David Vann, Jan Wagner, Kristine Bilkau

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Legende van een zelfmoord (Vertaald door Arjaan van Nimwegen)

”Mijn moeder beviel op het eiland Adak, een kleine homp steen en sneeuw ergens ver op de Aleoeten, aan de rand van de Beringzee. Mijn vader diende twee jaar bij de marine als tandarts. Hij had voor Alaska gekozen omdat hij van jagen en vissen hield, maar toen hij zijn verzoek indiende wist hij kennelijk niets van Adak af. Als mijn moeder het had geweten, zou ze persoonlijk het verzoek geschrapt hebben. Als ze genoeg informatie had, heeft mijn moeder nooit een foute keus gemaakt. En dus weigerde ze ook om haar koortsige, geel aangelopen baby uit het ondergrondse marinehospitaal van Adak te laten wegrukken en in het vliegtuig te laten smijten dat al langer dan zes uur op de startbaan stond te wachten. Omdat ik een temperatuur van 40,5 graden had die nog steeds steeg, raadden de artsen en mijn vader aan om me naar het vasteland over te vliegen, naar een echt ziekenhuis (niemand op Adak had ooit ook maar een lichte hartaanval overleefd zolang hij daar zat, niemand), maar mijn moeder weigerde. Ze was ervan overtuigd, met wat mijn vader altijd omschreef als een dierlijke, instinctieve angst, dat ik dood zou gaan zodra ik was opgestegen. Ze legde me in een gewone witte badkuip met koud water en zo overleefde ik. Ik bloeide zelfs op. Mijn oranje, vlekkerige huid kalmeerde geleidelijk tot een gezond babyroze, mijn ledematen ontspanden, en ik trappelde met mijn beentjes in het water tot ze me eruit tilde en we samen insliepen. Toen mijn vader zijn tijd bij de marine had uitgezeten, verhuisden we naar Ketchikan, een eiland
voor de kust van Zuidoost-Alaska, waar hij een tandartsenpraktijk kocht en drie jaar later een vissersboot. De boot was een nieuwe Uniflite-kajuitkruiser van glasvezel, zes meter negentig lang. Op een vrijdag, laat in de middag, liet hij de boot te water, met zijn tandartsjas nog aan onder zijn jack, terwijl wij aan de wal stonden te juichen. Hij schoof hem op zijn ligplaats aan de steiger, en de volgende morgen stond hij op de rand van die steiger tien meter diep in helder, ijzig Alaskaans water te turen, waar de Snow Goose op de ronde, grijze stenen lag als een witte schim. Mijn vader had hem de Snow Goose gedoopt, omdat hij vol zat met dromen waarin die witte romp over de golven zweefde, maar hij was vergeten de hoosgaten dicht te stoppen op de dag van de tewaterlating. In tegenstelling tot mijn moeder had hij oor noch oog voor zaken onder de oppervlakte. Als we die zomer terugzweefden over de golven na een dag vissen (mijn vader had de Snow Goose laten lichten en schoonmaken, het bewijs dat volharding gebrek aan visie soms kan goedmaken), stond ik vaak op het open, maar hoog opgebouwde achterdek met de dagvangst aan heilbot, en werd tegelijk ermee de lucht in geslingerd telkens als mijn vader over een golf voer en in de volgende dook. De heilbotten lagen plat, als grijsgroene honden op het witte scheepsdek, hun grote bruine ogen keken hoopvol naar me op tot ik ze een klap met een hamer gaf. Het was mijn taak te zorgen dat ze niet uit de boot sprongen.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

de veteranentuin

„Again he fighting with his foe, counts o’er his scars,
Tho’ Chelsea’s now the seat of all his wars,
And fondly hanging on the lengthening tale,
Reslays his thousands o’er a mug of ale.”
– Sir John Soane, inscriptie in het summerhouse

van het Royal Hospital, London –
de veteranen groeien uit het gras
omhoog in hun ere-uniformen;
zware messingknopen knipogen mat
in laat licht van de namiddag terug.
ze groeien uit het gras zoals in mythen
het leger van gezaaide drakentanden.

de veteranen laten hun tanden
zien op foto’s die zo bruin als oud gras
zijn geworden – vergeelder nog dan mythen.
het begin, aldus die griek, van alle vormen
is de strijd, daarin komt alles terug.
de veteranen klimmen op de mat-

terhorn van hun herinnering, die mat
in het tegenlicht straalt, de valse tanden,
die diep in het dal al jaren terug
achter zijn gebleven. stil in het gras
de kleinkinderen, blij met minste vormen
van spel – de veteranen echter niet en

minder nog hun streven, bij het met mythen
omweven spel der koningen mat
te gaan staan. (zij die witte stukken vormen
gebruiken ivoor en walrustanden.)
in de veteranentuin groeit het gras.
de slak glijdt in zijn huis terug.

de veteranen denken vaak terug
en amper vooruit. zo ontstaan mythen.
de kleinkinderen spelen in het gras
waar de kameraden in beten, mat
van het gevecht. leven is: op je tanden
bijten en het lot daarbij zelf vormen.

de zusters dragen witte uniformen
en zijn toch warm. ze rijden hen terug
naar binnen als eerste sterren hun tanden
tonen en een heel leger van mythen
volgt hen op hun kamers. waar het mat
was door gewicht herrijst nu het gras.

donkere vormen dwalen over het gras –
aan tanden valt te denken, of aan mythen.
de koning staat terug in zijn mat.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijfster en journaliste Kristine Bilkau werd geboren in Hamburg in 1974 en groeide op  in Sleeswijk-Holstein. zie ook alle tags voor Kristine Bilkau op dit blog.

