald door Michael Gallagher)

“Released into the pond, they had bred rapidly. Once a snapping turtle got your finger in its beak, the servants told Kiyoaki, that was the end of it. There were several pavilions used for the tea ceremony and also a large billiard room. Behind the main house, wild yams grew thick in the grounds, and there was a grove of cypresses planted by Kiyoaki’s grandfather, and intersected by two paths. One led to the rear gate; the other climbed a small hill to the plateau at its top where a shrine stood at one corner of a wide expanse of grass. This was where his grand-father and two uncles were enshrined. The steps, lanterns, and torii, all stone, were traditional, but on either side of the steps, in place of the usual lion-dogs, a pair of cannon shells from the Russo-Japanese War had been painted white and set in the ground. Somewhat lower down there was a shrine to Inari, the harvest god, behind a magnificent trellis of wisteria. The anniversary of his grandfather’s death fell at the end of May; thus the wisteria was always in full glory when the family gathered here for the services, and the women would stand in its shade to avoid the glare of the sun. Their white faces, powdered even more meticulously than usual for the occasion, were dappled in violet, as though some exquisite shadow of death had fallen across their cheeks. The women. No one could count exactly the multitude of women who lived in the Matsugae mansion. Kiyoaki’s grand-mother, of course, took precedence over them all, though she preferred to live in retirement at some distance from the main house, with eight maids to attend to her needs. Every morn-ing, rain or shine, Kiyoaki’s mother would finish dressing and go at once with two maids in attendance to pay her respects to the old lady.”

 

 
Yukio Mishima (14 januari 1925 – 25 november 1970)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver, musicus en cabaretier Martin Auer werd geboren op 14 januari 1951 in Wenen. Zie ook alle tags voor Martin Auer op dit blog.

 

Zufall

Wenn statt mir jemand anderer
auf die Welt gekommen wär’.
Vielleicht meine Schwester
oder mein Bruder
oder irgendein fremdes blödes Luder –
wie wär’ die Welt dann,
ohne mich?
Und wo wäre denn dann ich?
Und würd’ mich irgendwer vermissen?
Es tät ja keiner von mir wissen.
Statt mir wäre hier ein ganz anderes Kind,
würde bei meinen Eltern leben
und hätte mein ganzes Spielzeug im Spind.
Ja, sie hätten ihm sogar
meinen Namen gegeben!

 

Kim denkt

Wenn die Mäuse so groß wie Hunde wären,
dann müßten die Katzen so groß wie Tiger sein.
Und die Tiger wären dann so groß
wie Elefanten.
Aber die Elefanten wären so groß
wie Walfische, und die Walfische
so groß wie Ozeandampfer.
Und überhaupt müßte dann alles
viel größer sein, die ganze Welt, und die Häuser, die Bäume
und die Menschen, und Papa und Mama
und ich auch natürlich.
Alles müßte dann viel größer sein, damit alles
zusammenpaßt.
Aber wenn alles viel größer wäre,
dann würde man das
ja gar nicht merken.
?
Vielleicht sind die Mäuse wirklich so groß wie Hunde?

 

 
Martin Auer (Wenen, 14 januari 1951)

 

De Duitse schrijver en vertaler Andreas Steinhöfel werd geboren op 14 januari 1962 in Battenberg. Zie ook alle tags voor Andreas Steinhöfel op dit blog.

