J.C. Bloem-poëzieprijs 2019 voor Jonathan Griffioen
De Nederlandse dichter Jonathan Griffioen heeft met zijn bundel “Gedichten met een mazda 626” de J.C. Bloem-poëzieprijs gewonnen! Deze landelijke prijs wordt iedere twee jaar uitgereikt aan de tweede bundel van een veelbelovende jonge dichter, en is daarmee een aanmoediging voor de continuïteit van het dichterlijk talent. De prijs, groot 2500,- euro, is in het leven geroepen door de stichting Mr.J.C. Bloem-Poëzieprijs en de gemeente Steenwijkerland. Ze is bedoeld om de nagedachtenis aan naar de dichter J.C. Bloem levend te houden. In 2003 werd deze prijs voor de beste tweede bundel voor het eerst uitgereikt.
Jonathan Griffioen werd geboren in Amsterdam in 1987, maar groeide op in Wijk bij Duurstede en studeerde verpleegkunde in Den Bosch. Griffioen was finalist van Write Now! 2012 en halvefinalist van de NK Poetry Slam 2015. Zijn werk verscheen in diverse literaire tijdschriften zoals De Contrabas, De Optimist. Awater, Krakatau, De Poeziekrant en Het Liegend Konijn. In november 2015 debuteerde hij met “Wijk”, waarmee hij genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs.
Als een Dodokolonie
Het dashboard krult op in de rode Mazda 626 uit 1990
waar ik met Jimmy uit voortkom, waar ik plots uitspring.
– Ik rol door het donker met mijn cv, mijn arme cv die hapert
als de straatverlichting, krabbel op en beweeg in de kleine ruimte
tussen geslaagde mensen (werkelijk jongens, ik ben van jullie
gaan houden, jullie zijn zo goed gelukt) als een dodokolonie, en
ik begin langzaam te wennen aan al jullie vieringen, dronken
van Mariokart en Marx.
Trek me alsjeblieft niet in twijfel zoals ik in twijfel ben
getrokken, zeg me of we op mogen staan, gaan we al werken?
Want mijn hoofd is rood geworden van de ijver in mij, en mijn
handen zijn rood als mijn hoofd op een tafel vol replica’s
van Darth Vaders lichtzwaard.
Dadelijk ben ik begeesterd, ben ik gelovig, ben ik niet
meer mijn buik, ben ik mijn buik en mijn rug en de darkside,
kruinen en vliezen vergeten.
Ik ben mijn buik vergeten. Jullie zijn mijn buik vergeten.
De lucht die we sinds de puberteit binnenhielden, is ontsnapt.
Wijk
In Wijk lagen we als leeggelopen ballen tegen muren,
vlakgedrukt tegen de loodrechte huizen in buitenwijken,
aanstekers en Axe en vertrokken gezichten.
Balkons vol moeders schreeuwden dat het etenstijd is
en wij rookten paracetamol of kerfden onze namen
in strak getrokken huiden, wij gooiden stenen naar reigers
omdat ze zo clichématig langs de waterkant stonden.
We gingen de nacht in via steeds legere garages,
stonden rond een ouijabord onder de sluizen,
maar de geesten die er dwaalden,
hadden nooit iets boeiends te vertellen.
In Wijk, maakten we van meisjes knellende ritsen
met tongen van ijzer en borsten vol sokken,
was het tijd, bleven wij in de portieken hangen.
In Wijk droomde ik van een huis zonder NCRV-gids.
Jonathan Griffioen (Amsterdam, 1987)