Uit: Eine Liebe, in Gedanken

„Wer hat mich gefunden? Wie sah ich aus?« Meine Mutter sitzt vor mir auf der Küchenbank, sie bestreicht sich ein Stück Baguette mit zerschmolzenem Camembert, sie sitzt, wie immer, wenn sie uns besuchte, auf dieser alten Holzbank, die Florian und ich, als Studenten, vor über zwanzig Jahren auf einer Reise durch Polen gekauft hatten, sie nippt an ihrem Darjeeling und will alles über ihren eigenen Tod wissen. »War mein Anblick eine Zumutung für dich?«, fragt sie. »Ich hätte dich gern beschützt«, sagt sie und klingt wie früher, wenn sie etwas von mir hatte fernhalten wollen; Nachrichten mit grausamen Bildern im Fernsehen, die ich nicht hätte sehen sollen, eine Todesgeschichte aus der Nachbarschaft, von der ich nichts hätte hören sollen. Eine Zumutung war ihr Anblick nicht. Sie wirkte schmaler als sonst, vor allem das. Sie lag im Bett, auf dem Rücken, zugedeckt bis zu den Schultern, das Gesicht leicht dem Fenster zugewandt, die Augen geschlossen, die Lippen geschlossen, mit einer Spur von Anspannung. Ich sah auch den Hauch eines Lächelns, ein wenig ironisch, wie ich es von ihr kannte. Die Situation hat dich nicht entblößt. Du bist gut davongekommen. Das würde ich ihr sagen. »Und? Was machen wir denn jetzt?« Sie klingt nicht betrübt, sondern auf trotzige Art belustigt. Als könnte sie ihren Tod mit einem »Och, nöö«, wie ich es oft von ihr gehört hatte, auf später verschieben, rückgängig machen oder wieder vergessen, wie ein schnell behobenes Problem. Ich war zwölf oder dreizehn Jahre alt, einige Tage vor Weihnachten, meine Mutter hatte ihr restliches Geld für Geschenke und Lebensmittel für die Festtage abgehoben, dann stahl ihr jemand das Portemonnaie, sie war für diesen Monat pleite, ich sah ihr an, wie enttäuscht und erstaunt sie war, dass ihr das jemand hatte antun können, dann lächelte sie, Och, nöö. Sie rief Freunde an, lieh sich etwas Geld, und es ging weiter. »Ich hatte meine Haare am Mittag gewaschen. Immerhin das. Waren sie in Ordnung? Oder sah ich bemitleidenswert aus?«
Auch als es ihr miserabel ging, sie kaum eine Treppe mehr schaffte, überhaupt ihre Wohnung nur noch selten verließ, um sich selbst nicht damit zu konfrontieren, wie schwach ihr Herz war, kümmerte sie sich um ihre Frisur. Ihr akkurat geschnittenes, ohrläppchenkurzes Haar, ein Leben lang kaum verändert, dunkelbraun, dann dunkelbraun gefärbt, alle acht Wochen kam ein Friseur zu ihr nach Hause. Ich hatte gedacht, sie wäre unverwundbar. Doch dann saß ich an ihrem Bett, betrachtete ihr leicht gebräuntes, dahinter eindeutig blasses Gesicht, und zupfte an den Seiten ihr Haar zurecht, so, wie sie es gemocht hätte. »Weißt du, was frappierend ist?« Sie benutzte gern das Wort frappierend.“

 

Kristine Bilkau (Hamburg, 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Kees Fens, Jan Wagner

De Nederlandse literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens werd geboren in Amsterdam op 18 oktober 1929. Zie ook alle tags voor Kees Fens op dit blog.

Uit: Het werk van S. Carmiggelt

“Bij goed toezien – en ik zelf heb dat bij een verhaal eens gedaan – blijkt hoe geraffineerd zijn beste verhalen in hun geheel en in hun onderdelen in elkaar zitten, hoe afgewogen zijn proza is en elk klein effekt daarvan berekend is. Carmiggelt schrijft proza dat vanzelfsprekend lijkt en daarom veelal geen aandacht krijgt. En bovenal: niet alleen de moeilijkheid van het literaire werk geldt, ook de ongewoonheid van het onderwerp weegt, – en ook op dat punt kan Carmiggelt niet voor materiaal zorgen.
Grof genomen kunnen Carmiggelts verhalen verdeeld worden in enkele hoofdsoorten: de kinder-, de poezen- en de kroegverhalen. In de twee eerste soorten ziet men de ongedwongenheid van het leven zonder maatschappelijke bindingen en dwars door alle konventies heen naast – en dat kontrast levert de humor op (als het kontrast al niet gegeven is vanuit de gebondenheid van de lezer zelf) – het aan banden gelegde leven van de volwassenen. In de kroegverhalen – en zij leverden het beste op dat Carmiggelt geschreven heeft; de eerste bundel ‘Kroeglopen’ vormt voor mij het hoogtepunt van zijn werk – ziet men werkelijkheid en vluchtplaats in een schijnbestaan met elkaar gekonfronteerd: naast de onveiligheid van het leven buiten de schemer, staat de veiligheid van het halflicht in de stilte van het kafé.
Tot slot van deze korte karakterisering: het bovengeciteerde vers is, zoals uit opzet en toon blijkt, ook verwant aan de poëzie van Willem Elsschot, al is de poëzie van de laatste barser en komen diens woorden dieper uit de keel. Elsschot is een door Carmiggelt hoog bewonderd auteur; hij bezocht hem ook nu en dan, zelfs nog kort voor zijn dood. Een bijzonder mooi en informatief stuk is ‘Afscheid van Elsschot’ uit de bundel ‘Duiven melken’. Ook Carmiggelts proza heeft trekken gemeen met dat van Elsschot, tot in de konstruktie van sommige soorten zinnen toe (de altijd verrassende ‘want-zinnen’ bijvoorbeeld, die een mededeling of observatie in een algemeen perspektief zetten). Bij Elsschot ontbreekt evenwel een stilistische kunstgreep, die als een zeer eigene van Carmiggelt beschouwd kan worden: een persoon zichzelf in een monoloog te laten typeren. Er wordt in Carmiggelts verhalen veel beleden door de hoofdfiguren en die bekentenissen zijn door de auteur zo versneden, dat de taal een mens oproept. Carmiggelts vermogen de mensen letterlijk sprekend op zichzelf te laten gaan gelijken, is onuitputtelijk. En die lange belijdenissen, die levensverhalen, maken voor wie stad en mensen enigszins kent, nog iets heel duidelijk: de Amsterdamse achtergrond van het meeste vertelde. Zonder Amsterdam en de Amsterdamse aard is het meeste van Carmiggelts latere werk moeilijk te begrijpen: Moeilijker nog te begrijpen is, dat een geboren Hagenaar als Carmiggelt de mensen van Amsterdam zo heeft weten te betrappen, sterker: zich zo met hen heeft kunnen vereenzelvigen. Carmiggelts karrière als schrijver kan in enkele woorden weergegeven worden: een Hagenaar werd Amsterdammer.”

 

Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

ZELFPORTRET MET BIJENZWERM

daarstraks alleen nog maar een dunne lijn
om kin en lippen, nu een hele baard
die groeit en wemelt, tot ik bijna lijk
op magdalena, overal behaard

met bijen. het stormt van alle kanten
op mij af, en langzaam, gram voor gram
neemt het toe aan leven, ruimte, zwaarte,
een roerloos middelpunt van zoemgezang . . .

nu ben ik met mijn uitgestrekte armen
net een ridder wiens schildknapen hem
in zijn wapenrusting helpen, alles
aan hem bedekken met harnas en helm,

totdat bewegen bijna niet meer lukt,
hij nog slechts staat te glimmen, met alleen een
briesje achter alle glans, wat oude lucht,
echt zichtbaar pas wanneer hij is verdwenen.

