Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu, Steve Erickson

De Nederlandse dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook alle tags voor Martinus Nijhoff op dit blog.

 

Het uur U (Fragment)

 

Het was zomerdag.

De doodstille straat lag

te blakeren in de zon.

Een man kwam de hoek om.

Er speelde in de verte op de stoep

een groep kinderen, maar die groep

betekende niet veel,

maakte, integendeel,

dat de straat nog verlatener scheen.

De zon had het rijk alleen.

Zelfs zij, wier tweede natuur

hen bestemde, hier, op dit uur,

te wandelen: de student,

de dame die niemand kent,

de leraar met pensioen,

waren van hun gewone doen

afgeweken vandaag;

men miste, miste hen vaag.

Sterker: de werkman die

nog tot een uur of drie

voor bomen in ’t middenpad

de kuilen gegraven had,

had zijn schop laten staan

en was elders heen gegaan.

Maar vreemder, ja inderdaad

veel vreemder dan dat de straat

leeg was, was het feit

der volstrekte geluidloosheid,

en dat de stap van de man

die zojuist de hoek om kwam

de stilte liet als zij was,

ja, dat zijn gestrekte pas

naarmate hij verder liep

steeds dieper stilte schiep.

 

 

De jongen

 

Hij zat in nachtgoed voor het raam en liet
Willoos het hoofd hangen op het kozijn –
Hij zag den landweg langs de heuvels zijn
Kronkel wegtrekken naar het blauw verschiet.

 

Hij dacht weer aan den ouden vreemdeling
Die ‘s middags in het herbergtuintje sliep –
Zij stoeiden om hem heen, en iemand riep
Hem wakker, en hij zat dwaas in hun kring.

 

Zijn verre blik zwierf langs hun ogen weg.
Hij zei: – (zijn baard was om den glimlach grijs)
‘Jongens, het leven is een vreemde reis,
maar wellicht leert een mens wat onderweg.’

 

Toen was het of een deur hem open woei
En hij de verten van een landschap zag,
Hij zag zichzelf daar wand’len in een dag
Zwellend van zomer en van groenen groei.

 

De weg buigt om en men keert nooit terug –
Hij kon zijn hart als voor ‘t eerst horen slaan,
Hij heeft zijn schoenen zacht weer aangedaan
En sloop door ‘t tuinhek naar de kleine brug.

 

 

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

Lees verder “Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu, Steve Erickson”

Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu,Steve Erickson

De Nederlandse dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook alle tags voor Martinus Nijhoff op dit blog.

De twee nablijvers

– O oude boom in de achtertuin
hoe kaal en lelijk is je kruin,
ik vraag mij af of jij nog leeft,
zo weinig vruchten als je geeft.

O eenzaam schrijvertje in het raam,
je vrouw en kind zijn heengegaan,
ik vraag mij af of dat jij schrijft
het enige is wat je overblijft.

— Stil! Hoor! De nachtegaal hervat
zijn lied in ’t hartje van de stad.
— Men heeft er woningen gebouwd
van nieuwe steen en blinkend hout.

 

Zwerver en elven

Over de duinen
Woei een lied
– Verstoor je mijn tuin en
Stilte om niet?

En langs de stranden
Waar hij ging
– Neem dan mijn handen,
Lieveling –

De stormwind riep en
De regen riep
– Je voeten liepen
Waar ik sliep.

Telkens bedolven
– Ternauwernood –
Kwam een klacht uit de golven
– Was ik dood.

– Waarom tot onaardse
Dromen gewekt
Zonder opwaartse
Ziel die trekt –

Het schreeuwt uit het sneeuwige
Schuim vandaan
– Als jij zal ik eeuwig
Verder gaan.

– Van verbroken beloften
Blijven wij buit
– Niets, niets is op de
Wegen vooruit.

Te zwaar was het water, te
Licht is de wind
– O, Christofoor, waar is het
Kind, het kind –

Alom, toen, geheim en
Weg-stervende
– Blijf bij me, bij me
Zwervende –

En, eindelijk, stijgend de
Maan langs en heen,
Een bijna zwijgende
Wolk verdween.

 

De kloosterling

Als ik de groene luiken openzet,
Zie ik de bloemen om het raam heen trillen
Druipend van tintelende dauw, en kil en
Overzoet waait een geur door mijn gebed.

O wonden, o bloei Gods! Mij is in ’t bloed
Eén uwer ranken dringend en uitlopend,
Die, als uw lente eenmaal mijn zijden opent,
In duizend bloemen mij uitbreken doet –

Een vreemdling stond in de tuin en groette.
Hij nam mijn hand en voerde me als een knaap
Over het grasveld naar ’t begroeid priëel,

Hij sprak: “Wij zijn een overbloeid geheel,
Ik zie mijn hyacinten om uw slaap
En rozen in uw handen en uw voeten.”

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

Lees verder “Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu,Steve Erickson”

Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu

De Nederlandse dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008 en mijn blog van 20 april 2009 en ook mijn blog van 20 april 2010.

De soldaat die Jezus kruisigde

Wij sloegen hem aan ’t kruis. Zijn vingers grepen
Wild om de spijker toen ‘k de hamer hief –
Maar hij zei zacht mijn naam en: ‘Heb mij lief -‘
En ’t groot geheim had ik voorgoed begrepen.

Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had hem lief – en sloeg en sloeg en sloeg
De spijker door zijn hand in ’t hout dat barstte.

Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
Trek ik een vis – zijn naam, zijn monogram –
In ied’re muur, in ied’re balk of stam,
Of in mijn borst of, hurkend, in het zand,

En antwoord als de mensen mij wat vragen:
‘Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.’

 

De wandelaar

Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tussen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn dode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.

Kloosterling uit de tijd der Carolingen,
Zit ik met ernstig Vlaams gelaat voor ’t raam;
Zie mensen op een zonnig grasveld gaan,
En hoor matrozen langs de kaden zingen.

Kunstenaar uit de tijd der Renaissance,
Teken ik ’s nachts de glimlach van een vrouw,
Of buig me over een spiegel en beschouw
Van de eigen ogen het ontzaglijk glanzen.

Een dichter uit de tijd van Baudelaire,
– Daags tussen boeken, ’s nachts in een café –
Vloek ik mijn liefde en dans als Salomé.
De wereld heeft haar weelde en haar misère.

Toeschouwer ben ik uit een hoge toren,
Een ruimte scheidt mij van de wereld af,
Die ‘k kleiner zie en als van heel ver-af,
En die ik niet aanraken kan en horen.

Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven,
Zagen mijn ogen kalm de dingen aan:
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïekspel zonder perspectieven.

 

De wolken

Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.

En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder –
De wond’ren werden woord en dreven verder,
Maar ‘k zag dat moeder met een glimlach weende.

Toen kwam de tijd dat ‘k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van ’t vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.

– Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide.

 

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

Nijhoff in zijn jonge jaren

Lees verder “Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu”

70 Jaar Jan Cremer, Martinus Nijhoff, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu, Steve Erickson, Arto Paasilinna, Michel Leiris, Emmanuel Bove

De Nederlands schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer werd geboren in Enschede op 20 april 1940. Jan Cremer viert vandaag zijn 70e verjaardag.

 

Uit: De Hunnen

 

‘Te vuur en te zwaard veroverden zij de aarde, niets dan stof en as, geblakerde steen, kapotte artilleriewapens omwoelde grond achterlatend. Een verkoold maanlandschap met burchten en steden, ontwortelde bomen en verwoeste kerken, vergaan tot as. Wouden met bleke kronkelende boomkruinen — aan palen gespieste lichamen — en bergen afgerukte ledematen, dode paarden, ingedeukte pantserplaten en kurassen, gebroken lansen en sabels. Met stormbokken ramden ze de poorten in, staken de kerken in brand waarin de bevolking zijn heil had gezocht, verkrachtten en misbruikten de vrouwen, onthoofdden de priesters en edelen, en voerden de afgeslagen hoofden op lansen gestoken mee als trofee. (..) Blinkende sabels werden tot aan het gevest in weke lijven gedreven, tot aan hun knieën waadde men door de ingewanden van mens en paard, de gal werd uit nog levende mensen gesneden, de vrouwen en kinderen werden gemarteld, zwangere vrouwen aan de benen opgehangen, de buik van onder tot boven opengesneden, en het kind dat op de grond gleed, doorstoken.’