Uit: Rico, Oskar und die Tieferschatten

“Die Nudel lag auf dem Gehsteig. Sie war dick und geriffelt, mit einem Loch drin von vorn bis hinten. Etwas getrocknete Käsesoße und Dreck klebten dran. Ich hob sie auf, wischte den Dreck ab und guckte an der alten Fensterfront der Dieffe 93 rauf in den Sommerhimmel. Keine Wolken und vor allem keine von diesen weißen Düsenstreifen. Außerdem, überlegte ich, kann man Flugzeugfenster nicht aufmachen, um Essen raus zu werfen. Ich ließ mich ins Haus ein, zischte durch das gelb getünchte Treppenhaus rauf in den Dritten und klingelte bei Frau Dahling. Sie trug große bunte Lockenwickler im Haar, wie jeden Samstag. »Könnte ‘ne Rigatoni sein. Die Soße ist auf jeden Fall Gorgonzola«, stellte sie fest. »Lieb von dir, mir die Nudel zu bringen, Schätzchen, aber ich hab sie nicht aus dem Fenster geworfen. Frag mal Fitzke.« Sie grinste mich an, tippte sich mit dem Finger an den Kopf und verdrehte die Augen nach oben. Fitzke wohnt im Vierten. Ich kann ihn nicht leiden und eigentlich glaubte ich auch nicht, dass die Nudel ihm gehörte. Frau Dahling war meine erste Wahl gewesen, weil sie öfters mal was aus dem Fenster wirft, letzten Winter zum Beispiel den Fernsehapparat. Fünf Minuten später schmiss sie auch noch ihren Mann raus, den allerdings nur aus der Wohnung. Danach kam sie zu uns, und Mama musste ihr ein Schlückchen Gutes einschenken.
»Er hat eine Geliebte!«, hatte Frau Dahling verzweifelt erklärt. »Wenn die blöde Kuh wenigstens jünger wäre als ich! Schenken Sie mal nach!« Weil die Glotze jetzt im Eimer und der Mann weg war, hatte sie sich am nächsten Tag zum Trost einen todschicken Flachbild-Fernseher und einen DVD-Player gekauft. Seitdem gucken wir uns zusammen manchmal einen Liebesfilm an oder Krimis, aber nur an den Wochenenden, wenn Frau Dahling ausschlafen kann. Unter der Woche steht sie bei Karstadt am Hermannplatz hinter der Fleischtheke. Sie hat immer ganz rote Hände, so kalt ist es da. Während des Fernsehens essen wir Müffelchen mit Wurst und Ei oder Lachs. Bei Liebesfilmen schnieft Frau Dahling mindestens zehn Tempos voll, aber am Schluss schimpft sie dann immer los, von wegen, nun hätten der Kerl und die Frau sich also gekriegt und jetzt ginge das Elend erst richtig los, aber das würden die natürlich nie zeigen in den Filmen, so ein total verlogener Scheiß – noch ein Müffelchen, Rico? »Bleibt es bei heute Abend?«, rief Frau Dahling mir nach, als ich rauf in den Vierten rannte, immer zwei Stufen auf einmal. »Klar!«

 

 
Andreas Steinhöfel (Battenberg, 14 januari 1962)

 

De Amerikaanse schrijver John Dos Passos werd geboren op 14 januari 1896 in Chicago. Zie ook alle tags voor John Dos Passos op dit blog.