 

Vertaald door Ria van Hengel

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e oktober ook mijn blog van 18 oktober 2020 en ook mijn blog van 18 oktober 2018 en ook mijn blog van 18 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 18 oktober 2015 deel 2.

Simon Vestdijk, Jan Wagner

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

 

Oktober

Een stervend blad is levender dan geen.
Het is als half geronnen bloed aan ’t stroomen.
Aan alle kleuren is de kleur ontnomen
Die niet naar deze lijdensdroppen zweemt.
 
De hemel haalt de schatten uit de boomen,
En kijkt langs kaalgerukte takken heen
Om na die overdaad van edelsteen
Zijn eigen bleeke droom te kunnen droomen.
 
Rood is de kleur van wilde nachtsignalen,
Van jacht en van barbaarsche overvloed
En van ’t verterend smachten naar een vrouw.
 
Bewaar uw teederheid voor ’t hemelblauw,
October ; laat uw hartstocht nederdalen
In blaad’ren die gedrenkt zijn in uw bloed !

 

November

Voorlaatste maand, bijna de Benjamin,
En zoo veelvervig als een Jozefsrok, –
Ook Jozef moest de donk’re groeve in,
Waar hem de ijverzucht der broeders trok, –
 
Gij hebt in u iets van een zondebok,
Maar ook iets van een heugelijk begin ;
Gij zijt de wijn, de lust, de laatste slok, –
Neen, de vóorlaatste : en dat is uw zin.
 
Al wat nog niet gestorven is mag leven
In deze rijke dubbelzinnigheid,
Die zich als luchtspieg’ling voor ’t einde plaatst.
 
Geen aarzeling deed Abrams slachtmes beven,
Maar ’t weten: al wie zich gelaten kwijt
Van ’t vóorlaatste bewaart zijn God voor ’t laatst.

 

December

Gehuld in mantels schrijdt het jaar naar buiten,
Stromp’lend en oud, door ’t huisgezin beklaagd,
Zijn ooren schuil achter de mantelkraag,
Waaraan vanzelf reeds vlokken sneeuw ontspruiten.
 
Hij spreekt: ‘Vóor mij het offer wordt gevraagd
Buiten ’t gezin vrijwillig mij te sluiten
Blaas ik wat dunne ijzel op de ruiten,
Niet als een antwoord, maar als wedervraag.’
 
Vraag, vraag in uw wanhoop eindeloos voort,
O maand, die de last van ’n heel jaar moet dragen,
Vreugde en leed van twaalf maanden tezaam.
 
Elk streepje tijd schetst gij waar het behoort :
Het zet zich vast als ijzel op het raam
En smelt tot ’t Niets van jaren, maanden, dagen.

 

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Borstbeeld in Harlingen door Pieter H. d’Hondt, 1972

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

WIP

maak je zwaarder, roepen ze, dus knijp ik
mijn ogen dicht, ik denk aan zakken
vol cement en ijzergieterijen,
aan olifanten, aan het anker

in zijn modder, waar een manoeuvre
walvissen langsglijdt, aan de stierenkop
van een aambeeld. nu alleen maar even
adem inhouden en wachten. maar niets klimt of

daalt, terwijl ik een fazant hoor krijsen
en de bladeren vallen – mijn onwillige
benen te kort om ooit de grond te bereiken,
mijn hoofd haast in de wolken.

 

Vertaald door Ria van Hengel

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e oktober ook mijn blog van 17 oktober 2018 en ook mijn blog van 17 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 17 oktober 2015 deel 2.

David Vann, Jan Wagner, Kristine Bilkau

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Heilbot op de maan (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“Na de begrafenis vatte mijn oom Jim het idee op mijn nieuwe vader te worden. En aangezien hij het gevoel had dat hij niet helemaal was opgewassen tegen die taak, riep hij de hulp in van zijn vriend Big Al. In het najaar namen die twee me mee naar Modoc om op ganzen te jagen. Die grote, de canadaganzen, toeteraars of zwiepers, zoals Big Al ze noemde. Komen zo laag aanvliegen dat je hun vleugeltoppen hoort zwiepen. Dan versteent je hart en je vingers zwellen op. Big Al liet het me zien: hij hield zijn vingers onder mijn neus, zijn nagels zwart van vettigheid. Ik was dertien, woog een derde van wat Big Al woog, half zoveel als mijn oom, en zat tussen ze in geklemd. Hun harde stemmen — mijn oom kwam uit Nebraska, Big Al uit een ander luidruchtig oord — weerkaatsten tegen het naakte metalen interieur van de pick-upcabine, zwollen aan, doordringender dan het zonlicht. Ramen dicht. Ze boksten op tegen de goedkope bandrecorder op batterijen die op mijn schoot AmWay-kreten zat te sissen. Zo nu en dan stak mijn oom zijn hand uit om de ruis harder te draaien. ‘Pak die diamanten ring! Pak die Mercedes!’ Mijn oom probeerde Big Al te strikken voor AmWay. Dat was een ander doel van deze tocht: iemand anders onder hem in de verkoop-piramide schuiven. ‘Ik weet het,’ zei Big Al. ‘Ik weet dat het eersteklas producten zijn. Dat bestrijd ik ook niet. Dat hoor je mij niet beweren. Daar gaat het niet om. Ik wil alleen maar zeggen…’ `Drie maanden!’ riep mijn oom uit vanboven het stuur en grijnsde zijn tanden bloot. Hij had grote, gele, erg hoekige tanden, en hij was een grote vent, één meter vijfentachtig, hield zijn knokkels — van beide handen — om het stuur geklemd en hing er vlak boven. ‘Binnen drie maanden heb je je geld eruit. Man, ik…’ En hij grommelde een tijdje zo door zonder een zinnig woord, en zei toen: Dat is toch niet niks!’ Toen sloeg hij me op mijn borstkas, hard, vriendschappelijk, mannelijk, en keek Big M aan met een vrolijke, verraste blik. Alsof het opeens allemaal duidelijk was geworden. `Geen twijfel mogelijk,’ zei Big Al. Dat beweer ik ook niet. Ik twijfel er niet aan.’ Mijn oom gaf me nog een klap en gnuifde. Hij duwde zijn bril stevig omhoog en tuurde weer over het stuur heen naar buiten, zijn mond open en zijn lippen wat opgetrokken over zijn boventanden. Want dan kun je tien jaar eerder stoppen met werken en dan heb je meer,’ blaatte het bandje. ‘En dan heb je die boot, die camper, dat zwembad. Dan heb je die dingen en je hebt ook de tijd om ervan te genieten.’ Wat ik zeg,’ zei Big Al, en toen hield hij zijn mond en hield een vinger voor mijn gezicht. Eén vinger, de wijsvinger, de rest tot een machtige vuist gebald. Trek eens,’ zei hij, grijnzend alsof hij de pot gewonnen had. Mijn oom keek opzij, duwde zijn bril omhoog en grinnikte ook. Big Al pookte met zijn vinger in mijn borst. Trek eens aan mijn vinger, joh.’ Dus greep ik zijn vinger, ruw en hard als een misvormde wortel, en trok.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