(…)

 

tulpen_cremer

Jan Cremer: Tulpen, Zeefdruk uit 1998

 

‘Rochelende mensen die kreunden om hulp, anderen die wezenloos voor zich uitstaarden, zacht snikten. Opengereten lichamen waarvan een zoetige strontlucht opsteeg. De stank vermengde zich met de reuk van verbrand vlees. Stukken ingewanden lagen op de straatstenen, een arm, een been, achtergelaten door de zwerfhonden die met stenen waren verjaagd. Omringd door zware balken, stenen en gruis, lagen verpletterde vrouwen en kinderen ineengekrompen op de stoep. Darmen hingen uit kapotte lichamen. Sommige mensen hielden hun mond wijd open. Gestold bloed kleefde op kinnen en wangen. Die waren al te pakken genomen door de jakhalzen, de geheimzinnige roofdieren die razendsnel opereerden in het duister van een bombardement, gouden kiezen met tangen uit de monden trokken, ringen van de vingers sneden en even snel weer verdwenen’.

 

Jan_cremer

Jan Cremer (Enschede, 20 april 1940)

 

De Nederlands dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894.

Con Sordino

Zij zei tot mij: ‘Je bent een prins in bed’.
IJsbloemen waren op het raam gesproeid.
Ons lichaam, tot ontbinding toe vermoeid,
Was tusschen koele lakens in-gebed.

De wereld is herboren na dit sneeuwen
En ik ben weer een kind na deze nacht.
Wees goed voor mijn eenvoudigheid, die zacht
Spreekt als een schilderij der middeleeuwen.

Zie achter dennen het kasteel uitsteken,
En aan den einder als een schuine balk
Het zonlicht op het vrome landschap breken!

Door ’t weiland draaft een ridder met zijn lief:
Hij fluit de honden, en zij ziet den valk
Stijgen, die van haar handschoen zich verhief.

 

 

Voor dag en dauw V

Hij was een avond vroeg naar bed gegaan.
Hij kon niet slapen. Het was volle maan.
Uit een café niet ver van ’t huis vandaan
klonk dansmuziek. Hij is weer opgestaan.

Hij had niet veel tijd nodig zich te kleden.
Hij liep snel de drie trappen naar beneden.
Nauwlijks op straat, voerde, na een paar schreden,
de mensenmenigte hem met zich mede.

Hij kreeg een tafeltje bij de muziek.
Maar toen hij, door ’t rumoer der kleine luiden
geërgerd, acht ging slaan op het publiek,

begonnen de gezichten straatgeluiden,
dromen en kinderliedjes te beduiden
en in de dichte mist alarm te luiden.

 

De Moeder De Vrouw

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien

dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,

en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

nijhoff

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Jean Pierre Rawie werd geboren op 20 april 1951 in Scheveningen.

Verstokt rondeel

Nog nooit getrouwd, maar vaak gescheiden,
een hoop gelazer en getob ;
toch ken ik nog de harteklop
van elke vrouw waar ik mee vrijde.

Ik schreef gedichten tussenbeide,
maar loste het probleem niet op:
nog nooit getrouwd, maar vaak gescheiden,
een hoop gelazer en getob.

Hoe dikwijls trok ik niet ten strijde
en keerde met bebloede kop
weerom, gesjochtener dan Job ?
– Toch blijf ik mij mijn passie wijden,
nog nooit getrouwd, maar vaak gescheiden.

 

Herfstwandeling

Reeds vroeg ontstegen aan het bed
waarin ook zij wel heeft gelegen
wie doen en laten toen mij tegen-
woordig vaak nog aan het denken zet,

ging ik de herfst in. Allerwegen
stond boomskelet na boomskelet
van alle allerliefsten het
verkoold geraamte in de regen.

Wat is dat toch ontzettend met
relaties die hun einde kregen;
al was je ze ook zeergenegen,

je hebt er jaren van gezwegen
en dan opeens kom je ze tegen
terwijl je op iets anders let.

 

JPrawie

Jean Pierre Rawie (Scheveningen, 20 april 1951)

 

 

De Vlaamse dichter en schrijver Jozef Hugo Maria Deleu werd geboren in Roeselare op 20 april 1937.

 

Uit: Cultuur als schoudervulling

 

“In het culturele leven van nagenoeg alle westerse landen leidt de tegenstelling tussen intellectuele cultuur en consumptiecultuur tot gelijkaardige fenomenen. Deze worden vertaald in zeer herkenbare slogans die door sommige politici en promotoren van de consumptiecultuur, met alle moderne publicitaire middelen, als alleenzaligmakend worden aangeprezen. Ik denk hierbij aan slogans als: cultuur moet zichzelf bedruipen; cultuur mag niet elitair zijn – en daarmee bedoelt men dat ze oppervlakkig en niet kritisch mag zijn -; cultuur mag de overheid niet veel kosten; enzovoort. U kent die kreten. U kent die slogans die alleen tot doel hebben de culturele prestaties en waarden te reduceren tot consumptieartikelen, die niet belangrijker worden geacht voor de mens en zijn geestelijk avontuur op deze planeet dan een goed ogende minijurk of een paar aardige sportschoenen.

De strijd tussen de consumptiecultuur en de intellectuele cultuur woedt thans in alle hevigheid. Men hoeft slechts te luisteren naar de radio, te kijken naar de televisie, een krant, een weekblad of een tijdschrift open te slaan, of men wordt, in geheel het westen, geconfronteerd met een lichtzinnig geflirt met slogans en holle leuzen. Er gaat een fascistoïde drammerigheid van uit, die herinneringen oproept aan de somberste tijden uit de geschiedenis van onze beschaving. Veel zogenaamde intellectuelen doen er in domme onwetendheid aan mee (collaboreren dus!) en verwaarlozen de uitbouw van een authentiek cultuurbewustzijn dat gebaseerd moet zijn op kennis van het verleden, intense beleving van het heden en een open oog voor de toekomst.”

 

Deleu

Jozef Deleu (Roeselare, 20 april 1937)

 

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en criticus Steven Michael Erickson werd geboren op 20 april 1950 in Los Angeles.

 

Uit: Zeroville

 

“17.

Across the street, on an island in the middle of the intersection, is a club called the Peppermint Lounge. Another kid with long hair points Vikar north, up the boulevard into the canyon. “Check it out,” he advises, staring at Vikar’s head, “about half way up you’ll come on this old [expletive] house where people crash.” The hippie adds, in a manner at once conspiratorial and breezy, “Lots of chicks up there who don’t wear anything, man.”

 

18.

An hour later, halfway up Laurel Canyon Boulevard, grand stone steps swirl into the trees, to a ruin a little like Gloria Swanson’s mansion in Sunset Boulevard. William Holden’s role in Sunset Boulevard was written for Montgomery Clift, who turned it down because he was afraid the character of a younger man kept by an older actress was too much like him; at the time Clift was seeing an older actress, one of the rare romantic relationships with a woman he had. Someone at the country store in the belly of the canyon tells Vikar the house is where Harry Houdini lived while trying to become a movie star in the twenties, making movies with titles like The Man From Beyond, Terror Island, The Grim … The Grim … The Grim what …?”

 

SteveErickson

Steve Erickson (Los Angeles, 20 april 1950)

  

 

De Finse schrijver Arto Paasilinna werd geboren op 20 april 1942 in Kittilä in Lapland.

 

Uit: Der liebe Gott macht blau (Vertaald door Regine Pirschel)

 

“Gott ist ein gutaussehender Mann. Er ist 178 Zentimeter groß, ein wenig stämmig, aber wohlproportioniert und von aufrechter Haltung. Seine Gesichtszüge sind ebenmäßig, mit gerader Nase und hoher Stirn, der Blick ist von sanfter Bestimmtheit, wenn auch recht müde. Gottes Ohren stehen

nicht ab, und sie sind frei von Ohrenschmalz. Er hat weder Kinn- noch Oberlippenbart. Sein Haar ist brünett, er trägt es glatt und gescheitelt, auf der rechten Seite – von ihm aus betrachtet –, es ist kurz, und an den Schläfen schimmert es grau. Trotzdem wirkt Gott noch nicht sehr alt. Seine Finger sind lang, schmal und unberingt. Gott hat keinen Adamsapfel.

Er trägt einen grauen, gut sitzenden Flanellanzug, dessen Schnitt verrät, dass er aus den 50er Jahren stammt. Das Jackett ist zweireihig und hat schwarze Knöpfe, die Hosen sind mit Aufschlägen gearbeitet. Dazu trägt er schwarze Halbschuhe zum Schnüren aus weichem Leder, Größe 42. Gott bevorzugt kurze Unterhosen. Unter dem Jackett trägt er eine Weste und unter der Weste Hosenträger. Sein Hemd ist aus Baumwolle von guter Qualität, und es hat kein Herstelleretikett, dasselbe gilt auch für seine übrige Kleidung.

Gott benutzt kein Parfüm, und er riecht nicht nach Schweiß. Der Duft, der ihn umgibt, ist sanft männlich, seine Stimmlage ein klangvoller Bariton. Er strahlt ein selbstverständliches Charisma aus und wirkt sehr kultiviert. An seinen Augen sieht man, dass er außerordentlich intelligent ist. Auf seiner edlen Stirn haben sich Furchen gebildet, die von Anstrengung und Müdigkeit zeugen.”