Uit: The Big Money

“You know it’s quite dreadful here,” Ollie’s voice went on. “Prohibition and all that, it’s worse than the wildest imagination could con-ceive. I’ll come and pick you up with a cab.” All right, Ollie, I’ll be in the lobby.” Charley put on his tunic, remembered to leave off his Sam Browne belt, straightened his scrubby sandy hair again, and went down into the lobby. He sat down in a deep chair facing the revolving doors. The lobby was crowded. There was music coming from somewhere in back. He sat there listening to the dancetunes, looking at the silk stockings and the high heels and the furcoats and the pretty girls’ faces pinched a little by the wind as they came in off the street. There was an expensive jingle and crinkle to everything. Gosh, it was great. The girls left little trails of perfume and a warm smell of furs as they passed him. He started counting up how much jack he had. He had a draft for three hundred bucks he’d saved out of his pay, four yellowbacked twenties in the wallet in his inside pocket he’d won at poker on the boat, a couple of tens, and let’s see how much change. The coins made a little jingle in his pants as he fingered them over. Ollie Taylor’s red face was nodding at Charley above a big camels-hair coat. “My dear boy, New York’s a wreck. . . . They are pouring icecream sodas in the Knickerbocker bar….” When they got into the cab together he blew a reek of highgrade rye whiskey in Charley’s face. “Charley, I’ve promised to take you along to dinner with me…. Just up to ole Nat Benton’s. You won’t mind … he’s a good scout. The ladies want to see a real flying aviator with palms.” “You’re sure I won’t be buttin’ in, Ollie?” “My dear boy, say no more about it.” At the club everybody seemed to know Ollie Taylor. He and Charley stood a long time drinking Manhattans at a dark-paneled bar in a group of whitehaired old gents with a barroom tan on their faces. It was Major this and Major that and Lieutenant every time anybody spoke to Charley. Charley was getting to be afraid Ollie would get too much of a load on to go to dinner at anybody’s house. At last it turned out to be seventhirty, and leaving the final round of cocktails, they got into a cab again, each of them munching a clove, and started uptown. “I don’t know what to say to ‘em,” Ollie said. “I tell them I’ve just spent the most delightful two years of my life, and they make funny mouths at me, but I can’t help it.” There was a terrible lot of marble, and doormen in green, at the apartmenthouse where they went out to dinner and the elevator was inlaid in different kinds of wood. Nat Benton, Ollie whispered while they were waiting for the door to open, was a Wall Street broker. They were all in eveningdress waiting for them for dinner in a pinkishcolored drawingroom. They were evidently old friends of Ollie’s because they made a great fuss over him and they were very cordial to Charley and brought out cocktails right away, and Charley felt like the cock of the walk. There was a girl named Miss Humphries who was as pretty as a picture.”

 

 
John Dos Passos (14 januari 1896 – 28 september 1970)
Cover

 

De Nederlandse dichter en schrijver Isaäc da Costa werd geboren in Amsterdam op 14 januari 1798. Zie ook alle tags voor Isaäc da Costa op dit blog.

 

De barre rots

Met het hoofd in de wolken,
de voet in de kolken,
staat bij golvengeklots
naakt en eenzaam de rots
Tevergeefs op zijn toppen
zijgen morgendaauwdroppen!
Tevergeefs ziet de maan
lieflijk starend hem aan!
En geen zomerluchtzwoelte
en geen avondwindkoelte
vermag iets op de aard
van het ijskoud gevaart’
waar zich bloemen noch bladen mosgroen op tonen,
en geen plant wordt gezien,
om des kruidkenners vlijt met een schat te belonen,
of de zeemeeuw een nest voor zijn jongen te biên!

Sombre steenrots! de lente keert weder,
’t dorre veld wordt bestrooid,
maar op u blikt zij vruchteloos neder!
op uw kruin past, voor krans
een verhevener glans
’k Zag een leger van golven de aanval beginnen
Zij liepen u aan,
met schelden en slaan,
met schuimende woede! Maar zouden zij ’t winnen?
Of ook over u heen heel haar menigte gaat,
zij breken, — gij staat.
Zij breken, zij wijken,
van veerkracht beroofd.
Daar verheft gij het hoofd;
statig ziet men het prijken
met paarlen van ’t zeenat, met edelgesteent’
als van ziltige tranen bij ’t zonlicht geweend.

Dus ook menig in God vastgeworteld gemoed!
wen der tegenheên vaak overstelpende vloed
voor een ogenblik tijds is geweken,
zij de bloesem van vroegere weelde vergaan,
zij ’t voor altijd op aard met vreugde gedaan,
voel’ zich ’t hart bij herhaling nog breken; —
toch verheft zich in vrede de geest naar omhoog,
bij de daauwdrop der smeltende smart in het oog,
en men beurt uit ons werelds gewemel,
als die eenzame rots
uit het golvengeklots,
naakt maar blinkend de kruin op ten hemel.

 


Isaäc da Costa (14 januari 1798 – 28 april 1860)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e januari ook mijn blog van 14 januari 2018 deel 2.