REQUIEM VOOR EEN KAPPER

omdat alles op maandag rust, blijft alles maandag nu,
bedek de spiegels, ontneem de schaar zijn scherpte.

wie zou zijn vingers laten kneden, cirkelen tot de wolk
van de shampoo optrekt boven ons, wie dirigeerde zijn entourage

van flessen en de geur, de oliën op het schap
met zijn smalle hand? wie gooit het grote orgel

van haardrogers open en laat ze loeien, laat ze aanzwellen?
neem uit de kleuren zwart en meng het met de lichte kleuren.

omdat nu geen kaplaken zo prachtig, langzaam als een tent
over het lichaam heen zakt, en wie stilhoudt

niet langer weet wat hij moet vinden, waar hij naar moet zoeken,
alleen dat het haar blijft groeien, verder woekert.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijfster en journaliste Kristine Bilkau werd geboren in Hamburg in 1974 en groeide op  in Sleeswijk-Holstein. Bilkau studeerde geschiedenis, Amerikanistiek en Germanistiek aan de Universiteit van Hamburg en Tulane University, New Orleans. Daarna werkte ze als journaliste voor vrouwen- en zakenbladen. In 2008 was ze finaliste in de literaire wedstrijd Open Mike in Berlijn en het jaar daarop ontving ze een studiebeurs van de auteursworkshop van het Literarische Colloquiums Berlin. In 2010 ontving ze een beurs van het Kunstenaarsdorp Schöppingen. In 2013 nam ze deel aan de Bayerische Akademie des Schreibens in het Literaturhaus München. In 2015 publiceerde ze haar eerste roman “Die Glücklichen”. Hij beschrijft de rustige sociale afdaling van een kerngezin in het precariaat. De roman heeft meerdere prijzen gewonnen en is in verschillende talen vertaald. Het programma van de Kammerspiele in München omvatte een theaterbewerking van “Die Glücklichen”, die in februari 2017 werd opgevoerd. Ze is medeoprichtster van PEN Berlin. In 2022 stond haar roman “Nebenan” op de shortlist voor de Deutsche Buchpreis. In 2023 publiceerde ze het boek “Wasserzeiten”– over zwemmen, waarin ze vertelt over haar liefde voor zwemmen, gecombineerd met historische, culturele en sociale aspecten van het onderwerp. Ze woont met haar gezin in Hamburg.

Uit: Nebenan

„Ein Containerschiff schiebt sich langsam hinter den Baumkronen und dem Dach der Nachbarn vorbei. Anfangs, als sie erst wenige Tage hier wohnte, war es für sie ein unwirklicher Anblick, den Kanal und das Ufer nicht sehen zu können, selbst von hier oben, aus dem Schlafzimmer nicht, aber eine Schiffsbrücke und die geladenen Container. Stapel bunter Kästen, die gemächlich, wie von allein hinter den Dächernund Bäumen entlang glitten. Im Wochenblatt, das sie manchmal überfliegt, hat sie gelesen, die Leute haben hier früher in der Dämmerung weiße Schiffe durch die Wiesen und Moore schweben sehen, lange bevor der Kanal gebaut und eröffnet wurde. Daran muss sie denken, wenn ein Frachter wie von allein durch die Landschaft fährt.
Sie bleibt am Fenster, bis die bunten Stapel nicht mehr zu sehen sind, da entdeckt sie den Jungen. Er steht in der kleinen Sackgasse am Zaun der Nachbarn und scheint auf jemanden zu warten. Dünne Beine in einer grauen Jeans, ein Rucksack auf dem Rücken. Sein Gesicht lugt blass mit spitzer Nase unter seinem Hoodie hervor, die Hände hat er in die Hosentaschen geschoben, die Schultern hochgezogen. So sieht einer aus, der friert. Kein Wunder, der Junge ist nicht für dieses Wetter angezogen. Julia weiß nicht, zu wem er gehört. Er wohnt nicht in dieser Straße, sieben alte Häuser, von denen zwei während der letzten Monate entrümpelt wurden, weil ihre Besitzer ins Heim gezogen sind. Er wohnt, soweit sie weiß, auch nicht weiter hinten, An den Wiesen, der frisch geteerten Straße, die wie eine lang gezogene Acht verläuft, wo die Neubauten stehen, Bauhaus und Friesenstil im Wechsel, dazwischen leere Grundstücke, die noch zu verkaufen sind.
Eine Windböe bewegt die Zweige vor dem Fenster, der Efeu hätte längst geschnitten werden müssen, er überwuchert das Haus bis an den Dachfirst. Sie haben bisher alles wachsen lassen, den Rasen, die Sträucher, die Brennnesseln in den Beeten. Im Sommer, nach dem Einzug, haben sie mit dem Rasenmäher Schneisen ins hohe Gras gemäht, einen Pfad zur Gartenpforte, einen zum Schuppen, einen Weg zum alten Gewächshaus, wo Chris ein quadratisches Feld in die Wiese
mähte und zwei Liegestühle hinstellte.
Sie geht nach unten, holt sich ein Glas Wasser aus der Küche, spült auf dem Weg ins Wohnzimmer mit einem großen Schluck die Folsäure-Zink-Kombination, das Vitamin D, das Q10 und die TCM-Kapsel hinunter. Sie kniet sich auf den Teppich vor die schlafende Hündin, drückt die Nase in Lizzys Fell, saugt den Geruch ein, Regenluft und nasse Steine, und sie muss an Frauen denken, die mit ihren Lippen und Nasenspitzen den Haarflaum ihrer kleinen Kinder berühren.
Der Junge ist nicht mehr am Zaun der Nachbarn zu sehen. Durch das Gestrüpp am Ende der Sackgasse führt ein Pfad den Hang hinunter zum Kanal. Wer zu Fuß zum Anleger will, nimmt ihn als Abkürzung. Der Junge wird wahrscheinlich mit der Fähre rüberfahren und vor der Kirche auf der anderen Seite auf den Bus warten, der ihn in die Schule bringt.“

 

Kristine Bilkau (Hamburg, 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Kees Fens, Jan Wagner

De Nederlandse literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens werd geboren in Amsterdam op 18 oktober 1929. Zie ook alle tags voor Kees Fens op dit blog.