 

Arto_Paasilinna

Arto Paasilinna (Kittilä, 20 april 1942)

 

Zie voor alle zes bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008 en mijn blog van 20 april 2009.

 

De Britse schrijver en journalist Sebastian Faulks werd geboren op 20 april 1953 in Newbury.

Uit: Birdsong

“The boulevard du Cange was a broad, quiet street that marked the eastern flank of the city of Amiens. The wagons that rolled in from Lille and Arras to the north drove directly into the tanneries and mills of the Saint Leu quarter without needing to use this rutted, leafy road. The town side of the boulevard backed on to substantial gardens, which were squared off and apportioned with civic precision to the houses they adjoined. On the damp grass were chestnut trees, lilacs, and willows, cultivated to give shade and quietness to their owners. The gardens had a wild, overgrown look and their deep lawns and bursting hedges could conceal small clearings, quiet pools, and areas unvisited even by the inhabitants, where patches of grass and wild flowers lay beneath the branches of overhanging trees.
Behind the gardens the river Somme broke up into small canals that were the picturesque feature of Saint Leu; on the other side of the boulevard these had been made into a s
eries of water gardens, little islands of damp fertility divided by the channels of the split river. Long, flat-bottomed boats propelled by poles took the town dwellers through the waterways on Sunday afternoons. All along the river and its streams sat fishermen, slumped on their rods; in hats and coats beneath the cathedral and in shirtsleeves by the banks of the water gardens, they dipped their lines in search of trout or carp.
The Azaires’ house showed a strong, formal front toward the road from behind iron railings. The traffic looping down to the river would have been in no doubt that this was the property of a substantial man. The slate roof plunged in conflicting angles to cover the irregular shape of the house. Beneath one of them a dormer window looked out on to the boulevard. The first floor was dominated by a stone balcony, over whose balustrades the red ivy had crept on its way up to the roof. There was a formidable front door with iron facings on the timber.”

faulks

Sebastian Faulks (Newbury, 20 april 1953)

 

De Franse dichter, schrijver  en etholoog Michel Leiris werd geboren in Parijs op 20 april 1901.

Uit: Notes sur la poésie

“Moins comme un long bavardage que comme un récit de rêve d’une ampleur démesurée, tel m’apparaît l’ensemble de mes écrits, considéré à cette distance où ce qu’on a vécu et ce qu’on a imaginé ne sont plus qu’une grisaille si indistincte qu’on en vient presque à se demander si même ce qu’il y avait là de plus réel (de plus physiquement ressenti) a jamais existé.

Attachant essentiellement du prix au jaillissement présent du chant, je manque du goût de relire ce que j’ai publié autrefois ou naguère, et ces pages diverses — visant la plupart à une connaissance de soi que je prétends poursuivre mais qui s’avère illusoire, les fruits de ma quête restant éparpillés dans une foule de morceaux plus ou moins littéraires que le temps me fait oublier alors que ces résultats devraient se rassembler en une formule ou une figure saisissable d’un coup (chimère certaine, car il faudrait que ce portrait, résumé absolu, me montre pris à tous les niveaux sous un angle embrassant les âges différents que j’ai traversés) — j’en laisse le contenu s’engloutir dans les fondrières d’une mémoire inapte par ailleurs à me restituer plus que des bribes de mon passé. Pour un peu, je me dirais que mes années n’ont été que la matière d’une arithmétique follement abstraite (des décennies auxquelles s’ajoutent des décennies) et que tous ces récits, impressions, réflexions ou pures constructions mentales que j’ai couchés sur le papier ne pèsent rien. Pas plus, en tout cas, qu’un songe fait il y a longtemps et qui a perdu toute signification, si tant est qu’il ait vraiment signifié quelque chose à l’époque même où j’étais habité par lui.”

Leiris

Michel Leiris (20 april 1901 – 30 september 1990)

 

De Franse schrijver Emmanuel Bove (eig. Emmanuel Bobovnikoff) werd geboren op 20 april 1898 in Parijs.

Uit: Le Pressentiment

 “Le soir de ce même jour, il écrivit quelques pages sur un de ses camarades de lycée, un certain Louis Geoffroy, qui avait été tué aux Eparges. Puis il écouta la T.S.F. des voisins. Il ne se sentait pas très bien. Il éprouvait une sorte d’oppression, de difficulté à respirer, comme si, le lendemain matin, une démarche pénible l’attendait. Il regrettait d’avoir fait répandre le bruit qu’il donnait des consultations. C’eût été naturel s’il avait été un vieil homme de loi retors. Mais, négligent comme il l’était, ne serait-il pas plus nuisible qu’utile à ses clients ? On ne s’improvise pas avocat de quartier. Il aurait dû réfléchir avant de se lancer dans cette voie. M. Benesteau était d’autant plus peiné de son erreur qu’il semblait en découler qu’il en avait commis une autre en rompant avec sa famille. Ne pouvait-on pas déduire de ses actes qu’il manquait complètement de discernement ?”

Bove

Emmanuel Bove (20 april 1898 – 13 juli 1945)

 

Zie voor de drie bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 20 april 2009.

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e april ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu, Steve Erickson, Arto Paasilinna, Michel Leiris, Emmanuel Bove, Henry de Montherlant, Charles Maurras

De Nederlands dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008.

 

Het lied der dwaze bijen

 

Een geur van hoger honing

verbitterte de bloemen,

een geur van hoger honing

verdreef ons uit de woning.

 

Die geur en een zacht zoemen

in het azuur bevrozen,

die geur en een zacht zoemen,

een steeds herhaald niet-noemen,

 

ried ons, ach roekelozen,

de tuinen op te geven,

riep ons, ach roekelozen,

naar raadselige rozen.

 

Ver van ons volk en leven

zijn wij naar avonturen

ver van ons volk en leven

jubelend voortgedreven.

 

Niemand kan van nature

zijn hartstocht onderbreken,

niemand kan van nature

in lijve de dood verduren.

 

Steeds heviger bezweken,

steeds helderder doorschenen,

steeds heviger bezweken

naar het ontwijkend teken,

 

stegen wij en verdwenen,

ontvoerd, ontlijfd, ontzworven

stegen wij en verdwenen

als glinsteringen henen. –

 

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,

huiswaarts omlaag gedwereld,

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,

het sneeuwt tussen de korven.

 

 

Pierrot

 

‘k Ontmoette ’s nachts een vrouw bij een lantaren,

Geverfd, als heidenen hun doden verven –

Ik zei tot haar: ‘Vrouw ik ben moe van zwerven.’

Zij lachte om mijn wit pak en mijn gebaren.

 

En ik zei weer: ‘Laten wij samen sterven,

Vrouw, mijn naam is Pierrot -‘ Ik vroeg de hare.

Wij dansten samen of we dronken waren.

En mijn stuk hart rammelde van de scherven.

 

Dit was een dans op de uiterste rand

Der steilten van verbijstring. Als een brand

Joeg waanzin door mijn lijf heen, dat ging breken –

 

Als wie een moord deed, heb ik omgekeken

En zag me alleen staan in de vale straat,

En vluchtte weg en sloeg me voor ’t gelaat.

 

 

Ineengebroken I

 

Je was zoo hard voor mij als de eenzaamheid:

Mijn hoofd lag aan je borst, en van mijn tranen

Waren je handen nat – maar wat je aan een

Kind geven moest dat bij je komt en schreit,

 

wist je niet – Moeder moest je zijn: je had

Mijn woorden in je hart moeten bewaren –

Maar wij hebben, macht’loozen die wij waren,

Elkaar in één dood brekend liefgehad.

 

En ’t wordt een witte wijdheid, dit vreemd sterven,

Een sneeuwlandschap van rust, waar wij voortaan,

Twee zwevers eindelijk vermoeid van zwerven,

Elkaar omhelzen en nooit op weer staan:

 

Twee monden, samen tot één bloem van bloed,

En één lied dat de dood zingt, en voorgoed –

 

Nijhoff

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

 

De Nederlands schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer werd geboren in Enschede op 20 april 1940. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008.

 

JanCremerTulpenII

Jan Cremer, Tulpen II

 

Uit: De Hunnen

 

‘Ik stond aan de poort en trok de soldaat aan zijn mouw zodra hij buiten het gehoor van de schildwacht was. ‘Fukkie, fukkie?’ vroeg ik, fluisterend. Fronsend keek de grote neger mij aan en rukte zich los. Ik liep met hem mee, aarzelde en trok weer aan zijn mouw. Ik was toch een beetje bang voor negers. De eerste keer dat ik een neger zag keek ik mijn ogen uit. Er waren geen zwarten in de fabrieksstad. Negersoldaten vraten kleine kinderen op, met huid en haar, vooral Duitse of Duitssprekende kinderen en rauw… De soldaat bleef staan en keek de straat rond. Hij schudde zijn hoofd, keek mij grijnzend aan en begon hard te lachen. ‘How much’ zei hij, ‘and where?’ Ik lachte terug, liet mijn tanden zien. ‘You look you like’, zei ik mijn lesje op, ‘Ten gulden’.’