J. Bernlef, Chris de Stoop, Edward St Aubyn, Anchee Min, Yukio Mishima, Martin Auer, Andreas Steinhöfel, John Dos Passos

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog..

Uit: De drie vrienden

“Zenuwachtig naar buiten turend iedere keer als de trein vaart minderde, zag ik ten slotte in een flits het verlichte bord met de naam van het dorpje erop. De trein stopte en ik stapte uit.
Niels had niet te veel gezegd om dit een woestenij te noemen. Vóór mij stond een verlicht stenen gebouwtje, dat voor de helft als wachtkamer diende en voor de andere helft als bureau voor de stationschef die net naar buiten stapte, het spiegelei onder zijn arm geklemd, het rechterbeen stijf naar voren zwaaiend, toen ik de trein uitkwam. In de wachtkamer zat een oude man met een grote pet op. Hij zat zeer rechtop. Op een afstand leek het of hij tegen iemand praatte, zijn hoofd daarbij lichtjes heen en weer bewegend, maar toen ik een paar passen dichterbij was gekomen zag ik dat hij tegen niemand praatte, ook niet tegen het vuile keeshondje dat aan zijn voeten lag te slapen. Zijn lippen bewogen niet, alleen zijn hoofd wiegde zachtjes heen en weer alsof het op water dobberde. Hij scheen niet met de trein mee te moeten, want hij reageerde in het geheel niet op het fluitsignaal van de stationschef en het daarna brommend wegschieten van de verlichte coupés in het donker. Toen de trein weg was draaide ik mij om. Aan de overzijde van de rails tegenover het perronnetje waarop ik stond, lag een lange houten loods. Boven de deur van de loods brandde een lampje. Rechts waren de spoorbomen. Daar brandde een lantaren. Voor de rest was alles donker en stil, op de geluiden van het avondlijke dorp, achter de bomen ergens, na; een voetstap, wat ver verwijderd hondegeblaf, geruis in een paar bomen, het gekakel van een opschrikkende kip. Nee, Niels had gelijk. Het was hier een uitgestorven gat.
Ik liep het perronnetje af, stak de spoorlijn over en begon de weg af te lopen die van het dorp het bos inging, zo Niels’ aanwijzingen volgend die hij mij in zijn laatste brief gegeven had waarmee hij mij had uitgenodigd nu eindelijk eens langs te komen. Ik had hem lang niet gezien. Twee jaar. Toen hij nog in de stad woonde ging ik vaak bij hem langs. Maar nadat hij na zijn artsexamen hier dat doktersbaantje aangenomen had, had ik hem niet meer gezien. Geen tijd? Of wel? Ik was ook een poosje op reis geweest, dacht ik. Maar geschreven hadden we elkaar wel en soms foto’s gestuurd.”

 

 
J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)
Cover

Lees verder “J. Bernlef, Chris de Stoop, Edward St Aubyn, Anchee Min, Yukio Mishima, Martin Auer, Andreas Steinhöfel, John Dos Passos”

Lars Gustafsson, Peter Høeg, Gary Paulsen, Henri Barbusse, Virginie Loveling, Dennis Potter, Cor Bruijn, Dorothy Richardson, Mischa Andriessen

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

 

(over alles wat nog zweeft)

Mijn graf valt nog nergens te bekennen.
En dus zweef ook ik:
rust ook ik, onwetend van mijzelf,
in een luchtzee.
Zwevend met de zwevenden,
levend met de levenden,
rustend met de rustenden,
en, wellicht ook, zonder het te weten,
dood met de doden.
Hiervoor bestaat geen woord:
het is een manier van zweven.
“In de luchtzee”zoals ballonvaarders van weleer,
en die luchtzee ben je zelf.