Uit: Kanttekeningen bij Van het Reves Brieven

De vorming van een zeer eigen wereld met name in de laatste brieven van Nader tot U wordt heel scherp zichtbaar in de wijze van hantering van religieuze elementen. Wanneer de auteur in het begin van de ‘Brief uit Edinburgh’ een passage afsluit met tussen haakjes de aanroeping ‘Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u over ons’, dan gebruikt hij een uit de katholieke liturgie bekend gebed wel op een eigen wijze – niet binnen de vaste context – en zeker niet ongeestig, gezien de voorgaande passage over de lelijke wandschilderingen in een bedevaartskapel, het gebed wordt evenwel niet op een eigen werkelijkheid toegepast; de woorden blijven die uit de katholieke liturgie; het gebruik ervan verwijst naar een bepaalde instelling bij de auteur; gezien de context kan het ‘Lam Gods’ naar niemand anders dan naar Christus verwijzen. Ik citeer nu de slotalinea van de ‘Brief door tranen uitgewist’: ‘Waar was de Meedogenloze Jongen op dit ogenblik? Ik bleef staan. Opeens zag ik hem liggen, en dat was het wonderlijke: in een kleine kaki tent, in de tuin van zijn paleis. Ik zag verder niemand. Eén van de helften van de voorhang van het tentje was opgeslagen, en daardoor kwam het, dat ik hem duidelijk kon zien liggen, in zijn deken gerold, op het grondzeiltje, en zonder matras. Er was een teer, roerloos licht van een stormlampje, dat heel laag brandde. Eén van zijn armen was bloot, en zijn hoofd was iets opzij gezakt, half weggegleden van de opgerolde trui die hem tot kussen diende. Zijn wimpers waren neergeslagen en hij sliep, zijn mond iets geopend. Wat kon het betekenen dat hij, de Meedogenloze Jongen, nu zelf even weerloos was als iedere jongen, die hij onderwierp en bezat? Zijn tent was onder de mensen. Het liet zich niet bevatten, want het was het Misterie aller misteriën, woordloos, maar toch zou ik het aan alle koningen, tongen en natiën moeten verkondigen, zo lang als ik nog adem had en leefde.’ Het zinnetje ‘Zijn tent was onder de mensen’ is een referentie aan het eerste hoofdstuk van het Johannes-evangelie: ‘het woord is vlees geworden en heeft (letterlijk) zijn tent onder ons opgeslagen.’ Hier nu wordt een bepaalde gebonden tekst niet alleen op eigen wijze gebruikt, maar ook toegepast binnen een zelf-opgeroepen werkelijkheid; bij het geval van het ‘Lam Gods’ heeft de auteur zich het gebruik in een bepaalde situatie toegeëigend; in de boven geciteerde passage heeft hij zich van de tekst zelf meester gemaakt; hij roept er een eigen religieuze of mythologische werkelijkheid mee op. Duidelijkheidshalve: de gebruikte tekst is geen beeldspraak; er wordt geen nieuwe werkelijkheid met verwijzing naar een gelijksoortige bekende opgeroepen, zoals dat bijvoorbeeld het geval is aan het slot van de ‘Brief uit Camden Town’. Een Stem heeft de auteur aangezegd, dat hij moet bewerkstelligen, dat Wim klassiek gitaar leert spelen. Hij schrijft op die influistering verder, vindt de raad om meerdere reden acceptabel; een ervan is: ‘Ook zou hij, telkens als een boze geest der godheid op mij zou zijn, door zijn spel mijn ziel weer kunnen genezen en tot kalmte brengen -.’ Hier denkt men direct aan de harpspelende David voor koning Saul. Niet alleen denkt men eraan; in de door de tekst opgeroepen tweede werkelijkheid krijgt de nieuwe pas zijn werkelijke gestalte en betekenis. Dat laatste nu kan van ‘Zijn tent was onder de mensen’ niet gezegd worden.”

 

Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

botanische tuin

bezig de woorden aan jou te overwegen –
de paren zwijgend op geharkte wegen,
de perken bladbedekt, de bomen kaal,
de hekkenbloesem smeedijzer koel,
het licht als was aristokratisch bleek –
zag ik op de heuvel glazig de kweek-
kas, zijn witte ribben, fin de siècle,
en dacht prompt aan die walvisskeletten,
waarvoor je als kind je nek verdraaide
in de musea, aan onzichtbare draden,
zodat ze leken te zweven, opgeheven,
aan die gedrochten, aangedreven
uit oertijddiepten in een kustgebied,
gestikt door hun eigen gewicht.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e oktober ook mijn blog van 18 oktober 2020 en ook mijn blog van 18 oktober 2018 en ook mijn blog van 18 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 18 oktober 2015 deel 2.

Simon Vestdijk, Jan Wagner

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

 

Kale Takken op Muur

Met fijne zorg op ’t witte vlak gebracht
Betreden zij den kruisweg der dendrieten,
Gearmd met haar’ ge vogelspinnen sprieten
De twijgen, knoopig als een monniksdracht,

En diep vallen bij mieren en termieten
Hun bruine schubjes, – als een Juraschacht,
Waarin reptielen wiss’len van geslacht,
Laat hen de kalkmuur langs zijn schilfers schieten.

Zij breken, knikken, knielen; bij het raam
Vormen ze klauwen, worden vogelvrij,
Maar keeren weer terug tot bes en braam.

En van de stronk tot aan hun Golgotha
(Bespijkerd latwerk wacht hen reeds opzij)
Bootsen zij sluw de meeste dieren na.

 

De dood van Judas

Uit wroeging smolt hij al zijn zilverlingen
Om tot een kruisbeeld, dat hij met zich droeg
Ter woestenij, waar hij de lend’nen sloeg
In haren boetepij bij ’t handenwringen.