 

cremer

Jan Cremer (Enschede, 20 april 1940)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Jean Pierre Rawie werd geboren op 20 april 1951 in Scheveningen. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008.

 

Kleine Liefdesverklaring

 

Ik ben al bijna dood, en ik

zal nooit aan mensen wennen;

zo meen ik ook geen ogenblik

je werkelijk te kennen,

 

maar soms, tezamen in het huis

en in één bed tezamen,

met het behoedzame geruis

van regen langs de ramen,

 

heb ik wel eens een kort moment

gedacht dat ik doorgrondde

hoe ondoorgrondelijk je bent,

en dat al veel gevonden.

 

 

De poezen

 

De poezen liggen zoet- en moegestoeid

tegen elkaars vervloeide zachtheid aan,

en de abstractie van uw voortbestaan

laat ze betrekkelijk ongemoeid.

 

Maar mij – ik heb al vaker dwaas gedaan

en ben de ergste dwaasheden ontgroeid;

al hebt u mij ten dode toe vermoeid,

ik ben te moe om dood te gaan.

 

Ik leef van ondergang tot ondergang;

alsof ik niet weer alles had verspeeld

streel ik de poezen die u hebt gestreeld.

 

Er zijn hun heel wat levens toebedeeld,

maar verder toont het beeld geen samenhang:

mijn leven duurt levens te lang.

 

Rawie

Jean Pierre Rawie (Scheveningen, 20 april 1951)

 

De Britse schrijver en journalist Sebastian Faulks werd geboren op 20 april 1953 in Newbury. Hij studeerde literatuur en geschiedenis aan het Emmanuel College in Cambridge en doceerde vanaf 1975 aan de International School of London Engels en frans. In 1979 ging hij bij de Daily Telegraph werken. In 1986 werd hij feuiietonredacteur bij de Independent. Vanaf 1991 is hij zelfstandig schrijver. Hij debuteerde in 1984 met A Trick of the Light.

 

Uit: Charlotte Gray

 

„Peter Gregory kicked the door of the dispersal hut closed behind him with the heel of his boot. He sensed the iciness of the air outside but was too well wrapped to feel it on his skin. He looked up and saw a big moon hanging still, while ragged clouds flew past and broke up like smoke in the darkness. He began to waddle across the grass, each step won from the limits of movement permitted by the parachute that hung down behind as he bucked and tossed his way forward. He heard the clank of the corporal fitter’s bicycle where it juddered over the ground to his right. The chain needed oiling, he noted; the man was in the wrong gear and a metal mudguard was catching on the tyre with a rhythmic slur as the wheel turned.

He could see the bulk of his plane ahead, large in the night, with the three-bladed propeller stopped at a poised diagonal, the convex sweep of the upper fuselage looking sleeker in the darkness than by day. The fitter dropped his bicycle to the ground. He made his way over in the light of a feeble torch which he gripped between his teeth as he helped, with both hands braced against his parachute, to push Gregory up onto the wing. Then he clambered up himself as Gregory hoisted a leg over the side of the cockpit and slithered down inside.“

 

Faulks

Sebastian Faulks (Newbury, 20 april 1953)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Jozef Hugo Maria Deleu werd geboren in Roeselare op 20 april 1937. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008.

 

Omarming

 

We groeien tot gebaar,
worden ledematen van mekaar.

 

Ons denken wordt geladen
tot gemeenzaam staande slapen.

 

Wij zijn schaduw van mekaar,
maar ook spiegel vol gevaar.

 

 

Nooit zag ik eerder

 

Nooit zag ik eerder

zo de tijd bewegen

 

de eerste krokus

in het gazon

 

de versgewitte tuinstoel

bij de tafel

 

rijk gevuld

met appeltaart

 

reeds van de herfst

 

deleu

Jozef Deleu (Roeselare, 20 april 1937)

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en criticus Steven Michael Erickson werd geboren op 20 april 1950 in Los Angeles. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008.

 

Uit: Our Ecstatic Days

 

„Sometimes I’m paralyzed

by my love for him. He calls me from his bed in the middle of the night and, you know, I can’t resist. It’s the way he calls, not sleepy or frightened or crying, but determined and aware and awake….

Mama?

and I can hear the question mark so insistent it isn’t a question…it would break my heart not to answer.

In my heart he opens the door to this vast terrain of fear. It’s a fear stretching out beyond these young years of mine when mortality is supposed to be so inconceivable. How have mothers down through the ages survived their love for their kids? The thought of his mortality is abysmal to me….

One afternoon we were at the fair down by the lakeside, and a vendor had in captivity one of the owls that have invaded the city ever since the lake first appeared three years ago. She was explaining to some other mom’s kid how, far up in the sky, the owl can hear a human heartbeat, and even at that very minute I thought to myself this owl could hear Kirk’s little heart as I stood there holding him in my arms. Could it hear his heart when he was still inside me th
ree years ago? Was that my first betrayal of my boy — his birth, exposing him to the peril of owls that hear heartbeats? Every night I wait for the sun to set before writing this, there it goes now, slipping down
behind the San Vicente Bridge that

crosses the lake to the northwest, I see it from my window…sun goes down, sky goes dark, lake goes black, and owls swoop across the rising moon like leaves blown loose from some phantasmagoric tree twisting up out of the ground …”

Erickson

Steve Erickson (Los Angeles, 20 april 1950)

 

De Finse schrijver Arto Paasilinna werd geboren op 20 april 1942 in Kittilä in Lapland. Zie ook  Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008.

 

Uit: Ein Elefant im Mückenland (Vertaald door Regine Pirschel)

 

“Ein Elefant wird mit dem Rüssel voran geboren. Genau so gelangte auch das kleine Elefantenmädchen Emilia im Februar gesund und munter auf die Welt. Es geschah um Mitternacht, im warmen Elefantenstall des Suomi-Zirkus in Kerava. Tierpflegerin Lucia Lucander, alias Sanna Tarkiainen, hatte sich seit dem Abend bereitgehalten, um bei der Geburt zu helfen. Lucia war erst zwanzig, eine sportliche junge Frau, die aus Lemi in Süd-Karjala stammte.

Schon als Schulmädchen war sie über einen Ferienjob zum Suomi-Zirkus gekommen und einige Jahre später als feste Mitarbeiterin verpflichtet worden. Sie träumte davon, einmal Zirkusprimadonna zu werden, obwohl sie auch die Tiere wirklich gern hatte.

Lucia hatte warme Decken besorgt, und der Wasserschlauch lag in Reichweite. Die gewaltige Elefantendame Pepita hatte ihr Kleines zweiundzwanzig Monate lang getragen, mehr als doppelt so lange, wie es eine Menschenmutter tut. Pepita hatte in der Zeit mehrere hundert Kilo zugenommen, und ihre Zitzen waren während der beiden letzten Monate v ielversprechend angeschwollen. Alles stand zum Besten, und als es auf Mitternacht zuging, begannen die Wehen.

Der Geburtsvorgang dauerte drei Stunden, und im Ergebnis plumpste ein kleiner Elefant aus dem Mutterleib.”

 

Arto_Paasilinna

Arto Paasilinna (Kittilä, 20 april 1942)

 

 

De Franse dichter, schrijver  en etholoog Michel Leiris werd geboren in Parijs op 20 april 1901. Hij schreef o.a. essays (Le sacré dans la vie quotidienne, 1938) en een reeks autobiografieën (onder de verzameltitel La règle du jeu, 1948-1976). Hij had met zijn werk grote invloed op o.a. Michel Butor en Levi Strauss.

 

Uit : Échanges et correspondances

 

« Leiris à Bataille

Kita (Soudan français), [jeudi] 22 juillet 1931] (p.99)

Cher Georges, Ta lettre m’arrive ce matin. Les nègres et les blancs ont au moins ce point commun : ils mènent tous de tristes existences. Et je ne vois pas ce que peut signifier une quelconque agitation, en dehors du plaisir même de cette agitation. Je suis parti très dégoûté et je reste très dégoûté, car on ne voyage vraiment que tout seul. Mais tout me paraît préférable à la vie que n’importe lequel d’entre nous est forcé de mener en ce moment en France. Crois à toute mon amitié – malgré ce ” beaucoup de choses ” auquel tu me dis avoir été sensible – et sois certain qu’il n’y a pas d’autre mobile à toutes mes actions qu’une lutte terrible contre l’ennui. Par la méthode de Gribouille, d’ailleurs, comme, par exemple, quend je remplace un spleen d’esthète citadin par le cafard colonial ? Je vous remercie Sylvia et toi d’avoir été gentils avec Zette après mon départ, ainsi qu’elle me l’a écrit : l’affection qu’on lui témoigne est ce qui me touche le plus en ce moment. D’ici quelque vingt ans nous serons sans doute tous les deux définitivement crevés. Je te la souhaite bonne et heureuse ! Michel.”