Een keer, in Texas, zes uur ’s morgens,
zwemmend in het kristalheldere water
van een heel diep zwembad
eigenlijk bestemd voor duikers,
werd het zwemmen voor mij plotseling zweven.
Door de venstertjes van mijn duikbril neerkijkend
op de zwarte en witte tegels van de schone bodem,
vanuit precies zo’n hoogte die men in een vrije val
niet overleeft, kon ik een ogenblik bevroeden:
steeds verder te vallen, al vallend
toch te zweven, door iets onzichtbaars gedragen.
Glimlachend doorzien wij de klassieke schilders
en hun kinderlijke toverkunst
om een paar vogels veraf in het beeld te plaatsen,
heel klein, zwevend als bewusteloze tekens
tussen aarde en lucht, tussen licht en donker,
tussen water en land, kortweg:
iets dat zich tussen de verschillen bevindt,
schemerachtige dingen, die de diepte verschaffen
die het centrale perspectief alleen ons niet biedt.
Zo zweeft al wat dodelijk is in het binnenste
van zijn eigen beeld, ergens in de schemering,
en voor dit zweven bestaat geen naam

Zo zweven ook tekens boven witte vellen papier,
de sleuven boven de sneeuw, het goede boven de slechte tijd.
Zo zweeft alles. Het staat, zoals de engelen staan,
in ongekende beweging.
En voor de gang van de wereld bestaat geen naam.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

 
Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

Lees verder “Lars Gustafsson, Peter Høeg, Gary Paulsen, Henri Barbusse, Virginie Loveling, Dennis Potter, Cor Bruijn, Dorothy Richardson, Mischa Andriessen”

J. Bernlef, Chris de Stoop, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Martin Auer

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog.

 

Aan het eind van een vorige eeuw

Er staat een rijtuig gereed op een binnenplaats
onder een zonnewering.
Voor mij of voor een ander.
Een ander stapte voor alle zekerheid vast in.
Ik weet nog niet of ik vertrekken zal
of hier moet blijven,
deuren open houden moet voor gasten uit het niets.

Alsof er iemand let op mij
achter de gordijnen.

 

Vriendinnen

Zij schildert alles wit
samen met een vriendin
zij schilderen alle kamers
op ladders staande wit

In jurken van jaren geleden
verven zij de vlekken weg
trekken naast elkaar verbeten
hun kaarsrechte banen

Als zij klaar zijn (ook wit)
kijken zij naar de nu weer
smetteloze muren en dan
aarzelend pas naar elkaar.

Is het berusting, is het vermoeidheid
handen op elkaars schouders, dat zij
daar zo roerloos blijven staan, als
waren zij nooit meer uit hun baan te drijven

Onaantastbaar, de strijd tegen ’t bederf
met verf gewonnen, glorieus
in witgevlekte jurken beginnen zij – twee meisjes
langzaam te dansen met elkaar.

 

Sterven

Als je dicht genaderd bent
en denkt het is mij best,
ik heb het wel gezien en er
is niemand aan wie ik nog hecht,

laat nu maar, heer, uw knecht
met een lichaam dat
leger wordt en een
steeds meer gevuld met dromen
laat zachtjes en onvernomen –

dan kun je het wel vergeten.
Het moet nog uit je zweten.

 

 
J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)
In 1968

Lees verder “J. Bernlef, Chris de Stoop, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Martin Auer”

Lars Gustafsson, Peter Høeg, Gary Paulsen, Henri Barbusse, Virginie Loveling, Mischa Andriessen

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

 

De haas

Op een namiddag was hij er opeens.
Doodstil tussen de seringen en de
aalbessenstruiken.
Net als bij Dürer:
oren langer dan het hoofd
van onderen wit. Grote zachte ogen.
 
Waarom zat hij daar zo stil
tot beeld bevroren in het namiddaglicht?
 
Had hij meer vertrouwen in ons
dan in andere mensen?
Wat had hij daar voor reden voor?
 
Geroerd, bijna gevleid
sloot ik de deur. Liep terug
naar binnen. De volgende dag
vond ik hem liggend in
een eigenaardige houding,
 
iets tussen slaap en embryo in,
buiten voor de schuurdeur.
 