Eerst eeuwen lang bij Thebaï gezwoegd,
Geknield voor ’t beeld, in sluwe folteringen, –
Kerkvader dan, of prior, – onder ’t zingen
Van een Te Deum nimmer leeds genoeg

In zijn rouwmoed’ge keel tezamenschrapend, –
Dan kluiz’naar weer, of milde Franciscaan, –
En nooit één stap van ’t zilv’ren beeld vandaan! –

Totdat hij voor zijn dood weer Judas wordt
En ’t beeld verkoopt dat hem heeft uitgedord,
Zijn zilverlingen dankbaar samenrapend.

 

Leda en de zwaan

De vijver had hij zelf gekozen, maar
De snit van hals en vleugels liet hij over
Aan ’t toeval van de zoete liefdestover.
Aan de bevreemdheid van een zwanenpaar,

Dat met hem meegleed, aarzelend, tot waar
Hij op de oever klom als vrouwenrover,
Zag hij maar al te goed: zij waren grover,
Veel grover dan de witte wandelaar.

Zo schoon was hij als zwaan, zo vreemd vervoerend,
Dat zij, hem op haar legerstee beloerend,
Een zwaan wenste te zijn die hem ontving.

Als bronstig manslijf lag hij in haar armen,
Ongodd’lijk zwetend, en zonder erbarmen
De droom vermoordend die zij onderging.

 

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

störtebeker

Ik ben de negende, een slechte plaats.
maar nog steeds loopt hij.
(Günter Eich)

nog steeds loopt hij, ziet het hoofd het lichaam aan
bij zijn tuimelen vooruit. maar waar
is hij, hijzelf? in deze laatste blikken
vanuit de mand of in het blinde hinken?
ik ben de negende en het is oktober;
de kou en het touw van hennep snijden dieper
in het vlees. wij knielen, op een rij, in plukken
wit de wolken boven ons, als plukte
men pluimvee daarboven – zoals voor feesten
de vrouwen. vader, die met bleke vuisten
de steel vasthield, en de glimmende bijl,
die knipperde in het licht. de kip onderwijl
liep bloedig, fladderend, zijn weg te vinden
tussen twee werelden, langs ons jolende kinderen.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e oktober ook mijn blog van 17 oktober 2018 en ook mijn blog van 17 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 17 oktober 2015 deel 2.

David Vann, Jan Wagner

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Aquarium (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“De vis was zo lelijk dat hij niet eens op een vis leek. Een steen gemaakt van koud vlees, mossig begroeid, groen en wit gevlekt. Ik had hem eerst niet gezien, maar toen drukte ik mijn gezicht tegen het glas en probeerde ik er dichterbij te komen. Verborgen in dat onmogelijke groeisel, de neerwaartse boog van dikke lippen, een grimas als mond. Zwart kraaltje als oog. Dikke staart met banden van zwarte stippen. Maar verder niets herkenbaar als vis.
Dat is een lelijkerd.
Een oude man naast me, onverwacht, zijn stem een onwelkome verrassing. Hier zei nooit iemand iets tegen mij. Donkere ruimte, vochtig en warm, een schuilplaats tegen de sneeuw buiten.
Dacht ik ook, zei ik.
Die eieren. Die houdt hij allemaal onder zijn hoede.
En toen zag ik de eieren. Ik had gedacht dat de vis gedeeltelijk verscholen zat achter een witte zeeanemoon, een klomp zachte witte bolletjes, maar ik zag nu dat er geen steeltjes waren, elk bolletje afzonderlijk, de eieren hingen op een of andere manier aan elkaar aan de flank van de vis.
Lophiocharon trisignatus, zei de man. Drievlekkige voelsprietvis. Ze weten niet waarom het mannetje de eieren bij zich houdt. Misschien tegen gevaar. Of misschien om andere vissen te lokken.
Waar zitten die drie vlekken?
De oude man gniffelde. Dat is een goeie. Hij heeft meer vlekken dan een oudemannenhand.
Ik keek niet. Ik wilde zijn hand niet zien. Hij was heel oud, bijna dood leek het wel. Minstens zeventig of zoiets, maar hij stond er nog goed bij. De adem van een oud mens. Ik legde mijn handen om mijn gezicht tegen het glas en schoof wat weg, alsof ik een beter gezichtspunt zocht.
Hoe oud ben jij? vroeg hij.
Twaalf.
Je bent een mooi kind. Waarom ben je niet met je vriendinnetjes of je moeder?
Mijn moeder werkt, ik wacht hier op haar. Ze haalt me op om halfvijf of vijf uur, dat ligt aan het verkeer.
Op dat moment lichtte de vis een vin een stukje op, net als tenen die zich losmaakten van steen, een zachte, bleke onderkant.
Onze benen en armen zijn vinnen, zei ik. Kijk die van hem maar. Haast als tenen die de steen vastpakken.
Wauw, zei de oude man. We zijn zo erg veranderd dat we onszelf niet eens meer herkennen.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

theezakje

I
slechts in zaklinnen
gehuld. kleine heremiet
diep in zijn spelonk.

II
niet meer dan een draad
leidt naar boven. we geven
hem vijf minuten.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Kees Fens, Jan Wagner

De Nederlandse literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens werd geboren in Amsterdam op 18 oktober 1929. Zie ook alle tags voor Kees Fens op dit blog.

Uit: De hemel is naar beneden gekomen (Straat op maat)