 

leiris

Michel Leiris (20 april 1901 – 30 september 1990)

 

De Franse schrijver Emmanuel Bove (eig. Emmanuel Bobovnikoff) werd geboren op 20 april 1898 in Parijs. Naast zijn werk als schrijver moest hij via allerlei baantjes in zijn levensonderhoud voorzien. Hij begon met populaire romans die hij publiceerde onder de naam Jean Vallois. In 1923 werd een van zijn novellen opgemerkt door Colette. Daarop volgde in 1924 de uitgave van Mes Amies, dat onmiddellijk een succes werd. Hij bleef tot aan WO II regelmatig publiceren. Hij gunde ons in zijn werk een blik achter de schermen van het Franse burgerdom. Bove raaktena zijn dood wat in de vergetelheid. In de jaren zeventig werd zijn werk opnieuw ontdekt. Tegenwoordig geldt hij als een klassieker uit de moderne Franse literatuur.

 

Uit: Cœurs et visages

 

André Poitou ne se hâtait pas. Cet instant de solitude précédant un hourvari comme jamais il n’en avait connu lui semblait délicieux. Tout contribuait d’ailleurs à entretenir sa joie. La proximité du jour de l’an unissait le monde de la rue. Les voitures circulaient comme en une immense figuration sur les côtés de laquelle il n’y eût point eu d’espace désert. En criant les journaux, les camelots avaient une intonation inhabituelle. Ce n’était plus des camelots misérables, souffrant du froid ou de la faim, mais des camelots semblables aux déménageurs, aux charbonniers, aux sergents de ville que les enfants rêvent de devenir.

Bien qu’il ne fût pas en retard, André Poitou se contraignit à ne pas presser le pas. Mais il avait beau se persuader que peu nombreux devaient être encore les convives, il lui apparaissait, parfois, qu’ils étaient tous arrivés, qu’ils s’étonnaient de son absence, que certains même étaient déjà partis à sa recherche. Il tirait alors sa montre avec inquiétude et les aiguilles, sans force sur huit heures moins vingt, le rassuraient aussi rapidement qu’il s’était ému un instant auparavant.

Cela avait été sur une liste du ministère du Commerce que le nom de M. André Poitou avait figuré et même, pour être plus précis, le lendemain de la publication de cette liste, au côté de deux autres noms qui, comme le sien, avaient été omis.“

 

bove

Emmanuel Bove (20 april 1898 – 13 juli 1945)

 

RectificatieDe Franse schrijver Henry de Montherlant werd geboren op 20 (en niet op 21) april 1896 in Parijs. Zie ook mijn blog van 21 april 2007 en ook mijn blog van 21 april 2008.

 

Uit: Les Olympiques

 

« J’ai rencontré dans les stades féminins quelques jeunes filles, extrêmes fleurs de ces familles de noblesse bretonne où se perpétue depuis des siècles un esprit d’indépendance et de fronde. Ces filles faisaient de l’athlétisme comme leurs frères de la politique de gauche. Elles jetaient dans ce qui était pour elles une infraction toutes les richesses, toutes les âcretés d’un vieux sang.

Quand je connus Melle de Plémeur, elle était la gloire de son club : championne du « Trois cents mètres », et imbattable alors en France sur ce parcours. D’ailleurs profondément artiste du sport, inégale, fantasque, prompte au découragement comme à la griserie, et si excentrique de manières que, n’eût été sa valeur, on l’eût écartée du club comme « impossible ».

Elle avait vingt-quatre ans : c’est l’arrière saison pour une jeune fille. Ses belles formes si longues passaient assez inaperçues, par manque peut-être d’un certain piquant qui tient lieu de tout à nos Français ; peut-être surtout parce qu’elle s’habillait en chien savant. De visage, elle ne valait pas d’être regardée (mais qu’un visage est pauvre auprès d’un corps !). L’acte athlétique la transfigurait. Elle s’y échappait dans une humanité accomplie.

Son frère était spahi en Afrique, après s’être fait prendre un jour dans une mauvaise histoire, quand le vieu
x M. de Plémeur vint sangloter chez le commissaire, qui laissa sur le banc des souteneurs cette proie à particule ; et les agents se retournaient pour ricaner : pensez donc, un vicomte ! Elle, nous savions vaguement qu’elle avait, par coup de tête, par excès d’ennui, quitté le hobereau qui noyait sous l’alcool, au fond d’un manoir crasseux près de Morlaix, l’angoisse de reconnaître peu à peu qu’on devient pauvre.”

 

Montherlant

Henry de Montherlant (20 april 1896 – 21 september 1972)

 

De Franse schrijver Charles Maurras werd geboren op 20 april 1868 in Martigues. In 1880 verloor hij door ziekte verregaand zijn gehoor. In de jaren negentig van de 19e eeuw vestigde hij zich in Parijs en schreef hij klassieke gedichten, artikelen en filosofische verhalen. Als hoofdvertegenwoordiger van het neoroyalisme was Maurras bekend wegens zijn extreem antidemocratische en antisemitische opvattingen. In 1898 richtte hij samen met Maurice Barrès e.a. de Action Française op die ook een gelijknamig tijdschrift op. Wegens zijn atheïsme verbood de katholieke kerk in 1926 zijn boeken. Wegens zijn steun aan het Vichy-regime werd hij in 1945 tot levenslang veroordeeld, maar in 1948 werd hem genade verleend en kwam hij weer vrij.

 

Uit : La Statue de Rimbaud

 

Ce retour couronna, de son filet d’ombre tragique, la légende déjà acceptée et en cours. Par une coïncidence qui semblera mystérieuse, les journaux se mettaient à parler de Rimbaud au moment de son retour. Deux éditeurs le réimprimaient. Ce bruit de presse qui l’accueillit dès Marseille ne le grisa point ; depuis longtemps il n’était plus homme de lettres. Était-il autre chose ? Il avait dû rêver au seuil de l’Orient les destinées de Bonaparte ou de Soliman pacha. Il ne fit pas grande fortune. II ne vint pas goûter à Paris la douce et brutale retraite dont il s’était forgé une félicité. Ayant connu tant de passions, tant de pays, et vécu tant de vies diverses, ayant collaboré à toutes sortes d’œuvres, il n’a finalement rien fait que jeter Paul Verlaine dans la voie des dernières extrémités romantiques et précipiter les pratiques de décadence littéraire dont Hugo, Gautier, Baudelaire avaient donné la théorie. Au demeurant, le deuil d’un très beau génie avorté ! Il ne nous laisse rien de plus.

Il nous laissait, à la vérité, une manière de roman ou de conte arabe (un nouveau Simbad le Marin, l’Ulysse musulman), les récits oraux et écrits qui ont couru de sa vie. Mais la piété des siens a trouvé ces légendes fort scandaleuses. On les a poursuivies avec un zèle aussi ardent que méthodique.“

 

maurras1

Charles Maurras (20 april 1868 – 16 november 1952)

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e april ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jozef Deleu, Jean Pierre Rawie, Steven Erickson, Arto Paasilinna

De Nederlands dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook mijn blog van 20 april 2007.

Ineengebroken

IV

Alleen God weet waarom ik bij je kwam,
Ik wist slechts dat ik niet kwam om te rusten,
Dat je mijn hart ziek en rumoerig kustte,
Dat onze nacht brandde als een zwarte vlam.

Wij, die boven de stad te dansen dorsten
Het licht langs, dat van niets naar niets steeds stijgt,
Vielen terug in ’t donker onzer borsten,
Waar voortaan één hart, schaduw-zalig, zwijgt.

Zoo lagen we in den laatsten dageraad,
Hand in hand, glimlachend tegen de zon
Die door ’t raam inkeek als een groot gelaat –

En ‘k voelde tranen in mijn ogen springen
En hoorde mij, toen ’t carillon begon –
Met vreemde stem een kinder-liedje zingen.

 

Impasse

Wij stonden in de keuken, zij en ik.
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.

Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf,
en de kans hebbend die ik hebben wou
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf?

Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.

Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water opde koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.

 

 

Het souper

’t Werd stil aan tafel. ’t Was of wijn en brood
Werd neergeslagen uit den greep der handen.
De kaarsvlam hing lang-wapperend te branden
En ’t raam sprong open door een donkren stoot.