Een paar druppels uit een waterkan
zorgden ervoor dat hij een paar aarzelende
stappen zette
alsof hij niet langer vertrouwen had
 
in de wereld en haar beelden.
De volgende dag zag ik in
dat hij blind moest zijn.
 
Het was toen dat ik hem vond
verdronken en slap als een vod
vlak bij de botensteiger. Wat ik beschouwd had
als volmaakte rust en vertrouwen
was blindheid en niets anders.
 
“De natuur is goed” staat er
op bepaalde pakken. Van het merk Bregott.
De natuur is goed.
Hoe weten jullie dat
margarinekooplui?
 

Vertaald door J. Bernlef

 

Roach

That was the same strange word
that I searched for in a dream
and was unable to find.

I awoke
from a dream of a fish
with red eyes

easy to catch with a piece of chewed bread
on a crooked short nail.
A roach, cause of death for Yvonne

Princess of Burgundy
So much more indolent than the beautiful minnows,
those dancers of the warm water near the shoreline.

Yes, this dream was full
of beauty and dance.
And no one in the whole world knew

that roaches are called roaches.

 

Vertaald door Susan W. Howard

 

 
Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

Lees verder “Lars Gustafsson, Peter Høeg, Gary Paulsen, Henri Barbusse, Virginie Loveling, Mischa Andriessen”

J. Bernlef, Chris de Stoop, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Martin Auer, Isaäc da Costa

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog.

Uit: Publiek geheim

“Clara schoof de papieren en boeken naar een hoek van de tafel, zodat er ruimte vrijkwam voor twee ontbijtborden en twee koppen koffie. ‘Hier.’ Ze gaf het stapeltje correspondentiekaarten aan Judith. ‘Daar staat alles op.’
‘Verhaal kuil. Dode Duitse soldaat. Vrouw met kar. Stilte in gevangenis. Koffiehuizen.’ Judith haalde haar schouders op. ‘Ik moet het materiaal eerst zien,’ zef ze.
Op het bed maakten ze twee stapeltjes. Links de perfotapes, rechts de losse filmstukken. Aan de hand van de nummering op de kaartjes zochten ze de corresponderende rolletjes bij elkaar. Judith legde de stroken op de montagetafel synchroon.
Twee uur lang keken ze naar de bevende beelden op het scherm. Clara had uit de keuken een tafeltje gehaald en het naast de montagetafel gezet. Daar lagen nu in drie keurige rijtjes de zwarte plastic rolletjes met de stukken film en perfotape. Drie rechte rijtjes. Plakkertjes met nummers erop. Zo zag het er heel ordelijk uit.
‘Wat vind je ervan?’
‘Hoe moet dat in godsnaam ooit een film worden,’ zei Judith.
‘Ik had gedacht…’ Clara’s stem stokte. Ze had wel wat gedacht, maar nu ze haar gedachten moest formuleren kon ze er opeens geen woorden voor vinden. ‘Misschier moet het ook helemaal geen film worden.’
Judith las verstrooid in het stapeltje correspondentiekaartjes. ‘Een volgorde,’ mompelde ze. ‘Er moet toch een volgorde voor te bedenken zijn, een vorm.’
‘Ik bedoel dat we uit laten komen dat het maar fragmenten zijn, een soort gefilmde notities,’ zei Clara.
‘Maar dan nog,’ zei Judith. ‘Er ontbreekt gewoon te veel.’
‘Dit is wat we hebben. Tomas heeft wel gezegd dat hij nog wel dingen wil toelichten. Misschien dat we, als we een bandrecorder hebben, dat we hem dan nog dingen kunnen laten vertellen en die er dan gewoon met zwartbeeld tussen zetten.’

 

 
J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)

Lees verder “J. Bernlef, Chris de Stoop, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Martin Auer, Isaäc da Costa”