“Vanaf Piccadilly Circus doet Regent Street zich voor als een visioen: vanuit de absolute lelijkheid ontwaar je het allermooiste stuk winkelstraat: de westelijke bocht, die naar later blijkt, zijn echo heeft in de overzijde. Vanuit een allegaartje zie je de harmonie zelf, zodat je eerst je ogen echt niet gelooft: de bocht van Regent Street, waarin de gebouwen zich terugbuigen om de straat zo breed mogelijk te maken, is haast te mooi om waar te zijn. Eenmaal de bocht voorbij ligt een haast eindeloze straat voor je, zeer fraai maar vooral lang genoeg om van de aanblik van de bocht bij te komen.
Regent Street mag een van de beroemdste winkelstraten van Europa zijn, de eerste keer dien je de straat alleen als monument te ervaren. Pas de tweede maal mag je etalages kijken en je laten meevoeren door de onrust die ontstaat als begeerte je aangeraakt heeft.
Regent Street is genoemd naar koning George iv, die van 1810 tot 1820 als prins-regent voor zijn krankzinnig geworden vader waarnam. Priestly gaf hem in zijn biografie de titel ‘Prince of Pleasure’ — hij heeft in elk geval de mensheid een blijvend plezier bezorgd door een straat op zijn maat te laten maken. Als prins-regent woonde hij in Carlton House op Waterloo Place. Hij was nog maar net regent, of wat toen Marylebone Park heette en nu ook al naar hem genoemd is, kwam aan de kroon terug. De verbinding tussen huis en nieuw bezit was ongelukkig en zo kreeg Georges gunsteling, de architect John Nash — gezegend zij zijn vrouw, want zij gaf haar gunsten aan de regent en zo kan de straat wel eens uit die verhouding ontstaan zijn — de opdracht tussen huis en hofpark een verbindingsweg te maken.
Nash was zowel de planoloog als van veel huizen de architect. In het midden van de jaren twintig was Regent Street voltooid, zodat de straat nu anderhalve eeuw bestaat, daarmee een van de weinige oude straten in wereldsteden die niet gegroeid is maar in heel korte tijd in zijn geheel is uitgezet en neergezet. Ook in ander opzicht is Regent Street dus een maat-straat.
Uit de historie van een belangrijke straat kunnen vele geschiedenissen geschreven worden: economische, maatschappelijke, architectonische, culturele, politieke, soms. Je moet dan wel tot op de bodem van het onderzoek gaan. Hermione Hobhouse kon niet anders dan aan de oppervlakte blijven in haar net verschenen A History of Regent Street, want zij doet zo van alles wat: wat begint als een situatieschets van het oude Londen eindigt als een geschiedenis van de neringdoenden in de beschreven straat. En daartussen wordt van alles verteld.
Hoofdaandacht krijgt wel de architectonische opzet van de straat en uiteraard ook van de omliggende buurt, want je bouwt geen straat zonder consequenties voor de omringende straten. Zo krijg je een boeiend soort historie van Haymarket, van Regent Park en van de architectonische wanhoop die Piccadilly Circus heet.”

 

Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

haute coiffure

de gouden bankschroef van de spiegel hield het zicht:
zij met rode nagels, ik met witte
doek als een museumstuk bedekt.

vlak boven mijn oren tjilpte
de schaar. o geurende dienarengarde
van crèmes en flacons! water kabbelde mild,

maar onder schoolden op gladde tegels
de pluizen samen tegen ons,
een stille meute die wist van verleden.

buiten huilden honden, fris geknipt
richtte zich mijn nekhaar op,
en in mij rukte de wolf aan zijn ketting.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e oktober ook mijn blog van 18 oktober 2020 en ook mijn blog van 18 oktober 2018 en ook mijn blog van 18 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 18 oktober 2015 deel 2.

Simon Vestdijk, Uwe Kolbe, Jan Wagner

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

 

Amsterdam

Gevoegd tot wallen steen, en krom verdronken,
Staan de kantoren in hun lang plantsoen.
Te lang, te smal… Op bruggeranden ronken
Tramwagens dwars door ’t stoffig dubbelgroen.

Nog stroomt een rest van ’t kruislingsch labyrinth
Waar men ’t verleden moeizaam in kan halen
Als spook’ge achterstevens, vluchtend bint
Van schepen die de reeders lieten dwalen.

Maar in die duizeldun vertakte haven
Zijn zelfs de geesten zoo misteekend, dat
Het laatste toplicht, wezenloos hoogdravend,
Zweeft als een lichtreclame op de binnenstad.

 

Het lied der sirenen

Men heeft ons vaak belasterd, maar wij zijn
’t Binnenste lied van uzelf, o zeeman.
Doe ons maar op uw vloten in de ban:
Uw angst is schijn en uw vloeken is schijn.

Vergeefs bondt gij uw grootste kapitein
Die, de ooren toe, ons niet vergeten kan.
Wanneer wij zingen weet gij ervan,
Wanneer wij zwijgen zal uw hart het zijn

Dat verderzingt: en wilt gij het niet hooren,
Dan vallen wij in wéer met ’t zelfde lied,
Niet met een gebaar van: versmaad ons niet,

Maar uit speelsch en moederlijk medelijden
Met elk die zijn eigen ziel wil bestrijden,
En zich miskent, en dom blijft als tevoren.

 

Vleermuis

Ik ben heel zwart, ik ben de bange held
Van zoveel mug-doorgonsde schemeruren.
Maar overdag dan hang ik aan de schuren,
Lijkbleek, in al mijn lijkkleren gespeld.

Lang slaap ik zo, tegen de kilste muren,
de kop omlaag, de tenen kromgekneld;
Door alles, zelfs door het bazuingeweld
Van ’t laatste oordeel zal mijn slaap heenduren.

Toch, ’s avonds weer, met klapperde huid,
dans ik de kringen van een duivelbanner,
ik dans de polka en de wals van Lanner,

Inktvlekken dans ik, heel een schoolschrift uit,-
En alles onder ’t treurige gepiep
Dat hij verstaat die kleumend naast mij sliep.

 

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Beeld van Simon Vestdijk voor de hervormde kerk van Doorn

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Uwe Kolbe werd geboren op 17 oktober 1957 in Oost-Berlijn. Zie ook alle tags voor Uwe Kolbe op dit blog.

 

Nirgendwo mehr hin

Werden auf der Brücke bleiben,
eines in des andern Armen,
küssen sich, weit offne Augen
werden in den Mond sehn.

Haben Vater, Mutter wohl,
haben sie vergessen.
Sind so jung und schon so schwer,
wenn sie sich im Kreis drehn.

Werden Himmeln und Laternen
Liebe und den Ausbruch schwören.
Doch die Lichter, Straßen bleiben
stumm, es wird nur Wind wehn.

Werden von der Brücke nicht mehr,
nicht für Eltern, für die Katz,
nur noch sich und sich gehören,
nirgendwo mehr hin gehn.

 

Sailor’s Missing

Ich habe ihn Jahre gesucht.
Ich wusste, er wohnt in der Flasche,
das war leicht festzustellen,
doch wo beginnen zu suchen?
Die Welt eine Flasche, die Flasche die Welt,
bauchig, schön, und innen drinnen,
da hat sie sich gewaschen.
Lübecker Rotspon
oder schwerer Argentinier?
Sherry vom Schwarzen Mann
oder Chardonnay vom Tafelberg?
Ich wusste etwas über sein Aussehen,
den Bauch.
Ich wusste um seine Meinung:
Prost auf die Welt!
Und ich wusste, ich halte zu ihm.
In Casablanca verlor sich die Spur,
dann auf dem blauen Nil,
in Schanghai,
in den Tränen des Mädchens,
dem er die Raddampferfahrt
von Dresden nach Pirna versprochen hatte,
der Luftikus, der gottverdammte
Luftikus,
da tauchte er wieder auf,
sein Buddelschiff Made in China.