Als water woelden in den nacht de landen
Onder het huis; wij voelden hoe een groot
Waaien ons aangreep, hoe de wieken van de
Vaart van den tijd ons droegen naar den dood.

Wij konden ons niet bij elkaar verschuilen:
Een mensch, eenzaam, ziet zijn zwarte eenzaamheid
Dieper weerkaatst in de oogen van een ander —

Maar als de winden langs de daken huilen,
Vergeet, vergeet waar ons zwak hart om schreit,
Lach en stoot glazen stuk tegen elkander.

nijhoff

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

 

De Nederlands schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer werd geboren in Enschede op 20 april 1940. Zie ook mijn blog van 20 april 2007.

Uit: Ik Jan Cremer

“Ook ben ik een keer in slaap gevallen onder de preek. Want dat is ook de grootste flauwekul: je mag niks terugzeggen als zo’n priester tegen je schreeuwt: Gij zondaar, Gij zult branden op de Dag des Oordeels, want zeide niet Matthias toen m’n hem vroeg Zult Gij mij aan het kruis slaan? Voor den haan drie keer zijnen kraai heeft laten horen zal er een Zondvloed den aarde teisteren, waarop Petrus zijn Staf veranderde in een slang en de zwarte pest over Nazareth kwam tot het fiks begon te regenen waardoor een zondvloed (Den Fonck sloeg in Zeijn Kruys toen Hij Haer Voorbeij zag gaen) over de aarde kwam en er een zekere Noach, die wist waar ie de mosterd moest halen een bootje getimmerd had waardoor ie kon ontkomen (Noach wordt altijd ten onrechte voorgesteld als een groot dierenvriend. In feite heeft hij al dat vee meegenomen als proviand. Kon hij weten dat die regen zo gauw ophield?) Dat en al deze dingen zegt zo’n priester dan, hij wijst beschuldigend met de vinger naar je en roept: ‘Zondaar, sta op!’ wat moet je dan doen? Als je gaat staan wordt je door je buurman weer achterover getrokken: als je blijft zitten ben je een ‘vuile Farizeeër.’ Dus ga ik maar pitten.”

Roder_Orkaan_Cremer

Rode Orkaan

 

Cremer

Jan Cremer (Enschede, 20 april 1940)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Jozef Hugo Maria Deleu werd geboren in Roeselare op 20 april 1937. Zie ook mijn blog van 20 april 2007.

DE LANGZAME DOOD

Wie langzaam sterft
sterft meer dan duizend doden.

Van kindsbeen
hoort hij in ’t hoogseizoen
van gaan en komen
de voortgang van de nietigheid.

Wie langzaam sterft
is levenslang in stervensnood.

 

 

Raam

Er zou een wereldkampioenschap moeten
zijn: om ter meest bewuste

nu’s in een vandaag, momenten die
er werkelijk toe – meetbaar met

elektroden op de hoofdhuid. En de winnaar wint
één minuut

gedurende de welke iedereen – behalve hij –
in comateuze slaap

één minuut bijvoorbeeld voor een raam staan
wetend: wereldwijd ben ik de allerenige die

voor een raam nu, één minuut alleenrecht over
heden

Deleu

Jozef Deleu (Roeselare, 20 april 1937)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Jean Pierre Rawie werd geboren op 20 april 1951 in Scheveningen. Zie ook mijn blog van 20 april 2007.

 

Bevlogen

Ik weet niet zeker of het zwanen waren,

een najaarsnanacht dat hun vleugelslag

in duizendvoud over het huis heen lag,

om pas tegen het daglicht te bedaren.

 

De hele dag liep ik als uitverkoren,

of ik door engelen was aangeraakt.

Maar hoeveel lege nachten zijn doorwaakt

waarin sindsdien geen wiekslag viel te horen?

Nu moet ik mij weer met de zon verzoenen

en, nooit meer zo bevlogen, wennen aan

het wassen en het slinken van de maan,

het komen en het gaan van de seizoenen.

 

 

No Second Troy

Ik heb een vrouw bemind, die best

een tweede Troje zou verdienen,

en die door drank en heroïne

onder mijn ogen werd verpest.

 

Tot ziekbed kromp het liefdesnest,

en ik zou zachtjes willen grienen,

omdat alleen dit clandestiene

sonnetje van ons tweeën rest.

 

Zo’n veertien regeltjes waarmee je

een tipje van de sluier licht,

wat zout om in de wond te wrijven.

 

Wat zijn dat toch voor waanideeën,

dat je, verdomd, in een gedicht

‘de dingen van je af kunt schrijven’?

 

 

Vervulling

Nu zelfs mijn natste jongensdromen

zo stuk voor stuk zijn uitgekomen,

besef ik hoe genadeloos

het leven mij heeft beetgenomen.

 

rawie

Jean Pierre Rawie (Scheveningen, 20 april 1951)

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en criticus Steven Michael Erickson werd geboren op 20 april 1950 in Los Angeles. Zie ook mijn blog van 20 april 2007.

Uit: Zeroville

 

On Vikar’s shaved head is tattooed the right and left lobes of his brain. One lobe is occupied by an extreme close-up of Elizabeth Taylor and the other by Montgomery Clift, their faces barely apart, lips barely apart, in each other’s arms on a terrace, the two most beautiful people in the history of the movies, she the female version of him, and he the male version of her.


2.

This is the summer of 1969, two days after Vikar’s twenty-fourth birthday, when everyone’s hair is long and no one shaves his head unless he’s a Buddhist monk, and no one has tattoos unless he’s a biker or in a circus.

He’s been in Los Angeles an hour. He’s just gotten off a six-day bus trip from Philadelphia, riding day and night, and eating a French dip sandwich at Philippe’s a few blocks up from Olvera Street, the oldest road in the city.


3.

There in Philippe’s, a hippie nods at Vikar’s head and says, “Dig it, man. My favorite movie.”

Vikar nods. “I believe it’s a very good movie.”

“Love that scene at the end, man. There at the Planetarium.”

Vikar stands and in one motion brings the food tray flying up, roast beef and au jus spraying the restaurant—

—and brings the tray crashing down on the blasphemer across the table from him. He manages to catch the napkin floating down like a parachute, in time to wipe his mouth.

Oh, mother, he thinks. “A Place in the Sun, George Stevens,” he says to the fallen man, pointing at his own head, “NOT Rebel Without a Cause,” and strides out.


4.

Tattooed under Vikar’s left eye is a red teardrop.


5.

Is it possible he’s traveled three thousand miles to the Movie Capital of the World only to find people who don’t know the difference between Montgomery Clift and James Dean, who don’t know the difference between Elizabeth Taylor and Natalie Wood? A few blocks north of Philippe’s, the city starts to run out and Vikar turns back. He asks a girl with straight blond hair in a diaphanous granny dress where Hollywood is. Soon he notices that all the girls in Los Angeles have straight blond hair and diaphanous granny dresses.

 

Erickson

Steven Erickson (Los Angeles, 20 april 1950)

 

De Finse schrijver Arto Paasilinna werd geboren op 20 april 1942 in Kittilä in Lapland. Zie ook mijn blog van 20 april 2007.

Uit:  Der wunderbare Massenselbstmord   (Vertaald door Regine Pirschel)

 

„Der ärgste Feind der Finnen ist die Melancholie: Trübsal, grenzenlose Apathie. Schwermut lastet auf dem unglücklichen Volk, hat sich im Laufe der Jahrtausende alle Menschen des Landes unterworfen, sodass ihre Seele düster und ernst ist. Die Wirkung ist so verheerend, dass viele im Tod die einzige Rettung aus der Bedrängnis sehen. Das finstere Gemüt ist ein schlimmerer Feind als einst die Sowjetunion.