 

Uwe Kolbe (Oost-Berlijn, 17 oktober 1957)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

het westen

de rivier denkt in vissen. wat was het dus
wat sergeant henley hem als eerste
ontnam, de ogen geel en star, de baarddraden
twee porijzers rondom de asgrauwe bek
die zelfs de honden deed janken?

de stroomversnellingen en hun kolkende
grammatica, die wij richting bron volgen.
de nevelgebergtes in de verte,
de vlaktes van gras en af en toe
een inboorling die vermaakt
naar ons kijkt en daarna
het bos in verdwijnt: dat alles noteren we
op adams oude kaart, benoemen
soorten en oorden. koorts in de spieren
en wekenlang het dieet van wortels
en godsvertrouwen. onder het hemd de teken
als spelden op de huid: zo neemt
de wildernis ons de maat.

vreemd gevoel: de grens
te zijn, het punt waar het eindigt en
begint. bij het vuur `s nachts cirkelt ons bloed
in wolken van muskieten boven ons,
terwijl wij met harde graten
de vachten aan elkaar naaien, schoenen
voor ons doel en dekens voor onze dromen.
vóór het ongerepte, achter ons
de zwermende kolonisten, hun handvest
van hekken en rasters; achter ons
de huifkarren van de handelaars,
de grote steden, vol lawaai en toekomst.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e oktober ook mijn blog van 17 oktober 2018 en ook mijn blog van 17 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 17 oktober 2015 deel 2.

Arjen Lubach, Jan Wagner

De Nederlandse schrijver, cabaretier en televisiepresentator Arjen Lubach werd geboren in Lutjegast op 22 oktober 1979. Zie ook alle tags voor Arjen Lubach op dit blog.

Uit: Stoorzender

“LOS ANGELES
Out where the skies are a wille bluer, Out where the friendship’s a little truer, Thors where the West begins; Arthur Chapman
Het duurt acht minuten voor een straal zonlicht aankomt op aarde. Met een snelheid van bijna driehonderdduizend kilometer per seconde flitst het licht door de ruimte en breekt vlak voor het mijn ogen bereikt in verschillende golven uiteen in de atmosfeer. Wat overblijft is de kleur die mijn hersenen nu een naam geven. Een blauwviolette hemel. En een soort paars dat ik alleen hier heb gezien, in de luchten boven de uitgestrekte heuvels vol walnoot- en laurierbomen, tussen een grid van kronkelwegen en bovengrondse telefoonlijnen. Ik neurie een lied zonder titel van een artiest zonder gezicht. Mijn ogen voelen zwaar en ik leun met mijn rug tegen de gestucte muur van het huis. Ik weet niet meer hoe laat het is. Zo moe als nu ben ik in tijden niet geweest. Voor de duizendste keer vertel ik mijzelf dat het goed is dat ik dit doe, al is het maar omdat alles wat hetzelfde blijft uiteindelijk vast gaat zitten. De jetlag duwt deuken in mijn dag. Soms val ik op de bank in slaap en schrik weer wakker van de vogels die hier anders zingen dan thuis of van de Amerikaanse sirenes die van Hollywood naar de Valley echoën. ‘Is dit wel slim? had een van de medewerkers van mijn televisieprogramma gevraagd. ‘Wat? ‘Dat je uit het ritme stapt? Zo midden in het seizoen? De behoefte om wee te traan werd daardoor alleen maar sterker. Als er chaos zodat deze stad niet voor altijd een schaduwplek op mijn wereldkaart zal blijven. Mijn telefoon trilt. Voor de honderdste keer wrijf ik de slaap uit mijn ogen en lees het bericht van een vriendin. ‘Shit. Mies Bouwman is overleden.’ Het klinkt meer als een waarschuwing dan als een mededeling. Alsof ik persoonlijk iets met de dood van Mies Bouwman te maken heb en gevlucht ben naar IA, met een koffer geld, haar juwelen en een vals paspoort. ‘Shit. Ze hebben Mies gevonden’ — zo klinkt het. Omdat er een WK schaatsen wordt verreden, heeft mijn programma plaats moeten maken voor een liveverslag vanuit Thialf. Nu ik hier in de ochtendzon tegen de muur van het huurhuis sta, weet ik ineens niet meer waarom ik niet heb geluisterd naar mijn redacteur. Sacha en ik hebben al vaker de wereld over gevlogen, maar meestal ging het dan om een optreden in een club of op een festival. Een show van een uur is, hoe ernstig de jetlag ook is, met voldoende wodka of red buil nog wel op te brengen, maar iets nieuws maken in studiosessies die de hele dag duren is een heel ander verhaal. Niet alleen ben ik bang dat ik mijn focus op het televisieprogramma zal verliezen, ook lijkt het me sterk dat ik in deze staat muziek kan maken waar een ander plezier aan zal beleven, laat staan iets wat de tand des tijds zal doorstaan — en het zijn toch dat soort bescheiden ambities waarvoor ik mijn studie niet heb afgemaakt. Sacha stapt vanuit de woonkamer de patio op. ‘Ik word zo opgehaald,’ zegt hij. ‘Ik slaap vannacht bij Sophie.’ Hij is hier niet alleen voor de muziek, maar ook voor zijn vriendin. Ze woont nog hoger op de heuvels, met het uitzicht dat ik ken uit films: de zee van lichten, city of light, zoals Jim zong. ‘Mies Bouwman is overleden,’ zeg ik Hij graaft in zijn geheugen, houdt zijn hand boven zijn ogen tegen de zon. ‘Wie?”

 

Arjen Lubach (Lutjegast, 22 oktober 1979)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

LAKENS

grootvader werd gebalsemd
in zijn laken en uitgedragen,
en een jaar later ontdekte ik hem
toen we de bedden verschoonden,
tot wesp verschrompeld, een minuscule
farao van een lang voorbije zomer.

zo vouwde je lakens: je armen wijd
zodat je elkaar ging spiegelen
over het strakgespannen vlak;
en dan de lakenfoxtrot totdat stap
voor stap de ene rechthoek verdween
in de kleinere die erop volgde,
tot de neuzen elkaar bijna raakten.

alles kon verborgen zijn
in hun sneeuwige binnenste: een lege
flacon met een vleugje parfum, een paar
blaadjes lavendel of weidebloemen,
een muntje of zo nu en dan een worp
van mottenballen in zijn nest.

maar voorlopig rustten ze, zwijgend
en wit in hun kast, hele stapels,
in geuren gebed, gemangeld,
gestreken, gesteven, zorgvuldig
opgevouwen als parachutes
voor een sprong van onvermoede hoogte.

 

Vertaald door Ria van Hengel

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e oktober ook mijn blog van 22 oktober 2018.