Die Finnen sind jedoch ein Volk von Kämpfern. Nachgeben gilt nicht. Ein ums andere Mal rebellieren sie gegen den Tyrannen.
Johannis, das mittsommerliche Fest des Lichtes und der Freude, ist für die Finnen wie eine gewaltige Schlacht, in der sie die zehrende Schwermut mit vereinten Kräften und gewaltsamen Mitteln zu bannen versuchen. Das ganze Volk macht am Vorabend von Johannis mobil: Nicht nur die diensttauglichen Männer, sondern auch Frauen, Kinder und alte Leute eilen an die Front. An Finnlands tausend und abertausend Seen werden riesige heidnische Feuer entfacht, um die Finsternis zu vertreiben. Blauweiße Kriegsfahnen werden an den Masten gehisst. Fünf Millionen finnischer Krieger stärken sich vor der Schlacht mit fettigen Würsten und gegrillten Schweinesteaks. Bedenkenlos trinken sie sich Mut an, und zu Akkordeonklängen marschieren die Truppen auf, um den Feind zu attackieren. In einem pausenlosen, die ganze Nacht währenden Kampf wird seine Macht gebrochen.“

 

Arto Paasilinna

Arto Paasilinna (Kittilä, 20 april 1942)

 

Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jozef Deleu, Jean Pierre Rawie, Steven Erickson, Arto Paasilinna

De Nederlands dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Nijhoff studeerde rechten in Amsterdam, later ook letteren in Utrecht. Van 1926 tot na de Tweede Wereldoorlog maakte hij enkele malen deel uit van de redactie van De Gids. Ook werkte hij lange tijd als criticus bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant en korte tijd bij de familie-uitgeverij. Hij is twee keer getrouwd geweest, tot 1950 met de schrijfster A.H. Wind en daarna met de actrice Georgette Hagedoorn. Zijn debuut als dichter vond plaats in 1916 toen de bundel De wandelaar verscheen. In 1924 publiceerde hij de bundel Vormen. In romantische verzen uitte hij zijn gevoelens van angst, eenzaamheid en het verlangen naar ongerept kind zijn. Hij deed dat gewoonlijk in toegankelijk Nederlands. In de gedichten Awater (uit Nieuwe Gedichten, 1934) en Het uur U (1936) weet hij op bijzondere wijze het mysterie achter alledaagse dingen en gebeurtenissen te beschrijven, in een stijl die steeds meer neigt naar spreektaal. Succes had Nijhoff ook met drie bijbelse spelen, verzameld in Het heilige hout (1950). Daarnaast was hij een vermaard vertaler van gedichten en toneelstukken. In 1953 werd de Martinus Nijhoffprijs ingesteld, die jaarlijks wordt toegekend voor vertaalwerk in en uit het Nederlands. In datzelfde jaar ontving hij postuum de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.

 

De vervloekte

III

Het was zoo goed bij jou, het was zoo goed –
Ik werd zoo heerlijk door je kracht gebroken.
De dood heeft in je stem tot mij gesproken,
En je mond kuste me als een bloem van bloed.

Nu zie ‘k de witte wijdheid van het sterven:
Sneeuwlandschap van uw rust, waar ‘k zal vergaan,
Zooals een zwerver, eindlijk moe van zwerven,
Zich zacht uitstrekt om nooit weer op te staan.

Ik zie omhoog: ik zie in ’t lachend leven
Van je oogen en je schuldeloos gelaat.
Het is mijn wil die dezen moord begaat.

Moeder, die leven geeft, dat sterven moet:
Het is jouw glorie mijn daad te vergeven –
Je was zoo goed voor mij, lieve, zoo goed.

 

Voor dag en dauw

V

Hij was een avond vroeg naar bed gegaan,
Hij kon niet slapen. het was volle maan.
Uit een café niet ver van ’t huis vandaan
klonk dansmuziek. Hij is weer opgestaan.

Hij had niet veel tijd nodig zich te kleden.
Hij liep snel de drie trappen naar beneden.
Nauwelijks op straat, voerde, na een paar schreden,
de mensenmenigte hem met zich mede.

Hij kreeg een tafeltje bij de muziek.
Maar toen hij, door ’t rumoer der kleine luiden
geërgerd, acht ging slaan op het publiek,

begonnen de gezichten straatgeluiden,
dromen en kinderliedjes te beduiden
en in de dichte mist alarm te luiden.

 

Het tuinfeest

De Juni-avond opent een hoog licht
Boven den vijver, maar rondom de helle
Lamp-lichte tafel in het grasveld zwellen
De bomen langzaam hun groen donker dicht.

Wij, aan ’t dessert, eenzelvige rebellen,
Ontveinzen ’t in ons mijmerend gedicht,
Om niet, nu ’t uur eind’lijk naar weemoed zwicht,
Elkanders kort geluk teleur te stellen.

Ginds, aan de overkant, gaan reeds gitaren,
En lampions, en zacht-plassende riemen,
Langzaam over verdronken sterren varen –

Zij zingen, nijgen naar elkaar en kussen,
Geenszins om liefde, maar om de sublieme
Momenten en het sentiment daartusschen.

NIJHOFF

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

 

De Nederlands schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer werd geboren in Enschede op 20 april 1940. Hij is vooral bekend van de roman Ik, Jan Cremer. Hij heeft onderwijs genoten aan de kunstacademies van Den Haag en Arnhem. Cremers literatuur en beeldende kunst vertonen opvallende overeenkomsten. Beide richten zich op het zich losmaken van traditonele esthetiek en eeuwenoude culturele bagage. Met name “Ik Jan Cremer – deel I”, maar ook zijn ‘peinture barbariste’, vergelijkbaar met die van Karel Appel, hebben een grote schok door de maatschappij doen gaan. Acties als het hangen van een kaartje van fl 1.000.000,- aan een schilderij (hij was toen slechts 18 jaar) en het luid toeterend langs het boekenbal crossen hebben hem tot enfant terrible van de Nederlandse beeldende kunst en literatuur gemaakt. De literaire relevantie van Cremers werk is vooral belichaamd in “Ik Jan Cremer – deel I”. Centraal daarbij is de bevrijding van de idealen van de jaren vijftig. Het is een voorbode van de vrije seks en wilde jaren zestig. Over het boek werden Kamervragen gesteld, het werd fascistisch genoemd en voetbalvandalen werden beschuldigd van “Jan Cremerisme”. Cremer zelf werkte hier flink aan mee, omdat hij er de commerciële mogelijkheden van zag. Toen een ijverige politieman in Hengelo begin 1964 exemplaren van “Ik Jan Cremer” in beslag nam, verschenen in enkele dagbladen steunbetuigingen van bezorgde ouders. Ze bleken alle te zijn geschreven door Jan Cremer…

Uit: Ik Jan Cremer

“Het consulaat lag aan ’n grote boulevard bij de Plaza Cataluna, op de derde verdieping van ’n groot flatgebouw. Met de lift naar boven en we gingen het kantoor binnen. Aan de balie stonden ’n paar Hollanders, Friese boeren met grote sigaren in de bek, in hun brabbelig taaltje naar hotels en geldzaken te informeren. Bij onze binnenkomst keken de mensen achter de balie op en bekeken ons of we stront waren. Ik wilde mijn verhaal doen, maar een verschrikkelijke burgertrut van ’n jaar of veertig zei met bitse stem: ‘Gaat u op de bank zitten en wacht u tot u geroepen wordt, ja!’ Daar de consul onze enige kans was om geld voor de overtocht te krijgen, beheerste ik me en zei niets terug. ‘Laat mij het woord maar doen,’ zei ik tegen Barry, ‘en beheers je voor dit schorem!’
Eindelijk kwam er een jongeman, prototype van de gezonde Hollandse ambtenaar, blozende wangen, rood haar en geen wenkbrauwen, naar ons toe en vroeg wat we wensten, maar duidelijk met de toon van: ‘We kunnen u toch niet helpen, waar dan ook mee, en hopen maar dat u zo snel mogelijk opsodemietert.’ We legden hem uit dat we met de consul wilden spreken, maar hij zei: ‘U naar de consul? Wat moet u bij de consul, de consul is voor u niet te spreken, zegt u mij maar waar u hem voor nodig heeft!’
Ik legde hem de situatie uit, dat we geld hadden verloren, we nog vandaag naar Ibiza wilden en of de consul ons geld voor de overtocht wilde lenen, wat ik hem morgen al terug kon sturen, want ik had daar ’n bankrekening en geld genoeg! Al met al was het ’n kwestie van ongeveer twaalf piek, daar hadden we genoeg aan.
Op harde toon, zodat iedereen het kon verstaan en opkeek, zei de rooie hond tegen ons: ‘Wat denkt u eigenlijk wel? Dat we hier hulp voor onbehuisden zijn, of sociale zaken? Er is geen sprake van dat u geld krijgt of met de consul komt te spreken. Gaat u maar naar de politie en laat u het land maar uitwijzen als ongewenste vreemdeling, maar hier krijgt u toch heus niets los hoor, dag heren!’

BLUEMOUNTAINBLUE

Blue Mountain Blue 1998

 

cremer22

Jan Cremer (Enschede, 20 april 1940)
Foto uit 1959

 

 

De Vlaamse dichter en schrijver Jozef Hugo Maria Deleu werd geboren in Roeselare op 20 april 1937. Deleu is de zoon van een Fransman die zich tot Belg liet naturaliseren. Hij studeerde voor onderwijzer en gaf van 1956 tot 1970 les. In 1957 richtte hij met een aantal vrienden het tijdschrift Ons Erfdeel op om iets te doen aan de bedreigde positie van het Nederlands in Frans-Vlaanderen. Al snel groeide het tijdschrift uit tot een belangrijke vertegenwoordiger van het culturele erfgoed van de lage landen. In 1972 begon hij met de uitgave van een gelijkaardig blad dat zich tot de Franstalige markt richtte, Septentrion, revue de culture néerlandais. Vier jaar later gaf hij voor de eerste keer het jaarboek De Franse Nederlanden/Les Pays Bas Français uit. Naast uitgever is hij ook samensteller van een aantal belangrijke bloemlezingen en heeft hij in de loop der jaren een bescheiden, maar belangrijke rol als schrijver verworven.

 

 

NA DE STORM

Hazen troepen samen
naast de weerschijn
van de wolken
in de plassen.

De dood wordt
aangeleerd en eeuwigheid
voor straks
om in te spelen.

 

Waar het op aankomt

Waar het op aankomt
de trein die niet
voortijdig stopt
in het station
de zon die niet ongezien
wegzinkt in zee.

Waar het op aankomt
een werkwoord vervoegd
in een goede zin
een vraagstuk opgelost
zonder vermogen
en zonder verlies.

Waar het op aankomt
een verlicht meer
en verliefd tot over
de oren. Het gaat voorbij
maar er blijft
overschot.

Waar het op aankomt
gerijpt in een eiken
vat reisvaardig
voor de overtocht
zonder overkant
als het moet.

deleu

Jozef Deleu (Roeselare, 20 april 1937)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Jean Pierre Rawie werd geboren op 20 april 1951 in Scheveningen. Drie jaar na zijn geboorte, in 1954, verhuisde het gezin Rawie naar Winschoten. In 1970 verhuisde Rawie naar de stad Groningen om daar talenstudies te gaan volgen. In 1975 werd hij medewerker van het tijdschrift De nieuwe Clercke, onder het pseudoniem Albert Zondervan. In 1976 publiceerde hij, samen met Driek van Wissen, het duo-debuut De match Luteijn-Donner. In 1979 maakte hij zijn solodebuut met Het meisje en de dood waarna in 1982, na een korte maar intensieve ziekenhuisopname, Intensive care volgde. In datzelfde jaar werd hij nationaal bekend door zijn optredens in het televisieprogramma van Sonja Barend. De bundel Kwade trouw kwam uit in 1986, en in 1989 werd hem de Wessel Gansfortprijs toegekend. Met Woelig stof uit datzelfde jaar verdiende hij algemeen erkenning bij de literaire kritiek. In 1990 verscheen sonnetten, een bibliofiele uitgave. In 1992 verscheen Onmogelijk geluk, zijn grootste verkoopsucces. in 1997 verscheen de vertaling van Vier gedichten van Aleksandr Blok. In 1999 verschenen Geleende tijd en Gedeeld verleden (bibliofiel) en in 2004 Verzamelde verzen. In zijn woonplaats Groningen, maar ook daarbuiten, staat Rawie bekend om zijn flamboyante levensstijl. In 1987 werd hij met een kapotte alvleesklier door overmatig drankgebruik en een longontsteking opgenomen in een ziekenhuis en verkeerde drie maanden tussen leven en dood. Hierna leek Rawie zijn leven enigszins te hebben gebeterd wat, volgens critici, zijn werk zeker ten goede komt.

 

Ritueel

 

Ik houd het kleine ritueel in ere,

opdat je elk moment terug kunt keren.

 

Iedere dag wanneer het avond wordt,

maak ik de tafel klaar: een extra bord,

 

bestek, je eigen stoel, een kaars, een glas,

alsof je enkel opgehouden was.

 

Ik hoor (hoe kon ik denken dat hetgene

waardoor ik ben, voor altijd was verdwenen?),

 

ik hoor, alsof de woning nog bestond,

het grind, de klink, het aanslaan van de hond,

 

en je komt binnen op het ogenblik

dat ik de lamp ontsteek, de bloemen schik.

 

Ik hoop alleen dat ik dan rustig blijf

en haast niet opziend van mijn stil bedrijf

 

de woorden vind, als was het vanzelfsprekend:

Schuif aan; tast toe: er is op je gerekend.

 

Adieu

Ook deze liefde deed ik uitgeleide,
en weer was het: Adieu, mijn hart, aanstonds
is het gedaan met jou, met mij, met ons,
en schuiven tijd en ruimte tussen beide.

Ach, hoeveel treinen heb ik weg zien rijden
van andere, van eendere stations?
Ik draai mij om en mompel binnensmonds
wat wij elkaar ook deze keer niet zeiden.

Zelfs voor wie weinig heeft geleerd te hopen
neemt de illusie gaandeweg de wijk.
Weer liggen stad en wereld voor mij open;

maar liefste, ik zie enkel, wáar ik kijk,
in elke winkelruit een vreemde lopen
op wie ik sinds je weggegaan bent lijk.

Rawie

Jean Pierre Rawie (Scheveningen, 20 april 1951)

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en criticus Steven Michael Erickson werd geboren op 20 april 1950 in Los Angeles. Ericson schrijft regelmatig voor tijdschriften als Esquire, Elle en Rolling Stone. Hij is uitgever van het literaire blad Black Clock.

 

Werk o.a.: Tours of the Black Clock (1989), Leap Year (1989), Arc d’X (1993), American Nomad (1997), The Sea Came In At Midnight (1999), Zeroville (2007)

Uit: Days Between Stations (1985)

“When Lauren was a small girl, she would stand in the Kansan fields and call the cats. One by one they would come to her through the grass, across which lay the ice of the coming winter; and she could see them in the light of the moon. The shadows of the crossing clouds formed a thousand small dark junctions before her. The glint of the ice was like the glint of the cats’ eyes, and that in turn was something like the glint of the stars through the clouds. She herself wondered why they came. They were wild and heeded no one else; their thrashing in the fields did the farmers no good; and Lauren’s father hated the howl they invested in the night, like a thousand bleeding babies in the grass. But they came for her and it was certain therefore, because of that, that she was in some way special; and perhaps, she was to wonder twenty years later, they came for the same reason she came to them, which was that it was beautiful to see them, all the crucifixes of shadow and the array of lights like knives, and she was beautiful like that too.

Twenty years later, when she was making love to him, she thought of them, rather than of her husband on his bicycle riding a highway that led away from her. When he was far up inside her she cried a bit and held his black hair, and remembered stroking the fur of the wildest black cat in Kansas.

And then she looked at him in the dark and wondered where he’d come from. And knew he could never tell her, because he didn’t know himself. They were both across the borderland of their youth, traveling with visas on the verge of expiration, imperiled by the pending truth of their trespasses.

Ericson

Steven Erickson (Los Angeles, 20 april 1950)

 

De Finse schrijver Arto Paasilinna werd geboren op 20 april 1942 in Kittilä in Lapland. Paasilinna is een van de populairste schrijvers van Finland. Hij werkte meer dan tien jaar als journalist voordat hij in 1971 debuteerde als romanschrijver. In 1975 brak hij door met de inmiddels verfilmde roman Haas, waarvoor hij in 1994 de Italiaanse GiuseppeAcerbiprijs en de Franse Literatuurprijs ontving. Zijn romans zijn vertaald in achttien talen, waaronder het Duits, Frans, Italiaans, Portugees en Japans. In 2001 verscheen in Nederland de vertaling van de roman De huilende molenaar, in 2002 verscheen De gifkokkin, in 2004 De zelfmoordclub en in 2005 Wees genadig.

Uit: Die Giftköchin

„Durch diese tröstlichen Informationen erleichtert, nahm Linnea ein heisses Bad und ging dann zu Bett. Jaakko Kivistö brachte ihr den Abendtee aufs Zimmer und wünschte ihr eine gute Nacht. Als er sich entfernte, dachte Linnea bei sich, dass Jaakko doch tatsächlich alt geworden sei, aus dem früher hochgewachsenen Mann und von den besseren Kreisen bevorzugten Arzt war ein Opa geworden, der vorsichtige Schritte macht und sich irgendwie tastend zum Leben verhielt.

Ein Kavalier war er allerdings immer noch, und Linnea verspürte Dankbarkeit und auch eine gewisse Wärme für ihn. An Jaakko schien sich die Richtigkeit der Behauptungen zu beweisen, dass Männer nicht so lange leben wie Frauen.
Eigentlich ziemlich traurig, dachte Linnea mitleidig, während sie dem alten Arzt nachsah. Wenn es Mattila gelänge, für das Haus in Harmisto einen guten Käufer zu finden, könnte sie zur Freude des alten Mannes bei ihm in dieser grossen Wohnung bleiben, zumindest vorläufig. Während Linnea im Helsinkier Stadtteil Töölö den tiefen Schlaf eines müden, alten Menschen schlief, war auch in Harmisto der Abend hereingebrochen“.

 

paasil_b

Arto Paasilinna (Kittilä, 20 april 1942)